GROENBOEK INZAKE ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN IN DE FOOD- EN NON-FOOD TOELEVERINGSKETEN TUSSEN ONDERNEMINGEN IN EUROPA /* COM/2013/037 final - 2012/ () */
Inhoudstafel 1........... INLEIDING.. 3 2........... DEFINITIE VAN
ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN.. 6 2.1........ Het concept
“oneerlijke handelspraktijken”. 6 2.2........ Voorbeelden van
oneerlijke handelspraktijken. 8 2.3........ Mogelijke effecten
van oneerlijke handelspraktijken. 9 3........... WETTELIJKE
KADERS INZAKE ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN.. 11 3.1........ Gefragmenteerde
wettelijke kaders op nationaal niveau. 11 3.2........ Bescherming tegen
oneerlijke handelspraktijken op EU-niveau. 14 4........... HANDHAVING VAN
REGELS TER BESTRIJDING VAN ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN 17 4.1........ Handhavingsmechanismen
op nationaal niveau. 17 4.2........ Handhavingsmechanismen
op EU-niveau. 18 5........... SOORTEN
ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN.. 20 5.1........ Dubbelzinnige
contractvoorwaarden. 20 5.2........ Ontbreken van
schriftelijke overeenkomsten. 20 5.3........ Wijzigingen in de
overeenkomst met terugwerkende kracht 21 5.4........ Oneerlijke
overdacht van commercieel risico. 21 5.5........ Oneerlijk gebruik
van informatie. 22 5.6........ Oneerlijke
beëindiging van een handelsrelatie. 22 5.7........ Territoriale
leveringsbeperkingen. 22 5.8........ Gemeenschappelijke
kenmerken van oneerlijke handelspraktijken. 24 6........... ALGEMENE
OPMERKINGEN.. 25 7........... DE VOLGENDE
STAPPEN.. 25 1. INLEIDING De business-to-business (B2B)
toeleveringsketen vormt een belangrijk element van de Europese economie.
Producten en diensten gaan via deze keten van leveranciers naar consumenten en
deze keten heeft directe gevolgen voor economische groei en werkgelegenheid.
Detailhandelsdiensten zijn goed voor 4,3% van het BBP van de EU, 18,7 miljoen
werknemers in de EU (ofwel 8,3% van de werknemers) en 17% van de kmo’s in de EU[1].
Zij zorgen ervoor dat goederen en diensten uit andere economische sectoren,
zoals de landbouw, de verwerkende industrie, logistiek en IT-diensten, bij de
consument terecht komen. Dit groenboek is gericht op de food- en
non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen. Het gaat daarbij om de keten
van transacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en
overheidsinstanties, die tot de levering van goederen leidt die hoofdzakelijk
zijn bestemd voor het algemene publiek voor persoonlijke of huishoudelijke
consumptie of voor persoonlijk of huishoudelijk gebruik. De toeleveringsketen
bestaat uit een aantal actoren (producenten/verwerkers/distributeurs), die
allemaal een effect hebben op de door de consument te betalen eindprijs. Dit
effect varieert al naar gelang de betrokken food- of non-foodsubsector. Een
goed functionerende foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen is cruciaal om
het economisch potentieel van deze sectoren maximaal te realiseren. De laatste twee decennia is de food- en
non-foodtoeleveringsketen om economische, sociale en demografische redenen
aanzienlijk veranderd. Een toegenomen concentratie en verticale integratie in
de hele EU hebben tot structurele veranderingen in de food- en
non-foodtoeleveringsketen geleid. Er zijn de laatste jaren diverse
internationale inkoopallianties van detailhandelaren ontstaan, die schaalvoordelen
proberen te behalen bij het afnemen van producten door een sterkere koopkracht.
De toename van huismerken van detailhandelaren heeft sommige handelaren tot
directe concurrenten van hun leveranciers gemaakt. Een klein aantal
betrekkelijk sterke spelers in de toeleveringsketen lijkt aanzienlijke
onderhandelingsmacht te hebben. Deze factoren kunnen in sommige gevallen
leiden tot oneerlijke handelspraktijken in de relaties binnen de food- en non-foodtoeleveringsketen
tussen ondernemingen. Oneerlijke handelspraktijken zijn praktijken die sterk
afwijken van goed handelsgedrag en die in strijd met de goede trouw en een
eerlijke behandeling zijn. Oneerlijke handelspraktijken worden bij uitstek in
een situatie van onevenwichtigheid door een sterkere partij opgelegd aan een
zwakkere partij en kunnen aan om het even welke zijde van de relatie tussen
ondernemingen en in elk stadium in de toeleveringsketen voorkomen. Op EU-niveau stonden oneerlijke
handelspraktijken voor het eerst in 2009 in de EU levensmiddelensector ter
discussie, toen de consumentenprijzen stegen in het kader van de prijspieken in
de landbouw. Gebrek aan markttransparantie, ongelijke onderhandelingsmacht en
concurrentieverstorende praktijken hebben naar verluidt tot marktdistorsies
geleid, met mogelijk negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen van de
foodtoeleveringsketen in zijn geheel. Dit leidde tot de noodzaak het
functioneren van de foodtoeleveringsketen te analyseren. De Commissie was van
mening dat consumenten onvoldoende billijke aanbiedingen kregen qua assortiment
en prijzen en dat tussenpersonen / industriëlen in de voedelsverwerkingssector
/ detailhandelaren landbouwproducenten wurgprijzen boden[2]. De prestaties van de
foodtoeleveringsketen zijn van invloed op het dagelijkse leven van de
EU-burgers, aangezien ongeveer 14% van hun huishouduitgaven voedsel betreft[3],
en op het functioneren van economische sectoren als landbouw, de
voedselverwerkingsindustrie en detailhandelaren. Bovendien namen de reële
voedselprijzen alleen al in 2008[4]
met meer dan 3% toe, wat leidde tot een teruggang van koopkracht en
consumentenvertrouwen en een van de voornaamste oorzaken van algehele
prijsinflatie werd. Als reactie daarop werd in 2010 in het kader van het forum
op hoog niveau over een beter functionerende voedselvoorzieningsketen een
deskundigenplatform inzake contractuele praktijken tussen ondernemingen
opgericht om aan een oplossing voor dit probleem te werken. In 2011 heeft het
deskundigenplatform een reeks beginselen en voorbeelden inzake eerlijke en
oneerlijke praktijken in verticale relaties binnen de foodtoeleveringsketen
gegeven, welke werden ondertekend door elf organisaties die verschillende
belangen binnen de Europese foodtoeleveringsketen vertegenwoordigen[5]. In 2012 werkte het platform
aan de totstandkoming van een handhavingsmechanisme. Ondanks de
gemeenschappelijke inspanning leidde het voorgestelde kader niet tot de
vaststelling van doeltreffende rechtsmiddelen in geval van niet-naleving en
kreeg het niet de steun van de vertegenwoordigers binnen de hele
voorzieningsketen in de aanloop naar de derde bijeenkomst van het forum op hoog
niveau op 5 december 2012. Acht van de elf organisaties hebben echter
aangekondigd van plan te zijn om begin 2013 op vrijwillige basis een begin te
maken met de tenuitvoerlegging van de beginselen inzake eerlijke praktijken[6]. Tegelijkertijd blijven alle
belanghebbenden bezig om door middel van deze sectorspecifieke benadering een
compromis te vinden. De Commissie moedigt alle belanghebbenden aan om de
komende maanden tot overeenstemming te komen. Ook heeft de Commissie de duur
van het mandaat van het forum op hoog niveau verlengd tot 31 december 2014[7] en zij zal toezicht blijven
houden op de specifieke ontwikkelingen in de foodtoeleveringsketen zodat de tot
nog toe behaalde resultaten niet zonder vervolg blijven. Parallel daaraan zal de Commissie een begin
maken met een effectbeoordeling van de verschillende opties voor de aanpak van
het probleem van de oneerlijke handelspraktijken. Met de effectbeoordeling zal
ook worden onderzocht in hoeverre dit probleem lokaal zou kunnen worden
aangepakt of juist een oplossing op EU-niveau behoeft. Deze benadering zal de
resultaten van het forum op hoog niveau in de voedingsmiddelensector behouden
en tegelijkertijd alle mogelijke oplossingen in aanmerking nemen, variërend van
zelfregulering tot wetgeving. Op basis daarvan zal de Commissie in de tweede
helft van 2013 passende vervolgstappen voorstellen. Oneerlijke handelspraktijken zijn in
verschillende lidstaten onderwerp van een aantal onderzoeken en enquêtes
geweest[8].
Een recent rapport van het European Competition Network (ECN) bevestigde dat
een groot aantal nationale mededingingsautoriteiten het bestaan van oneerlijke
handelspraktijken[9]
als een probleem binnen de levensmiddelensector aanmerkte. Er wordt echter vanuit een breder perspectief
beweerd dat oneerlijke handelspraktijken niet alleen binnen de voedingssector
kunnen voorkomen, maar ook in andere sectoren. Dit groenboek zal bijdragen tot
het verzamelen van informatie over deze kwestie, die met een aantal factoren te
maken zou kunnen hebben. Allereerst is er de ontwikkeling van de food- en
non-fooddetailhandel naar een “gemengde” vorm, waarbij de grote meerderheid van
de detailhandelaren een assortiment van voedingsmiddelen, huishoudelijke
goederen en andere producten aanbiedt onder de leiding van hetzelfde management
en onder dezelfde voorwaarden. In de tweede plaats kan ook het feit dat een
aantal van de grootste producenten zowel voedingsmiddelen als andere soorten goederen
produceren, zoals was- en reinigingsmiddelen, cosmetica, producten voor
lichaamsverzorging, etc. in combinatie met het belang van sommige merken, van
invloed zijn op de relatie tussen leverancier en detailhandelaar. In een aantal
sectoren, waaronder de meubel- en textielsector, werden praktijken vastgesteld[10]. In de kledingsector werden in
een rapport uit 2007 over zakelijke relaties in de EU-kledingketen negen
praktijken tussen fabrikanten en detailhandelaren als oneerlijk aangemerkt.
