6.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 67/116


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende verbeterde samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's)

(COM(2013) 430 final — 2013/0202 (COD))

2014/C 67/23

Rapporteur: Vladimíra DRBALOVÁ

Het Europees Parlement en de Raad hebben resp. op 1 juli 2013 en 8 juli 2013 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 149 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

"Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende verbeterde samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's)"

COM(2013) 430 final — 2013/0202 (COD).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 oktober 2013 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting (vergadering van 17 oktober 2013) onderstaand advies uitgebracht, dat met 174 stemmen vóór en 1 tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC stemt in met het voorstel van de Commissie om een Europees netwerk voor openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's) op te richten, dat als vertrekpunt zal dienen om de resultaten op Europees niveau te vergelijken, meer bekendheid te geven aan goede praktijken en de uitwisseling van kennis te bevorderen, teneinde de dienstverlening en de efficiency van de ODA's kracht bij te zetten. Dit netwerk zou vooral een adviserende en coördinerende rol moeten vervullen.

1.2

Het EESC erkent dat er nu reeds goed functionerende structuren bestaan op regionaal niveau, inclusief netwerken van waarnemingsposten voor de arbeidsmarkt, die op doeltreffende wijze bijdragen aan de verwezenlijking van de gemeenschappelijke EU-werkgelegenheidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie. Het beveelt aan dat de Commissie en de lidstaten, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de verscheidenheid in de EU, de betrekkingen tussen de ODA's en de regionale waarnemingsposten meer te structureren.

1.3

In het verlengde van de maatregelen die in de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen worden voorgesteld, erkent het EESC de belangrijke rol die door de ODA's wordt gespeeld bij de tenuitvoerlegging van de prioriteiten die gericht zijn op de versterking van de vier aspecten van flexizekerheid.

1.4

Het EESC beveelt de Commissie aan om in de formulering van haar voorstel duidelijk aan te geven welke verbanden er bestaan tussen het nieuw opgerichte Europese netwerk van de ODA's en het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO), en om duidelijk te omschrijven hoe en waarom de ODA's stappen kunnen zetten naar verdere modernisering, zonder dat dit een verplichting moet worden.

1.5

Het EESC is van mening dat de benchmarking van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening een nuttige vorm van samenwerking betreft, zeker als hiervoor gebruik wordt gemaakt van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Het kan zich vooral vinden in het gebruik van statistische indicatoren om de resultaten en de efficiency van de diensten voor arbeidsvoorziening en van de actieve beleidsmaatregelen voor werkgelegenheid in kaart te brengen. Wel benadrukt het EESC dat dit tot gevolg kan hebben dat het aanpassings- en het reactievermogen van de werknemers met het oog op hun duurzame herintreding op de arbeidsmarkt of soepele verandering van loopbaan, worden verbeterd.

1.6

Aangezien het om de goedkeuring van het algemene kader en van gedelegeerde handelingen gaat, wil het EESC er bij de Commissie op aandringen om in haar voorstel duidelijk aan te geven wat zij met deze handelingen wenst te bereiken. Het EESC beveelt aan de inhoud van het voorstel concreter te formuleren, en de kernindicatoren van het algemene kader hierin op te sommen. Vervolgens zouden de gedelegeerde handelingen de minder belangrijke aspecten van deze kernindicatoren moeten aanvullen, overeenkomstig artikel 290 van het VWEU.

1.7

Het verzoekt de Commissie eveneens om, in het kader van artikel 4 inzake samenwerking, duidelijk de rol van elk van de partners af te bakenen. Met het onderhavige voorstel mag de rol van de sociale partners niet worden beperkt tot die van "betrokken partners"; ze moeten juist een grotere invloed kunnen uitoefenen in het moderniseringsproces van de ODA's. Ook zou er in het voorstel melding moeten worden gemaakt van de rol van het maatschappelijk middenveld, daarbij verwijzend naar het partnerschapsbeginsel.

