30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/117


P7_TA(2013)0008

Indeling, verpakking en kenmerken van gevaarlijke preparaten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (herschikking) (COM(2012)0008 — C7-0021/2012 — 2012/0007(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2015/C 440/23)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0008),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0021/2012),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1),

gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2),

gezien de brief d.d. 9 november 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0391/2012),

A.

overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 203.

(2)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


P7_TC1-COD(2012)0007

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De onderlinge aanpassing van de voorschriften van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van bepaalde gevaarlijke preparaten is essentieel voor de vaststelling van gelijke concurrentievoorwaarden en de werking van de interne markt.

(3)

Wanneer met het oog op het de werking van de interne markt maatregelen worden getroffen voor de onderlinge aanpassing van de voorschriften van de lidstaten in verband met de volksgezondheid, de veiligheid en de bescherming van mens en milieu, dienen deze maatregelen een hoog beschermingsniveau te bewerkstelligen. Deze richtlijn dient de bescherming te waarborgen zowel van de bevolking, in het bijzonder van personen die door hun werk of vrijetijdsbesteding met gevaarlijke preparaten in aanraking komen, als van de consument en het milieu.

(4)

Overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (5) moet het aantal voor proeven gebruikte dieren zo veel mogelijk worden beperkt. Krachtens artikel 4, lid 1, van die richtlijn dragen de lidstaten er zorg voor dat, waar mogelijk, een wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingsstrategie zonder levende dieren wordt gebruikt in plaats van een procedure in de zin van die richtlijn, gedefinieerd als elke al dan niet invasieve handeling ten aanzien van een dier voor experimentele of andere doeleinden, waarvan het resultaat bekend of onbekend is, of onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap. In deze richtlijn worden derhalve uitsluitend de reeds bekende resultaten van toxiciteits- en ecotoxiciteitsproeven gebruikt en toepassing ervan vergt geen nieuwe proeven op dieren.

(5)

Hoewel munitie niet onder deze richtlijn valt, kunnen springstoffen die in de handel worden gebracht voor hun explosieve of pyrotechnische eigenschappen, door hun chemische samenstelling een gevaar voor de gezondheid vormen. Het is bijgevolg in het kader van de transparantie noodzakelijk munitie overeenkomstig deze richtlijn in te delen en daarvoor een veiligheidsinformatieblad op te maken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (6), en munitie overeenkomstig de voor het vervoer van gevaarlijke goederen geldende internationale voorschriften te kenmerken.

(6)

In Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (7) en Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (8) is, in tegenstelling tot de bepalingen die van toepassing zijn op de onder deze richtlijn vallende chemische preparaten, voorzien in een toelatingsprocedure voor elk product op basis van een door de aanvrager ingediend dossier en een beoordeling door de bevoegde instantie van elke lidstaat. Voorts omvat deze toelatingsprocedure een controle die specifiek gericht is op de indeling, de verpakking en het kenmerken van elk product alvorens het op de markt wordt gebracht. Het is noodzakelijk, als onderdeel van een duidelijke en transparante informatieprocedure, gewasbeschermingsmiddelen en biociden in te delen en te kenmerken overeenkomstig deze richtlijn, voorschriften vast te stellen voor het gebruik in overeenstemming met de resultaten van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 en Richtlijn 98/8/EG uitgevoerde beoordeling, en ervoor te zorgen dat het kenmerken beantwoordt aan het met deze richtlijn en Verordening (EG) nr. 1107/2009 respectievelijk Richtlijn 98/8/EG beoogde hoge niveau van bescherming. Voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden moet tevens een inlichtingenblad aangaande de veiligheid worden opgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 .

(7)

Het is noodzakelijk om voor in gasvorm in de handel gebrachte preparaten concentratiegrenswaarden vast te stellen die in volumeprocent zijn uitgedrukt.

(8)

Gedefinieerd moet worden welke ervaringskennis omtrent de gevolgen voor de mens in aanmerking kan komen om de gevaren van een preparaat voor de gezondheid te beoordelen. Wanneer klinische studies worden aanvaard, moeten deze stroken met de Verklaring van Helsinki en de richtsnoeren voor goede klinische praktijken van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

(9)

Aangezien het veiligheidsinformatieblad een bestaand communicatiemiddel in de toeleveringsketen van stoffen en preparaten is, het verder is ontwikkeld en het een integraal onderdeel van het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte systeem is geworden, dient het uit deze richtlijn te worden verwijderd .

(10)

Na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1907/2006, is Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (9) aangepast en zijn de regels van die richtlijn betreffende de kennisgeving en de risicobeoordeling van chemische stoffen geschrapt. Deze richtlijn dient dienovereenkomstig te worden aangepast.

(11)

Bijlage V bij Richtlijn 67/548/EEG tot vaststelling van methoden voor de fysisch-chemische eigenschappen, toxiciteit en ecotoxiciteit van stoffen en preparaten, is bij Richtlijn 2006/121/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) met ingang van 1 juni 2008 geschrapt. De verwijzingen naar die bijlage in deze richtlijn dienen dienovereenkomstig te worden aangepast.

(12)

Om ten volle rekening te houden met de in het kader van Richtlijn 67/548/EEG verrichte werkzaamheden en opgedane ervaring, waaronder ook de indeling en etikettering van specifieke stoffen in bijlage I bij die richtlijn, moeten alle bestaande geharmoniseerde indelingen worden omgezet in nieuwe geharmoniseerde indelingen aan de hand van de nieuwe criteria. Aangezien voorts de toepassing van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (11) is uitgesteld en de geharmoniseerde indelingen overeenkomstig de criteria van Richtlijn 67/548/EEG van belang zijn voor de indeling van stoffen en mengsels tijdens de hierdoor ontstane overgangsperiode, moeten alle bestaande geharmoniseerde indelingen ongewijzigd in een bijlage bij die verordening worden opgenomen. Door op alle toekomstige harmonisaties van indelingen die verordening toe te passen, moeten inconsistenties in geharmoniseerde indelingen van dezelfde stof volgens de bestaande en de nieuwe criteria worden vermeden.

(13)

Preparaten die bestaan uit meer dan één stof, ingedeeld in tabel 3.2 in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting, dienden te worden gekenmerkt met waarschuwingszinnen (R-zinnen) ter aanduiding van de indeling in zowel categorie 1 of 2 als categorie 3. De vermelding van beide R-zinnen zendt echter een tegenstrijdige boodschap uit. De preparaten moeten daarom alleen worden ingedeeld in en gekenmerkt met de hoogste categorie.

(14)

De verwijzingen naar R-zin R40 in Richtlijn 67/548/EEG zijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie (12) wanneer R-zin R40 werd toegepast voor carcinogene stoffen van categorie 3. De oude formulering van R40 is R68 geworden voor mutagene stoffen van categorie 3 en voor bepaalde stoffen met onherstelbare effecten die niet dodelijk zijn. De verwijzingen naar R-zin R40 in deze richtlijn dienen dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(15)

In bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2001/59/EG, zijn duidelijke bepalingen opgenomen over de indeling van stoffen en preparaten vanwege bijtende effecten. Derhalve dienen in deze richtlijn de preparaten dienovereenkomstig te worden ingedeeld .

(16)

Het is bekend dat cementpreparaten die chroom (VI) bevatten in bepaalde omstandigheden allergische reacties kunnen veroorzaken. Die preparaten dienen te zijn voorzien van de desbetreffende waarschuwing.

(17)

Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/98/EG van de Commissie (13), bevat nieuwe criteria en een nieuwe R-zin (R67) voor dampen die slaperigheid en duizeligheid kunnen veroorzaken. De preparaten dienen dienovereenkomstig te worden ingedeeld en gekenmerkt .

(18)

Bij Richtlijn 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 tot zevende wijziging van Richtlijn 67/548/EEG (14) en bij Richtlijn 93/21/EEG van de Commissie van 27 april 1993 tot achttiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (15). zijn criteria vastgesteld voor de indeling en het kenmerken van voor het milieu gevaarlijke preparaten met bepalingen betreffende de op het etiket aan te brengen gevaarsymbolen, gevaaraanduidingen, waarschuwingszinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen. Er zijn voorschriften op Unieniveau vereist inzake de indeling en het kenmerken van preparaten teneinde rekening te houden met hun effecten op het milieu, en het is bijgevolg noodzakelijk een methode vast te stellen voor de beoordeling van de gevaren die een preparaat oplevert voor het milieu, hetzij via een berekening, hetzij via een bepaling van de ecotoxische eigenschappen met behulp van testmethoden in goed omschreven omstandigheden.

(19)

Voor de stoffen die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu (ingedeeld als N) en waaraan de R-zinnen R50 of R50/53 zijn toegekend, worden specifieke concentratiegrenzen (SCL’s) toegepast op de stoffen die zijn opgenomen in tabel 3.2 in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 om een onderschatting van het gevaar te voorkomen. Deze maatregel leidt tot distorsies tussen preparaten die stoffen bevatten die zijn opgenomen in die bijlage en waarop SCL’s worden toegepast, en preparaten die stoffen bevatten die nog niet in die bijlage zijn opgenomen maar die voorlopig zijn ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 67/548/EEG en waarop geen SCL’s van toepassing zijn. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de SCL’s op dezelfde wijze worden toegepast op alle preparaten die stoffen bevatten die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu.

(20)

Bij Richtlijn 2001/59/EG zijn de criteria in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG voor de indeling en het kenmerken van ozonafbrekende stoffen herzien. De herziene bijlage III voorziet nu alleen in de toekenning van het symbool N naast de R-zin R59. De preparaten dienen dienovereenkomstig te worden ingedeeld en gekenmerkt.

(21)

Voor bepaalde stoffen in de preparaten moet de geheimhouding worden gewaarborgd, en het is bijgevolg noodzakelijk een regeling in te voeren die het de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat mogelijk maakt voor dergelijke stoffen een verzoek om geheimhouding in te dienen.

(22)

Het etiket is voor de gebruikers van de gevaarlijke preparaten een fundamenteel instrument omdat het hun de eerste essentiële beknopte informatie verstrekt. Het moet niettemin worden aangevuld door een tweeledig systeem van meer gedetailleerde informatie, enerzijds het voor professionele gebruikers bedoelde veiligheidsinformatieblad, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, en anderzijds de door de lidstaten aangewezen instanties die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van informatie die uitsluitend voor geneeskundige doeleinden van zowel curatieve als preventieve aard bestemd is.

(23)

Aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte recipiënten die bepaalde categorieën gevaarlijke preparaten bevatten, moeten zijn voorzien van een kinderveilige sluiting en/of een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding. Bepaalde niet bij deze gevarencategorieën ingedeelde preparaten kunnen wegens hun samenstelling toch een gevaar voor kinderen vormen. De verpakking van dergelijke preparaten moet derhalve van een kinderveilige sluiting zijn voorzien.

(24)

Bepaalde overeenkomstig deze richtlijn niet als gevaarlijk beschouwde preparaten kunnen toch een gevaar voor de gebruikers vormen, wat het noodzakelijk maakt dat een aantal voorschriften van deze richtlijn mede op die preparaten van toepassing is.

(25)

In deze richtlijn zijn specifieke bepalingen voor het kenmerken van bepaalde preparaten opgenomen. Om een afdoend niveau van bescherming van de mens en het milieu te waarborgen, moeten er ook specifieke bepalingen worden vastgesteld voor de verpakking van bepaalde preparaten die, hoewel zij niet gevaarlijk zijn in de zin van deze richtlijn, toch gevaar kunnen opleveren voor de gebruiker.

(26)

Voor preparaten die als gevaarlijk in de zin van deze richtlijn zijn ingedeeld, moeten de lidstaten met betrekking tot het kenmerken bepaalde afwijkingen kunnen toestaan wanneer de verpakking te klein of anderszins ongeschikt is om te kenmerken, of wanneer het zulke kleine verpakkingen of geringe hoeveelheden betreft dat er geen gevaar voor mens of milieu te vrezen valt. In deze gevallen moet ook passende aandacht worden geschonken aan de onderlinge aanpassing van deze bepalingen, op Unieniveau .

(27)

Het is in verband met de milieutechnische kenmerking passend te bepalen dat specifieke vrijstellingen gegeven of specifieke bepalingen vastgesteld kunnen worden, wanneer in bepaalde gevallen kan worden aangetoond dat het totale milieueffect van deze productsoorten geringer is dan dat van overeenkomstige productsoorten.

(28)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de verlening van vrijstelling van sommige bepalingen betreffende de milieutechnische kenmerking, het treffen van maatregelen in het kader van de specifieke bepalingen voor het kenmerken van sommige preparaten en het aanpassen van de bijlagen aan de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(29)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (16).

(30)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VIII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn heeft de onderlinge aanpassing tot doel van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten en de onderlinge aanpassing van bijzondere bepalingen betreffende sommige preparaten die gevaar kunnen opleveren, ongeacht of zij al dan niet als gevaarlijk in de zin van deze richtlijn zijn ingedeeld, wanneer die preparaten in de lidstaten in de handel worden gebracht.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op preparaten die:

a)

ten minste één gevaarlijke stof in de zin van artikel 2 bevatten; en

b)

als gevaarlijk worden beschouwd in de zin van artikel 5, 6 of 7.

3.   De specifieke bepalingen die zijn neergelegd in artikel 9 en bijlage IV en de bepalingen die zijn neergelegd in artikel 10 en bijlage V zijn ook van toepassing op preparaten die niet worden aangemerkt als gevaarlijk in de zin van artikel 5, 6 of 7, maar die desondanks specifiek gevaar kunnen opleveren.

4.   De artikelen betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van deze richtlijn zijn van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen, onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1107/2009 .

5.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende voor de eindgebruiker bestemde preparaten in afgewerkte vorm:

a)

geneesmiddelen voor diergeneeskundig of menselijk gebruik, als omschreven in Richtlijn 2001/82/EG (17) respectievelijk 2001/83/EG (18) van het Europees Parlement en de Raad;

b)

cosmetische producten, als omschreven in Richtlijn 76/768/EEG van de Raad (19);

c)

mengsels van stoffen die, in de vorm van afvalstoffen, vallen onder Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (20);

d)

levensmiddelen;

e)

diervoeders;

f)

preparaten die radioactieve stoffen als omschreven in Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad (21) bevatten;

g)

medische hulpmiddelen die invasief zijn of in direct contact komen met het lichaam, voor zover er voorschriften van de Unie voor de indeling en kenmerking van gevaarlijke stoffen en preparaten voorhanden zijn die eenzelfde niveau van informatie en bescherming verzekeren als deze richtlijn.

6.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

het vervoer van gevaarlijke preparaten per spoor, over de weg, per schip of door de lucht,

b)

preparaten in transito onder douanetoezicht, voor zover die preparaten niet worden bewerkt of verwerkt.

Artikel 2

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„stoffen”: chemische elementen en hun verbindingen, zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij de productie ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit van het product en alle onzuiverheden ten gevolge van het productieprocedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;

b)

„preparaten”: mengsels of oplossingen die bestaan uit twee of meer stoffen;

c)

„polymeer”: een stof die bestaat uit moleculen welke worden gekenmerkt door een opeenvolging van één of meer soorten monomeereenheden, en die een gewichtsmeerderheid van moleculen bevat die bestaan uit ten minste drie monomeereenheden die op covalente wijze aan ten minste een andere monomeereenheid of andere reactieve stof zijn gebonden en bestaat uit minder dan een gewichtsmeerderheid aan moleculen van hetzelfde molecuulgewicht. Die moleculen moeten over een reeks molecuulgewichten verdeeld zijn, waarbij de verschillen in molecuulgewicht op de eerste plaats het gevolg zijn van verschillen in het aantal monomeereenheden. „Monomeereenheid” in de zin van deze definitie betekent de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer;

d)

„in de handel brengen”: het ter beschikking stellen aan derden. Invoer in het douanegebied van de Unie wordt voor de toepassing van deze richtlijn beschouwd als in de handel brengen;

e)

„wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling”: wetenschappelijke proefneming, analyse of chemisch onderzoek in gecontroleerde omstandigheden; dit omvat de bepaling van intrinsieke eigenschappen, prestatie en werkzaamheid, alsmede wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten in verband met productontwikkeling;

f)

„productiegericht onderzoek en productiegerichte ontwikkeling”: verdere ontwikkeling van een stof waarbij de toepassingsgebieden van de stof worden getest met behulp van proefinstallaties of productie-experimenten;

g)

„Einecs” (European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances); de Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen: deze inventaris bevat de definitieve lijst van alle stoffen die geacht worden op 18 september 1981 op de markt van de Unie voor te komen.