Deze betreffen onder meer: het automatisch in rekening brengen van de
reclamekosten, terugboekingen, te late betalingen, retournering van onverkochte
goederen, plotselinge beëindiging van de relatie leverancier-afnemer en
exploitatie van innovatieve ideeën die in monsters besloten liggen[11]. In het kader van de monitoring door de
Commissie van de handels- en distributiemarkt[12]
werd van het voorkomen van oneerlijke handelspraktijken in diverse sectoren van
de detailhandel melding gemaakt. Het Europees Parlement heeft ook erkend dat er
verder moet worden gekeken dan de agro-voedingsmiddelensector en er bij de
Commissie op aangedrongen om in dit verband maatregelen te nemen[13].
In de Single Market Act I[14]
gaf de Commissie te kennen het plan te hebben voor een initiatief ter bestrijding
van oneerlijke handelspraktijken in zakelijke relaties. Een aantal recente
raadplegingen van ondernemingen heeft bovendien het bestaan van dit probleem
bevestigd[15]. Oneerlijke handelspraktijken kunnen nadelige
gevolgen hebben voor de economie van de EU en met name voor de food- en
non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen. Dergelijke praktijken kunnen
van invloed zijn op het vermogen van ondernemingen, waaronder kmo's, om te
investeren en innoveren. Het bestaan van gefragmenteerde nationale regels kan
bovendien een extra belemmering vormen voor grensoverschrijdende afname en
distributie op de eengemaakte markt. Met dit groenboek wordt een voorlopige
beoordeling gegeven en getracht meer informatie en standpunten bijeen te
brengen over de mogelijke problemen als gevolg van oneerlijke handelspraktijken
in de relaties binnen de food- en non-foodtoeleveringsketen tussen
ondernemingen en in verband met de kwestie van een efficiënte handhaving van
bestaande nationale regels ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken,
alsmede de gevolgen daarvan voor de eengemaakte markt. Het groenboek heeft als
doel een raadpleging van de betrokkenen over deze analyse te lanceren,
informatie te verzamelen en, waar van toepassing, de mogelijke volgende stappen
vast te stellen voor de aanpak van dit probleem. Een verbetering van het functioneren van de
toeleveringsketen zou aanmoedigen tot een grotere economische integratie en de
aanzienlijke tekortkomingen van de eengemaakte markt aanpakken die het gevolg
zijn van de oneerlijke handelspraktijken en de fragmentatie van de nationale
regels die op de bestrijding daarvan zijn gericht. Dit zou bijdragen tot het
bredere doel van de EU om tegen 2020 een slimmere, duurzamere en inclusievere
economie te worden. 2. DEFINITIE
VAN ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN 2.1. Het concept “oneerlijke handelspraktijken” Contractvrijheid is een hoeksteen van elke
relatie tussen ondernemingen in de markteconomie en partijen moeten de
overeenkomsten kunnen opstellen die het beste aan hun behoeften beantwoorden.
Dit betreft met name oneerlijke handelspraktijken bij precontractuele
onderhandelingen die vervolgens in de contractvoorwaarden worden opgenomen. Om
wederzijds voordeel van deze contractvrijheid te hebben, moeten partijen in de
gelegenheid zijn om daadwerkelijk over de voorwaarden van een overeenkomst te
kunnen onderhandelen. In sommige gevallen waarin een van de
overeenkomstsluitende partijen een sterkere onderhandelingspositie heeft, kan
deze echter eenzijdig voorwaarden opleggen aan de zwakkere tegenpartij en zo de
handelsrelatie op buitensporige wijze dusdanig vormgeven dat daarmee alleen
zijn eigen economische belangen worden gediend. Met name kan de
overeenkomstsluitende partij sterk onevenwichtige voorwaarden toepassen en zal
hij vanwege zijn onderhandelingspositie daarover niet individueel
onderhandelen. In dergelijke situaties is de zwakkere partij mogelijk niet in
een positie om dergelijke eenzijdig opgelegde ongunstige voorwaarden te
verwerpen, uit vrees dat de overeenkomst niet wordt gesloten of zelfs dat hij
uit de markt wordt gedrukt. Dergelijke ongelijke onderhandelingsposities kunnen
het gevolg zijn van verschillende factoren, zoals een aanzienlijk verschil in
de relatieve omvang/omzet van de partijen, economische afhankelijkheid of
aanzienlijke verzonken kosten die een van de partijen reeds heeft gemaakt
(bijvoorbeeld hoge initiële investeringen). Oneerlijke handelspraktijken worden bij
uitstek in een situatie van onevenwichtigheid door een sterkere partij opgelegd
aan een zwakkere partij, die vaak niet in een positie is om de oneerlijke
relatie te beëindigen en van zakenpartner te wisselen vanwege de kosten die met
een dergelijke wisseling gepaard gaan of het ontbreken van een andere mogelijke
wederpartij. Het is belangrijk op te merken dat de situatie van
onevenwichtigheid aan elke kant van de B2B-relatie kan bestaan: zowel
detailhandelaren als leveranciers kunnen het slachtoffer van oneerlijke
handelspraktijken zijn en deze praktijken kunnen in elk stadium van de
detailhandelstoeleveringsketen tussen ondernemingen voorkomen. Dergelijke
situaties kunnen zich bijvoorbeeld voordoen voor landbouwproducenten, die vaak
een beperkte keuze hebben qua zakenpartners voor de afname van hun productie en
die, vanwege de intrinsieke kenmerken van veel goederen, niet in staat zouden
kunnen zijn om productie gedurende een langere periode op te slaan teneinde van
betere koopvoorwaarden te kunnen profiteren. Bij dergelijke praktijken gaat het onder meer
om het nalaten voldoende informatie over de voorwaarden van de overeenkomst te
verstrekken, het verlangen van betaling voor goederen of diensten die voor de overeenkomstsluitende
partij van generlei waarde zijn, eenzijdige wijzigingen van de voorwaarden van
de overeenkomst of wijzigingen van deze voorwaarden met terugwerkende kracht,
alsook betalingen voor fictieve diensten en het verhinderen dat contractanten
producten in andere lidstaten afnemen — wat leidt tot territoriale opdeling
van de eengemaakte markt. Oneerlijke praktijken kunnen in elk stadium
van de B2B-relatie voorkomen. Zij kunnen worden toegepast bij de
onderhandelingen over een overeenkomst, kunnen deel uitmaken van de
overeenkomst zelf of kunnen in de postcontractuele fase worden opgelegd
(bijvoorbeeld veranderingen in de overeenkomst met terugwerkende kracht). Nadat een overeenkomst is gesloten, kunnen
oneerlijke voorwaarden slechts bestaan in de tenuitvoerlegging van de
oneerlijke voorwaarden. Zelfs wanneer de voorwaarden van een overeenkomst voor
beide partijen aanvaardbaar lijken te zijn, kunnen zich echter toch nog
problemen voordoen. In het algemeen bestrijken overeenkomsten niet alle
aspecten van het gedrag van partijen in de uitvoeringsfase van de overeenkomst
of zijn overeenkomsten zo ingewikkeld dat partijen niet volledig begrijpen wat
de voorwaarden in de praktijk inhouden. Bovendien is het mogelijk dat partijen
niet op hetzelfde niveau over de overeenkomst zijn geïnformeerd, wat kan leiden
tot oneerlijk gedrag van de sterkere partij jegens een zwakkere wederpartij.
Kmo’s zijn in dit opzicht in het algemeen in een zwakkere positie dan grotere
tegenspelers, omdat zij wellicht niet de specialistische kennis hebben die
nodig is om alle implicaties van de overeengekomen voorwaarden te kunnen
overzien. In een optimaal functionerende markt zou het
ontbreken van vertrouwen tussen partijen ertoe leiden dat een andere
zakenpartner wordt gekozen. De hoge kosten die het wisselen van zakenpartner
met zich brengt of juist het ontbreken van een mogelijkheid daartoe, leidt in
de praktijk tot een gunstigere onderhandelingspositie, wat de sterkere partij
tot oneerlijk gedrag kan aanmoedigen. De onmogelijkheid om van zakenpartner te
wisselen en om de bestaande relatie te beëindigen, is een cruciale factor bij
de ontwikkeling van oneerlijke handelspraktijken. Bovendien is de zwakkere
partij vaak bang dat de zakelijke relatie zou kunnen worden beëindigd wanneer
hij zijn beklag zou doen. Deze “angst-factor” maakt het veel minder
waarschijnlijk dat dergelijke klachten zullen voorkomen en is daarom een van de
voornaamste punten die moeten worden onderzocht bij de beoordeling of een
handhavingsmechanisme geschikt is. Het blijkt bijvoorbeeld dat 87% van de
leveranciers niet verder gaat dan een gesprek met de cliënt. Bijna twee derde
(65%) van hen neemt geen maatregelen uit angst voor represailles en 50%
twijfelt aan de doeltreffendheid van rechtsmiddelen[16]. Onlangs nog hebben
bijna alle leveranciers en producenten die waren uitgenodigd om voor de Ierse
parlementaire commissie inzake relaties tussen leveranciers en detailhandelaren
op de Ierse markt voor levensmiddelen te verschijnen om over hun connecties met
detailhandelaren te spreken, deze uitnodiging afgewezen[17]. Om de relevante
informatie te vergaren, koos de commissie voor directe contacten op basis van
vertrouwelijkheid.
Vragen: 1)
Bent u het eens met de bovenstaande
definitie van oneerlijke handelspraktijken? 2)
Is het concept van oneerlijke
handelspraktijken in uw lidstaat erkend? Zo ja, licht toe op wat voor wijze dat
het geval is. 3)
Zou volgens u het concept “oneerlijke
handelspraktijken” beperkt moeten worden tot contractuele onderhandelingen of
zou het daarbij ook om de pre- en/of de postcontractuele fase moeten gaan? 4)
In welk stadium van de
detailhandelstoeleveringsketen tussen ondernemingen kunnen zich oneerlijke
handelspraktijken voordoen? 5)
Wat is uw mening over het concept
“angst-factor”? Deelt u de bovenstaande beoordeling dienaangaande? Gelieve dit
toe te lichten.
