6.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 67/125


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector

(COM(2013) 542 final)

2014/C 67/25

Rapporteur: de heer VAN IERSEL

Corapporteur: mevrouw HRUŠECKÁ

De Europese Commissie heeft op 3 juli 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector

COM(2013) 542 final.

De adviescommissie Industriële Reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 26 september 2013 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting (vergadering van 17 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met 172 stemmen vóór en 23 tegen, bij 24 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC kijkt met grote belangstelling uit naar de Europese Raad over defensie die in december a.s. wordt gehouden en in het teken zal staan van bovengenoemde Commissiemededeling (1) en het verslag van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) en het hoofd van het Defensieagentschap (2). Deze initiatieven vormen een zeer dringend en tijdig antwoord op interne en externe uitdagingen in verband met de bevordering van de voorspelbaarheid en geloofwaardigheid van de Europese defensiesector op lange termijn.

1.2

In de mededeling en het (voorlopige) standpunt van de HV wordt verder gekeken dan de traditionele taboes, zodat de huidige situatie en de te nemen maatregelen in het juiste perspectief komen te staan.

1.3

Het verslag van de HV laat overtuigend zien dat een algemene GVDB-strategie onmisbaar is om te voldoen aan de Europese defensie- en veiligheidseisen. Het EESC is het ermee eens dat een GVDB het meest passende kader biedt voor doeltreffende samenwerking op het gebied van militaire capaciteit, maar onderstreept ook dat deze samenwerking een voorwaarde is voor een geloofwaardig GVDB.

1.4

Dit initiatief kan pas slagen als er gunstige politieke voorwaarden worden geschapen. Het doorvoeren van grondige wijzigingen in de Europese (industriële) defensiestructuren zal met heel wat vallen en opstaan gepaard gaan, ook al omdat hierbij verschillende beleidsterreinen komen kijken. Het EESC is dan ook van mening dat blijvende betrokkenheid van de EU-regeringsleiders de belangrijkste voorwaarde is om de broodnodige doorbraken te realiseren.

1.5

Het EESC dringt erop aan dat de Raad een duidelijk signaal naar de toekomst afgeeft door met een aantal concrete maatregelen en acties te komen om de Europese defensiesector concurrerender te maken en de samenwerking op dit gebied te intensiveren.

1.6

Het EESC ondersteunt het streven naar een onafhankelijke Europese defensiesector die in overeenstemming is met het economisch gewicht van Europa en de andere Europese belangen in de wereld. Langetermijndoelstelling moet zijn dat de Europese burgers autonoom worden beschermd, waarbij de strijdkrachten steeds over moderne militaire uitrusting kunnen beschikken en Europese waarden (mensenrechten, democratie) (3) worden gewaarborgd.

1.7

De nieuwe overgangsfase is ook van invloed op de Europese defensie en veiligheid. Er doen zich geopolitieke verschuivingen voor in een periode met een sterk stagnerende economie en aanhoudende werkloosheid in grote delen van Europa. Tegelijkertijd verschijnen er nieuwe spelers op het wereldtoneel. Europese ontwikkelingen worden ingehaald door mondiale ontwikkelingen. De kloof wordt groter. Europa moet zich sneller aanpassen om de andere landen te kunnen bijhouden.

1.8

Er is behoefte aan een concurrerende industrie, maar de financiële middelen nemen af. Dit noopt tot kosteneffectiviteit. In plaats van contraproductieve overlappingen, ongecoördineerd beleid en lacunes, moet een Europese aanpak ertoe leiden dat men waar krijgt voor zijn geld, dat er minder geld wordt verspild en dat de output groter wordt. Dit is in het belang van de belastingbetaler.

1.9

Het EESC is ingenomen met de scherpe analyse van de relatieve positie van Europa in de mededeling van de Commissie. Vorig jaar heeft het EESC op basis van een vergelijkbaar onderzoek gepleit voor een drastische wijziging van de Europese manier van denken over gemeenschappelijke defensievraagstukken (4).

1.10

Het EESC is het met name eens met wat er in hoofdstuk 9 van de Commissiemededeling wordt gezegd over essentiële thema's voor de agenda van de Raad, te weten: een strategisch Europees concept, een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (5) en een Europese strategie voor de defensie-industrie.

1.11

Europa heeft dringend "een gemeenschappelijke defensietaal" nodig. Dit vereist een verschuiving van nationaal naar gedeeld Europees denken over strategische behoeften, waarmee de idee zou worden bevorderd dat het nastreven van strategische EU-doelstellingen nationale belangen ten goede komt.

1.12

Ook is er politiek en maatschappelijk engagement nodig om het grote publiek goed te informeren over de betekenis van de strategische wereldwijde en industriële belangen van Europa, teneinde de actieve steun van de burgers en de belastingbetalers te vergroten. Het EESC is het met de Commissie eens dat een gezonde Europese defensie-industrie een vitale bijdrage zal leveren aan de Europese productiesector als geheel (6).

1.13

Om deze verregaande doelstelling te halen moeten zoveel mogelijk lidstaten meedoen. Wanneer niet alle lidstaten willen deelnemen, moet het proces op gang worden gebracht met de landen die daartoe wèl bereid zijn.

1.14

Het EESC onderstreept de rol van de Commissie en het EDA, die nauw met elkaar moeten samenwerken bij de tenuitvoerlegging van de mededeling. Het EESC kan zich grotendeels vinden in de acties die de Commissie beoogt. In hoofdstuk 6 van zijn advies formuleert het EESC aanvullende opmerkingen en aanbevelingen bij de voorstellen.