2.   „Gevaarlijk” in de zin van deze richtlijn zijn de volgende stoffen en preparaten:

a)

ontplofbare: stoffen en preparaten in vaste, vloeibare, pasta- of gelatineachtige toestand, die ook zonder de inwerking van zuurstof in de lucht exotherm kunnen reageren, hierbij snel gassen ontwikkelen en onder bepaalde (proef)voorwaarden detoneren, snel explosief verbranden of door verhitting bij gedeeltelijke afsluiting ontploffen;

b)

oxiderende: stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm reageren;

c)

zeer licht ontvlambare: stoffen en preparaten in vloeibare toestand met een uiterst laag vlampunt en een laag kookpunt, alsmede gasvormige stoffen en preparaten die bij normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld kunnen ontbranden;

d)

licht ontvlambare:

i)

stoffen en preparaten die bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden; of

ii)

vaste stoffen en preparaten die na kortstondige inwerking van een ontstekingsbron gemakkelijk kunnen ontbranden en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien; of

iii)

vloeibare stoffen en preparaten met een zeer laag vlampunt; of

iv)

stoffen en preparaten die bij aanraking met water of vochtige lucht een gevaarlijke hoeveelheid van zeer licht ontvlambare gassen ontwikkelen;

e)

ontvlambare: vloeibare stoffen en preparaten met een laag vlampunt;

f)

zeer vergiftige: stoffen en preparaten waarvan reeds een zeer geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen en zelfs de dood kan veroorzaken;

g)

vergiftige: stoffen en preparaten waarvan reeds een geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen en zelfs de dood kan veroorzaken;

h)

schadelijke: stoffen en preparaten die bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische gevaren en zelfs de dood kunnen veroorzaken;

i)

bijtende: stoffen en preparaten die bij aanraking met levende weefsels daarop een vernietigende werking kunnen uitoefenen;

j)

irriterende: niet-bijtende stoffen en preparaten die bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken;

k)

sensibiliserende: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke nadelige effecten veroorzaakt;

l)

kankerverwekkende: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid kanker kunnen veroorzaken of de frequentie daarvan doen toenemen;

m)

mutagene: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid erfelijke genetische afwijkingen kunnen veroorzaken of de frequentie daarvan doen toenemen;

n)

voor de voortplanting vergiftige: stoffen of preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid niet-erfelijke afwijkingen bij het nageslacht en/of aantasting van de mannelijke of vrouwelijke voortplantingsfuncties of -vermogens veroorzaken, dan wel de frequentie daarvan doen toenemen;

o)

milieugevaarlijke: stoffen en preparaten die, wanneer zij in het milieu terechtkomen, onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor een of meer milieucompartimenten opleveren of kunnen opleveren.

Artikel 3

Bepaling van gevaarlijke eigenschappen van preparaten

1.   De aan een preparaat verbonden gevaren worden beoordeeld op basis van:

a)

de fysisch-chemische eigenschappen;

b)

de eigenschappen die gevolgen hebben voor de gezondheid;

c)

de eigenschappen die verband houden met het milieu.

Deze eigenschappen worden bepaald aan de hand van de artikelen 5, 6 en 7.

Eventuele laboratoriumproeven worden uitgevoerd op preparaten zoals die in de handel worden gebracht.

2.   Bij de bepaling van de gevaarlijke eigenschappen overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 wordt, overeenkomstig de voorschriften die gelden voor de gebruikte methode, met alle gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 2 rekening gehouden en in het bijzonder:

a)

stoffen die zijn opgenomen in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008;

b)

stoffen die overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 67/548/EEG voorlopig zijn ingedeeld en gekenmerkt door degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de stof.

3.   Voor preparaten die onder deze richtlijn vallen, wordt rekening gehouden met alle gevaarlijke stoffen, genoemd in lid 2, die als gevaarlijk zijn ingedeeld vanwege hun gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu, ongeacht of het onzuiverheden dan wel additieven betreft, wanneer hun concentratie gelijk is aan of groter dan de grenswaarden in de onderstaande tabel, tenzij lagere grenswaarden zijn vastgesteld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 dan wel in bijlage II, deel B, bij deze richtlijn of in bijlage III, deel B, bij deze richtlijn, tenzij anders vermeld in bijlage V bij deze richtlijn.

Categorie waarin de gevaarlijke stof is ingedeeld

Grenswaarden voor

Gasvormige preparaten

(volumeprocent)

andere preparaten

(gewichtsprocent)

Zeer vergiftig

≥ 0,02

 

Vergiftig

≥ 0,02

≥ 0,1

Kankerverwekkend

Categorie 1 of 2

≥ 0,02

≥ 0,1

Mutageen

Categorie 1 of 2

≥ 0,02

≥ 0,1

Vergiftig voor de voortplanting

Categorie 1 of 2

≥ 0,02

≥ 0,1

Schadelijk

≥ 0,2

≥ 0,1

Bijtend

≥ 0,02

≥ 1

Irriterend

≥ 0,2

≥ 1

Sensibiliserend

≥ 0,2

≥ 1

Kankerverwekkend

Categorie 3

≥ 0,2

≥ 1

Mutageen

Categorie 3

≥ 0,2

≥ 1

Vergiftig voor de voortplanting

Categorie 3

≥ 0,2

≥ 1

Gevaarlijk voor het milieu N

 

≥ 1

Gevaarlijk voor het milieu ozon

≥ 0,1

≥ 0,1

Gevaarlijk voor het milieu

 

≥ 0,1

Artikel 4

Algemene beginselen voor de indeling en het kenmerken

1.   Gevaarlijke preparaten worden naar gelang van de ernst en de specifieke aard van de gevaren in categorieën ingedeeld volgens de definities van artikel 2.

2.   De algemene beginselen voor de indeling en het kenmerken van preparaten worden toegepast volgens de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, behalve wanneer conform artikel 5, 6, 7 of 10 en de toepasselijke bijlagen van de onderhavige richtlijn andere criteria worden gehanteerd.

Artikel 5

Beoordeling van de uit de fysisch-chemische eigenschappen voortvloeiende gevaren

1.   De gevaren van een preparaat die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen ervan worden beoordeeld door met de in deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Raad (22) aangegeven methoden de fysisch-chemische eigenschappen van het preparaat te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG .

2.   In afwijking van lid 1 kan de bepaling van de eigenschappen ontplofbaar, oxiderend, zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambaar en ontvlambaar achterwege blijven, mits:

a)

geen enkel bestanddeel van dat preparaat die eigenschappen heeft en het volgens de gegevens waarover de fabrikant beschikt weinig waarschijnlijk is dat bij het preparaat een dergelijk gevaar aanwezig is;

b)

in het geval van wijziging van de samenstelling van een preparaat met bekende samenstelling, er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een wijziging van de indeling zal leiden;

c)

in de vorm van aërosolen in de handel gebrachte preparaten voldoen aan de bepalingen van artikel 8, lid 1 bis) van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad (23).

3.   In bepaalde gevallen waarin de methoden van deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 niet geschikt zijn, worden de in bijlage I, deel B, bij de onderhavige richtlijn beschreven alternatieve berekeningsmethoden gebruikt.

4.   Voor een aantal afwijkingen van de toepassing van de methoden van deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 wordt in bijlage I, deel A, bij de onderhavige richtlijn een verwijzing gegeven.

5.   De gevaren die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen van een onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallend preparaat worden beoordeeld door de fysisch-chemische eigenschappen van het preparaat te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Die fysisch-chemische eigenschappen worden bepaald met de in deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 omschreven methoden, tenzij andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn in overeenstemming met de bepalingen van de Verordeningen (EU) nr. 544/2011 (24) en (EU) nr. 545/2011 van de Commissie (25).

Artikel 6

Beoordeling van de gevaren voor de gezondheid

1.   De beoordeling van de gevaren van een preparaat voor de gezondheid geschiedt volgens één of meer van de volgende procedures:

a)

via een in bijlage II beschreven conventionele methode;

b)

door de bepaling van de toxicologische eigenschappen van het preparaat zodat het op passende wijze kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Die eigenschappen worden bepaald met de methoden van deel B van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008, tenzij, in het geval van gewasbeschermingsproducten, andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn in overeenstemming met de bepalingen van de Verordeningen (EU) nr. 544/2011 en (EU) nr. 545/2011 .

2.   Alleen wanneer de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat wetenschappelijk kan aantonen dat de toxicologische eigenschappen van het preparaat niet correct kunnen worden bepaald met de in lid 1, onder a), beschreven methode, of aan de hand van bestaande resultaten van proeven met dieren, mogen de methoden van lid 1, onder b), worden gebruikt, op voorwaarde dat zij overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 86/609/EEG gerechtvaardigd of specifiek toegestaan zijn, onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1107/2009 .

Wanneer een toxicologische eigenschap wordt vastgesteld met de in lid 1, onder b), beschreven methoden voor het verkrijgen van nieuwe gegevens, wordt de proef uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van goede laboratoriumpraktijken zoals vastgesteld bij Richtlijn 2004/10/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), de bepalingen van Richtlijn 86/609/EEG, en met name de artikelen 7 en 12 daarvan.

Wanneer een toxicologische eigenschap is vastgesteld met de methoden van zowel lid 1, onder a), als lid 1, onder b), worden de resultaten van de in lid 1, onder b), beschreven methoden gebruikt voor het indelen van het preparaat, behalve in het geval van carcinogene, mutagene of voor de voortplanting vergiftige effecten, waarvoor uitsluitend de in lid 1, onder a), beschreven methode van toepassing is, onder voorbehoud van de bepalingen van lid 3.

Toxicologische eigenschappen van het preparaat die niet worden beoordeeld met de methode van lid 1, onder b), worden beoordeeld met de in lid 1, onder a), genoemde methode.

3.   Wanneer voorts kan worden aangetoond door epidemiologische studies, door wetenschappelijk gefundeerde casestudies zoals omschreven in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG of door statistisch onderbouwde ervaring, zoals de beoordeling van gegevens van gifcentra of over beroepsziekten:

dat de toxicologische effecten op de mens anders zijn dan op grond van toepassing van de methoden van lid 1 te verwachten is, wordt het preparaat ingedeeld op basis van de effecten op de mens;

dat het toxicologische gevaar bij een conventionele beoordeling ten gevolge van verschijnselen als potentiëring wordt onderschat, wordt met deze verschijnselen bij de indeling van het preparaat rekening gehouden;

dat het toxicologische gevaar bij een conventionele beoordeling ten gevolge van verschijnselen als antagonisme wordt overschat, wordt met deze verschillen bij de indeling van het preparaat rekening gehouden.

4.   Voor preparaten waarvan de samenstelling bekend is, met uitzondering van de onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallende preparaten, die aan de hand van de in lid 1, onder b), genoemde methode zijn ingedeeld, vindt met de in lid 1, onder a) of b), genoemde methoden een nieuwe beoordeling van de gevaren voor de gezondheid plaats indien:

de fabrikant de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte oorspronkelijke concentratie van één of meer voor de gezondheid gevaarlijke bestanddelen van het preparaat met een groter percentage dan de in onderstaande tabel aangegeven grenzen wijzigt:

Interval van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

Toegestane variatie van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

≤ 2,5 %

± 30 %

> 2,5 ≤ 10 %

± 20 %

> 10 ≤ 25 %

± 10 %

> 25 ≤ 100 %

± 5 %

de fabrikant de samenstelling van het preparaat wijzigt door vervanging of toevoeging van één of meer bestanddelen die al dan niet gevaarlijk zijn volgens de definities genoemd in artikel 2.

Deze nieuwe beoordeling is van toepassing, tenzij er goede wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een andere indeling zal leiden.

Artikel 7

Beoordeling van de gevaren voor het milieu

1.   De beoordeling van de gevaren van een preparaat voor het milieu geschiedt volgens één of meer van de volgende procedures:

a)

via de in bijlage III beschreven conventionele methode;

b)

door de bepaling van de milieugevaarlijke eigenschappen van het preparaat op grond waarvan dit naar behoren kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Die eigenschappen worden bepaald met de in deel C van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 omschreven methoden tenzij, in het geval van gewasbeschermende producten, andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn overeenkomstig de bepalingen van de Verordeningen (EU) nr. 544/2011 en (EU) nr. 545/2011 . Onverminderd de in of krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgestelde testvoorschriften worden de voorwaarden voor de toepassing van de testmethoden beschreven in bijlage III, deel C, bij deze richtlijn.

2.   Wanneer een ecotoxologische eigenschap door middel van een van de in lid 1, onder b), genoemde methoden is vastgesteld, worden nieuwe gegevens verzameld met behulp van proeven die worden verricht overeenkomstig de goede laboratoriumpraktijken van Richtlijn 2004/10/EG en de bepalingen van Richtlijn 86/609/EEG.

Wanneer de gevaren voor het milieu door middel van beide bovengenoemde methoden zijn vastgesteld, is het resultaat van de in lid 1, onder b), bedoelde methode bepalend voor de indeling van het preparaat.

3.   Voor preparaten waarvan de samenstelling bekend is, met uitzondering van de onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallende preparaten die met de in lid 1, onder b), vermelde methode zijn ingedeeld, vindt aan de hand van de in lid 1, onder a) of b), vermelde methode een nieuwe beoordeling van de gevaren voor het milieu plaats indien:

de fabrikant de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte oorspronkelijke concentratie van één of meer voor de gezondheid gevaarlijke bestanddelen van het preparaat met een groter percentage dan de in onderstaande tabel aangegeven grenzen wijzigt:

Interval van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

Toegestane variatie van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

≤ 2,5 %

± 30 %

> 2,5 ≤ 10 %

± 20 %

> 10 ≤ 25 %

± 10 %

> 25 ≤ 100 %

± 5 %

de fabrikant de samenstelling van het preparaat wijzigt door vervanging of toevoeging van één of meer bestanddelen die al dan niet gevaarlijk zijn volgens de definities genoemd in artikel 2.

Deze nieuwe beoordeling is van toepassing, tenzij er goede wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een andere indeling zal leiden.

Artikel 8

Taken en verplichtingen van de lidstaten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de onder deze richtlijn vallende preparaten alleen in de handel kunnen worden gebracht indien zij in overeenstemming zijn met deze richtlijn.

2.   Om te verzekeren dat aan deze richtlijn wordt voldaan, kunnen de autoriteiten van de lidstaten inlichtingen betreffende de samenstelling van het preparaat en alle andere nuttige informatie vragen aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen ervan.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van het preparaat ten behoeve van de autoriteiten van de lidstaten de volgende gegevens ter beschikking houden:

a)

de gegevens die zijn gebruikt voor de indeling en het kenmerken van het preparaat;

b)

alle nuttige informatie betreffende de wijze van verpakking, overeenkomstig artikel 9, onder c), van deze richtlijn met inbegrip van het certificaat dat na de proeven overeenkomstig bijlage IX, deel A, bij Richtlijn 67/548/EEG wordt verstrekt;

c)

de gegevens die zijn gebruikt om het veiligheidsinformatieblad overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 op te maken.

4.   De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de naam en het volledige adres van de nationale autoriteit of autoriteiten die bevoegd is of zijn om informatie betreffende de toepassing van deze richtlijn mee te delen en uit te wisselen.