2.2. Voorbeelden van oneerlijke handelspraktijken Oneerlijke handelspraktijken zijn het voorwerp
van een aantal onderzoeken en enquêtes geweest, die vaak alleen op de
voedingsmiddelensector betrekking hadden. Het onderzoek uit 2008 van de
mededingingscommissie van het Verenigd Koninkrijk naar de levering van
levensmiddelen[18]
wees het bestaan van 52 praktijken uit; 26 daarvan konden “mogelijkerwijze
onzekerheid scheppen voor leveranciers over hun inkomsten of kosten als gevolg
van de overdracht van buitensporige risico’s of onverwachte kosten aan de
leveranciers”. Daarbij ging het om prijsaanpassingen met terugwerkende
kracht, financiering met terugwerkende kracht van reclame of andere praktijken
die in de praktijk leidden tot aanpassingen met terugwerkende kracht van eerder
overeengekomen afspraken over leveringen. In het rapport van de Spaanse mededingingsautoriteit
over relaties tussen leveranciers en detailhandelaren in de
voedingsmiddelensector[19]
werden 18 praktijken tussen producenten en detailhandelaren vastgesteld, die in
drie categorieën werden verdeeld: (i) commerciële betalingen (bijvoorbeeld
tarieven voor het vervoer en plaatsen van producten); (ii) bijdragen voor
bijkomende activiteiten die de detailhandelaar heeft verricht (bijvoorbeeld
reclametarieven); (iii) atypische betalingen (bijvoorbeeld betalingen die
volgens de producent onder de verantwoordelijkheid van de detailhandelaar
vallen). In het rapport van de Ierse parlementaire
commissie wordt de aandacht gevestigd op beweringen dat sommige
detailhandelaren zich schuldig maken aan “ernstig wangedrag”, “bullying en
intimidatie” en zelfs “illegale praktijken” jegens leveranciers en vervolgens
verklaard dat veel leveranciers onderworpen waren geweest aan praktijken van
detailhandelaren waarbij bijvoorbeeld een onredelijk verzoek om een financiële
“bijdrage” werd gedaan wanneer zij weigerden om aan eisen van de
detailhandelaar te voldoen[20]. 2.3. Mogelijke effecten van oneerlijke handelspraktijken Het toepassen van oneerlijke handelspraktijken
binnen de food- en non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen kan een
nadelige invloed op ondernemingen hebben, die vervolgens weer schadelijke
effecten in de hele economie kan veroorzaken. Het effect van oneerlijke handelspraktijken op
de food en non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen is moeilijk te
kwantificeren; dit komt hoofdzakelijk door de aard van het probleem, maar ook
door de moeilijke meetbaarheid ervan. Er wordt echter gesteld dat de mogelijke
nadelige gevolgen van oneerlijke handelspraktijken op zowel de korte als de
lange termijn zich onder meer op het gebied van investeringen en innovatie
kunnen voordoen[21].
De Commissie is onlangs een studie begonnen naar de evolutie van keuze en
innovatie in de levensmiddelendetailhandel teneinde kwantitatief in kaart te
brengen of deze de laatste jaren zijn gewijzigd als gevolg van de modernisering
en concentratie van de detailhandelssector in de Europese Unie. In het begeleidend werkdocument van de
diensten van de Commissie bij de monitoringactie van de handels- en
distributiemarkt werd als voorbeeld het geval aangehaald van UHT-melk in Frankrijk,
waar volgens het door FranceAgrimer beheerde Observatoire des prix et
des marges het aandeel van de prijs van de producent (niet de marge) in de
uiteindelijke consumentenprijs van UHT-melk in de periode 2005 – 2009 was
afgenomen van 32,2% tot 25,9 %, waardoor de mogelijkheid tot investeren van de
producenten duidelijk was aangetast. Bovendien wordt in het begeleidende
document "Analysis on price transmission along the food chain in the
EU" (Analyse van de doorberekening van prijzen binnen de voedingsmiddelenketen
in de EU) bij de mededeling van de Commissie "A better Functioning Food
Chain in Europe" (Een beter functionerende voedingsmiddelenketen in
Europa)[22]
voor de periode 2007 – 2009 op de onderzochte markten (onder andere
varkensvlees en zuivelproducten) een tamelijk lage en asymmetrische
doorberekening van prijzen door landbouwproducenten aan consumenten
vastgesteld, wat deels zou kunnen worden verklaard door mogelijke
onevenwichtigheden in de onderhandelingspositie en/of anticoncurrentiële praktijken
binnen de voedselketen. Veel oneerlijke handelspraktijken hebben te
maken met betalingskwesties die direct verband houden met de wijze waarop
prijzen tussen leveranciers, tussenpersonen en detailhandelaren zijn
gestructureerd. De recente studie van de Finse mededingingsautoriteit inzake de
handel in consumentengoederen voor dagelijks gebruik laat bijvoorbeeld zien dat
90% van de ondernemingen die hebben gereageerd zogenoemde “marketingtoelagen”
hadden betaald, die verband hielden met onduidelijke voordelen. Soms waren
zulke betalingen een voorwaarde vooraf voor handel zonder “reële” compensatie[23]. Oneerlijke handelspraktijken kunnen
investeringen en innovatie nadelig beïnvloeden als gevolg van verminderde
inkomsten en onzekerheid. Met name met terugwerkende kracht opgelegde
oneerlijke voorwaarden kunnen aanleiding tot onzekerheid qua bedrijfsplanning
zijn en kunnen verminderde investeringen tot gevolg hebben. Berekeningen inzake
het rendement van investeringen omvatten de beoordeling van potentiële risico's.
Veranderingen met terugwerkende kracht of het “oneerlijk” gebruik van
informatie kunnen de capaciteit van ondernemingen tot investeringen, innovatie,
capaciteitsuitbreiding of ontwikkeling van nieuwe productlijnen verminderen.
Dit zou het geval zijn wanneer onverkochte goederen die aan de leverancier zijn
teruggegeven, niet worden betaald ook al was contractueel het tegenovergestelde
overeengekomen (bijvoorbeeld seizoensgebonden huishoudelijke producten of
producten die maar voor een beperkte tijd op de schappen kunnen staan). Dit
dwingt leveranciers om onnodige kosten te maken, kan voor onzekerheid zorgen en
kan afgeleide gevolgen voor investeringen hebben. Oneerlijke handelspraktijken
kunnen nadelige gevolgen hebben voor alle spelers binnen de food- en non-foodtoeleveringsketen
tussen ondernemingen; voor kmo’s kunnen ze echter buitensporige gevolgen hebben
omdat deze vaak specialistische kennis omtrent ingewikkelde overeenkomsten
ontberen, hogere kosten in verband met wisselingen en minder handelsrelaties
hebben, minder bereid zijn om van formele handhavingsmechanismen gebruik te
maken en minder onderhandelingsmacht ten opzichte van sterke handelspartners
hebben. Bovendien wordt gesteld dat oneerlijke
handelspraktijken negatieve gevolgen voor grensoverschrijdende handel kunnen
hebben en het naar behoren functioneren van de eengemaakte markt kunnen
belemmeren. Leveranciers kunnen bijvoorbeeld terughoudend zijn om met
buitenlandse detailhandelaren handel te drijven uit angst slachtoffer van
oneerlijke handelspraktijken te worden in een onbekende nationale juridische
context. Dit is natuurlijk niet het enige obstakel: de mate waarin binnen de
EU-toeleveringsketen grensoverschrijdende overeenkomsten worden gesloten,
varieert per lidstaat en hangt af van de aanwezigheid van grote, vertikaal
geïntegreerde detailhandelaren, het aandeel van online verkopers, het
detailhandelssubsegment en de rol van groothandelaren[24]. Los van deze factoren kunnen
oneerlijke handelspraktijken echter de ontwikkeling hinderen van grensoverschrijdende
betrekkingen, met name omdat het handhaven van de regels die deze praktijken
moeten tegengaan, in een grensoverschrijdende context moeilijk is.