1.8

Tegelijkertijd beveelt het EESC aan dat alle betrokken actoren bijdragen aan de conclusies en aanbevelingen van het Europees netwerk van ODA's.

1.9

Indien de lidstaten voornemens zijn om de ODA's te helpen om met succes de nieuwe organisatiemodellen, strategische doelstellingen en processen door te voeren waar de snel veranderende context om vraagt, dan zou de Commissie de lidstaten moeten oproepen om zo spoedig mogelijk een technisch, menselijk en financieel kader in te voeren dat de capaciteiten van de ODA's op een hoger niveau kan brengen en hen in staat kan stellen om hun nieuwe multifunctionele rol te vervullen.

1.10

Het EESC is ervan overtuigd dat de nieuwe bevoegdheden van de ODA's, met name in het kader van de actieve beleidsmaatregelen voor werkgelegenheid, moeten kunnen rekenen op voldoende capaciteit en financiële middelen. De krachtens het EaSI-programma (1) verstrekte subsidies zouden behouden moeten blijven, en de financiering zou een duurzaam karakter moeten hebben.

1.11

Het EESC is ingenomen met de conclusies en met de afspraken van alle partijen die aan de op 3 juli 2013 in Berlijn gehouden conferentie voor jongerenwerkgelegenheid hebben deelgenomen.

2.   Inleiding

2.1

De Europa 2020-strategie (2) heeft voor alle lidstaten de ambitieuze gemeenschappelijke doelstelling vastgesteld om tegen 2020 het werkgelegenheidsniveau voor vrouwen en mannen tussen de 20 en 64 jaar op 75 % te brengen. De ODA's vervullen een belangrijke rol om dat doel te bereiken.

2.2

In de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid voor 2020 (3) wordt erkend dat de ODA's centrale actoren zijn die een cruciale rol vervullen bij de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen nummer 7 "De arbeidsmarktparticipatie opvoeren" en 8, "Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen". Op 23 en 24 juni 2011 werd in Boedapest een vergadering van ODA-hoofden gehouden; in de het slotdocument, "Making the employment guidelines work" (De richtsnoeren inzake werkgelegenheid doen functioneren) zijn de bijdragen van de ODA's aan de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie opgenomen.

2.3

Het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid vallen nog altijd onder de bevoegdheid van de lidstaten, die eveneens bevoegd zijn voor het organiseren, bemensen en exploiteren van hun ODA's. De huidige modaliteiten, die in 1997 door een informele adviesgroep (4) van de ODA's zijn geformuleerd en ingevoerd, hebben echter hun grenzen bereikt, en beantwoorden niet langer aan de huidige behoeften of uitdagingen. Het ontbreekt aan een mechanisme dat snel een eventueel disfunctioneren en de daarmee samenhangende structurele problemen aan het licht kan brengen, en aan systematische informatie over de resultaten van de huidige methoden voor benchmarking en kennisuitwisseling.

2.4

Ook de op 7 en 8 februari 2013 in Dublin gehouden informele discussies van de ministers in de Raad Werkgelegenheid en Sociale Zaken (EPSCO) (5) hebben tot de conclusie geleid dat een grotere en gerichtere samenwerking tussen de ODA's tot meer uitwisseling van succesvolle praktijken kan leiden. Deze ministers hebben de Commissie verzocht om een gedetailleerd voorstel op te stellen over een initiatief rond "benchlearning" (vergelijkend leren).

2.5

Op 17 juni 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad gepubliceerd, dat in het verlengde ligt van het vlaggenschipinitiatief "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen" (6) en van het "Werkgelegenheidspakket" (7) uit 2012. Ze stelt voor om een officiële vorm aan de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsvoorziening te geven en om een Europees netwerk van deze diensten op te richten.

2.6

Dit netwerk zou operationeel moeten zijn voor de periode 2014-2020, in samenhang met de Europa 2020-strategie. Het functioneren van dit netwerk zal na vier jaar beoordeeld en eventueel herzien worden. De financiering ervan wordt verzekerd met de middelen uit het Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), en het secretariaat wordt verzorgd door de Europese Commissie met de personele middelen waarover ze momenteel beschikt.