Artikel 9

Verpakking

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat:

a)

preparaten in de zin van artikel 1, lid 2, alsmede de preparaten die uit hoofde van artikel 1, lid 3, onder bijlage IV vallen, slechts in de handel kunnen worden gebracht indien hun verpakking voldoet aan de volgende eisen:

i)

zij moet zodanig ontworpen en uitgevoerd zijn dat verlies van de inhoud wordt voorkomen; dit geldt niet indien bijzondere veiligheidsvoorzieningen zijn voorgeschreven;

ii)

het materiaal van verpakking en sluiting mag niet door de inhoud kunnen worden aangetast of daarmee een gevaarlijke verbinding kunnen vormen;

iii)

verpakking en sluiting moeten in alle onderdelen zo stevig en sterk zijn dat zij niet losraken en afdoende tegen elke normale behandeling bestand zijn;

iv)

recipiënten die voorzien zijn van een sluiting die meermaals kan worden gebruikt, moeten zodanig zijn ontworpen dat de verpakking herhaalde malen opnieuw kan worden gesloten zonder verlies van inhoud;

b)

recipiënten met gevaarlijke preparaten in de zin van artikel 1, lid 2, en preparaten die uit hoofde van artikel 1, lid 3, onder bijlage IV vallen, welke aan het grote publiek te koop worden aangeboden of verkocht:

i)

geen vorm hebben en/of afbeeldingen dragen die de actieve nieuwsgierigheid van kinderen kunnen wekken of prikkelen of de consument in verwarring kunnen brengen;

ii)

geen aanbiedingsvorm hebben en/of benaming dragen die worden gebruikt voor levensmiddelen, diervoeders, geneesmiddelen en cosmetische producten;

c)

aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte recipiënten die onder bijlage IV vallen en die bepaalde gevaarlijke preparaten bevatten:

i)

van een kinderveilige sluiting zijn voorzien; en/of

ii)

een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding dragen.

De technische voorschriften voor deze voorzieningen zijn vermeld in bijlage IX, deel A en deel B, bij Richtlijn 67/548/EEG.

2.   Verpakkingen van preparaten worden geacht te voldoen aan de in lid 1, onder a), i), ii) en iii), vermelde eisen als zij voldoen aan de eisen voor vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, over de weg of via de binnenvaart dan wel het zee- of luchtvervoer.

Artikel 10

Kenmerken

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat:

a)

preparaten in de zin van artikel 1, lid 2, slechts in de handel kunnen worden gebracht indien de kenmerking op de verpakking voldoet aan alle eisen van dit artikel en aan de specifieke bepalingen van bijlage V, deel A en deel B;

b)

preparaten in de zin van artikel 1, lid 3, zoals omschreven in bijlage V, delen B en C, slechts in de handel kunnen worden gebracht indien de kenmerking op de verpakking voldoet aan de eisen van lid 3, onder a) en b), van dit artikel en aan de specifieke bepalingen van bijlage V, delen B en C.

2.   Wat betreft de gewasbeschermingsproducten die onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallen, moeten de krachtens deze richtlijn vereiste etiketten de volgende tekst bevatten:

„volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen”.

Deze kenmerking geschiedt onverminderd de informatie die overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de bijlagen I en III bij Verordening (EU) nr. 547/2011 van de Commissie (27) is vereist.

3.   Op elke verpakking worden de volgende aanduidingen duidelijk leesbaar en onuitwisbaar aangebracht:

a)

de benaming of handelsnaam van het preparaat;

b)

de naam en het volledig adres, inclusief telefoonnummer, van degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat en gevestigd is in de Unie, ongeacht of deze de fabrikant, de importeur of de distributeur is;

c)

de chemische benaming van de in het preparaat aanwezige stof(fen), en wel als volgt:

i)

voor preparaten die overeenkomstig artikel 6 als T+, T of Xn zijn ingedeeld, moet alleen rekening worden gehouden met de T+-, T- of Xn-stoffen die aanwezig zijn in een concentratie welke gelijk is aan of groter is dan hun respectieve laagste grenswaarde (de Xn-grens) zoals vastgesteld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of, bij gebreke daarvan in bijlage II, deel B bij deze richtlijn;

ii)

voor preparaten die overeenkomstig artikel 6 als C zijn ingedeeld, moet alleen rekening worden gehouden met de C-stoffen die aanwezig zijn in een concentratie welke gelijk is aan of groter is dan hun laagste grenswaarde (de Xi-grens) zoals vastgesteld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of, bij gebreke daarvan, in bijlage II, deel B, bij deze richtlijn;

iii)

op het etiket wordt de benaming vermeld van de stof(fen) op grond waarvan het preparaat is ingedeeld in één of meer van de volgende gevarencategorieën:

kankerverwekkend, categorie 1, 2 of 3;

mutageen, categorie 1, 2 of 3;

voor de voortplanting vergiftig, categorie 1, 2 of 3;

zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk op grond van niet-letale effecten na één blootstelling;

vergiftig of schadelijk op grond van ernstige effecten na herhaalde of langdurige blootstelling;

sensibiliserend.

De chemische benaming dient te worden vermeld in de vorm van een van de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of, als de stof nog niet in die bijlage is opgenomen, in een internationaal erkende chemische nomenclatuur opgenomen benamingen;

iv)

de naam van een stof op grond waarvan het preparaat is ingedeeld in een van de volgende gevarencategorieën behoeft niet op het etiket te worden vermeld, tenzij die stof reeds is vermeld uit hoofde van de punten i), ii) of iii):

ontplofbaar;

oxiderend;

zeer licht ontvlambaar;

licht ontvlambaar;

ontvlambaar;

irriterend;

gevaarlijk voor het milieu;

v)

in het algemeen volstaan maximaal vier chemische benamingen voor de identificatie van de stoffen die in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor de grote gevaren voor de gezondheid welke hebben geleid tot de indeling en de keuze van de bijbehorende standaardzinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren. In bepaalde gevallen kunnen meer dan vier chemische benamingen noodzakelijk zijn;

d)

de gevaarsymbolen en –aanduidingen. De gevaarsymbolen, voor zover die in deze richtlijn zijn vastgesteld, en de aanduidingen van de aan het gebruik van het preparaat verbonden gevaren moeten in overeenstemming zijn met bijlage II en bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG en worden aangebracht overeenkomstig de resultaten van de in de bijlagen I, II en III bij deze richtlijn beschreven beoordeling van de gevaren.

Wanneer aan een preparaat meer dan één gevaarsymbool moet worden toegekend:

i)

maakt de verplichting om het symbool T aan te brengen, het aanbrengen van de symbolen C e X facultatief, behoudens andersluidende bepalingen van deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008;

ii)

maakt de verplichting om het symbool C aan te brengen het symbool X facultatief;

iii)

maakt de verplichting om het symbool E aan te brengen de symbolen F en O facultatief;

iv)

maakt de verplichting om het symbool Xn aan te brengen, het symbool Xi facultatief.

De symbolen worden in zwart op oranjegele grond gedrukt;

e)

de waarschuwingszinnen (R-zinnen). De waarschuwingszinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren (R-zinnen) moeten in overeenstemming zijn met bijlage III en bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG en worden aangebracht overeenkomstig de resultaten van de in de bijlagen I, II en III bij deze richtlijn beschreven beoordeling van het gevaar.

In het algemeen volstaan maximaal zes R-zinnen voor de beschrijving van de gevaren; daarbij worden de in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG opgenomen combinatiezinnen telkens als één zin geteld. Indien een preparaat echter tegelijk tot meer dan één gevarencategorie behoort, moeten de standaardzinnen alle belangrijke gevaren omvatten, die aan het preparaat zijn verbonden. In bepaalde gevallen kunnen meer dan zes R-zinnen vereist zijn.

De waarschuwingszinnen „zeer licht ontvlambaar” of „licht ontvlambaar” hoeven niet te worden vermeld bij een gevaaraanduiding die wordt aangebracht in overeenstemming met punt d);

f)

de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen). De veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) moeten in overeenstemming zijn met bijlage IV en met bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG en worden aangebracht naar gelang van de resultaten van de in bijlagen I, II en III bij deze richtlijn beschreven beoordeling van het gevaar.

In het algemeen volstaan maximaal zes S-zinnen voor het formuleren van de meest aangewezen veiligheidsaanbevelingen; daarbij worden de in bijlage IV bij Richtlijn 67/548/EEG opgenomen combinatiezinnen telkens als één zin geteld. In bepaalde gevallen kunnen evenwel meer dan zes S-zinnen vereist zijn.

Wanneer het praktisch gezien niet mogelijk is de veiligheidsaanbevelingen voor het gebruik van het preparaat op het etiket of op de verpakking zelf aan te brengen, worden zij bij de verpakking gevoegd;

g)

de nominale inhoud (nominale massa of nominaal volume) wanneer het preparaten betreft die aan het grote publiek worden aangeboden.

4.   Voor bepaalde preparaten die als gevaarlijk zijn ingedeeld in de zin van artikel 7 is de Commissie bevoegd, in afwijking van het bepaalde in lid 3, onder d), e) en f), van dit artikel, overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verlening van vrijstelling van sommige bepalingen betreffende de milieutechnische kenmerking of ter vaststelling van specifieke bepalingen in verband met de milieutechnische kenmerking indien een afname van de milieueffecten kan worden aangetoond. Die vrijstellingen en specifieke bepalingen worden omschreven in bijlage V, deel A of B.

5.   Wanneer een verpakking niet meer dan 125 ml kan bevatten, behoeven:

a)

bij preparaten die zijn ingedeeld als licht ontvlambaar, oxiderend, irriterend, met uitzondering van de preparaten waaraan waarschuwingszin R41 is toegekend, of als milieugevaarlijk en waaraan het N-symbool is toegekend, de waarschuwingszinnen (R-zinnen) en de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) niet te worden vermeld;

b)

bij preparaten die zijn ingedeeld als ontvlambaar of milieugevaarlijk en waaraan het N-symbool niet is toegekend, de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) niet te worden vermeld, maar moeten de waarschuwingszinnen wel worden vermeld.

6.   Onverminderd het bepaalde in punt 3 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 547/2011 mogen aanduidingen als „niet vergiftig”, „niet schadelijk”, „milieuvriendelijk”, „ecologisch”, dan wel soortgelijke aanduidingen waaruit moet blijken dat het gaat om ongevaarlijke preparaten, of die ertoe kunnen leiden dat de aan dergelijke preparaten verbonden gevaren worden onderschat, niet voorkomen op de verpakking of op het etiket van de onder deze richtlijn vallende preparaten.

Artikel 11

Nadere voorschriften voor het kenmerken

1.   Wanneer de bij artikel 10 voorgeschreven aanduidingen zich op een etiket bevinden, wordt dit stevig op één of meer zijden van de verpakking gehecht, zodat deze aanduidingen horizontaal kunnen worden gelezen wanneer de verpakking op de gebruikelijke wijze is neergezet. De afmetingen van dit etiket zijn bij bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgesteld; het etiket dient uitsluitend voor het aanbrengen van de uit hoofde van deze richtlijn vereiste gegevens en eventuele aanvullende gezondheids- of veiligheidsaanbevelingen.

2.   Een etiket is niet vereist indien de aanduidingen op de in lid 1 bepaalde wijze duidelijk op de verpakking zelf zijn aangebracht.

3.   Kleur en uiterlijk van het etiket en, bij toepassing van lid 2, van de verpakking worden zodanig gekozen dat het gevaarsymbool en de achtergrond ervan duidelijk afsteken.

4.   De overeenkomstig artikel 10 op het etiket vereiste gegevens steken af tegen de achtergrond en hebben een dusdanige grootte en spatiëring dat zij gemakkelijk leesbaar zijn.

Voor de presentatie en het formaat van deze gegevens gelden de bepalingen van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

5.   De lidstaten kunnen bepalen dat gevaarlijke preparaten als bedoeld in deze richtlijn op hun grondgebied slechts in de handel mogen worden gebracht als op het etiket gebruik wordt gemaakt van hun officiële taal of talen.

6.   Aan de eisen van het kenmerken volgens deze richtlijn wordt geacht te zijn voldaan:

a)

in het geval van een buitenverpakking die één of meer binnenverpakkingen omsluit, indien de buitenverpakking is gekenmerkt overeenkomstig de internationale voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke goederen en indien de binnenverpakking(en) is (zijn) gekenmerkt overeenkomstig deze richtlijn;

b)

in het geval van een enkelvoudige verpakking:

i)

indien de verpakking is gekenmerkt overeenkomstig de internationale voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke preparaten en tevens overeenkomstig artikel 10, lid 3, onder a), b), c), e) en f); voor volgens artikel 7 ingedeelde preparaten, zijn daarnaast de bepalingen van artikel 10, lid 3, onder d) van toepassing aangaande deze eigenschap indien deze niet op het etiket is vermeld; of

ii)

indien, waar nodig voor speciale verpakkingen, zoals bijvoorbeeld mobiele gascilinders, de kenmerken zijn aangebracht overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG bedoelde, specifieke voorschriften.

Voor gevaarlijke preparaten die het grondgebied van een lidstaat niet verlaten, mag worden toegestaan dat preparaten worden gekenmerkt overeenkomstig de nationale voorschriften in plaats van overeenkomstig de internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke preparaten.

Artikel 12

Vrijstelling van de voorschriften voor het kenmerken en verpakken

1.   De artikelen 9, 10 en 11 zijn niet van toepassing op springstoffen die in de handel worden gebracht met het oog op hun explosieve of pyrotechnische eigenschappen.

2.   Op bepaalde in bijlage VII genoemde gevaarlijke preparaten in de zin van de artikelen 5, 6 en 7, die in de vorm waarin zij in de handel worden gebracht geen gevaren opleveren uit fysisch-chemische eigenschappen, noch gevaren voor gezondheid of voor het milieu, zijn de artikelen 9, 10 en 11 niet van toepassing.

3.   De lidstaten mogen voorts toestaan:

a)

dat het kenmerken zoals voorgeschreven in artikel 10 op een andere passende wijze geschiedt indien de beperkte afmetingen of de anderszins ongeschikte aard van de verpakking het kenmerken overeenkomstig artikel 11, de leden 1 en 2, onmogelijk maken;

b)

dat, in afwijking van de artikelen 10 en 11, de verpakkingen van gevaarlijke preparaten die zijn ingedeeld als schadelijk, zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambaar, ontvlambaar, irriterend of oxiderend, niet dan wel op een andere wijze worden gekenmerkt, indien zij zulke geringe hoeveelheden bevatten dat er voor de personen die met deze preparaten omgaan en voor derden geen gevaar te vrezen valt;

c)

dat, in afwijking van de artikelen 10 en 11, de verpakkingen van de overeenkomstig artikel 7 ingedeelde preparaten, niet dan wel op een andere wijze worden gekenmerkt en indien deze zulke geringe hoeveelheden bevatten dat er geen gevaren voor het milieu te duchten zijn;

d)

dat, in afwijking van de artikelen 10 en 11, de verpakkingen van gevaarlijke preparaten die niet onder b) of c) vermeld staan, op een andere passende wijze worden gekenmerkt, indien door de beperkte afmetingen het kenmerken overeenkomstig de artikelen 10 en 11 niet mogelijk is en er voor de personen die met deze preparaten omgaan en voor derden geen gevaar te duchten is.

Wanneer dit lid wordt toegepast, is het gebruik van symbolen, gevaaraanduidingen, R- of S-zinnen die niet bij deze richtlijn zijn vastgesteld, niet toegestaan.

4.   Indien een lidstaat van de in lid 3 omschreven mogelijkheden gebruik maakt, stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis. 1 De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage V te wijzigen op grond van in die kennisgeving vervatte informatie .

Artikel 13

Verkoop op afstand

Elke vorm van reclame voor een onder deze richtlijn vallend preparaat waarbij een particulier een koopcontract kan sluiten zonder eerst het etiket van het preparaat te hebben gezien, moet melding maken van de op het etiket genoemde soort of soorten gevaren. Dit voorschrift geldt onverminderd Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (28).