Vragen: 6)
In hoeverre en hoe vaak komen oneerlijke
handelspraktijken volgens u in de voedingsmiddelensector voor? In welk stadium
van de handelsrelatie komen zij hoofdzakelijk voor en hoe? 7)
Komen oneerlijke praktijken ook voor in de
non-fooddetailhandelssector? Zo ja, geef concrete voorbeelden. 8)
Hebben oneerlijke handelspraktijken een
negatieve invloed, met name wat betreft de capaciteit van uw onderneming tot
investeringen en innovatie? Geef concrete voorbeelden en zoveel mogelijk
kwantitatieve gegevens. 9)
Zijn oneerlijke handelspraktijken van
invloed op consumenten (bijvoorbeeld door beïnvloeding van prijzen,
productkeuze of innovatie)? Geef concrete voorbeelden en zoveel mogelijk
kwantitatieve gegevens. 10)
Hebben oneerlijke handelspraktijken invloed
op de grensoverschrijdende handel in de EU? Hebben oneerlijke handelspraktijken
een fragmentatie van de eengemaakte markt tot gevolg? Zo ja, zet dan uiteen in
hoeverre oneerlijke handelspraktijken gevolgen hebben op de capaciteit van uw
onderneming om grensoverschrijdend handel te drijven. 3. WETTELIJKE
KADERS INZAKE ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN 3.1. Gefragmenteerde wettelijke kaders op nationaal niveau De afgelopen jaren zijn overheden oneerlijke
praktijken in de relatie tussen leveranciers en kopers steeds meer als een
belangrijk politiek onderwerp gaan beschouwen. Als gevolg daarvan
hebben veel lidstaten maatregelen genomen om de kwestie van oneerlijke
handelspraktijken aan te pakken, maar ze hebben dat op verschillende manieren
gedaan. Dit heeft geleid tot een hoge mate van divergentie in de zin van het
niveau, de aard en de rechtsvorm van de op nationaal niveau geboden bescherming
tegen oneerlijke handelspraktijken. De door de nationale mededingingsautoriteiten
uitgevoerde analyse ter beoordeling van de mededinging in de
detailhandelssector en de rol van handelspraktijken in de verhouding
detailhandelaar-leverancier vormde vaak het uitgangspunt[25]. Verhouding tussen mededingingsrecht en
wetgevingen inzake oneerlijke handelspraktijken In dit kader moet een onderscheid worden
gemaakt tussen mededingingsrecht en wetgeving die erop is gericht oneerlijke
praktijken te voorkomen. Regels inzake oneerlijke handelspraktijken hebben in
hoofdzaak een andere doelstelling dan mededingingsrecht omdat zij de
contractuele verhoudingen tussen ondernemingen regelen door de voorwaarden te
bepalen die leveranciers bijvoorbeeld aan distributeurs moeten bieden, ongeacht
de feitelijke of veronderstelde gevolgen voor de mededinging op de markt. Dit
is met name het geval voor wetgeving die verbiedt dat ondernemingen hun
handelspartners ongerechtvaardigde, onevenredige of ongegronde voorwaarden
opleggen of deze van hen verkrijgen of proberen te verkrijgen[26]. Bepaalde oneerlijke handelspraktijken in de
betrekkingen binnen de food- en non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen
kunnen door het mededingingsrecht worden bestreken. Het mededingingsrecht
bestrijkt echter niet al dergelijke praktijken omdat het ten doel heeft de
mededinging op de markt te beschermen en zich met name richt op situaties
waarin van machtposities op de markt sprake is[27].
Een aantal lidstaten kent mededingingsregels inzake eenzijdige gedragingen die,
bijvoorbeeld, misbruik jegens economisch afhankelijke ondernemingen en/of
misbruik van een sterkere onderhandelingspositie verbieden of bestraffen. Het recente rapport van het European
Competition Network, dat is samengesteld uit de nationale
mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie, concludeerde dat bepaalde
handelspraktijken die door veel belanghebbenden als oneerlijk worden beschouwd
niet binnen de werkingssfeer vallen van de op EU-niveau of in de meeste lidstaten
geldende mededingingsregels[28]. Burgerlijk recht en handelsrecht en
oneerlijke handelspraktijken Voor wat betreft de eerlijkheid in individuele
zakelijke relaties kunnen de grondbeginselen van burgerlijk recht en/of
handelsrecht een zekere mate van bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken
bieden. De meeste lidstaten kennen een algemeen begrip dat een verplichting tot
eerlijkheid inhoudt. Het gaat daarbij meestal om begrippen als gedrag contra
bonos mores of uitvoering/onderhandelingen in overeenstemming met de
beginselen van goede trouw, goede zeden, redelijkheid of billijkheid. Wanneer
deze beginselen niet in acht worden genomen, leidt dat als regel ertoe dat de
overeenkomst nietig wordt of nakoming daarvan niet via de rechter kan worden
afgedwongen. Specifieke nationale regelingen inzake
oneerlijke handelspraktijken Sommige lidstaten hebben de bescherming die
het burgerlijk recht biedt, uitgebreid om het groeiende aantal gevallen aan te
pakken waarin sprake van oneerlijke handelspraktijken is[29]. Daarbij zijn
verschillende nationale instrumenten ingezet. Sommige lidstaten gaven er de
voorkeur aan om specifieke wetgeving op dit gebied vast te stellen[30],
andere lidstaten voerden gedragscodes in of propageerden deze dan wel overwegen
dit te doen[31]. Zo ook zijn er substantiële verschillen in de
benadering van de lidstaten met betrekking tot de reikwijdte van de relevante
wettelijke of zelfreguleringsinstrumenten. Terwijl de regels in sommige
lidstaten bescherming bieden tegen oneerlijke handelspraktijken in de toeleveringsketen
van de detailhandel of in een bepaalde detailhandelssector, zijn zij in andere
lidstaten over de hele linie van toepassing. In bijvoorbeeld Portugal[32], Slovenië[33], Spanje[34], België[35] en het Verenigd Koninkrijk[36] bestaan gedragscodes die op de
toeleveringsketen voor kruidenierswaren zijn gericht[37]; in Nederland en Ierland
bestaan plannen om dergelijke codes vast te stellen. Hongarije, Italië en
Tsjechië stelden wetgeving vast die oneerlijke handelspraktijken in de
agro-voedingsmiddelensector bestrijkt. Zo ook is in de detailhandelssector voor
motoren voor het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken de voorkeur gegeven
aan zelfregulering. Daarentegen zijn de bepalingen ter bestrijding van
oneerlijke handelspraktijken van het Franse handelsrecht over de hele linie van
toepassing op alle relaties tussen ondernemingen onderling. Bovendien kan worden verwacht dat problemen
binnen de eengemaakte markt als gevolg van uiteenlopende wetgevingen mettertijd
zullen toenemen, gelet op de toename van e-handel en meer in het algemeen de
globalisering. De divergentie qua bescherming tegen
oneerlijke handelspraktijken die daar het gevolg van is, kan ondernemingen
ervan weerhouden om activiteiten te entameren buiten hun lidstaat van herkomst.
De situatie wordt verder bemoeilijkt doordat nationale rechtskaders vaak worden
gewijzigd, wat aantoont dat maatregelen ter bestrijding van oneerlijke
handelspraktijken niet altijd succesvol zijn omdat zij aan de ontwikkelingen
van nieuwe oneerlijke handelspraktijken moeten worden aangepast. Ondernemingen
die met oneerlijke handelspraktijken te kampen hebben, verklaren dan ook dat
het moeilijk en kostbaar is om op de hoogte te blijven van hun wettelijke
rechten in de verschillende lidstaten. Dit geldt met name voor kmo's. In lidstaten waar
geen specifieke regelingen inzake oneerlijke handelspraktijken bestaan, wordt
gewoonlijk aangevoerd dat het algemene mededingingsrecht voldoende effectief is
om het probleem aan te pakken (Tsjechië), of dat er een bepaalde aarzeling is
om in de contractvrijheid van partijen te treden (Verenigd Koninkrijk), met
name wanneer er geen sprake is van een inbreuk op mededingingsregels[38]. Soms wordt ook een meer
algemeen argument aangevoerd, dat verband houdt met de doeltreffendheid en de
noodzaak van wetgeving inzake oneerlijke handelspraktijken en de potentiële
gevolgen daarvan, onder meer voor de prijzen. 3.2. Bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken op EU-niveau Hoewel de kwestie van oneerlijke
handelspraktijken in de context van een aantal recente initiatieven aan de orde
is gesteld[39],
bestaat er op dit moment geen specifiek EU-regelgevingskader met betrekking tot
de kwestie van oneerlijke handelspraktijken in de food en non-food
toeleveringsketen tussen ondernemingen. EU-mededingingsrecht is erop gericht bij te
dragen tot de uitbouw en de instandhouding van de interne markt, en de welvaart
van de consumenten te vergroten[40].
Het wil voorwaarden scheppen waaronder de markt naar behoren kan functioneren
en houdt zich niet per se bezig met eerlijkheid in individuele zakelijke
relaties, tenzij daardoor de markt slecht functioneert als gevolg van het
bestaan een machtspositie op de markt. EU-mededingingsrecht zou derhalve een
aantal, maar niet alle oneerlijke handelspraktijken kunnen aanpakken. Ook andere sectordoorsnijdende EU-instrumenten
zijn gericht op het aanpakken van oneerlijke praktijken in handelsrelaties. De
richtlijn oneerlijke handelspraktijken[41]
bestrijkt alleen het business-to-consumeraspect van het probleem en erkent dat
zorgvuldig moet worden onderzocht of op het gebied van B2B maatregelen op
EU-niveau noodzakelijk zijn[42].
Deze wetgeving biedt een volledige harmonisatie van de bescherming van
consumenten voor, tijdens en na een commerciële transactie tegen praktijken die
in strijd met de vereisten van professionele toewijding zijn en die hun
economisch gedrag kunnen beïnvloeden. Het staat de lidstaten vrij om deze
regels ook toe te passen op praktijken tussen ondernemingen. Sommige lidstaten
hebben dit ook gedaan. De richtlijn laat het verbintenissenrecht en, in het
bijzonder, de regels betreffende de geldigheid, de opstelling en de
rechtsgevolgen van overeenkomsten onverlet. Op het gebied van marketing biedt
de richtlijn inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame[43] reeds regels voor minimale
bescherming in heel Europa en beschermt handelaren, zowel klanten als
concurrenten, tegen misleidende reclame. Onlangs heeft de Commissie de
toekomstige maatregelen geschetst op het gebied van misleidende
marketingpraktijken tussen ondernemingen[44].
Daarbij zal het onder meer gaan om een betere handhaving en om materiële regels
ter bescherming van ondernemingen tegen misleidende regelingen in Europa. Met
name is de Commissie van plan om een herziening van de richtlijn inzake
misleidende en vergelijkende reclame voor te stellen. Daarnaast is er de richtlijn
betalingsachterstand[45]
inzake het specifieke punt van betalingsvoorwaarden. De verordeningen 593/2008
en 864/2007 inzake het recht dat van toepassing is op respectievelijk
verbintenissen uit overeenkomst en niet-contractuele verbintenissen biedt
daartegenover een complete reeks regels om te bepalen welk recht van toepassing
is op geschillen over oneerlijke handelspraktijken voor zover het daarbij om
verbintenissen uit overeenkomst of niet contractuele verbintenissen tussen de
partijen gaat. Wat sectoren betreft, zijn in de
melk/zuivelsector beginselen inzake eerlijkheid geïntroduceerd[46]. Daarbij gaat het
onder meer om verplichte schriftelijke overeenkomsten tussen landbouwers en
producenten en een verplichting voor kopers om landbouwers een minimale
looptijd van de overeenkomst voor te stellen. Een aantal oplossingen in de zin
van sectorale zelfregulering zijn ook op EU-niveau onderzocht. Opgemerkt zij
dat de richtlijn oneerlijke bedingen[47]
alleen consumenten beschermt tegen oneerlijke voorwaarden in overeenkomsten.