2.7

Dit netwerk zou een bijdrage kunnen leveren op de volgende terreinen:

de uitvoering van de Europa 2020-strategie en de belangrijkste doelstellingen van die strategie op werkgelegenheidsgebied;

de verbetering van de werking van de arbeidsmarkten in de EU;

de verbetering van de integratie van de arbeidsmarkten;

de verhoging van de geografische en beroepsmobiliteit;

de bestrijding van de sociale uitsluiting en de integratie van personen die zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt.

2.8

De meeste lidstaten toonden zich tijdens de in juli 2013 gehouden eerste discussies in de Raad verheugd over het voorstel van de Commissie en waren positief gestemd over de vastgestelde doelstellingen. Er zijn ook twijfels geuit, met name over de onderlinge verbanden tussen de werkzaamheden van het werkgelegenheidscomité (EMCO) en de mogelijke overlappingen, het te grote aantal bevoegdheden van de Europese Commissie, de teneur van de gedelegeerde handelingen en de onnauwkeurigheden in de financiering.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC is over het algemeen ingenomen met alle initiatieven die de Europese Commissie neemt om de doelstellingen uit de Europa 2020-strategie te verwezenlijken op het gebied van de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt, om de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren, om bevoegdheden te ontwikkelen en deze aan te passen aan de behoeften van het bedrijfsleven, en om de geografische en beroepsmobiliteit te ondersteunen.

3.2

Gezien de ernst van de situatie, zeker in sommige lidstaten, de toenemende werkloosheid, vooral langdurige en jeugdwerkloosheid, stemt het EESC in met het voorstel van de Commissie om een Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening op te richten, dat als vertrekpunt zal fungeren om hun resultaten op Europees niveau te vergelijken, succesvolle praktijken in kaart te brengen en uitwisselingsprocessen te bevorderen teneinde hun capaciteiten om diensten te verlenen en deze efficiënter te maken, te verhogen.

3.3

In veel lidstaten worden er, met wisselend succes, al stappen gezet naar modernisering van de ODA's, hetzij door maatregelen voor centralisering of juist decentralisering, voor uitbreiding van de activiteiten, en altijd in een streven om hun potentieel volop te ontwikkelen. Een en ander vormt een antwoord op de uitdagingen voor de lange termijn zoals de wereldwijde en technologische veranderingen en de vergrijzing van de arbeidskrachten, maar soms betreft het ook een snel ingrijpen voor de korte termijn omdat de economische groei vertraagd is.

3.4

Het EESC is van oordeel dat de ODA's moeten worden aangepast aan de nieuwe vereisten van de arbeidsmarkt, te weten: een vergrijzende beroepsbevolking, de opkomst van de senioreneconomie en de groene economie, nieuwe vaardigheden en nieuwe eisen die de jongere generatie met zich meebrengt, ontwikkeling van ICT en van technologische innovaties, maar ook een toenemende kloof tussen het aanbod van en de vraag naar bevoegdheden.

3.5

De ODA's moeten tegelijkertijd reageren op uitdagingen voor de korte en de lange termijn. Ze dienen snel, soepel en creatief in te spelen op de ontwikkelingen in hun omgeving in het algemeen, maatregelen op de korte termijn te koppelen aan duurzame oplossingen en maatschappelijke risico's weten in te schatten.

3.6

Het EESC is van mening dat de ODA's, met name in het kader van het actieve werkgelegenheidsbeleid, voor deze nieuwe bevoegdheden moeten kunnen rekenen op voldoende capaciteit en financiële middelen. In veel lidstaten is dit echter niet het geval, vooral vanwege de bezuinigings- en economische maatregelen die momenteel worden doorgevoerd. De middelen die momenteel zijn voorzien voor de werking van de ODA's zouden juist moeten worden verhoogd, vooral ten behoeve van het personeel, om voor een kwaliteitsvolle follow up te zorgen, wat nieuwe arbeidskansen moet opleveren. Goed werkende ODA's zouden in de toekomst kunnen worden omgevormd tot vaardighedencentra.