Artikel 14

Geheimhouding van chemische benamingen

Indien de persoon die voor het in de handel brengen van een preparaat verantwoordelijk is, kan aantonen dat bekendmaking op het etiket of het veiligheidsinformatieblad van de chemische identiteit van een stof die uitsluitend is ingedeeld als

irriterend, met uitzondering van stoffen waaraan de zin R41 is toegekend, of als irriterend in combinatie met één of meer van de in artikel 10, lid 3, onder c), iv), genoemde andere eigenschappen, of

schadelijk, of als schadelijk in combinatie met één of meer van de in artikel 10, lid 3, onder c), iv), genoemde eigenschappen en op zichzelf acute letale effecten heeft,

de vertrouwelijkheid van zijn intellectuele eigendom in gevaar brengt, kan hij overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, toestemming krijgen die stof aan de duiden met hetzij een naam die de belangrijkste functionele chemische groepen aangeeft, hetzij een andere naam. Deze procedure mag niet worden toegepast wanneer voor de betrokken stof in de Unie een blootstellingsgrens is vastgesteld.

Wanneer de persoon die voor het in de handel brengen van een preparaat verantwoordelijk is, gebruik wenst te maken van geheimhoudingsbepalingen, richt hij een verzoek tot de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het preparaat voor het eerst in de handel wordt gebracht.

Dat verzoek moet voldoen aan de bepalingen van bijlage VI en moet de informatie bevatten die vereist wordt op het formulier in bijlage VI, deel A. De bevoegde autoriteit kan niettemin van de persoon die voor het in de handel brengen van het preparaat verantwoordelijk is, verdere informatie vragen indien het nodig blijkt de gegrondheid van het verzoek te beoordelen.

De autoriteit van de lidstaat die een verzoek om geheimhouding ontvangt, stelt de verzoeker op de hoogte van haar besluit. De persoon die voor het in de handel brengen van het preparaat verantwoordelijk is, zendt een afschrift van dat besluit toe aan elke lidstaat waarin hij het product op de markt wil brengen.

Vertrouwelijke informatie die ter kennis van de autoriteiten van een lidstaat of de Commissie is gebracht, wordt geheim gehouden .

Deze gegevens mogen:

slechts ter kennis worden gebracht van de bevoegde instantie, respectievelijk instanties, die tot taak heeft, respectievelijk hebben inlichtingen in ontvangst te nemen ter beoordeling van de te voorziene gevaren die de preparaten voor mens en milieu kunnen opleveren en ter verificatie van de overeenstemming ervan met de voorschriften van deze richtlijn;

bij administratieve of gerechtelijke procedures die sancties meebrengen en die worden ingeleid teneinde controle uit te oefenen op de in de handel gebrachte stoffen, evenwel tevens worden verstrekt aan rechtstreeks bij deze procedures betrokken personen alsmede aan personen die moeten deelnemen of worden gehoord in het kader van een wetgevingsprocedure.

Artikel 15

Rechten van de lidstaten inzake de bescherming van de werknemers

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om, met inachtneming van het Verdrag, de door hen noodzakelijk geachte voorschriften vast te stellen ter bescherming van de werknemers die met de betrokken gevaarlijke preparaten omgaan, voor zover dit ten opzichte van deze richtlijn geen wijziging van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met zich brengt.

Artikel 16

Instanties die informatie in verband met de volksgezondheid moeten ontvangen

De lidstaten wijzen één of meer instanties aan die de gegevens, scheikundige samenstelling inbegrepen, betreffende preparaten die in de handel worden gebracht en wegens hun gevolgen voor de gezondheid of wegens hun fysisch-chemische gevolgen als gevaarlijk worden beschouwd, moeten ontvangen.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de aangewezen instanties alle nodige waarborgen inzake de vertrouwelijke behandeling van de verkregen informatie bieden. Die informatie mag alleen worden gebruikt om te reageren op medische verzoeken met het oog op zowel preventieve als curatieve maatregelen, met name bij spoedgevallen.

De lidstaten zien erop toe dat de informatie niet voor andere doeleinden wordt gebruikt.

De lidstaten zien erop toe dat de aangewezen instanties van de fabrikanten of van de voor het in de handel brengen verantwoordelijke personen alle voor de uitvoering van hun taken benodigde informatie ontvangen.

Artikel 17

Vrij verkeer van goederen

Onverminderd de bepalingen in andere wetgeving van de Unie, mogen de lidstaten het in de handel brengen van preparaten niet verbieden, beperken of belemmeren op grond van de indeling, verpakking en het kenmerken ervan, indien die preparaten voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

Artikel 18

Vrijwaringsclausule

1.   Indien een lidstaat beschikt over omstandige aanwijzingen dat een preparaat hoewel conform de bepalingen van deze richtlijn toch gevaar oplevert voor de mens of het milieu, om redenen die verband houden met de bepalingen van deze richtlijn, kan hij het in de handel brengen van dat preparaat op zijn grondgebied tijdelijk verbieden of aan bijzondere voorwaarden verbinden. Deze lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis, onder opgave van de redenen van zijn besluit.

2.   In het in lid 1 bedoelde geval pleegt de Commissie zo spoedig mogelijk overleg met de lidstaten.

3.   De Commissie besluit door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure .

Artikel 19

Aanpassing aan de vooruitgang van de techniek

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast om de bijlagen I tot en met VII aan te passen aan de vooruitgang van de techniek.

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 4, en artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van … (29).

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 4, en artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 4, en artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met een maand twee maanden verlengd. [Am. 1]

Artikel 21

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 29, lid 1, van Richtlijn 67/548/EEG ingestelde Comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 22

Intrekking

Richtlijn 1999/45/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VIII, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VIII, deel B, bij de ingetrokken richtlijn en in bijlage VIII, deel B, bij de onderhavige richtlijn genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IX.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 203.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2013.

(3)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

(4)  Zie bijlage VIII, deel A.

(5)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.

(6)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(8)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(9)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(10)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 849.

(11)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(12)  PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1.

(13)  PB L 355 van 30.12.1998, blz. 1.

(14)  PB L 154 van 5.6.1992, blz. 1.

(15)  PB L 110 van 4.5.1993, blz. 20.

(16)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(17)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

(18)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(19)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.

(20)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

(21)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

(22)  PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1.

(23)  PB L 147 van 9.6.1975, blz. 40.

(24)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 1.

(25)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 67.

(26)  PB L 50 van 20.2.2004, blz. 44.

(27)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 176.

(28)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.

(29)  Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

BIJLAGE I

METHODEN VOOR DE BEPALING VAN DE FYSISCH-CHEMISCHE EIGENSCHAPPEN VAN PREPARATEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 5

DEEL A

Vrijstelling van de toepassing van de testmethoden van deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008

Zie punt 2.2.5 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

DEEL B

Alternatieve berekeningsmethoden

B.1.   Niet-gasvormige preparaten

1.

Methoden ter bepaling van de oxiderende eigenschappen van preparaten die organische peroxiden bevatten

Zie punt 2.2.2.1 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

B.2.   Gasvormige preparaten

1.

Methode voor de bepaling van de oxiderende eigenschappen

Zie punt 9.1.1.2 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

2.

Methode voor de bepaling van de ontvlambaarheid

Zie punt 9.1.1.1 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

BIJLAGE II

METHODEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE GEVAREN VOOR DE GEZONDHEID VAN PREPARATEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 6

Inleiding

Er moet een evaluatie worden gemaakt van alle gezondheidseffecten die overeenkomen met de gezondheidseffecten van de in een preparaat aanwezige stoffen. Deze in de delen A en B van deze bijlage beschreven conventionele methode is een berekeningsmethode die kan worden toegepast op alle preparaten en waarbij rekening wordt gehouden met alle gevaren voor de gezondheid van de in het preparaat aanwezige stoffen. Daartoe worden de gevaarlijke effecten voor de gezondheid als volgt onderverdeeld:

1.

acute letale effecten;

2.

onherstelbare niet-letale effecten na één blootstelling;

3.

ernstige effecten na herhaalde of langdurige blootstelling;

4.

bijtende effecten, irriterende effecten;

5.

sensibiliserende effecten;

6.

kankerverwekkende effecten, mutagene effecten, voor de voortplanting vergiftige effecten.

De gezondheidseffecten van een preparaat worden overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), beoordeeld met de in delen A en B van deze bijlage beschreven conventionele methode waarbij gebruik wordt gemaakt van afzonderlijke concentratiegrenswaarden:

a)

indien aan de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 genoemde gevaarlijke stoffen concentratiegrenswaarden zijn toegekend die nodig zijn voor de toepassing van de in deel A van deze bijlage beschreven beoordelingsmethode, moeten die concentratiegrenswaarden worden gebruikt;

b)

indien de gevaarlijke stoffen niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vermeld zijn of daar vermeld zijn zonder de concentratiegrenswaarden die nodig zijn voor de toepassing van de in deel A van deze bijlage beschreven beoordelingsmethode, worden de concentratiegrenswaarden toegekend overeenkomstig de specificaties in deel B van deze bijlage.

De procedure voor de indeling wordt gegeven in deel A van deze bijlage.

De indeling van de stof(fen) en de daarop berustende indeling van het preparaat worden weergegeven,

hetzij door middel van een symbool en één of meer waarschuwingszinnen,

hetzij door middel van categorieën (categorie 1, categorie 2 of categorie 3) en een bijbehorende waarschuwingszin als het gaat om stoffen en preparaten met kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting vergiftige effecten. Het is derhalve van belang om behalve aan het symbool ook aandacht te schenken aan alle specifieke waarschuwingszinnen die aan elke stof in kwestie zijn toegekend.

De systematische beoordeling van alle voor de gezondheid gevaarlijke effecten geschiedt op basis van concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent — behalve bij gasvormige preparaten waarvoor zij in volumeprocent zijn uitgedrukt — in samenhang met de indeling van de stof.

Wanneer zij niet voorkomen in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 , zijn de voor deze conventionele methode te gebruiken concentratiegrenzen die van deel B van deze bijlage.

DEEL A

Procedure voor de beoordeling van de gevaren voor de gezondheid

De beoordeling geschiedt stapsgewijs als volgt.

1.   De volgende preparaten worden als zeer vergiftig ingedeeld

1.1.

op grond van de acute letale effecten en krijgen het symbool „T+”, de gevaaraanduiding „zeer vergiftig” en waarschuwingszin R26, R27 of R28 toegekend:

1.1.1.

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 1 van deel B (tabel 1 of tabel 1a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

1.1.2.

preparaten die meer dan één als zeer vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 1.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PT+

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige zeer vergiftige stof, en

LT+

=

de voor elke zeer vergiftige stof vastgestelde grenswaarde in gewichts- of volumeprocent is;

1.2.

op grond van de niet-letale onherstelbare effecten na één blootstelling en krijgen het symbool „T+”, de gevaaraanduiding „zeer vergiftig” en waarschuwingszin R39/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende gevaarlijke stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 2 van deel B (tabel 2 of tabel 2a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de desbetreffende stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen, of daarin wordt/worden genoemd zonder bijbehorende concentratiegrenzen.

2.   De volgende preparaten worden als vergiftig ingedeeld:

2.1.

op grond van de acute letale effecten en krijgen het symbool „T”, de gevaaraanduiding „vergiftig” en waarschuwingszin R23, R24 of R25 toegekend:

2.1.1.

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig of vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 1 deel B (tabel 1 of tabel 1a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de desbetreffende stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

2.1.2.

preparaten die meer dan één als zeer vergiftig of vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 2.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenswaarden, wanneer:

Image

waarin:

PT+

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige zeer vergiftige stof,

PT

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige vergiftige stof, en

LT

=

de voor de verschillende zeer vergiftige of vergiftige stoffen vastgestelde vergiftigheidsgrens in gewichts- of volumeprocent is;

2.2.

op grond van de niet-letale onherstelbare effecten na één blootstelling en krijgen het symbool „T”, de gevaaraanduiding „vergiftig” en waarschuwingszin R39/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig of vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de desbetreffende stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 2 van deel B (tabel 2 of tabel 2a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de desbetreffende stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

2.3.

op grond van de effecten op lange termijn, en krijgen het symbool „T”, de gevaaraanduiding „vergiftig” en waarschuwingszin R48/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende gevaarlijke stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 3 van deel B (tabel 3 of tabel 3a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

3.   De volgende preparaten worden als schadelijk beschouwd:

3.1.

op grond van de acute letale effecten en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R20, R21 of R22 toegekend:

3.1.1.

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 1 van deel B (tabel 1 of tabel 1a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

3.1.2.

preparaten die meer dan één als zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk ingedeelde stoffen bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 3.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PT+

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige zeer vergiftige stof,

PT

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige vergiftige stof,

PXn

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige schadelijke stof, en

LXn

=

de voor de verschillende zeer vergiftige, vergiftige of schadelijke stoffen vastgestelde schadelijkheidsgrens in gewichts- of volumeprocent is;

3.2.

op grond van hun acute effecten op de longen bij inslikken en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R65 toegekend:

preparaten die als schadelijk zijn ingedeeld volgens de criteria van punt 3.2.3 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Bij de toepassing van de conventionele methode volgens punt 3.1 van dit deel wordt geen rekening gehouden met de indeling van een stof als R65;

3.3.

op grond van de niet-letale onherstelbare effecten na één blootstelling, en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin 1 R68/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 2 van deel B (tabel 2 of tabel 2a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

3.4.

op grond van de effecten op lange termijn, en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R48/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als vergiftig of schadelijk ingedeelde gevaarlijke stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 3 van deel B (tabel 3 of tabel 3a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

4.   De volgende preparaten worden als bijtend ingedeeld

4.1.

en krijgen het symbool „C”, de gevaaraanduiding „bijtend” en waarschuwingszin R35 toegekend:

4.1.1.

preparaten die één of meer als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35, bevatten in een concentratie die afzonderlijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

4.1.2.

preparaten die meer dan één als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35 bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 4.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35, en

LC, R35

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte corrosiegrens R35 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35, is;

4.2.

en krijgen het symbool „C”, de gevaaraanduiding „bijtend” en waarschuwingszin R34 toegekend:

4.2.1.

preparaten die één of meer als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met het symbool „C”, de gevaaraanduiding „bijtend” en zin R35 of R34, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

4.2.2.

preparaten die meer dan één als bijtend ingedeelde stoffen aangeduid met zin R35 of R34 bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 4.2.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34, en

LC, R34

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve corrosiegrens voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, is.

5.   De volgende preparaten worden als irriterend ingedeeld:

5.1.

zijnde preparaten die ernstig oogletsel kunnen veroorzaken, en krijgen het symbool „X”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R41 toegekend:

5.1.1.

preparaten die één of meer als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R41, bevatten in een concentratie die afzonderlijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.1.2.

preparaten die meer dan één hetzij als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R41, hetzij als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R35 of R34, bevatten, in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R41

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R41, en

LXi, R41

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve irritatiegrens R41 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of irriterende stof, aangeduid met zin R41, is;

5.2.

voor de ogen, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R36 toegekend:

5.2.1.

preparaten die één of meer als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35 of R34, of als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R41 of R36, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.2.2.

preparaten die meer dan één van de hetzij irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R41 of R36, hetzij als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35 of R34, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.2.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R41

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R41,

PXi, R36

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R36, en

LXi, R36

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve irritatiegrens R36 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of irriterende stof, aangeduid met zin R41 of R36, is;

5.3.

voor de huid, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R38 toegekend;

5.3.1.

preparaten die één of meer als irriterend of bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R38, respectievelijk zin R35 of R34, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.3.2.

preparaten die meer dan één als irriterend of bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R38, respectievelijk zin R35 of R34, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.3.1, onder a) of b), vastgestelde irritatiegrenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R38

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R38, en

LXi, R38

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve irritatiegrens R38 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of irriterende stof, aangeduid met zin R38, is;

5.4.

voor de luchtwegen, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R37 toegekend:

5.4.1.

preparaten die één of meer als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R37, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.4.2.

preparaten die meer dan één als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R37, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.4.1, onder a) of b), vastgestelde irritatiegrens, indien:

Image

waarin:

PXi, R37

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R37, en

LXi, R37

=

het gewichts- of volumeprocent uitgedrukte irritatiegrens R37 voor elke irriterende stof, aangeduid met zin R37, is;

5.4.3.

gasvormige preparaten die meer dan één als irriterend of bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R37, respectievelijk zin R35 of R34, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.4.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R37

=

het volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R37, en

LXi, R37

=

de in gewichts- of volumepercentage uitgedrukte respectieve irritatiegrens R37 voor elke gasvormige bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of gasvormige irriterende stof, aangeduid met zin R37, is.