Volgens deze wetgeving wordt een beding in een overeenkomst waarover niet
afzonderlijk is onderhandeld als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met
de eisen van goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst
voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de
consument aanzienlijk verstoort. In het kader van de wetgevingsvoorstellen voor
de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft de Commissie ook
een reeks sectorale initiatieven genomen ter bevordering van eerlijk optreden
in relaties tussen ondernemingen op het gebied van visserij en aquacultuur[48]. Sommige juridische bepalingen op EU-niveau
kunnen oneerlijke handelspraktijken in handelsrelaties voor een deel aanpakken.
Dit kan echter leiden tot een lappendeken van regels die een rol kunnen gaan
spelen al naar gelang de specifieke praktijk waarvan sprake is of de plaats
waar de onderneming die zich van de praktijken bedient marktmacht bezit. Toch
kan een onderneming die met oneerlijke handelspraktijken van een zakenpartner
te maken krijgt, in het algemeen niet overal in de EU een consistente
bescherming genieten. Deze juridische fragmentatie die zich in de hele
eengemaakte markt voordoet, kan ondernemingen ontmoedigen of ervan weerhouden
om buiten hun lidstaat van oorsprong activiteiten te ontplooien. In 2011 stelde de Europese Commissie een
uniforme reeks regels op het gebied van kooprecht voor, die gebruikt kunnen
worden voor de grensoverschrijdende verkoop van roerende goederen en digitale
inhoud[49].
Dit gemeenschappelijk Europees kooprecht zal optioneel zijn: Partijen bij een
overeenkomst kunnen ervoor kiezen dit recht toe te passen, maar zullen daartoe
niet verplicht zijn. Wil dit recht van toepassing zijn op relaties tussen
ondernemingen dan zal ten minste een partij een kmo moeten zijn. Het richt zich
met name op kmo's zodat deze beschermd worden tegen eenzijdig opgelegde
ongunstige voorwaarden. Sommige regels zullen standaardregels zijn: het gemeenschappelijk
kooprecht bepaalt bijvoorbeeld dat wanneer er geen uitdrukkelijke
overeenstemming over de prijs is verkregen, de prijs moet worden betaald die
gewoonlijk in vergelijkbare situaties in rekening wordt gebracht of dat een
overeenkomst van onbepaalde duur door elk van partijen mag worden beëindigd met
de inachtneming van slechts een redelijke opzegtermijn. Sommige bepalingen die
een eerlijk evenwicht tussen de belangen van beide partijen waarborgen, zijn
dermate belangrijk dat zij verplicht zullen zijn: ·
Elke partij moet handelen in overeenstemming met de
goede trouw en de redelijkheid en billijkheid. ·
Contractvoorwaarden in overeenkomsten tussen
ondernemingen waarover niet individueel is onderhandeld, worden als oneerlijk
beschouwd wanneer het gebruik daarvan sterk afwijkt van goede handelspraktijken
en in strijd is met de goede trouw en een eerlijke behandeling. Er mag ten
opzichte van de andere partij alleen een beroep op worden gedaan wanneer die
andere partij deze voorwaarden kende of redelijke stappen zijn genomen om deze
voorwaarden onder de aandacht van de andere partij te brengen. ·
Wanneer een partij het recht heeft om eenzijdig de
prijs te bepalen en een uiterst onredelijke prijs vaststelt, dient de prijs die
gewoonlijk wordt berekend, te worden betaald. ·
Een overeenkomst kan ongeldig worden verklaard
wanneer van een partij op oneerlijke wijze wordt geprofiteerd, bijvoorbeeld
wanneer hij onervaren is en de wederpartij dit wist of geacht kon worden te
weten en van de situatie van de eerstgenoemde partij heeft geprofiteerd door
het verkrijgen van een buitensporig of oneerlijk voordeel op grond van die
situatie. Partijen mogen de verjaringstermijn op grond van de feitelijke of
veronderstelde kennis van de feiten niet verkorten tot minder dan één jaar en
niet verlengen tot meer dan tien jaar.
Vragen: 11)
Zijn de in bepaalde lidstaten bestaande
nationale regelgevingskaders/zelfreguleringskaders voldoende om de oneerlijke
handelspraktijken aan te pakken? Indien dit niet het geval is, waarom dan niet?
12)
Is het ontbreken van specifieke nationale
regelgevingskaders/zelfreguleringskaders voor het aanpakken van oneerlijke
handelspraktijken een probleem in rechtsgebieden waar deze niet bestaan? 13)
Hebben maatregelen ter bestrijding van
oneerlijke handelspraktijken alleen gevolgen voor de binnenlandse markten of
ook voor de grensoverschrijdende handel/verrichting van diensten? Zo ja, licht
dan de gevolgen toe voor de capaciteit van uw onderneming om
grensoverschrijdend handel te drijven. Leiden de verschillen in de bestaande
nationale regelgevings/zelfreguleringskaders tot een fragmentatie van de
eengemaakte markt? 14)
Acht u verdere maatregelen op EU-niveau
noodzakelijk? 15)
Wanneer er regelgeving op het gebied van
oneerlijke handelspraktijken bestaat, heeft die dan een positief effect? Zijn
er eventuele nadelen/bezwaren verbonden aan het invoeren van regelgeving op het
gebied van oneerlijke handelspraktijken, bijvoorbeeld doordat er
ongerechtvaardigde beperkingen aan de contractsvrijheid worden gesteld? Gelieve
dit toe te lichten. 4. HANDHAVING
VAN REGELS TER BESTRIJDING VAN ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN 4.1. Handhavingsmechanismen op nationaal niveau Het niveau van
bescherming van de zwakkere partij in een relatie tussen ondernemingen
verschilt per staat. Op nationaal niveau worden verschillende
handhavingsmechanismen toegepast om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken.
Daarbij gaat het onder meer om beroep op de rechter (in de meeste lidstaten),
eventuele maatregelen van de mededingingsautoriteiten op grond van nationale
regels inzake eenzijdige gedragingen (bijvoorbeeld Spanje), administratief
beroep (bijvoorbeeld Frankrijk) en ombudsmannen (bijvoorbeeld het Verenigd
Koninkrijk). De versterking
van handhavingsautoriteiten verschilt al naar gelang het door elke lidstaat
gebruikte handhavingsinstrument. Sommige organen kunnen geen anonieme klachten
in behandeling nemen (bijvoorbeeld rechters), andere kunnen de anonimiteit van
klagers niet tijdens de hele procedure beschermen (bijvoorbeeld
mededingingsautoriteiten in bepaalde lidstaten), terwijl een derde categorie
alleen maar een onderzoek mag beginnen op basis van geloofwaardig bewijs
(bijvoorbeeld de Britse adjudicator krachtens de Groceries Supply Code of
Practice of het Franse ministerie van economische zaken). De verscheidenheid
aan benaderingen die lidstaten hebben gekozen om het probleem van oneerlijke
handelspraktijken aan te pakken, kan een aanzienlijke fragmentatie van de
eengemaakte markt tot gevolg hebben. Ondernemingen, met name kmo’s, vinden het
moeilijk om vast te stellen welke rechtswegen in de verschillende lidstaten
openstaan. Tot slot toont een recente raadpleging van
ondernemingen aan dat, los van de uiteenlopende benaderingen van de lidstaten,
de bestaande handhavingsmechanismen onvoldoende worden geacht (zie figuur 1,
hieronder). Figuur 1: Mening
over de toereikendheid van bestaande handhavingsmechanismen in de betreffende
lidstaat (EBTP, 2012) Volgens de respondenten van de EBTP-enquête
belemmert het heersende gebrek aan adequate handhavingsmechanismen ter
bescherming van zwakkere partijen tegen oneerlijke handelspraktijken, de
ontwikkeling van ondernemingen en handel, met name in grensoverschrijdende
situaties. Dit heeft aanzienlijke gevolgen voor kmo’s, bij wie het het minst
waarschijnlijk is dat zij over de nodige middelen beschikken om de – gezien de
ingewikkeldheid van de betreffende procedures en het gebrek aan kennis over de
wijze waarop zij hun rechten gelet op de beschikbare rechtsmiddelen kunnen
afdwingen – mogelijk hoge kosten van rechtsbijstand te kunnen dragen. 4.2. Handhavingsmechanismen op EU-niveau Zoals in deel 3.2
hierboven uiteen is gezet, bestaat er op dit moment geen specifiek
handhavingsmechanisme op EU-niveau dat oneerlijke handelspraktijken tegengaat.