3.7

In 2010 heeft EUROFOUND, de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, op verzoek van het EESC een informatieve nota opgesteld over "De financiering en toepassing van actieve programma's voor de arbeidsmarkt in crisistijd" (8), waarin aan de hand van voorbeelden uit 10 gekozen lidstaten de verschillen in kaart worden gebracht van de wisselwerking tussen actief en passief werkgelegenheidsbeleid en de verslechtering van het aan het bbp gerelateerde uitgavenverloop ten gunste van activeringsmaatregelen, met name in de lidstaten waar de werkloosheid snel toeneemt.

3.8

De doelstelling van het Commissievoorstel is om de inspanningen van de lidstaten ter modernisering van hun ODA's te ondersteunen met behulp van stimuleringsmaatregelen (in de zin van artikel 149 van het VWEU), om de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren, evenals de integratie en de werking van de arbeidsmarkten in de EU, om de geografische en beroepsmobiliteit te bevorderen en om sociale uitsluiting te bestrijden.

3.9

Het nieuwe netwerk zal zich met name op de volgende initiatieven richten: de invoering in heel Europa van benchmarkingsystemen voor de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, het organiseren van wederzijdse ondersteuning, het goedkeuren en toepassen van maatregelen ter modernisering en versterking van de ODA's op belangrijke terreinen en het opstellen van rapporten op het gebied van werkgelegenheid.

3.10

Het voorstel van de Commissie ligt in het verlengde van voorgaande activiteiten en onderzoeken inzake het bedrijfsmodel van de ODA's, de mechanismen voor de meting van hun resultaten en de rol van ODA's op het gebied van flexizekerheid en als het erom gaat burgers te helpen inspelen op de vraag naar nieuwe kwalificaties en om zich aan te passen aan nieuwe beroepen.

3.11

Het EESC is ervan overtuigd dat de werkzaamheden van de ODA's in de toekomst allesbehalve routinematig zullen verlopen (9). De ODA's dienen zich geleidelijk tot multifunctionele agentschappen te transformeren die binnen de EU verschillende soorten transities begeleiden: op de arbeidsmarkt, tussen de studietijd en de loopbaan en tussen verschillende carrières. Ze dienen toe te zien op de interactie tussen actoren op de arbeidsmarkt en hen aan te moedigen om zowel met publieke als particuliere partners (10) samen te werken en te innoveren. Ook dienen ze ervoor te zorgen dat deze actoren zich aan het vastgestelde beleid houden.

3.12

Het EESC meent dat de ODA's zich intensiever moeten gaan richten op het aanbod van werk, zonder te tornen aan hun functie als uitbetaler van uitkeringen, want werkgevers hebben steeds meer moeite om de juiste werknemers te vinden. Vooral kmo's hebben vaak behoefte aan extra steun van de ODA's. Vandaar dat de samenwerking tussen de ODA's en het bedrijfsleven moet worden versterkt.

3.13

Zelfs in een periode van hoge werkloosheid blijft het probleem bestaan van een aanbod dat niet is afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt. Dankzij het HoPES-netwerk (11) kunnen de ODA's deelnemen aan overleg en advisering over het vraagstuk van de juiste vaardigheden in de huidige maatschappelijke en economische context. Het gaat erom een brug te slaan tussen de arbeidsmarkt en de onderwijswereld en om wederzijds begrip te kweken over de kwalificaties en vaardigheden. Voor de ODA's betekent dit dat ze partnerschappen met de verschillende stakeholders moeten aangaan en een evenwicht moeten creëren tussen vraag en aanbod van de kwalificaties in de huidige steeds complexer wordende lokale arbeidsmarkten (12)..