6.   De volgende preparaten worden als sensibiliserend ingedeeld:

6.1.

voor de huid, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R43 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende, als sensibiliserend ingedeelde stof, aangeduid met zin R43, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 5 van deel B (tabel 5 of tabel 5a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

6.2.

voor de luchtwegen, en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R42 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende, als sensibiliserend ingedeelde stof, aangeduid met zin R42, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 5 van deel B (tabel 5 of tabel 5a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

7.   De volgende preparaten worden als kankerverwekkend ingedeeld:

7.1.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R45 of R49 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de kankerverwekkende stoffen en aangeduid met zin R45 of R49, waarmee de kankerverwekkende stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

7.2.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin R40 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de kankerverwekkende stoffen en aangeduid met zin R40, waarmee de kankerverwekkende stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

8.   De volgende preparaten worden als mutageen ingedeeld:

8.1.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R46 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de mutagene stoffen en aangeduid met zin R46, waarmee de mutagene stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

8.2.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin 1 R68 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de mutagene stoffen en aangeduid met zin 1 R68 , waarmee de mutagene stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

9.   De volgende preparaten worden als voor de voortplanting vergiftig ingedeeld:

9.1.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R60 (vruchtbaarheid) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R60, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

9.2.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin R62 (vruchtbaarheid) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R62, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

9.3.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R61 (ontwikkeling) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R61, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

9.4.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin R63 (ontwikkeling) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R63, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

DEEL B

Concentratiegrenzen voor de beoordeling van de gevaren voor de gezondheid

Voor ieder gezondheidseffect geeft de eerste tabel (tabellen 1 tot en met 6) de concentratiegrenswaarden (uitgedrukt in gewichtsprocent) voor niet-gasvormige preparaten, en de tweede tabel (tabellen 1a tot en met 6a) de concentratiegrenzen (uitgedrukt in volumeprocent) voor gasvormige preparaten. Die concentratiegrenzen worden gebruikt wanneer er voor de betrokken stof in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 geen specifieke concentratiegrenzen zijn vermeld.

1.   Acute letale effecten

1.1.   Niet-gasvormige preparaten

Bepalend voor de indeling van het preparaat zijn de in tabel 1 opgenomen concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, in samenhang met de afzonderlijke concentratie van de aanwezige stof of stoffen waarvan de indeling eveneens is aangegeven.

Tabel 1

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

T+

T

Xn

T+ en R26, R27, R28

Conc. ≥ 7 %

1 % ≤ conc. < 7 %

0,1 % ≤ conc.< 1 %

T en R23, R24, R25

 

Conc. ≥ 25 %

3 % ≤ conc. < 25 %

Xn en R20, R21, R22

 

 

Conc. ≥ 25 %

De R-zinnen ter aanduiding van de gevaren worden aan het preparaat toegekend aan de hand van de onderstaande criteria:

op het etiket dienen in overeenstemming met de gehanteerde indeling één of meer van bovengenoemde R-zinnen te worden vermeld;

in het algemeen stemmen de gekozen R-zinnen overeen met de strengste indeling waarvoor op grond van de concentraties van de aanwezige stof(fen) kan worden gekozen.

1.2.   Gasvormige preparaten

Bepalend voor de indeling van het gasvormige preparaat zijn de in tabel 1a opgenomen concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, in samenhang met de afzonderlijke concentratie van het aanwezige gas of de aanwezige gassen waarvan de indeling eveneens is aangegeven.

Tabel 1a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

T+

T

Xn

T+ en R26, R27, R28

Conc. ≥ 1 %

0,2 % ≤ conc. < 1 %

0,02 % ≤ conc. < 0,2 %

T en R23, R24, R25

 

Conc. ≥ 5 %

0,5 % ≤ conc. < 5 %

Xn en R20, R21, R22

 

 

Conc. ≥ 5 %

De R-zinnen ter aanduiding van de gevaren worden aan het preparaat toegekend aan de hand van de onderstaande criteria:

op het etiket dienen in overeenstemming met de gehanteerde indeling een of meer van bovengenoemde R-zinnen te worden vermeld;

in het algemeen stemmen de gekozen R-zinnen overeen met de strengste indeling waarvoor op grond van de concentraties van de aanwezige stof(fen) kan worden gekozen.

2.   Onherstelbare niet-letale effecten na één blootstelling

2.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor preparaten die na één blootstelling onherstelbare niet-letale effecten tot gevolg hebben (R39/wijze van blootstelling — 1 R68/wijze van blootstelling), zijn de in tabel 2 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 2

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

T+

T

Xn

T+ en R39/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 10 % R39 (1) verplicht

1 % ≤ conc. < 10 % R39 (1) verplicht

0,1 % ≤ conc. < 1 % 1 R68 (1) verplicht

T en R39/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 10 % R39 (1) verplicht

1 % ≤ conc. < 10 % 1 R68 (1) verplicht

Xn en 1 R68/wijze van blootstelling

 

 

Conc. ≥ 10 % 1 R68 (1) verplicht

2.2.   Gasvormige preparaten

Voor gasvormige preparaten die deze effecten (R39/wijze van blootstelling — 2 R68/wijze van blootstelling) tot gevolg hebben, zijn de in tabel 2a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 2a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

T+

T

Xn

T+ en R39/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 1 % R39 (2) verplicht

0,2 % ≤ conc. < 1 % R39 (2) verplicht

0,02 % ≤ conc. < 0,2 % 1 R68 (2) verplicht

T en R39/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 5 % R39 (2) verplicht

0,5 % ≤ conc. < 5 % 1 R68 (2) verplicht

Xn en 1 R68/wijze van blootstelling

 

 

Conc. ≥ 5 % 1 R68 (2) verplicht

3.   Ernstige effecten na herhaalde of langdurige blootstelling

3.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor preparaten die na herhaalde of langdurige blootstelling ernstige effecten veroorzaken (R48/wijze van blootstelling), zijn de in tabel 3 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 3

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

T

Xn

T en R48/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 10 % R48 (3) verplicht

1 % ≤ conc. < 10 % R48 (3) verplicht

Xn en R48/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 10 % R48 (3) verplicht

3.2   Gasvormige preparaten

Voor gasvormige preparaten die na herhaalde of langdurige blootstellingen ernstige effecten veroorzaken (R48/wijze van blootstelling), zijn de in tabel 3a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 3a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

T

Xn

T en R48/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 5 % R48 (4) verplicht

0,5 % ≤ conc. < 5 % R48 (4) verplicht

Xn en R48/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 5 % R48 (4) verplicht

4.   Bijtende en irriterende effecten met inbegrip van ernstige oogletsels

4.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor stoffen die bijtende effecten (R34, R35) of irriterende effecten (R36, R37, R38, R41) veroorzaken, zijn de in tabel 4 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 4

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

C en R35

C en R34

Xi en R41

Xi en R36, R37, R38

C en R35

Conc. ≥ 10 % R35 verplicht

5 % ≤ conc. < 10 % R34 verplicht

5 % (5)

1 % ≤ conc. < 5 % R36/38 verplicht

C en R34

 

Conc. ≥ 10 % R34 verplicht

10 % (5)

5 % ≤ conc. < 10 % R36/38 verplicht

Xi en R41

 

 

Conc. ≥ 10 % R41 verplicht

5 % ≤ conc. < 10 % R36 verplicht

Xi en R36, R37, R38

 

 

 

Conc. ≥ 20 % R36, R37, R38 zijn verplicht, afhankelijk van de concentratie en voor zover zij op de in het preparaat aanwezige stoffen van toepassing zijn

NB:

Wanneer op preparaten die stoffen bevatten die als bijtend of irriterend zijn ingedeeld, zonder meer de conventionele methode wordt toegepast, kan dit ertoe leiden dat de gevaren te laag of te hoog worden ingeschat als er geen rekening wordt gehouden met andere relevante factoren (zoals de pH van het preparaat). Daarom moet bij de indeling als bijtend rekening worden gehouden met de bepalingen in punt 3.2.5 van bijlage VI van Richtlijn 67/548/EEG en artikel 6, lid 3, tweede en derde streepje, van deze richtlijn.

4.2.   Gasvormige preparaten

Voor gassen die deze effecten (R34, R35 of R36, R37, R38, R41) veroorzaken, zijn de in tabel 4a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 4a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormig preparaat

C en R35

C en R34

Xi en R41

Xi en R36, R37, R38

C en R35

Conc. ≥ 1 % R35 verplicht

0,2 % ≤ conc. < 1 % R34 verplicht

0,2 % (6)

0,02 % ≤ conc. < 0,2 % R36/37/38 verplicht

C en R34

 

Conc. ≥ 5 % R34 verplicht

5 % (6)

0,5 % ≤ conc. < 5 % R36/R37/R38 verplicht

Xi en R41

 

 

Conc. ≥ 5 % R41 verplicht

0,5 % ≤ conc. < 5 % R36 verplicht

Xi en R36, R37, R38

 

 

 

Conc. ≥ 5 % R36, R37, R38 verplicht, naargelang het geval

NB:

Wanneer op preparaten die stoffen bevatten die als bijtend of irriterend zijn ingedeeld, zonder meer de conventionele methode wordt toegepast, kan dit ertoe leiden dat de gevaren te laag of te hoog worden ingeschat als er geen rekening wordt gehouden met andere relevante factoren (zoals de pH van het preparaat). Daarom moet bij de indeling als bijtend rekening worden gehouden met de bepalingen in punt 3.2.5 van bijlage VI van Richtlijn 67/548/EEG en artikel 6, lid 3, tweede en derde streepje, van deze richtlijn.

5.   Overgevoeligheidseffecten

5.1.   Niet-gasvormige preparaten

Preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, worden als sensibiliserend ingedeeld met:

symbool Xn alsmede zin R42 indien dit effect door inademing kan worden veroorzaakt;

symbool Xi alsmede zin R43 indien dit effect via huidcontact kan worden veroorzaakt.

De in tabel 5 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, zijn voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 5

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Sensibiliserend en R42

Sensibiliserend en R43

Sensibiliserend en R42

Conc. ≥ 1 % R42 verplicht

 

Sensibiliserend en R43

 

Conc. ≥ 1 % R43 verplicht

5.2.   Gasvormige preparaten

Gasvormige preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, worden als sensibiliserend ingedeeld met:

symbool Xn alsmede zin R42 indien dit effect door inademing kan worden veroorzaakt;

symbool Xi alsmede zin R43 indien dit effect via huidcontact kan worden veroorzaakt.

De in tabel 5a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, zijn voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 5a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

Sensibiliserend en R42

Sensibiliserend en R43

Sensibiliserend en R42

Conc. ≥ 0,2 % R42 verplicht

 

Sensibiliserend en R43

 

Conc. ≥ 0,2 % R43 verplicht

6.   Kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting vergiftige effecten

6.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, zijn de in tabel 6 vastgestelde concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtspercentage, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat. De volgende gevaarsymbolen en waarschuwingszinnen worden toegekend:

Kankerverwekkend van de categorieën 1 en 2:

T; R45, R49

Kankerverwekkend van categorie 3:

Xn; R40

Mutageen van de categorieën 1 en 2:

T; R46

Mutageen van categorie 3:

Xn; 1 R68

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorieën 1 en 2:

T; R60

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorieën 1 en 2:

T; R61

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorie 3:

Xn; R62

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorie 3:

Xn; R63


Tabel 6

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Categorieën 1 en 2

Categorie 3

Kankerverwekkende stoffen van categorie 1 of 2 en R45 of R49

Concentratie ≥ 0,1 % kankerverwekkend naar gelang van het geval R45 of R49 verplicht

 

Kankerverwekkende stoffen van categorie 3 en R40

 

Concentratie ≥ 1 % kankerverwekkend R40 verplicht (tenzij reeds R45  (7) is toegekend)

Mutagene stoffen van categorie 1 of 2 en R46

Concentratie ≥ 0,1 % mutageen R46 verplicht

 

Mutagene stoffen van categorie 3 en R68

 

Concentratie ≥ 1 % mutageen R68 verplicht (tenzij reeds R46 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R60 (vruchtbaarheid)

Concentratie ≥ 0,5 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R60 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R62 (vruchtbaarheid)

 

Concentratie ≥ 5 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R62 verplicht (tenzij reeds R60 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R61 (ontwikkeling)

Concentratie ≥ 0,5 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R61 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R63 (ontwikkeling)

 

Concentratie ≥ 5 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R63 verplicht (tenzij reeds R61 is toegekend)

6.2.   Gasvormige preparaten

Voor gasvormige preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, zijn de in tabel 6a vastgestelde concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat. De volgende gevaarsymbolen en waarschuwingszinnen worden toegekend:

Kankerverwekkend van de categorieën 1 en 2:

T; R45 of R49

Kankerverwekkend van categorie 3:

Xn; R40

Mutageen van de categorieën 1 en 2:

T; R46

Mutageen van categorie 3:

Xn; 1 R68

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorieën 1 en 2:

T; R60

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorieën 1 en 2:

T; R61

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorie 3:

Xn; R62

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorie 3:

Xn; R63


Tabel 6a

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Categorieën 1 en 2

Categorie 3

Kankerverwekkende stoffen van categorie 1 of 2 en R45 of R49

Concentratie ≥ 0,1 % kankerverwekkend naar gelang van het geval R45 of R49 verplicht

 

Kankerverwekkende stoffen van categorie 3 en R40

 

Concentratie ≥ 1 % kankerverwekkend R40 verplicht (tenzij reeds R45  (8) is toegekend)

Mutagene stoffen van categorie 1 of 2 en R46

Concentratie ≥ 0,1 % mutageen R46 verplicht

 

Mutagene stoffen van categorie 3 en R68

 

Concentratie ≥ 1 % mutageen R68 verplicht (tenzij reeds R46 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R60 (vruchtbaarheid)

Concentratie ≥ 0,2 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R60 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R62 (vruchtbaarheid)

 

Concentratie ≥ 1 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R62 verplicht (tenzij reeds R60 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R61 (ontwikkeling)

Concentratie ≥ 0,2 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R61 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R63 (ontwikkeling)

 

Concentratie ≥ 1 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R63 verplicht (tenzij reeds R61 is toegekend)


(1)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(2)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(3)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(4)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(5)  Volgens de handleiding voor het kenmerken (bijlage IV bij Richtlijn 67/548/EEG wordt de zin R41 automatisch geacht van toepassing te zijn op bijtende stoffen waaraan de zin R35 of R34 is toegekend. Indien het preparaat derhalve bijtende (R35 of R34) stoffen bevat in een geringere concentratie dan die welke een indeling als bijtend preparaat rechtvaardigt, kan de aanwezigheid van deze stoffen een reden zijn om het preparaat als irriterend met R41 of irriterend met R36 in te delen.

(6)  Volgens de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG wordt de zin R41 automatisch geacht van toepassing te zijn op bijtende stoffen waaraan de zin R35 of R34 is toegekend. Indien het preparaat derhalve bijtende (R35 of R34) stoffen bevat in een geringere concentratie dan die welke een indeling als bijtend preparaat rechtvaardigt, kan de aanwezigheid van deze stoffen een reden zijn om het preparaat als irriterend met R41 of irriterend met R36 in te delen.

(7)  Wanneer aan het preparaat R49 en R40 zijn toegekend, blijven beide R zinnen behouden, omdat R40 geen onderscheid maakt tussen de blootstellingsroutes, terwijl R49 alleen wordt toegekend voor de inhalatieroute.