Er bestaan echter diverse sectordoorsnijdende instrumenten die in het algemeen
op geschillen van toepassing zijn en derhalve ook op geschillen inzake
oneerlijke handelspraktijken[50]. Ten aanzien van
misleidende marketingpraktijken tussen ondernemingen heeft de Commissie in haar
herziening uit 2012 van Richtlijn 2006/114/EG[51]
aangekondigd dat zij een samenwerkingsmechanisme voor handhaving zal invoeren
teneinde de grensoverschrijdende samenwerking te versterken en te zorgen voor
een betere bescherming tegen de meest schadelijke misleidende
marketingpraktijken. Zoals hierboven
opgemerkt, hebben vertegenwoordigers van actoren in de voedingsmiddelenketen in
het kader van het forum op hoog niveau over een beter functionerende
voedselvoorzieningsketen zich ook gebogen over de verschillende opties voor
geschillenbeslechting ter handhaving van de vastgestelde beginselen inzake
goede praktijken. Deze benadering is sectorspecifiek; dit groenboek gaat echter
over de kwestie van oneerlijke handelspraktijken in betrekkingen in de food en
non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen vanuit een sectordoorsnijdende
benadering. Parallel aan de met dit groenboek in gang gezette raadpleging zal
de Commissie toezien op de specifieke ontwikkelingen van de
voedselvoorzieningsketen en een begin maken met een effectbeoordeling inzake de
verschillende opties om een eerlijke en doeltreffende oplossing van het
probleem van oneerlijke handelspraktijken te verkrijgen. Ondanks deze sectordoorsnijdende instrumenten
die al op oneerlijke handelspraktijken van toepassing zijn, kan het voor de
aanpak van de in deel 5 hieronder genoemde verschillende soorten oneerlijke
handelspraktijken nodig zijn ervoor te zorgen dat in alle lidstaten een
gemeenschappelijke reeks handhavingsbeginselen bestaat. Daarbij zou het kunnen
gaan om een geschikt middel tegen de hierboven beschreven “angst-factor”, door
bijvoorbeeld de bevoegde nationale autoriteiten de bevoegdheid te geven om
ambtshalve maatregelen te nemen en om anonieme klachten in behandeling te nemen.
Bovendien zou zo’n gemeenschappelijke reeks handhavingsbeginselen ook kunnen
inhouden dat de bevoegde autoriteiten het recht moeten hebben om passende
sancties op te leggen. Zij zouden bijvoorbeeld de mogelijkheid kunnen krijgen
om tot naleving van eerlijke praktijken te verplichten, schadevergoeding op te
leggen, boetes met een afschrikkende werking op te leggen en openbaar verslag
te doen van hun bevindingen. Bestaande nationale regels zouden voorbeelden
kunnen bieden van de meest efficiënte handhavingsmechanismen die in een
dergelijke gemeenschappelijke reeks handhavingsbeginselen moeten worden
opgenomen.
Vragen: 16)
Zijn er significante discrepanties tussen
lidstaten in de juridische aanpak van oneerlijke handelspraktijken? Zo ja,
belemmeren deze discrepanties de grensoverschrijdende handel? Geef concrete
voorbeelden en kwantificeer de gevolgen zo veel mogelijk. 17)
In hoeverre zou, in het geval van dergelijke
negatieve gevolgen, een gemeenschappelijke EU-benadering van handhaving het
probleem oplossen? 18)
Moeten de relevante handhavingsorganen
onderzoeksbevoegdheden krijgen, waaronder het recht om ambtshalve maatregelen
te nemen, sancties op te leggen en anonieme klachten in behandeling te nemen?
5. SOORTEN
ONEERLIJKE HANDELSPRAKTIJKEN De resultaten van de hierboven omschreven
onderzoeken en enquêtes laten zien dat oneerlijke handelspraktijken in veel
EU-lidstaten als een gewoon verschijnsel binnen de food- en
non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen worden beschouwd. Bovendien zijn
er verschillende soorten oneerlijke handelspraktijken of daarmee verband
houdende problemen vastgesteld, die hieronder worden beschreven. Op basis van
de beginselen en de voorbeelden inzake eerlijke en oneerlijke praktijken in
verticale relaties binnen de voedselvoorzieningsketen van het forum op hoog
niveau over een beter functionerende voedselvoorzieningsketen en de
werkzaamheden van de Commissie inzake de food- en non-foodtoeleveringsketen tussen
ondernemingen, zijn er zeven soorten oneerlijke handelspraktijken vastgesteld. Deze
oneerlijke handelspraktijken worden hieronder in detail beschreven, samen met
mogelijke eerlijke praktijken die deze oneerlijke praktijken zouden kunnen
tegengaan. 5.1. Dubbelzinnige contractvoorwaarden De meest voorkomende vorm van oneerlijke
handelspraktijken (zoals bevestigd door de bovengenoemde enquêtes en
onderzoeken) is het gevolg van dubbelzinnige contractvoorwaarden waardoor de
zwakkere overeenkomstsluitende partijen aanvullende verplichtingen opgelegd
kunnen krijgen. Van eerlijke praktijken zou sprake zijn
wanneer de overeenkomstsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat de rechten
en verplichtingen, met inbegrip van sancties, op een duidelijke, transparante
en ondubbelzinnige manier in overeenkomsten worden opgenomen. De
overeenkomstsluitende partijen moeten nauwkeurige en volledige informatie over
hun handelsrelaties verstrekken. Ook zou kunnen worden bepaald dat contractuele
sancties evenredig aan de geleden schade moeten zijn. Overeenkomsten zouden
clausules moeten bevatten waarin de omstandigheden en voorwaarden uiteen worden
gezet waaronder latere wijzigingen in de kosten of prijs van producten of
diensten zijn toegestaan. 5.2. Ontbreken van schriftelijke overeenkomsten Er moet rekening worden gehouden met de
omstandigheden waaronder zich oneerlijke handelspraktijken kunnen voordoen. Er
wordt sneller van oneerlijke handelspraktijken gebruik gemaakt wanneer
overeenkomsten niet schriftelijk worden vastgelegd, aangezien partijen geen
blijvend bewijs hebben van de overeengekomen voorwaarden. Van eerlijke praktijken zou sprake zijn
wanneer de overeenkomstsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat
overeenkomsten schriftelijk worden vastgelegd, tenzij dit voor een of beide
partijen uit praktisch oogpunt niet mogelijk is. De inhoud van mondelinge
overeenkomsten zou door ten minste één van de overeenkomstsluitende partijen na
de sluiting ervan schriftelijk moeten worden bevestigd. 5.3. Wijzigingen in de overeenkomst met terugwerkende kracht Wijzigingen met terugwerkende kracht, zoals
het op het in rekening gebrachte bedrag in mindering brengen van reclamekosten,
eenzijdige kortingen op grond van verkochte hoeveelheden, tarieven voor het
opnemen van producten in het assortiment, etc. zouden op het eerste gezicht
gerechtvaardigd kunnen lijken, maar zij zouden oneerlijk kunnen zijn wanneer
daarover niet eerst op voldoende nauwkeurige wijze overeenstemming zou zijn
bereikt. Er zou sprake van eerlijke praktijken zijn
wanneer de voorwaarden voor beide partijen eerlijk moeten zijn. Elke
overeenkomst moet precieze omstandigheden en gedetailleerde regels bevatten op
grond waarvan partijen gezamenlijk de voorwaarden ervan tijdig en op
geïnformeerde wijze kunnen wijzigen, met inbegrip van de procedure voor het
vaststellen van de nodige compensatie voor de eventuele kosten als gevolg van
zo'n, door een van de overeenkomstsluitende partijen geïnitieerde wijziging. 5.4. Oneerlijke overdacht van commercieel risico Sommige praktijken dienen, ongeacht of
daarover vooraf overeenstemming is bereikt, te worden onderzocht. Een aanzienlijke categorie van dergelijke
praktijken wordt gevormd door de overdracht van risico aan de wederpartij,
bijvoorbeeld door de aansprakelijkheid voor gestolen goederen volledig bij de
leverancier te leggen (kosten inzake voorraadverlies), terwijl juist de
detailhandelaar het beste in staat is om ter plaatse toezicht te houden op
diefstal of verdwijning van goederen. Wanneer het risico van diefstal eenmaal
aan de leverancier is overgedragen, neemt de stimulans voor de detailhandelaar
om passende preventieve maatregelen te nemen, aanzienlijk af. Andere praktijken
in deze categorie betreffen de financiering van de eigen zakelijke activiteiten
van de wederpartij (zoals het verlangen van investeringen in nieuwe verkooppunten),
de verplichting om door de handelspartner geleden verliezen te compenseren, of
aanzienlijke vertragingen in de betaling. Een ander soort oneerlijke handelspraktijken
dat aandacht verdient, is het misbruik van de zogenoemde “reverse
margin”-praktijken. Dit model maakt deel uit van veel van de bedrijfsmodellen
van moderne detailhandelaren en bestaat in het bundelen van de aankoop van
goederen met bepaalde aanvullende diensten die detailhandelaren leveranciers
tegen een bepaald tarief aanbieden (bijvoorbeeld reclame- en vervoerstarieven,
diensten in verband met het gebruik van schapruimte, etc.). Dergelijke
praktijken zijn onder de meeste omstandigheden legitiem. In sommige gevallen
kunnen zij echter ook buitensporig en oneerlijk zijn: in sommige jurisdicties
binnen de EU (bijvoorbeeld Frankrijk) verklaren rechters dat tarieven voor het
opnemen van producten in het assortiment alleen legitiem mogen worden geacht
wanneer zij verband houden met reële diensten, proportioneel zijn en op een
transparante manier in rekening worden gebracht. Er zou sprake van eerlijke praktijken zijn
wanneer de overeenkomstsluitende partijen overeen moeten komen dat elke
marktdeelnemer aansprakelijk is voor zijn eigen risico's en niet ten onrechte
probeert om zijn risico’s op andere partijen over te dragen. De
overeenkomstsluitende partijen moeten overeenstemming bereiken over de
voorwaarden voor hun bijdrage aan de eigen zakelijke en/of reclameactiviteiten
van partijen. Tarieven voor legitieme diensten moeten in overeenstemming met de
waarde daarvan zijn. Het moet daarbij ook zo zijn dat wanneer tussen beide
partijen overeenstemming wordt bereikt over tarieven voor het opnemen van
producten in het assortiment, deze tarieven evenredig aan risico moeten zijn.