3.14

De ODA's spelen een unieke rol als het erom gaat de verschillende aspecten van de flexizekerheid te verwezenlijken. De studie over de rol van de ODA's inzake flexizekerheid op de Europese arbeidsmarkten  (13) heeft aan de hand van goede praktijkvoorbeelden aangetoond dat de ODA's zich bewust zijn van de noodzaak om hun dienstverlening op een nieuwe leest te schoeien en dat ze tal van strategieën en maatregelen hebben uitgewerkt om de flexizekerheid te ondersteunen. De ODA's dienen zich te blijven inzetten om hun capaciteit te versterken, teneinde hun rol van bemiddeling bij en beoordeling van de flexizekerheid te kunnen voortzetten.

3.15

Volgens het EESC zouden de ODA's zich prioritair moeten richten op individuele of groepen werknemers die het moeilijkst plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt, en die specifieke behoeften hebben. Te denken valt aan langdurig werklozen, oudere werknemers, vrouwen, jongeren, personen met een handicap en migranten. Hierbij is het zaak dat de antidiscriminatiemaatregelen volledig worden toegepast, en dat op de naleving daarvan wordt toegezien.

3.16

In verband met de strijd tegen de hoge jeugdwerkloosheid die overal in de EU wordt gevoerd, wil het EESC wederom onderstrepen hoe belangrijk de rol van de ODA's is voor de invoering van de jeugdgarantie. Het is ingenomen met het commitment dat de hoofden van deze diensten hebben verwoord tijdens de op 2 juli 2013 in Berlijn gehouden conferentie over werkgelegenheid voor jongeren, om een sleutelrol te spelen bij het creëren van meer banen voor jongeren in Europa, om meer efficiency aan de dag te leggen bij hun werkzaamheden en om de samenwerking met andere stakeholders te vergroten (14).

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Volgens het onderhavige voorstel voor een besluit zou het Europese netwerk voor de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling nauw moeten gaan samenwerken met het werkgelegenheidscomité (EMCO) en bijdragen aan zijn werkzaamheden door informatie en rapporten over de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid met dit comité te delen. Het EESC pleit ervoor om in de tekst van het besluit duidelijk de adviserende rol van dit netwerk aan te geven en zijn relatie met het werkgelegenheidscomité. Het netwerk zal een adviserende en coördinerende rol moeten krijgen en de oprichting ervan mag niet worden beschouwd als een soort harmoniseringsmaatregel van de ODA-structuren of van de sociale stelsels.

4.2

Het EESC kan niet ontkennen dat er nu reeds goed functionerende structuren bestaan op regionaal niveau, inclusief netwerken van waarnemingsposten voor de arbeidsmarkt, die op doeltreffende wijze bijdragen aan de verwezenlijking van de gemeenschappelijke EU-werkgelegenheidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie.

Om de betrekkingen tussen ODA's en waarnemingsposten meer te structureren, moet volgens het EESC het volgende worden vastgelegd:

a)

de voorwaarden waaronder regionale waarnemingsposten voor de arbeid die tot de openbare sector behoren en rechtstreeks onder de regionale overheid ressorteren, aan het Europese netwerk kunnen deelnemen;

b)

betere betrekkingen tussen het Europese netwerk van regionale waarnemingsposten voor de arbeid en het Europese netwerk van ODA's;

c)

de voorwaarden waaronder regionale waarnemingsposten voor de arbeid die deel uitmaken van de particuliere sector of die deel uitmaken van de openbare sector, maar niet rechtstreeks door de regionale overheid worden gerund, ook al wordt hun werking bepaald door richtsnoeren die overeenkomen met de functionele doelstellingen van de regionale overheid, toetreden en toegang hebben tot het Europese netwerk van ODA's;

d)

welke andere rechtshandeling dan ook die noodzakelijk is om de werking van en de connectie tussen alle bestaande structuren te verbeteren, zodat alle beschikbare instrumenten worden gebruikt ten einde alle bestuurslagen erbij te betrekken en ervoor te zorgen dat op alle niveaus – nationaal, regionaal en lokaal – maatregelen worden genomen.