(8)  Wanneer aan het preparaat R49 en R40 zijn toegekend, blijven beide R-zinnen behouden, omdat R40 geen onderscheid maakt tussen de blootstellingsroutes, terwijl R49 alleen wordt toegekend voor de inhalatieroute.

BIJLAGE III

METHODEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE GEVAREN VOOR HET MILIEU VAN PREPARATEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7

INLEIDING

De systematische beoordeling van alle voor het milieu gevaarlijke effecten geschiedt op basis van concentratiegrenzen uitgedrukt in gewichtsprocent — behalve bij gasvormige preparaten waarvoor zij in volumeprocent zijn uitgedrukt — in samenhang met de indeling van de stof.

Deel A betreft de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde berekeningsmethoden en geeft de R-zin die aan de indeling van het preparaat moet worden toegekend.

In deel B staan de concentratiegrenzen bij toepassing van de conventionele methode alsmede de toepasselijke symbolen en R-zinnen voor de indeling.

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), geschiedt de beoordeling van de gevaren voor het milieu met de in deel A en deel B bij deze bijlage beschreven conventionele methode waarbij gebruik wordt gemaakt van concentratiegrenzen per stof.

a)

Indien voor de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vermelde gevaarlijke stoffen de concentratiegrenzen voor de toepassing van de beoordelingsmethode van deel A bij deze bijlage zijn vastgesteld, worden deze concentratiegrenzen gebruikt.

b)

Indien de gevaarlijke stoffen niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomen of daar worden genoemd zonder dat concentratiegrenzen voor de toepassing van de beoordelingsmethode van deel A bij deze bijlage zijn aangegeven, worden de concentratiegrenzen vastgesteld volgens de voorschriften van deel B bij deze bijlage.

Deel C legt de testmethoden vast voor de beoordeling van de risico's voor het aquatische milieu.

DEEL A

Methode voor de beoordeling van de gevaren voor het milieu

a)   Aquatisch milieu

I.   Conventionele methode voor de beoordeling van de gevaren voor het aquatische milieu

Bij de conventionele methode voor de beoordeling van de gevaren die een preparaat kan opleveren voor het aquatische milieu wordt rekening gehouden met 2 alle gevaren die een preparaat voor het milieu met zich kan brengen. Daarbij worden de volgende specificaties gebruikt.

De volgende preparaten worden als gevaarlijk voor het milieu ingedeeld

1.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszinnen R50 en R53 (R50-53) toegekend:

1.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in 3 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 1) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in 3 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

1.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, en

LN, R50-53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R50-53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, is

2.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszinnen R51 en R53 (R51-53) toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1 zijn ingedeeld:

2.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53 of R51-53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 1) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

2.2.

preparaten die meer dan één van de als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-R53 of R51-53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 2.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53,

PN, R51-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R51-53, en

LN, R51-53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukt R51-53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53 of R51-53, is;

3.

en krijgen de waarschuwingszin R52 en R53 (R52-53) toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1 of 2 hierboven zijn ingedeeld:

3.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 1) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

3.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 3.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53,

PN, R51-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R51-53,

PR52-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R52-53, en

LR52-53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R52-53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, is;

4.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszin R50 toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1 zijn ingedeeld:

4.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R50, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 2) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

4.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R50, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 4.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50, en

LN, R50

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R50-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50, is

4.3.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R50 bevatten, die niet voldoen aan de in punt 4.1 of 4.2 genoemde criteria, en die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, bevatten, indien:

Image

waarin:

PN, R50

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50,

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, en

LN, R50

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R50-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50 of R50-53, is;

5.

en krijgen de waarschuwingszin R52 toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1, 2, 3 of 4 zijn ingedeeld:

5.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R52, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 3) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R52, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PR52

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R52, en

LR52

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R52-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R52, is;

6.

en krijgen de waarschuwingszin R53 toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1, 2 of 3 zijn ingedeeld:

6.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof)fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 4) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

6.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 6.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PR53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53, en

LR53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53, is;

6.3.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R53, bevatten, die niet voldoen aan de in punt 6.2 genoemde criteria, en die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, bevatten, indien:

Image

waarin:

PR53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53,

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53,

PN, R51-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R51-53,

PR52-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R52-53, en

LR53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53 of de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, is.

b)   Niet-aquatisch milieu

1.   DE OZONLAAG

I.   Conventionele methode voor de beoordeling van de gevaren voor de ozonlaag

De volgende preparaten worden als gevaarlijk voor het milieu ingedeeld

1.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszin R59 toegekend:

1.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met het symbool „N” en de waarschuwingszin R59, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 5) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd onder de bijbehorende concentratiegrenzen.

2.   TERRESTRISCH MILIEU

I.   Beoordeling van preparaten die gevaren opleveren voor het terrestrisch milieu

Bij het gebruik van de volgende gevaarvermeldingen voor de indeling van preparaten zal rekening worden gehouden met gedetailleerde criteria wanneer die in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG zullen zijn neergelegd.

R54

Vergiftig voor planten

R55

Vergiftig voor dieren

R56

Vergiftig voor bodemorganismen

R57

Vergiftig voor bijen

R58

Kan in het milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.

DEEL B

Concentratiegrenzen voor de beoordeling van de gevaren voor het milieu

I.   Aquatisch milieu

De preparaten worden ingedeeld op basis van de in de onderstaande tabellen neergelegde concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, van de afzonderlijke in het preparaat aanwezige stof(fen), waarvan de indeling eveneens is gegeven.

Tabel 1a

Acute toxiciteit voor in het water levende organismen en schadelijke effecten op lange termijn in het aquatische milieu

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

N, R50-53

N, R51-53

R52-53

N, R50-53

zie tabel 1b

zie tabel 1b

zie tabel 1b

N, R51-53

 

Cn ≥ 25 %

2,5 % ≤ Cn< 25 %

R52-53

 

 

Cn ≥ 25 %

Voor preparaten die een stof bevatten die is ingedeeld als N, R50-53 zijn de concentratiegrenzen en de daaruit voortvloeiende indeling, als aangegeven in tabel 1b, van toepassing.

Tabel 1b

Acute toxiciteit voor in het water levende organismen en schadelijke effecten op lange termijn in het aquatische milieu, voor stoffen die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu

LC50- of EC50-waarde („L(E)C50”) van stof ingedeeld als N, R50-53 (mg/l)

Indeling van het preparaat

N, R50-53

N, R51-53

R52-53

0,1 < L(E)C50 ≤ 1

Cn ≥ 25 %

2,5 % ≤ Cn< 25 %

0,25 % ≤ Cn< 2,5 %

0,01 < L(E)C50 ≤ 0,1

Cn ≥ 2,5 %

0,25 % ≤ Cn< 2,5 %

0,025 % ≤ Cn< 0,25 %

0,001 < L(E)C50 ≤ 0,01

Cn ≥ 0,25 %

0,025 % ≤ Cn< 0,25 %

0,0025 % ≤ Cn< 0,025 %

0,0001 < L(E)C50 ≤ 0,001

Cn ≥ 0,025 %

0,0025 % ≤ Cn< 0,025 %

0,00025 % ≤ Cn< 0,0025 %

0,00001 < L(E)C50 ≤ 0,0001

Cn ≥ 0,0025 %

0,00025 % ≤ Cn< 0,0025 %

0,000025 % ≤ Cn< 0,00025 %

Voor preparaten die stoffen bevatten met een lagere LC50 of EC50-waarde dan 0,00001 mg/l worden de overeenkomstige concentratiegrenzen dienovereenkomstig berekend (in factor 10-intervallen).


Tabel 2

Zeer vergiftig voor in het water levende organismen

LC50- of EC50-waarde („L(E)C50”) van stof ingedeeld als N, R50 of als N, R50-53 (mg/l)

Indeling van het preparaat N, R50

0,1 < L(E)C50 ≤ 1

Cn ≥ 25 %

0,01 < L(E)C50 ≤ 0,1

Cn ≥ 2,5 %

0,001 < L(E)C50 ≤ 0,01

Cn ≥ 0,25 %

0,0001 < L(E)C50 ≤ 0,001

Cn ≥ 0,025 %

0,00001 < L(E)C50 ≤ 0,0001

Cn ≥ 0,0025 %

Voor preparaten die stoffen bevatten met een lagere LC50- of EC50-waarde dan 0,00001 mg/l worden de overeenkomstige concentratiegrenzen dienovereenkomstig berekend (in factor 10-intervallen).


Tabel 3

Vergiftig voor in het water levende organismen

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat R52

R52

Cn ≥ 25 %


Tabel 4

Schadelijke effecten op lange termijn voor het aquatische milieu

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat R53

R53

Cn ≥ 25 %

N, R50-53

Cn ≥ 25 %

N, R51-53

Cn ≥ 25 %

R52-53

Cn ≥ 25 %

II.   Niet-aquatisch milieu

De preparaten worden ingedeeld op basis van de in de onderstaande tabellen weergegeven concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent of voor gasvormige preparaten in volumeprocent, van de afzonderlijke in het preparaat aanwezige stof(fen).

Tabel 5

Gevaarlijk voor de ozonlaag

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat N, R59

N en R59

Cn ≥ 0,1 %

DEEL C

Testmethoden voor de beoordeling van de risico's voor het aquatische milieu

De preparaten worden doorgaans ingedeeld aan de hand van de conventionele methode. Voor de bepaling van de zeer vergiftige effecten op in het water levende organismen kan het in bepaalde gevallen evenwel nuttig zijn het preparaat aan proeven te onderwerpen.

Het resultaat van die proeven kan slechts leiden tot een wijziging van de aan de hand van de conventionele methode bepaalde indeling met betrekking tot de zeer vergiftige effecten op in het water levende organismen.

Als de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat besluit dit preparaat aan proeven te onderwerpen, moeten die laatste worden uitgevoerd in overeenstemming met de methoden van deel C van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008.

Bovendien moeten die proeven worden uitgevoerd op alle drie in voornoemde bijlage genoemde soorten (algen, Daphnia en vissen), overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, tenzij het preparaat na proeven op slechts één van deze soorten reeds is ingedeeld in de hoogste categorie zeer vergiftige effecten op in het water levende organismen of tenzij reeds voor de inwerkingtreding van deze richtlijn een onderzoeksresultaat beschikbaar was.

BIJLAGE IV

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR RECIPIËNTEN DIE PREPARATEN BEVATTEN WELKE AAN HET GROTE PUBLIEK TE KOOP AANGEBODEN OF VERKOCHT WORDEN

DEEL A

Recipiënten die van een kinderveilige sluiting moeten zijn voorzien

1.

Recipiënten met aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte preparaten die als zeer vergiftig, vergiftig of bijtend zijn gekenmerkt overeenkomstig de voorschriften van artikel 10 en onder de in artikel 6 genoemde voorwaarden, moeten, ongeacht de capaciteit ervan, van een kinderveilige sluiting zijn voorzien.

2.

Recipiënten, ongeacht de capaciteit ervan, met preparaten die bij inademing gevaarlijk zijn (Xn, R65) en die zijn ingedeeld en gekenmerkt volgens punt 3.2.3 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, met uitzondering van preparaten die in de handel worden gebracht in de vorm van aërosolen of in een recipiënt dat voorzien is van een gesloten verstuivingssysteem.

3.

Recipiënten met aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte preparaten waarin ten minste één van de onderstaande stoffen aanwezig is in een concentratie die gelijk is aan of hoger is dan de voor de individuele stof vastgestelde concentratiegrens,

Nr.

Identificatie van de stof

Concentratiegrens

CAS-nummer

Naam

Einecs-nummer

1

67-56-1

Methanol

2 006 596

≥ 3 %

2

75-09-2

Dichloormethaan

2 008 389

≥ 1 %

moeten, ongeacht de capaciteit ervan, van een kinderveilige sluiting zijn voorzien.

DEEL B

Recipiënten die van een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding moeten zijn voorzien

Recipiënten met aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte preparaten die als zeer vergiftig, vergiftig, bijtend, schadelijk, zeer licht ontvlambaar of licht ontvlambaar zijn gekenmerkt overeenkomstig de voorschriften van artikel 10 en onder de in de artikelen 5 en 6 genoemde voorwaarden, moeten, ongeacht de capaciteit ervan, van een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding zijn voorzien.

Deze bepaling is niet van toepassing op aërosolen die alleen maar als zeer licht ontvlambaar of licht ontvlambaar zijn ingedeeld en gekenmerkt.

BIJLAGE V

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR HET KENMERKEN VAN BEPAALDE PREPARATEN

A.   In de zin van artikel 5, 6 of 7 als gevaarlijk ingedeelde preparaten

1.   Aan het grote publiek verkochte preparaten

1.1.

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten moeten, naast de specifieke veiligheidsaanbevelingen, ook de gepaste veiligheidsaanbevelingen S1, S2, S45 of S46 zijn aangebracht overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria.

1.2.

Indien dergelijke preparaten als zeer vergiftig (T+), vergiftig (T) of bijtend (C) zijn ingedeeld en het materieel onmogelijk is de bedoelde informatie op de verpakking zelf aan te brengen, dient de verpakking van dergelijke preparaten vergezeld te gaan van een nauwkeurige en voor eenieder begrijpelijke gebruiksaanwijzing die, zo nodig, aanwijzingen bevat voor de vernietiging van de lege verpakking.

2.   Preparaten die bestemd zijn om te worden verstoven

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten is de vermelding vereist van veiligheidsaanbeveling S23 in combinatie met veiligheidsaanbeveling S38 of S51, overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria.

3.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R33 („Gevaar voor cumulatieve effecten”) is toegekend

Op het etiket van de verpakking van een preparaat dat ten minste één stof bevat waaraan de zin R33 is toegekend, dient, als de concentratie van deze stof in het preparaat 1 % of meer bedraagt — tenzij in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 een andere waarde is vastgesteld —, de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R33 als vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG.

4.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R64 („Kan gevaarlijk zijn voor baby's die borstvoeding krijgen”) is toegekend

Op het etiket van de verpakking van een preparaat dat ten minste één stof bevat waaraan de zin R64 is toegekend, dient, als de concentratie van deze stof in het preparaat 1 % of meer bedraagt — tenzij in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 een andere waarde is vastgesteld —, de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R64 als vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG.

B.   Andere, al dan niet in de zin van artikel 5, 6 of 7 als gevaarlijk ingedeelde preparaten

1.   Loodhoudende preparaten

1.1.

Verven en vernissen

Op het etiket van de verpakking van verven en vernissen met een volgens ISO-norm 6503/1984 vastgesteld totaal loodgehalte van meer dan 0,15 % (uitgedrukt in gewicht van het metaal) van het totale gewicht van het preparaat, moet de volgende waarschuwing zijn aangebracht:

„Bevat lood. Mag niet worden gebruikt voor voorwerpen waarin kinderen kunnen bijten of waaraan kinderen kunnen zuigen.”.

Bij verpakkingen met een inhoud van minder dan 125 milliliter luidt de waarschuwing als volgt:

„Let op! Bevat lood.”.

2.   Preparaten die cyanoacrylaat bevatten

2.1.

Lijmen

Op het etiket van de verpakking die lijm op basis van cyanoacrylaat direct omsluit, moeten de volgende waarschuwingen zijn aangebracht:

„Cyanoacrylaat.

Gevaarlijk!

Kleeft binnen enkele seconden huid en oogleden aan elkaar.

Buiten het bereik van kinderen houden.”

Bij de verpakking dienen de gepaste veiligheidsaanbevelingen te worden gevoegd.

3.   Preparaten die isocyanaten bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die isocyanaten (monomeer, oligomeer, prepolymeer enz., als zodanig of in een mengsel) bevatten, moeten de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

„Bevat isocyanaten.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.”

4.   Preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van ten hoogste 700 bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van 700 of lager bevatten, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Bevat epoxyverbindingen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.”