De overeenkomstsluitende partijen mogen nooit betaling verlangen voor niet
verleende diensten of niet geleverde goederen en mogen nooit betaling verlangen
die duidelijk niet in overeenstemming is met de waarde/kosten van de geleverde
dienst. 5.5. Oneerlijk gebruik van informatie Een aantal oneerlijke handelspraktijken kan
worden gekarakteriseerd door het “oneerlijke” gebruik van informatie door een
van partijen. Een partij kan weliswaar legitiem bepaalde informatie vragen over
de aangeboden producten, maar hij mag de meegedeelde bijzonderheden bijvoorbeeld
niet gebruiken voor de ontwikkeling van zijn eigen concurrerende product, omdat
daarmee de zwakkere partij de resultaten van zijn innovatie zouden worden
ontnomen. De Commissie heeft een studie gepubliceerd over de economische en
juridische aspecten met betrekking tot het gebruik van, het misbruik van en
geschillen inzake vertrouwelijke bedrijfsinformatie en handelsgeheimen[52]. Andere praktijken in deze
categorie zijn bijvoorbeeld de weigering om een geheimhoudingsovereenkomst te
ondertekenen of het nalaten geheimhouding in acht te nemen. Er zou sprake van eerlijke praktijken zijn
wanneer informatie die een overeenkomstsluitende partij in het kader van een
handelsrelatie wordt verstrekt, eerlijk moet worden gebruikt (met name in
situaties waarin de handelspartners deels ook concurrenten zijn). Ook zou
kunnen worden bepaald dat elke partij bij een overeenkomst er binnen de grenzen
van het redelijke zorg voor moet dragen dat de aan de andere partijen
verstrekte informatie juist en niet misleidend is. 5.6. Oneerlijke beëindiging van een handelsrelatie Een van de voornaamste vormen van oneerlijke
handelspraktijken kan ook bestaan in de plotselinge en ongerechtvaardigde
beëindiging van een handelsrelatie of een beëindiging daarvan zonder een
redelijke opzegtermijn. Het beëindigen van een relatie maakt weliswaar deel uit
van het zakenleven, maar mag niet worden gebruikt als een middel om een
wederpartij te treiteren door het weigeren om dit besluit te motiveren of door
niet een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. Er zou sprake van eerlijke praktijken zijn
wanneer de overeenkomstsluitende partijen ervoor moeten zorgen dat
overeenkomsten eerlijk worden beëindigd. Overeenkomsten moeten in
overeenstemming met het daarop toepasselijke recht worden beëindigd, waarbij de
partij ten aanzien waarvan de opzegging plaatsvindt, voldoende tijd wordt
geboden om zijn investeringen te recupereren. 5.7. Territoriale leveringsbeperkingen De territoriale leveringsbeperkingen die
sommige multinationale leveranciers opleggen, kunnen detailhandelaren
belemmeren bij de grensoverschrijdende afname van identieke goederen op een
centrale locatie en de distributie daarvan naar andere lidstaten[53]. Wanneer producenten van
belangrijke merkgoederen daadwerkelijk controle uitoefenen over het logistieke
of groothandelsniveau hebben zij er wellicht geen direct belang bij om prijzen
te verlagen en zullen zij proberen om op nationaal niveau overeenkomsten af te
sluiten teneinde prijsverschillen te handhaven. Anderzijds proberen
detailhandelaren om goederen te betrekken van de groothandelsbedrijven of
filialen van leveranciers met de laagste kosten en zetten zij producenten onder
druk door direct overeenkomsten te sluiten met concurrerende leveranciers voor
het aanbieden van huismerkproducten. Detailhandelaren in kleine lidstaten
voeren aan dat, wanneer zij goederen trachten te betrekken van buitenlandse
groothandelaren of zelfs rechtstreeks van leveranciers op meer concurrerende
naburige markten met aantrekkelijke prijzen, zij worden terugverwezen naar het
voor die specifieke geografische markt verantwoordelijke filiaal of naar de
nationale groothandelaren die territoriale overeenkomsten met de leveranciers
hebben gesloten. Dergelijke beperkingen maken het mogelijk dat de markt wordt
gesegmenteerd en kunnen aanzienlijke verschillen in groothandelsprijzen tussen
landen tot gevolg hebben. In haar mededeling uit 2009 “Een beter
werkende voedselvoorzieningsketen in Europa” heeft de Commissie de spreiding
van de prijsniveaus van een selectie producten in de lidstaten geanalyseerd[54]. Volgens tijdens een bijeenkomst van een Ierse
parlementaire commissie in februari 2009 verstrekte informatie kan bijvoorbeeld
in Ierland het prijsverschil tussen in respectievelijk Ierland en het Verenigd
Koninkrijk verkochte producten oplopen tot wel 130 % en worden Ierse detailhandelaren
verplicht om op grond van de op Ierland toepasselijke prijslijst goederen te
betrekken. Terwijl de verschillen in consumentenprijzen tussen markten voor
hetzelfde merkproduct gedeeltelijk kunnen worden verklaard door factoren als
salarissen en sociale lasten, energiekosten, belastingen en logistiek, kunnen
territoriale leveringsbeperkingen echter een nadelig effect hebben. Een
soortgelijke studie werd in 2012 in België uitgevoerd[55]. Wanneer dergelijke beperkingen van de
grensoverschrijdende afname van goederen niet op objectieve gronden van
doelmatigheid (zoals logistiek) gerechtvaardigd zijn, zullen zij waarschijnlijk
tot een van het land van vestiging van de koper afhankelijke prijsdiscriminatie
leiden. Dientengevolge ondervinden consumenten de nadelige invloed van hogere
prijzen en een geringere productkeuze en profiteren zij niet van gunstigere
prijzen en de soepele werking van de eengemaakte markt. De technische redenen
die leveranciers aanvoeren, zoals etikettering, kunnen in bepaalde gevallen
opgaan, maar zijn in het algemeen niet van toepassing op identieke goederen. 5.8. Gemeenschappelijke kenmerken van oneerlijke handelspraktijken De overdracht van gemaakte kosten en het
verschuiven van het ondernemersrisico naar de zwakkere partij in de relatie
zijn een gemeenschappelijke noemer van de meeste van de bovengenoemde
oneerlijke handelspraktijken. Excessieve druk, de onmogelijkheid om een juist
bedrijfsplan uit te voeren en het gebrek aan duidelijkheid over de werkelijke
inhoud van de overeenkomst belemmeren allemaal de optimale besluitvorming en
leiden tot engere marges waardoor de capaciteit van ondernemingen om te
investeren en innoveren kan worden verkleind. Vragen: 19)
Vormt de bovenstaande opsomming een
beschrijving van de voornaamste oneerlijke handelspraktijken? Zijn er andere
soorten oneerlijke handelspraktijken? 20)
Zou het opstellen van een lijst van verboden
oneerlijke handelspraktijken een doeltreffend middel zijn om het probleem aan
te pakken? Zou zo’n lijst regelmatig moeten worden geactualiseerd? Zijn er
mogelijke alternatieve oplossingen? 21)
U wordt verzocht om met betrekking tot elk
van de hierboven vermelde oneerlijke handelspraktijken en eventuele
corresponderende eerlijke praktijken:
a) aan te geven of u al of niet instemt met de analyse van de Commissie.
Geef, indien van toepassing, aanvullende informatie.
b) uit te leggen of de oneerlijke handelspraktijk relevant is voor de
sector waarin u actief bent.
c) uit te leggen of de corresponderende, mogelijk eerlijke praktijk over
de hele linie in verschillende sectoren zou kunnen worden toegepast.
d) Zet uiteen of de oneerlijke handelspraktijk per se zou moeten worden
verboden of dat deze per geval moet worden beoordeeld. 22)
Geef met betrekking tot de specifieke
territoriale leveringsbeperkingen het volgende aan:
a) wat zou u objectieve gronden van doeltreffendheid vinden die
rechtvaardigen dat een leverancier niet aan een bepaalde klant levert? Waarom?
b) Wat zouden de voor- en nadelen zijn van een verbod van territoriale
leveringsbeperkingen (zoals hierboven omschreven)? Wat voor praktische effecten
zou een dergelijk verbod hebben op de wijze waarop ondernemingen hun
distributiesystemen in Europa opzetten? 23)
Zouden de bovengenoemde mogelijke eerlijke
praktijken neergelegd moeten worden in een regeling op EU-niveau? Zou een
dergelijke benadering eventuele nadelen hebben? 24)
Wanneer u van mening bent dat er op
EU-niveau verdere maatregelen moeten worden genomen, moet dat dan in de vorm
van een bindend wetgevingsinstrument? Of in de vorm van een niet-bindend
wetgevingsinstrument? Of in de vorm van een zelfreguleringsinitiatief? 6. ALGEMENE
OPMERKINGEN
Vraag: 25)
Dit groenboek heeft betrekking op oneerlijke
handelspraktijken en eerlijkheid in relaties tussen ondernemingen in de food-
en non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen. Zijn er volgens u in dit
groenboek belangrijke kwesties niet of onvoldoende aan bod gekomen?