4.3

De voor de uitbreiding van de samenwerking bestemde financiering is afkomstig uit het onderdeel PROGRESS van het Europees programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) tussen 2014 en 2020. Het onderhavige wetsvoorstel is neutraal wat het begrotingsaspect betreft en vraagt niet om extra personeel. Wat de door het netwerk ontwikkelde projecten of de projecten voor de uitwisseling van kennis betreft - die vervolgens binnen de verschillende ODA's gestalte worden gegeven - kunnen de lidstaten putten uit het budget van het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het kaderprogramma Horizon 2020. Het belangrijkste is volgens het EESC dat de krachtens de Structuurfondsen toegekende middelen behouden blijven en dat de financiering een duurzaam karakter heeft. De nieuwe bevoegdheden van de ODA's, met name in het kader van de actieve beleidsmaatregelen voor werkgelegenheid, moeten kunnen rekenen op voldoende capaciteit en financiële middelen.

4.4

In artikel 3 van het voorstel zijn de initiatieven van het netwerk geformuleerd.

In artikel 3, lid 1, letter a) staat de doelstelling van het netwerk omschreven: Ontwikkelen en ten uitvoer leggen van Europa-brede, op wetenschappelijk bewijs gestoelde benchmarkingsystemen tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening op basis van het gebruik van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren voor de beoordeling van de prestaties van ODA’s en voor het verzamelen van informatie met het oog op de ontwikkeling van een geschikt mechanisme voor wederzijds leren.

Het EESC staat achter de formulering van deze doelstelling. Het is van mening dat de benchmarking van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening een nuttige vorm van samenwerking betreft, zeker als hiervoor gebruik wordt gemaakt van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Het kan zich vooral vinden in het gebruik van statistische indicatoren om de resultaten en de efficiency van de diensten voor arbeidsvoorziening en van de actieve beleidsmaatregelen voor werkgelegenheid in kaart te brengen. Het zou een goede zaak zijn om de indicatoren voor de inkomsten (bijvoorbeeld het budget) eerder als context-indicatoren te gebruiken. Andere indicatoren die het EESC aanbeveelt zijn bijv. het aantal geregistreerde personen (per lidstaat), het totale aantal tussenpersonen en hun aantal per kandidaat, het percentage herintreders op de arbeidsmarkt en het aantal mensen dat na 3 tot 6 maanden nog steeds werkt, de gemiddelde duur van de werkloosheid, de mate waarin vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar zijn afgestemd, de duur van de tewerkstelling en het soort banen dat werknemers krijgen nadat het programma van actief werkgelegenheidsbeleid is afgelopen, het percentage werknemers dat een opleidingsactiviteit volgt, het totaalbedrag aan lasten of ook het aantal werknemers uit de EU of uit derde landen.

Het is zaak dat prioriteit wordt gegeven aan mensen die de meeste moeite hebben om de arbeidsmarkt te betreden, en dat de resultaten van de arbeidsdiensten van regio's die in een vergelijkbare situatie verkeren wat betreft de werkloosheid en de dynamiek van de economie, worden geanalyseerd en vergeleken.

In artikel 3, lid 1, letter c) wordt een andere doelstelling van het netwerk geformuleerd: het aannemen en ten uitvoer leggen van een concept voor de modernisering en versterking van ODA’s op de belangrijkste gebieden.

Het EESC pleit ervoor deze formulering nauwkeuriger te maken, zodat duidelijk wordt dat het netwerk van ODA's in de praktijk uitsluitend een adviserende rol speelt. Ook zou in deze bepaling moeten worden aangegeven wat de specifieke kenmerken en de bedoeling van de maatregelen ter modernisering van de ODA's zijn. Volgens het EESC zouden deze maatregelen in geen geval verplicht moeten worden gesteld.