5.   Aan het grote publiek verkochte preparaten die actief chloor bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die meer dan 1 % actief chloor bevatten, moet de volgende waarschuwing zijn aangebracht:

„Let op! Niet in combinatie met andere producten gebruiken; er kunnen gevaarlijke gassen (chloor) vrijkomen.”.

6.   Preparaten die cadmium(legeringen) bevatten en die zijn bestemd om te worden gebruikt voor het lassen en solderen

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten moeten leesbaar en onuitwisbaar de volgende waarschuwingen zijn aangebracht:

„Let op! Bevat cadmium.

Bij het gebruik ontwikkelen zich gevaarlijke dampen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.

Neem de veiligheidsvoorschriften in acht.”

7.   Preparaten die beschikbaar zijn in de vorm van aërosolen

Onverminderd de bepalingen van deze richtlijn zijn ook preparaten die in de vorm van aërosolen beschikbaar zijn, onderworpen aan de bepalingen voor het kenmerken overeenkomstig punt 2.2 en punt 2.3 van de bijlage bij Richtlijn 75/324/EEG.

8.   Preparaten die stoffen bevatten welke nog niet volledig zijn getest

Wanneer een preparaat een stof bevat die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG de vermelding „Attentie! Nog niet volledig geteste stof.” draagt, moet op het etiket van de verpakking van het preparaat de vermelding staan „Let op! Dit preparaat bevat een nog niet volledig geteste stof.”, indien die stof aanwezig is in een concentratie van ten minste 1 %.

9.   Niet als sensibiliserend ingedeelde preparaten die ten minste één sensibiliserende stof bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die ten minste één als sensibiliserend ingedeelde stof bevatten in een concentratie gelijk aan of groter dan 0,1 % of in een concentratie gelijk aan of groter dan die welke in een specifieke nota betreffende deze stof in 2 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 is aangegeven, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Bevat (naam van de sensibiliserende stof). Kan een allergische reactie veroorzaken.”.

10.   Vloeibare preparaten die gehalogeneerde koolwaterstoffen bevatten

Op het etiket van de verpakking van vloeibare preparaten die geen vlampunt of een vlampunt boven 55 oC hebben en die een gehalogeneerde koolwaterstof en meer dan 5 % licht ontvlambare of ontvlambare stoffen bevatten, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden.” of „Kan bij gebruik ontvlambaar worden.”.

11.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R67 is toegekend: Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken

Wanneer een preparaat een of meer stoffen bevat waaraan de zin R67 is toegekend, moet op het etiket van dit preparaat de tekst van deze zin, zoals vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG, worden aangebracht wanneer de totale concentratie van deze stoffen in het preparaat 15 % of hoger is, tenzij:

aan het preparaat al de zinnen R20, R23, R26, R68/20, R39/23 of R39/26 zijn toegekend,

of de inhoud van de verpakking van het preparaat niet meer dan 125 ml bedraagt.

12.   Cement en cementpreparaten

Op de verpakking van cement en cementpreparaten met een hoeveelheid oplosbaar zeswaardig chroom van meer dan 0,0002 % van het totale drooggewicht van het cement moet de volgende vermelding worden aangebracht:

„Bevat zeswaardig chroom. Kan een allergische reactie veroorzaken.”

tenzij het preparaat al wordt ingedeeld en gekenmerkt als een sensibiliserende stof met zin R43.

C.   Niet in de zin van artikel 5, 6 of 7 ingedeelde preparaten, die evenwel ten minste één gevaarlijke stof bevatten

1.   Niet voor het grote publiek bestemde preparaten

Op het etiket van de verpakkingen van de in artikel 31, lid 3, onder a) en c), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde preparaten moet de volgende tekst zijn aangebracht:

„Veiligheidsinformatieblad is voor de professionele gebruiker op aanvraag verkrijgbaar.”

BIJLAGE VI

GEHEIMHOUDING VAN DE CHEMISCHE IDENTITEIT VAN EEN STOF

DEEL A

Gegevens die in het verzoek om geheimhouding moeten worden verstrekt

Opmerkingen

A.

In artikel 14 is nader omschreven onder welke voorwaarden de voor het in de handel brengen verantwoordelijke persoon zich kan beroepen op het recht op geheimhouding.

B.

Teneinde het aantal verzoeken om geheimhouding met betrekking tot een enkele in verscheidene preparaten gebruikte stof te beperken, volstaat één enkel verzoek als verschillende preparaten:

dezelfde gevaarlijke bestanddelen bevatten in vergelijkbare concentraties;

in dezelfde categorie worden ingedeeld en op dezelfde wijze moeten worden gekenmerkt en

voor dezelfde toepassingen zijn bestemd.

Voor het verbergen van de chemische identiteit van dezelfde stof in verschillende preparaten mag slechts één alternatieve benaming worden gebruikt. Het verzoek om geheimhouding moet alle in deze bijlage genoemde gegevens bevatten, inclusief de benaming of handelsnaam van elk preparaat.

C.

Op het etiket dient dezelfde alternatieve benaming te worden gebruikt als in rubriek 3 („Samenstelling en informatie over de bestanddelen”) van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Dit houdt in dat de alternatieve benaming voldoende informatie moet geven over de stof in kwestie opdat het preparaat zonder gevaar kan worden behandeld/gebruikt.

D.

De persoon die voor het in de handel brengen van het preparaat verantwoordelijk is moet er in zijn verzoek om toestemming voor het gebruik van een alternatieve benaming rekening mee houden, dat voldoende informatie moet worden verstrekt voor de nodige voorzorgsmaatregelen voor de gezondheid en de veiligheid op het werk en minimalisatie van de risico's van het omgaan met het preparaat.

Verzoek om geheimhouding

Overeenkomstig artikel 14 dient het verzoek om geheimhouding de volgende gegevens te bevatten:

1.

Naam, volledig adres en telefoonnummer van de in de Unie gevestigde voor het in de handel brengen verantwoordelijke persoon (fabrikant, importeur of distributeur)

2.

Precieze omschrijving van de stof(fen) waarop het verzoek om geheimhouding betrekking heeft, alsmede haar alternatieve benaming

CAS-nummer

Einecs-nummer

Chemische benaming volgens de internationale nomenclatuur en indeling

(deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of voorlopige indeling)

Alternatieve benaming

(a)

 

 

 

(b)

 

 

 

(c)

 

 

 

NB:

Voor stoffen die slechts voorlopig zijn ingedeeld, moet aanvullende informatie (bibliografische verwijzingen) worden verstrekt waaruit blijkt dat bij deze voorlopige indeling rekening is gehouden met alle bestaande relevante gegevens over de eigenschappen van de stof.

3.

Motivering voor de geheimhouding (aannemelijkheid/plausibiliteit)

4.

Handelsnaam (-namen) of benaming(en) van het preparaat (de preparaten)

5.

Wordt in de gehele Unie dezelfde handelsnaam of benaming gebruikt?

JA

NEE

Zo nee, geef aan welke benaming of handelsnaam in de andere lidstaten wordt gebruikt

 

België:

Bulgarije:

Tsjechië:

Denemarken:

Duitsland:

Estland:

Ierland:

Griekenland:

Spanje:

Frankrijk:

Italië:

 

Cyprus:

Letland:

Litouwen:

Luxemburg:

Hongarije:

Malta:

Nederland:

Oostenrijk:

Polen:

Portugal:

Roemenië:

Slovenië:

Slowakije:

Finland:

 

Zweden:

Verenigd Koninkrijk:

6.

Samenstelling van het preparaat/de preparaten zoals omschreven in rubriek 3 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006

7.

Indeling van het preparaat/de preparaten overeenkomstig artikel 6 van deze richtlijn

8.

Kenmerken van het preparaat/de preparaten overeenkomstig artikel 10 van deze richtlijn

9.

Toepassing waarvoor het preparaat/de preparaten is/zijn bestemd

10.

Het in Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde veiligheidsinformatieblad dient in bijlage te worden toegevoegd.

DEEL B

Richtsnoeren voor het vaststellen van alternatieve benamingen (generieke benamingen)

1.   Inleiding

Bij het opstellen van deze richtsnoeren is gebruikgemaakt van de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 gehanteerde indelingsmethode (indeling van de stoffen in groepen) voor gevaarlijke stoffen.

Er mogen andere benamingen worden gebruikt die niet op deze richtsnoeren zijn gebaseerd. De gekozen namen moeten echter in ieder geval voldoende informatie geven om te verzekeren dat er zonder risico met het preparaat kan worden gewerkt en dat de nodige voorzorgsmaatregelen voor de gezondheid en de veiligheid op het werk kunnen worden genomen.

De groepen worden als volgt omschreven:

anorganische of organische stoffen, die hun meest karakteristieke eigenschappen aan de aanwezigheid van eenzelfde scheikundig element ontlenen. De naam van de groep is afgeleid van die van het scheikundige element. Net als in 2 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 krijgen de groepen een nummer dat overeenkomt met het atoomnummer van het scheikundige element (001 tot en met 103);

organische stoffen, die hun meest karakteristieke eigenschappen ontlenen aan de aanwezigheid van eenzelfde functionele groep.

De naam van de groep van verbindingen is afgeleid van die van de functionele groep.

Voor deze groepen van verbindingen wordt gebruikgemaakt van de conventionele nummering in 2 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 (601 tot en met 650).

In bepaalde gevallen werden subgroepen gecreëerd voor stoffen die bepaalde specifieke eigenschappen gemeen hebben.

2.   Vaststelling van de generieke benaming

Algemene beginselen

In het algemeen wordt de generieke benaming in twee stappen vastgesteld, en wel als volgt:

i)

de in de verbinding aanwezige functionele groepen en scheikundige elementen worden bepaald,

ii)

met de belangrijkste functionele groepen en scheikundige elementen wordt rekening gehouden bij de keuze van de benaming.

De functionele groepen en elementen waarmede rekening wordt gehouden stemmen overeen met de groepen en subgroepen waarvan in punt 3 een niet-limitatieve opsomming wordt gegeven.

3.   Indeling van de stoffen in groepen en subgroepen

Nummer van de groep

(deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008)

Groepen

Subgroepen

001

Waterstofverbindingen

 

Hydriden

002

Heliumverbindingen

003

Lithiumverbindingen

004

Berylliumverbindingen

005

Boorverbindingen

 

Boranen

Boraten

006

Koolstofverbindingen

 

Carbamaten

Anorganische koolstofverbindingen

Zouten van waterstofcyanide

Ureum en derivaten

007

Stikstofverbindingen

 

Quaternaire ammoniumverbindingen

Stikstofhoudende zuren

Nitraten

Nitrieten

008

Zuurstofverbindingen

009

Fluorverbindingen

 

Anorganische fluoriden

010

Neonverbindingen

011

Natriumverbindingen

012

Magnesiumverbindingen

 

Organische magnesiumverbindingen

013

Aluminiumverbindingen

 

Organische aluminiumverbindingen

014

Siliciumverbindingen

 

Silanen

Silicaten

015

Fosforverbindingen

 

Fosforhoudende zuren

Fosfoniumverbindingen

Fosforesters

Fosfaten

Fosfieten

Fosforamiden en derivaten

016

Zwavelverbindingen

 

Zwavelhoudende zuren

Mercaptanen

Sulfaten

Sulfiten

017

Chloorverbindingen

 

Chloraten

Perchloraten

018

Argonverbindingen

019

Kaliumverbindingen

020

Calciumverbindingen

021

Scandiumverbindingen

022

Titaanverbindingen

023

Vanadiumverbindingen

024

Chroomverbindingen

 

Chroom-(VI)-verbindingen (chromaten)

025

Mangaanverbindingen

026

IJzerverbindingen

027

Kobaltverbindingen

028

Nikkelverbindingen

029

Koperverbindingen

030

Zinkverbindingen

 

Organische zinkverbindingen

031

Galliumverbindingen

032

Germaniumverbindingen

033

Arseenverbindingen

034

Seleenverbindingen

035

Broomverbindingen

036

Kryptonverbindingen

037

Rubidiumverbindingen

038

Strontiumverbindingen

039

Yttriumverbindingen

040

Zirkoniumverbindingen

041

Niobiumverbindingen

042

Molybdeenverbindingen

043

Technetiumverbindingen

044

Rutheniumverbindingen

045

Rhodiumverbindingen

046

Palladiumverbindingen

047

Zilververbindingen

048

Cadmiumverbindingen

049

Indiumverbindingen

050

Tinverbindingen

 

Organische tinverbindingen

051

Antimoonverbindingen

052

Telluurverbindingen

053

Joodverbindingen

054

Xenonverbindingen

055

Cesiumverbindingen

056

Bariumverbindingen

057

Lanthaanverbindingen

058

Ceriumverbindingen

059

Praseodymiumverbindingen

060

Neodymiumverbindingen

061

Promethiumverbindingen

062

Samariumverbindingen

063

Europiumverbindingen

064

Gandoliniumverbindingen

065

Terbiumverbindingen

066

Dysprosiumverbindingen

067

Holmiumverbindingen

068

Erbiumverbindingen

069

Thuliumverbindingen

070

Ytterbiumverbindingen

071

Lutetiumverbindingen

072

Hafniumverbindingen

073

Tantaalverbindingen

074

Wolfraamverbindingen

075

Reniumverbindingen

076

Osmiumverbindingen

077

Iridiumverbindingen

078

Platinaverbindingen

079

Goudverbindingen

080

Kwikverbindingen

 

Organische kwikverbindingen

081

Thalliumverbindingen

082

Loodverbindingen

 

Organische loodverbindingen

083

Bismutverbindingen

084

Poloniumverbindingen

085

Astaatverbindingen

086

Radonverbindingen

087

Franciumverbindingen

088

Radiumverbindingen

089

Actiniumverbindingen

090

Thoriumverbindingen

091

Protactiniumverbindingen

092

Uraanverbindingen

093

Neptuniumverbindingen

094

Plutoniumverbindingen

095

Americiumverbindingen

096

Curiumverbindingen

097

Berkeliumverbindingen

098

Californiumverbindingen

099

Einsteiniumverbindingen

100

Fermiumverbindingen

101

Mendeleviumverbindingen

102

Nobeliumverbindingen

103

Lawrenciumverbindingen

601

Koolwaterstoffen

 

Alifatische koolwaterstoffen

Aromatische koolwaterstoffen

Alicyclische koolwaterstoffen

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

602

Gehalogeneerde koolwaterstoffen (*)

 

Gehalogeneerde alifatische koolwaterstoffen (*)

Gehalogeneerde aromatische koolwaterstoffen (*)

Gehalogeneerde alicyclische koolwaterstoffen (*)

(*)

Verder in te delen op basis van het betrokken halogeen.

603

Alcoholen en derivaten

 

Alifatische alcoholen

Aromatische alcoholen

Alicyclische alcoholen

Alcanolaminen

Epoxyderivaten

Ethers

Glycolethers

Glycolen en polyolen

604

Fenolen en derivaten

 

Gehalogeneerde fenolderivaten (*)

(*)

Verder in te delen op basis van het betrokken halogeen.

605

Aldehyden en derivaten

 

Alifatische aldehyden

Aromatische aldehyden

Alicyclische aldehyden

Alifatische acetaten

Aromatische acetaten

Alicyclische acetaten

606

Ketonen en derivaten

 

Alifatische ketonen

Aromatische ketonen (*)

Alicyclische ketonen

(*)

Inclusief chinonen.

607

Organische zuren en derivaten

 

Alifatische zuren

Gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Aromatische zuren

Gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Alicyclische zuren

Gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Anhydriden van alifatische zuren

Anhydriden van gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Anhydriden van aromatische zuren

Anhydriden van gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Anhydriden van alicyclische zuren

Anhydriden van gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Zouten van alifatische zuren

Zouten van gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Zouten van aromatische zuren

 

 

Zouten van gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Zouten van alicyclische zuren

Zouten van gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Esters van alifatische zuren

Esters van gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Esters van aromatische zuren

Esters van gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Esters van alicyclische zuren

Esters van gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Esters van glycolether

Acrylaten

Methacrylaten

Lactonen

Acylhalogeniden

(*)

Verder in te delen op basis van het betrokken halogeen.