7. DE
VOLGENDE STAPPEN De Commissie is vastbesloten samen te blijven
werken met alle relevante belanghebbenden en alle bijdragen die zij de
Commissie gaan leveren in acht nemen, teneinde het functioneren en de
doeltreffendheid van de food- en non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen
te verbeteren. Alle belanghebbenden wordt verzocht te
reageren op de bovengenoemde vragen. Hun bijdragen moeten de Commissie
uiterlijk op 30 april 2013 hebben bereikt op het volgende
adres: markt-retail-consultation@ec.europa.eu. De bijdragen hoeven geen antwoord te bevatten
op alle vragen die in dit groenboek worden gesteld. Geef dan wel duidelijk aan
op welke vragen uw antwoorden betrekking hebben. Geef indien mogelijk
specifieke argumenten voor of tegen de opties en benaderingen zoals die in dit
groenboek zijn gepresenteerd. Aansluitend op dit groenboek zal de Commissie
op basis van de ontvangen antwoorden uiterlijk medio 2013 de volgende
stappen bekend maken. De bijdragen zullen op het internet worden
gepubliceerd. Wij raden u aan de bij dit groenboek gevoegde specifieke
privacyverklaring te lezen, waarin is aangegeven hoe uw persoonsgegevens en uw
bijdrage zullen worden behandeld. [1] Eurostat, 2010. [2] Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa,
(COM(2009) 591 van 28 oktober 2009). [3] Eurostat, 2012. [4] Ibidem. [5] AIM, CEJA, CELCAA, CLITRAVI, Copa Cogeca, ERRT,
EuroCommerce, Euro Coop, FoodDrinkEurope, UEAPME en UGAL. [6] AIM, CELCAA, ERRT, EuroCommerce, Euro Coop, FoodDrinkEurope,
UEAPME en UGAL. [7] Besluit van de Commissie van 19 december 2012 tot
wijziging van het besluit van 30 juli 2010 wat betreft de toepasbaarheid en de
samenstelling van het Forum op hoog niveau voor een beter werkende
voedselvoorzieningsketen (2012/C 396/06), PB C-396/17 van 21.12.2012. [8] Onder meer Bulgarije, Duitsland, Finland, Frankrijk,
Ierland, Italië, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje,
Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk. [9] ECN Report on competition law enforcement and market
monitoring activities by European competition authorities in the food sector,
mei 2012, blz. 116-120. [10] Business relations in the EU clothing chain: from industry
to retail and distribution. Bocconi University. ESSEC Business School. Baker
& McKenzie. 2007, blz.124. [11] Business relations in the EU clothing chain: from industry
to retail and distribution, blz. 126. [12] Monitoringactie van de handels- en distributiemarkt
"Naar een efficiëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt
tegen 2020" (COM (2010) 355 van 5 juli 2010). [13] Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over
een efficiëntere en eerlijkere handels- en distributiemarkt (2010/2109(INI)). [14] Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het
stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen "Samen werk
maken van een nieuwe groei" (COM(2011)206 van 13 april 2011) [15] Onderzoeken van de lidstaten inzake oneerlijke
handelspraktijken; Rapport van het Europees mededingingsnetwerk inzake de
handhaving van mededingingsrecht en markttoezicht door Europese
mededingingsautoriteiten in de voedingsmiddelensector, mei 2012, blz. 117);
Europees bedrijvenpanel; raadpleging betreffende Richtlijn 2006/114/EG inzake
misleidende reclame en vergelijkende reclame en betreffende oneerlijke
handelspraktijken die gevolgen hebben voor ondernemingen. [16] Dedicated Research, AIM-CIAA Survey on Unfair Commercial
Practices in Europe, maart 2011, te vinden op: http://www.dlf.no/filestore/CIAAAIMSurveyonUCP-Europe.pdf [17] Parliamentary report on the Supplier-Retailer relationship
in the Irish Grocery Market, Committee on Enterprise, Trade and Employment,
maart 2010, blz. 19. [18] Competition Commission, Final Report of the supply of
groceries in the UK market investigation, 30 april 2008. [19] Comisión Nacional de la Competencia,
rapport inzake de relaties tussen productenten en detailhandelaren in de
voedingsmiddelensector, oktober 2011. [20] Zie voetnoot 15 hierboven. [21] Dit komt overeen met de bevindingen van het onderzoek door
Dedicated Research naar de beleving van leveranciers, waaruit blijkt dat
oneerlijke handelspraktijken een negatief effect hadden op kosten, verkoop en
innovatie (volgens respectievelijk 83%, 77% en 40% van de respondenten). Zie
voetnoot 15 hierboven. [22] SEC(2009) 1450. [23] Kilpailuviraston Päivittäistavarakauppaa koskeva
selvityksiä I/2012, blz. 119. [24] Zie "The functioning of the food supply chain and its
effect on food prices in the European Union", European Economy,
Occasional Papers 47, mei 2009 [25] Zie, onder meer, voor Portugal, Autoridade da
Concorrência, Report on Commercial Relations between the Large Retail Groups
and their Suppliers, oktober 2010; voor het Verenigd Koninkrijk, The supply of
groceries in the UK market investigation, 30 april 2008; voor Zweden,
Konkurrensverket, Mat och marknad — från bonde till bord, april 2011; voor
Spanje, Comisión Nacional de la Competencia, van 5 oktober 2011, Informe sobre
el código de buenas prácticas de distribución del automóvil and Informe sobre
el anteproyecto de ley de contratos de distribución; voor Finland,
Kilpailuviraston Päivittäistavarakauppaa koskeva selvityksiä. Andere studies
worden genoemd in het hiervoor in voetnoot 8 aangehaalde ECN-rapport. [26] Overweging 9 van Verordening 1/2003 maakt een
uitdrukkelijk onderscheid tussen medingingsrecht (waaronder ook nationale
regels inzake eenzijdige gedragingen moeten worden verstaan die strikter dan
artikel 102 zijn) en wetgeving inzake oneerlijke handelspraktijken. [27] Ibidem. [28] Zie ECN rapport, par. 26, voetnoot 8 hierboven. [29] Dit werd ofwel in het kader van het burgerlijk recht
gedaan, bijvoorbeeld door het vaststellen van specifieke handelsrechtelijke
bepalingen (zoals in Frankrijk) of in het kader van het administratief recht. [30] Bijvoorbeeld Frankrijk, België, Italië en Spanje. [31] Bijvoorbeeld Nederland, Portugal, Slovenië en Spanje. [32] Code voor goede handelspraktijken (1997), opgesteld door
de vereniging van distributeurs en de conferentie inzake industrie. [33] Code inzake goede handelspraktijken. [34] Code inzake goede handelspraktijken in de
motorendistributiesector, op 10.6.2011 ondertekend door ANFAC, ANIACAM,
FACONAUTO en GANVAM, overeenkomst van 1.8.2007 tussen FIAB en ASEDAS inzake de
aanbeveling voor goede handelspraktijken ter verbetering van het beheer via de
waardeketen en ter bevordering van samenwerking tussen ondernemingen en
overeenkomst van 29.7.2011 over de commerciële code voor gedrag in de
voedingsmiddelenketen in Catalonië. [35] Gedragscode voor faire relaties tussen aanbieders en
kopers in de agro-voedingsketen van 20 mei 2010. [36] Groceries Supply Code of Practices (GSCOP). [37] European Competition Network, Report on competition law
enforcement and market monitoring activities by European competition
authorities in the food sector, mei 2012, blz. 118. [38] Zie “ICN Special Program for Kyoto Annual Conference.
Report on Abuse of Superior Bargaining Position”, 2008. [39] Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa,
(COM(2009) 591 van 28 oktober 2009); Een interne markt voor het Europa van de
21ste eeuw, COM(2007) 725 van 20 november 2007, Monitoringactie van de handels-
en distributiemarkt (zie voetnoot 11 hierboven), Akte voor de interne markt
(zie voetnoot 13 hierboven). [40] Zie Verslag over het mededingingsbeleid 2010, COM(2011)
328 definitief, punt 9. [41] Richtlijn
2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens
consumenten op de interne markt [42] Ibidem, overweging 8: “Deze
richtlijn beschermt de economische belangen van de consument op
rechtstreekse wijze tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens
consumenten. [Er zijn] andere handelspraktijken waardoor weliswaar niet
de consumenten maar wel concurrenten en zakelijke klanten worden benadeeld.
De Commissie dient zorgvuldig na te gaan in hoeverre buiten het
toepassingsgebied van deze richtlijn communautair optreden op het gebied van
oneerlijke concurrentie noodzakelijk is en in voorkomend geval een
wetgevingsvoorstel betreffende die andere aspecten van oneerlijke concurrentie
op te stellen”. [43] Richtlijn
2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake
misleidende reclame en vergelijkende reclame. [44] Het beschermen van ondernemingen tegen misleidende
marketingpraktijken en zorgen voor doeltreffende handhaving. Herziening van
Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame
(COM(2012) 702). [45] Richtlijn 2011/7/EU
betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. [46] Verordening (EU) nr. 261/2012 wat de contractuele
betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten betreft. [47] Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in
consumentenovereenkomsten. [48] COM(2011) 416
definitief van 13 juli 2011. [49] Voorstel voor een verordening betreffende een gemeenschappelijk
Europees kooprecht, COM(2011) 635 definitief. [50] Richtlijn 2002/8/EG inzake rechtsbijstand (die een kader
schept voor het verkrijgen van rechtsbijstand bij grensoverschrijdende
geschillen); Richtlijn 2008/52/EG inzake bemiddeling/mediation (die zorgt voor
een soepele coördinatie van bemiddeling/mediation en gerechtelijke procedures);
Verordening 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (welke
bepaalt welke rechters in de EU bevoegd zijn om een bepaald geschil te
behandelen en hoe uitspraken die in de ene lidstaat zijn gegeven, in andere
lidstaten worden erkend en ten uitvoer gelegd – opgemerkt zij dat deze
verordening herschikt is bij Verordening 1215/2012, die de hele intermediaire
procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging zal afschaffen); Verordeningen
1896/2006 en 861/2007 (waarbij uniforme Europese gerechtelijke procedures
worden vastgesteld voor respectievelijk onbetwiste en geringe
schuldvorderingen) alsook de hiervoor genoemde Verordeningen 593/2008 en
864/2008, welke rechtszekerheid scheppen ten aanzien van de beslissing in
geschillen in Europa. [51] COM(2012) 702 final. [52] http://ec.europa.eu/internal_market/iprenforcement/trade_secrets/index_en.htm#maincontentSec1 [53] Opgemerkt zij dat met territoriale leveringsbeperkingen in
dit verband een verbod voor leveranciers wordt bedoeld om te verkopen aan
wederverkopers die zelf producten van de leverancier betrekken. Er is geen
sprake van een territoriale leveringsbeperking wanneer bijvoorbeeld een
distributeur aan wie in een bepaald geografisch gebied een exclusief gebied is
toegekend, wordt beschermd tegen de actieve verkoop door andere distributeurs
in dit gebied. [54] COM(2009) 591 final. [55] FOD. Economie, Studie: Prijsniveau in supermarkten,
februari 2012.