4.5

In artikel 4 inzake samenwerking wordt verwezen naar de samenwerking en uitwisseling van informatie met de belanghebbenden op de arbeidsmarkt, met inbegrip van de andere verleners van werkgelegenheidsdiensten. Het EESC vindt dat de rollen van elk van deze actoren duidelijker moeten worden gedefinieerd.

4.5.1

Het EESC beklemtoont dat de sociale partners de belangrijkste actoren op de arbeidsmarkt zijn en dat er niet aan hen kan worden voorbijgegaan in het moderniseringsproces van de ODA's; reden waarom ze een passende plek in de nieuwe structuur dienen te krijgen. In haar werkdocument over de rol van de sociale partners bij het beheerproces van de ODA's, met name in crisistijd, toont de Internationale Arbeidsorganisatie aan de hand van het voorbeeld van vier EU-lidstaten duidelijk aan dat wanneer gesproken wordt over de wijziging van de structuren van de ODA's, men niet om de rol, deelname en invloed van de sociale partners heen kan. In Oostenrijk worden de sociale partners, met name op regionaal niveau, op steeds meer manieren betrokken, terwijl hun invloed in landen als Duitsland en Denemarken tanende is en hun rol eerder raadgevend dan medebeslissend is. In het Verenigd Koninkrijk ontbreekt het om historische redenen aan een institutionele deelname van de sociale partners (15). Dat is de reden waarom het EESC ingenomen is met alle initiatieven van de Europese sociale partners die momenteel worden opgezet in het kader van hun gemeenschappelijke werkprogramma's (16).

4.5.2

Er tekent zich volgens het EESC geen gunstige ontwikkeling af, gezien het nieuwe Besluit 2012/733/EU van de Commissie inzake EURES. Tijdens de vergadering in april van het raadgevend comité over het vrije verkeer van werknemers (17), hebben de vertegenwoordigers van de sociale partners grote bezorgdheid geuit over de mogelijkheid dat de rol van de sociale partners zou worden beperkt tot die van betrokken partners.

4.5.3

In veel van zijn adviezen heeft het EESC zich voorstander getoond van de oproep van de Commissie om partnerschappen met alle betrokken partners aan te gaan teneinde meer banen te creëren, de werkgelegenheid te doen groeien, vaardigheden te ontwikkelen en sociale uitsluiting te bestrijden. Aangezien het er vooral om gaat de hoge jeugdwerkloosheid in Europa te bestrijden, heeft het EESC gewezen op de rol van onderwijsinstellingen, van adviesinstanties, van maatschappelijke organisaties (jeugdbewegingen, vrouwenbewegingen, organisaties ter ondersteuning van gehandicapten, enz.) en van gezinnen en individuen, aangezien dit de enige manier is om de situatie op de Europese arbeidsmarkten samen en grondig aan te pakken.

4.5.4

Het EESC is dan ook ingenomen met de ontwikkeling van het partnerschap tussen de werkgelegenheidsdiensten (PARES) (18) om de dialoog op EU-niveau aan te zwengelen, teneinde de transitie op de arbeidsmarkt te bevorderen. De complexiteit van de arbeidsmarkten blijft groeiende en alle actoren voor arbeidsbemiddeling moeten samenwerken. Het EESC stemt ook in met het programma van de Europese Commissie voor een dialoog tussen de ODA's, ter ondersteuning van de wederzijdse leerprocessen.

4.6

Overeenkomstig artikel 7 inzake de vaststelling van een algemeen kader heeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen aan te nemen in overeenstemming met artikel 8 betreffende een algemeen kader voor de uitvoering van initiatieven op het gebied van benchmarking en wederzijds leren, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1. Over het algemeen kan het EESC zich vinden in de oplossing van gedelegeerde handelingen om sommige bepalingen te wijzigen inzake het algemeen kader voor de uitvoering van benchmarkingactiviteiten en de uitwisseling van kennis. Er is echter meer informatie nodig om te kunnen nagaan welke zaken concreet gewijzigd zouden kunnen worden via deze gedelegeerde handelingen. Het EESC beveelt aan de tekst van het voorstel duidelijker te formuleren, teneinde de kernindicatoren van het algemene kader te specificeren. Vervolgens zouden de gedelegeerde handelingen de minder belangrijke aspecten van deze kernindicatoren moeten aanvullen, overeenkomstig artikel 290 van het VWEU.