608

Nitrillen en derivaten

609

Nitroverbindingen

610

Chloornitroverbindingen

611

Azoxi- en azoverbindingen

612

Aminoverbindingen

 

Alifatische amines en derivaten

Alicyclische amines en derivaten

Aromatische amines en derivaten

Aniline en derivaten

Benzidine en derivaten

613

Heterocyclische basen en derivaten

 

Benzimidazol en derivaten

Imidazol en derivaten

Pyrethrinoïden

Chinoline en derivaten

Triazine en derivaten

Triazol en derivaten

614

Glycosiden en alkaloïden

 

Alkaloïden en derivaten

Glycosiden en derivaten

615

Cyanaten en isocyanaten

 

Cyanaten

Isocyanaten

616

Amiden and derivaten

 

Aceetamide en derivativen

Aniliden

617

Organische peroxiden

647

Enzymen

648

Complexe steenkoolderivaten

 

 

Zuur extract

Alkalisch extract

Antraceenolie

Antraceenolie, extractieresidu

Antraceenolie, fractie

Fenololie

Fenololie, extractieresidu

Koolvloeistoffen, vloeibaarsolventextracten

Koolvloeistoffen, vloeibaarsolventextractieoplossing

Petroleum

Koolteer

Steenkoolteerextract

Steenkoolteer, vaste bestanddelen

Cokes (koolteer) laagtemperatuur, pek hoogtemperatuur

Cokes (koolteer), pek hoogtemperatuur

Cokes (koolteer), gemengd met pek hoogtemperatuur

Ruwe benzol

Ruwe fenolen

Ruwe teerbasen

Gedestilleerde teerbasen

Gedestilleerde fenolen

Destillaten

Destillaten (kool), primaire vloeibaarsolventextractie

Destillaten (kool), solventextractie met waterstof gekraakt

Destillaten (kool), solventextractie met waterstof gekraakte gehydrogeneerde middenfractie

Destillaten (kool), solventextractie met waterstof gekraakte middenfractie

Extractresiduen (kool), laagtemperatuur koolteer, alkalisch

Verse olie

Brandstoffen, diesel, koolsolventextractie, met waterstof gekraakt, gehydrogeneerd

Brandstoffen, straalaandrijving, koolsolventextractie, met waterstof gekraakt, gehydrogeneerd

Benzine, koolsolventextractie, met waterstof gekraakte nafta

Thermisch behandelde producten

Zware antraceenolie

Zware antraceenolie, destillaat

Lichte olie

Lichte teerolie, extractieresidu, hoogkokende fractie

Lichte teerolie, extractieresidu, middenfractie

Lichte teerolie, extractieresidu, laagkokende fractie

Lichte teerolie, destillaat, hoogkokende fractie

Lichte teerolie, destillaat, middenfractie

Lichte teerolie, destillaat, laagkokende fractie

Methylnaftalineolie

Methylnaftalineolie, extractieresidu

Nafta (kool), solventextractie, met waterstof gekraakt

Naftaline olie

Naftaline olie, extractieresidu

Naftaline olie, destillaat

Pek

Pekdestillaat

Pekresidu

Pekresidu, thermisch behandeld

Pekresidu, geoxideerd

Pyrolyseproducten

Geherdestilleerde fracties

Residuen (kool), vloeibaarsolventextracten

Teer, bruinkool

Teer, bruinkool, lage temperatuur

Teerolie, hoogkokend

Teerolie, middenfractie

Benzolwasolie

Benzolwasolie, extractieresidu

Benzolwasolie, destillaat

649

Complexe aardoliederivaten

 

Ruwe aardolie

Petroleumgas

Nafta met laag kookpunt

Gemodificeerde nafta met laag kookpunt

Katalytisch gekraakte nafta met laag kookpunt

Katalytisch veredelde nafta met laag kookpunt

Thermisch gekraakte nafta met laag kookpunt

Gehydrogeneerde nafta met laag kookpunt

Nafta met laag kookpunt — niet gespecificeerd

Gedestilleerde kerosine

Kerosine — niet gespecificeerd

Gekraakte gasolie

Gasolie — niet gespecificeerd

Stookolie

Vet

Niet of licht geraffineerde basisolie

Basisolie — niet gespecificeerd

Aromatisch extract van destillaat

Aromatisch extract van destillaat (bewerkt)

Bezinkselolie uit paraffinewas

Ruwe paraffinewas

Petrolatum

650

Diversen

 

Deze groep niet gebruiken. In plaats daarvan de bovengenoemde groepen of subgroepen gebruiken.

4.   Toepassing in de praktijk

Nadat is bepaald of de stof behoort tot één of meer groepen of subgroepen van de bedoelde lijst, kan de generieke benaming als volgt worden vastgesteld.

4.1.

Indien de naam van een groep of subgroep volstaat om de aanwezigheid van alle belangrijke scheikundige elementen of functionele groepen te signaleren, geldt deze naam als generieke benaming.

Voorbeelden:

1,4-dihydroxybenzeen

groep 604

:

fenolen en derivaten

generieke benaming

:

fenolderivaat

butanol

groep 603

:

alcoholen en derivaten

subgroep

:

alifatische alcoholen

generieke benaming

:

alifatische alcohol

2-Isopropoxyethanol

groep 603

:

alcoholen en derivaten

subgroep

:

glycolethers

generieke benaming

:

glycolether

methacrylate

groep 607

:

organische zuren en derivaten

subgroep

:

acrylaten

generieke benaming

:

acrylaat.

4.2.

Indien de naam van een groep of subgroep niet volstaat om de aanwezigheid van alle belangrijke scheikundige elementen en functionele groepen te signaleren, wordt de generieke benaming gevormd door een combinatie van de namen van verscheidene groepen of subgroepen.

Voorbeelden:

monochloorbenzeen

groep 602

:

gehalogeneerde koolwaterstoffen

subgroep

:

gehalogeneerde aromatische koolwaterstoffen

groep 017

:

chloorverbindingen

generieke benaming

:

gechloreerde aromatische koolwaterstof

2,3,6-trichloorfenylazijnzuur

groep 607

:

organische zuren en derivaten

subgroep

:

gehalogeneerde aromatische zuren

groep 017

:

chloorverbindingen

generieke benaming

:

gechloreerd aromatisch zuur

1-chloor-1-nitropropaan

groep 610

:

chloornitroverbindingen

groep 601

:

koolwaterstoffen

subgroep

:

alifatische koolwaterstoffen

generieke benaming

:

chloornitroverbinding van alifatische koolwaterstof

tetrapropyldithiopyrofosfaat

groep 015

:

fosforverbindingen

subgroep

:

fosforesters

groep 016

:

zwavelverbindingen

generieke benaming

:

thiofosforester.

NB:

Voor bepaalde elementen, met name metalen, kan de naam van de groep of subgroep nader worden bepaald door middel van de termen „anorganisch” of „organisch”.

Voorbeelden:

dikwikdichloride

groep 080

:

kwikverbindingen

generieke benaming

:

anorganische kwikverbinding

bariumacetaat

groep 056

:

bariumverbindingen

generieke benaming

:

organische bariumverbinding

ethylnitriet

groep 007

:

stikstofverbindingen

subgroep

:

nitrieten

generieke benaming

:

organisch nitriet

natriumhydrosulfiet

groep 016

:

zwavelverbindingen

generieke benaming

:

anorganische zwavelverbinding.

(De aangevoerde voorbeelden betreffen stoffen die worden genoemd in 3 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 en waarvoor eventueel een verzoek tot geheimhouding kan worden ingediend.)

BIJLAGE VII

IN ARTIKEL 12, LID 2, BEDOELDE PREPARATEN

Preparaten als vermeld in punt 9.3 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

BIJLAGE VIII

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 22)

Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1)

 

Richtlijn 2001/60/EG van de Commissie

(PB L 226 van 22.8.2001, p. 5)

 

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

uitsluitend punt 90 van bijlage III

Richtlijn 2004/66/EG van de Raad

(PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35)

uitsluitend wat de verwijzing naar Richtlijn 1999/45/EG in artikel 1 en punt I.B. van de bijlage betreft

Richtlijn 2006/8/EG van de Commissie

(PB L 19 van 24.1.2006, blz. 12)

 

Richtlijn 2006/96/EG van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81)

uitsluitend wat de verwijzing naar Richtlijn 1999/45/EG in artikel 1 en afdeling G van de bijlage betreft

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1)

uitsluitend artikel 140

Verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 311 van 21.11.2008, blz. 1)

uitsluitend punt 3.5 van de bijlage

Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1)

uitsluitend artikel 56

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 22)

Richtlijn

Omzettingstermijn

1999/45/EG

30 juli 2002

2001/60/EG

30 juli 2002

2004/66/EG

1 mei 2004

2006/8/EG

1 maart 2007

2006/96/EG

1 januari 2007

BIJLAGE IX

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 1999/45/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1, aanhef

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1, eerste streepje

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1, tweede streepje

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1, slotzin

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, eerste streepje

Artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, tweede streepje

Artikel 1, lid 2, onder b)

Artikel 1, lid 3, aanhef

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3, eerste streepje

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3, tweede streepje

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3, derde streepje

Artikel 1, lid 3, slotzin

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 5

Artikel 1, lid 5

Artikel 1, lid 6, aanhef

Artikel 1, lid 6, aanhef

Artikel 1, lid 6, eerste streepje

Artikel 1, lid 6, onder a)

Artikel 1, lid 6, tweede streepje

Artikel 1, lid 6, onder b)

Artikel 2, lid 1, aanhef

Artikel 2, lid 1, aanhef

Artikel 2, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 2, lid 1, onder g)

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 2, lid 1, onder h)

Artikel 2, lid 1, onder g)

Artikel 2, lid 2, aanhef

Artikel 2, lid 2, aanhef

Artikel 2, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 2, onder d), aanhef

Artikel 2, lid 2, onder d), aanhef

Artikel 2, lid 2, onder d), eerste streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), i)

Artikel 2, lid 2, onder d), tweede streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), ii)

Artikel 2, lid 2, onder d), derde streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), iii)

Artikel 2, lid 2, onder d), vierde streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), iv)

Artikel 2, lid 2, onder e) t/m o)

Artikel 2, lid 2, onder e) t/m o)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, derde streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder c)

Artikel 3, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 3, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 3, lid 2, aanhef

Artikel 3, lid 2, aanhef

Artikel 3, lid 2, eerste streepje

Artikel 3, lid 2, onder a)

Artikel 3, lid 2, tweede streepje

Artikel 3, lid 2, derde streepje

Artikel 3, lid 2, onder b)

Artikel 3, lid 2, vierde streepje

Artikel 3, lid 2, vijfde streepje

Artikel 3, lid 2, zesde streepje

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2, eerste aanhef

Artikel 5, lid 2, aanhef

Artikel 5, lid 2, tweede aanhef

Artikel 5, lid 2, aanhef

Artikel 5, lid 2, eerste streepje

Artikel 5, lid 2, onder a)

Artikel 5, lid 2, tweede streepje

Artikel 5, lid 2, onder b)

Artikel 5, lid 2, derde streepje

Artikel 5, lid 2, onder c)

Artikel 5, leden 3, 4 en 5

Artikel 5, leden 3, 4 en 5

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 6, lid 3, eerste streepje, eerste deel

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 6, lid 3, eerste streepje, tweede deel

Artikel 6, lid 3, eerste streepje

Artikel 6, lid 3, tweede streepje

Artikel 6, lid 3, tweede streepje

Artikel 6, lid 3, derde streepje

Artikel 6, lid 3, derde streepje

Artikel 6, lid 4

Artikel 6, lid 4

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 3, aanhef

Artikel 8, lid 3, aanhef

Artikel 8, lid 3, eerste streepje

Artikel 8, lid 3, onder a)

Artikel 8, lid 3, tweede streepje

Artikel 8, lid 3, onder b)

Artikel 8, lid 3, derde streepje

Artikel 8, lid 3, onder c)

Artikel 8, lid 4

Artikel 8, lid 4

Artikel 9, punt 1, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 9, punt 1.1, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), aanhef

Artikel 9, punt 1.1, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), i)

Artikel 9, punt 1.1, tweede streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), ii)

Artikel 9, punt 1.1, derde streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), iii)

Artikel 9, punt 1.1, vierde streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), iv)

Artikel 9, punt 1.2, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b), aanhef

Artikel 9, punt 1.2, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b), i)

Artikel 9, punt 1.2, tweede streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b), ii)

Artikel 9, punt 1.3, eerste alinea, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder c), aanhef

Artikel 9, punt 1.3, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder c), i)

Artikel 9, punt 1.3, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder c), ii)

Artikel 9, punt 1.3, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, punt 1.1, aanhef

Artikel 10, lid 1, aanhef

Artikel 10, punt 1.1, onder a)

Artikel 10, lid 1, onder a)

Artikel 10, punt 1.1, onder b)

Artikel 10, lid 1, onder b)

Artikel 10, punt 1.2

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, punt 2, aanhef

Artikel 10, lid 3, aanhef

Artikel 10, punt 2.1

Artikel 10, lid 3, onder a)

Artikel 10, punt 2.2

Artikel 10, lid 3, onder b)

Artikel 10, punt 2.3, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder c), aanhef

Artikel 10, punt 2.3.1

Artikel 10, lid 3, onder c), i)

Artikel 10, punt 2.3.2

Artikel 10, lid 3, onder c), ii)

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, aanhef

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, eerste streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, tweede streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, derde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, derde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, vierde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, zesde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, zesde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, slotzin

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, aanhef

Artikel 10, punt 2.3.3, tweede alinea

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), tweede alinea

Artikel 10, punt 2.3.4, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), aanhef

Artikel 10, punt 2.3.4, eerste streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), eerste streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, tweede streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), tweede streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, derde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), derde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, vierde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), vierde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, vijfde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), vijfde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, zesde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), zesde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, zevende streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), zevende streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, slotzin

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), aanhef

Artikel 10, punt 2.3.5

Artikel 10, lid 3, onder c), v)

Artikel 10, punt 2.4. eerste alinea

Artikel 10, lid 3, onder d), eerste alinea

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, aanhef

Artikel 10 punt 2.4. tweede alinea, eerste streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt i)

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, tweede streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt ii)

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, derde streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt iii)

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, vierde streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt iv)

Artikel 10, punt 2.4. derde alinea

Artikel 10, lid 3, onder d), derde alinea

Artikel 10, punt 2.5

Artikel 10, lid 3, onder e)

Artikel 10, punt 2.6

Artikel 10, lid 3, onder f)

Artikel 10, punt 2.7

Artikel 10, lid 3, onder g)

Artikel 10, punt 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, punt 4, aanhef

Artikel 10, lid 5, aanhef

Artikel 10, punt 4, eerste streepje

Artikel 10, lid 5, onder a)

Artikel 10, punt 4, tweede streepje

Artikel 10, lid 5, onder b)

Artikel 10, punt 5

Artikel 10, lid 6

Artikel 11, leden 1 t/m 6

Artikel 11, leden 1 t/m 5

Artikel 11, lid 6, aanhef

Artikel 11, lid 6, aanhef

Artikel 11, lid 6, onder a)

Artikel 11, lid 6, onder a)

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, aanhef

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, aanhef

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, eerste streepje

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, punt i)

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, tweede streepje

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, punt ii)

Artikel 11, lid 6, onder b), tweede alinea

Artikel 11, lid 6, onder b), tweede alinea

Artikelen 12 en 13

Artikelen 12 en 13

Artikel 15

Artikel 14, eerste t/m vijfde alinea

Artikel 14, zesde alinea

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 20 bis, leden 1 en 2

Artikel 21

Artikel 20 bis, lid 3

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 24

Bijlage I t/m VII

Bijlage I t/m VII

Bijlage VIII

Bijlage IX

Bijlage VIII

Bijlage IX