4.7

In het onderhavige voorstel staat dat deze nieuwe initiatieven van de Commissie zich voegen bij de samenwerking van de ODA's binnen het EURES-netwerk, uit hoofde van artikel 45 en 46 van het Verdrag. De synergie tussen het ODA-netwerk en het EURES-netwerk zou duidelijk naar voren moeten komen in het Commissievoorstel (19). Via het nieuw op te zetten ODA-netwerk zou een ruimer mandaat van EURES en diens sleutelrol kracht moeten worden bijgezet, om erop toe te zien dat de bevoegdheden worden afgestemd op de behoeften van de Europese arbeidsmarkt, en de mobiliteit in de EU wordt bevorderd. Het netwerk moet samenwerken met andere organisaties, zoals bureaus voor loopbaanbegeleiding.

Brussel, 17 oktober 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), dat de drie bestaande programma's aanvult en uitbreidt: PROGRESS, EURES en de Progress-microfinancieringsfaciliteit

(2)  COM(2010) 2020 final

(3)  Zie Besluit 2010/707/UE van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten.

(4)  Het gaat om een informele adviesgroep van de Europese Commissie, HoPES ("Heads of Public Employment Services" - hoofden van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening).

(5)  Tijdens de informele EPSCO-vergadering in Dublin op 7 en 8 februari 2013.

(6)  COM(2010) 682 final.

(7)  COM(2012) 173 final.

(8)  Zie: John Hurly: "Financer et appliquer des programmes actifs en faveur du marché du travail durant la crise", EUROFOUND, 2010.

(9)  Zie "Openbare diensten voor arbeidsvoorziening: bijdrage aan de EU 2020-strategie, Paper inzake de strategie van de ODA’s voor 2020", 2012.

(10)  De Europese Commissie heeft het PARES-initiatief gelanceerd, een partnerschap tussen de publieke en particuliere werkgelegenheidsdiensten in de EU. Dit betreft een prioritaire actie in het kader van de in 2011 gepubliceerde mededeling over "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen".

(11)  Zie: The Case for Skills: A Response to the Recommendations regarding the Future Role of Public Employment Services under the New Skills for New Jobs Agenda, Europees netwerk van de hoofden van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, september 2011.

(12)  Zie: R.A.Wilson, Anticipating skills needs of the labour force and equipping people for new jobs: which role for public employment services in early identification of skill needs and labour up-skilling? Rapport voor de Europese Commissie. Coventry: Danish Technological Institute/ÖSB Consulting/Warwick Institute for Employment Research, 2010.

(13)  The role of the Public Employment Services related to ‘Flexicurity’ in the European Labour Markets, Danish Technological Institute/ ÖSB Consulting/Tilburg University/Leeds Metropolitan University, maart 2009.

(14)  Zie de bijdrage van de hoofden van de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling aan de op 2 juli 2013 in Berlijn gehouden conferentie voor de werkgelegenheid voor jongeren.

(15)  J. Timo Weishaupt, Labour Administration and Inspection Programme: Social Partners and the Governance of Public Employment Services: Trends and Experiences from Western Europe, 2011.

(16)  De autonome overeenkomst over de inclusieve arbeidsmarkten (2010) is gebaseerd op de gemeenschappelijke analyse van de belangrijkste factoren van de arbeidsmarkt (2009).

(17)  Zie de notulen van de op 12 april 2013 in Brussel gehouden vergadering van het raadgevend comité over het vrije verkeer van werknemers.

(18)  PARES vormt één van de flankerende maatregelen van de Commissie in het kader van agenda voor nieuwe vaardigheden en banen en om de flexizekerheid te ondersteunen.

(19)  Zie PB L 328 van 28.11.2012, blz. 21-26.