1.15

In de Commissiemededeling wordt niet gesproken over een proactief industriebeleid. Het EESC wijst echter op de uitzonderlijke positie die de defensiesector in 100 % institutionele markten overal ter wereld inneemt. Een door de lidstaten en/of de Commissie gevoerd proactief industriebeleid op geselecteerde terreinen is onmisbaar om de productie up-to-date te houden en kosteneffectiviteit te realiseren. Gedeelde EU- en nationale bevoegdheden, alsook doeltreffende interacties en synergieën tussen civiele en militaire projecten en technologieën brengen grote voordelen met zich mee en zijn zeer kostenefficiënt.

1.16

Met behulp van het EDA moeten er nieuwe projecten in een multilateraal Europees kader worden vastgesteld in de concept- en de vervolgfasen. Het kan tientallen jaren duren voordat dergelijke projecten volledig operationeel zijn. Hoe eerder ze starten, hoe beter.

1.17

O&O van publieke en particuliere zijde is een kernactiviteit. De defensie-investeringen op dit gebied bevinden zich op het laagste niveau sinds 2006 (7). In het totaalconcept moet aandacht zijn voor manieren om de investeringsvoorwaarden te verbeteren en deze toe te passen op concrete projecten.

1.18

De grootste verantwoordelijkheid ligt bij de belangrijkste producerende landen als drijvende krachten achter het proces. Er dient te worden voorzien in harmonische betrekkingen tussen deze en de andere lidstaten. Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en onderzoeksfaciliteiten moeten in alle landen breed met elkaar verbonden zijn om zo veel mogelijk lidstaten te betrekken bij een Europese strategie.

1.19

De onrust die ongestructureerde reorganisaties veroorzaken onder het personeel in de sector maakt de behoefte aan voorspelbaar beleid alleen maar groter. Het inspelen op veranderingen moet worden gecoördineerd om voor fatsoenlijke arbeidsovereenkomsten en -vooruitzichten te zorgen. Ook moet er sociaal overleg worden gevoerd.

1.20

Dit advies gaat vooral over beleidsbeginselen, met als doel een dringende doorbraak te forceren in een strategisch domein dat geen vertraging meer duldt. De eerste stappen, die in december worden gezet, moeten het pad effenen voor succesvolle vervolgstappen. De Europese Raad, de regeringen, de Commissie, het EDA, de parlementen en het bedrijfsleven (incl. vertegenwoordigers van de werknemers) moeten bij de uitwerking van strategische keuzen en concrete projecten worden betrokken.

2.   Europa wordt uitgedaagd

2.1

De Commissie wijst er terecht op dat "de machtsbalans in de wereld verschuift door het ontstaan van nieuwe machtscentra en het feit dat de VS zijn strategische focus naar Azië verplaatst." De BRIC-landen schroeven hun militaire uitgaven op. Met name China en Rusland verhogen hun begrotingen tot 2015 aanzienlijk.

2.2

De Amerikaanse druk op Europa om zijn deel van de totale militaire uitgaven van de westerse wereld volledig voor zijn rekening te nemen, neemt almaar toe. De VS rationaliseert de defensiesector in verband met bezuinigingen. Dit heeft ook gevolgen voor de overeenkomsten met Europa.

2.3

De kloof tussen de VS en Europa is enorm. In 2010 bedroeg de totale Europese defensiebegroting (m.u.v. Denemarken) 196 miljard euro, terwijl de Amerikaanse 520 miljard euro bedroeg (8). Van groter belang is het feit dat de totale Europese O&O-begroting zeven keer zo klein als de Amerikaanse is, wat van invloed is op de uitrusting en de inzetbaarheid van het militaire personeel.

2.4

Ondertussen zijn de bedreigingen legio. De politieke en militaire spanningen nemen niet af en er ontstaan nieuwe spanningen, soms zelfs op de drempel van Europa. Nieuwe ambitieuze spelers op het wereldtoneel willen hun nationale defensiesector in overeenstemming brengen met hun economische en andere belangen om langszij te komen bij de traditionele machten.

3.   Europese benaderingen

A.   Politiek

3.1

Europa heeft te maken met twee onderling verbonden probleemcategorieën:

een aanzienlijke daling van de defensie-uitgaven, die leidt tot lacunes in en schadelijk is voor de vermogens en de doeltreffendheid van de nationale defensie, met name als gevolg van de constante bezuinigingen op de O&O-uitgaven, en

geopolitieke verschuivingen, die de aanleiding moeten vormen voor veel nauwere Europese samenwerking en een onafhankelijkere defensie- en veiligheidssector.

Het debat over deze onderling verbonden categorieën staat echter nog in de kinderschoenen.

3.2

Uit alle regeringsstukken (9) blijkt dat de defensie-uitgaven aanzienlijk afnemen (10). Deze zijn voornamelijk gericht op aanpassingen binnen een nationaal kader, waarbij het erom gaat de capaciteit zo kostenefficiënt mogelijk op een toereikend peil te houden. De lidstaten zijn nog ver verwijderd van een manier van denken waarbij ze de nationale defensievermogens vanzelfsprekend in een Europees perspectief plaatsen.

3.3

Het EESC stelde vorig jaar het volgende: "Het defensiebeleid wordt ingegeven door de strategische belangen van een land, die in Europa hoofdzakelijk in nationale termen worden vastgelegd. Verouderde benaderingen leiden zichtbaar tot meer fragmentatie, lacunes, overcapaciteit en een gebrek aan interoperabiliteit in het Europese defensievermogen" (11).

3.4

Zestig jaar Europese integratie en de interne markt hebben geleid tot veerkrachtige economische en bedrijfsstructuren, resulterend in een sterk binnenlands economisch model. Wat betreft de gedachtevorming over leger en defensie, en zeker wat betreft de organisatie, staat Europa echter nog maar aan het begin.

3.5

Defensie als functie van het buitenlands beleid, nog steeds de manier bij uitstek om de nationale soevereiniteit te tonen, wordt op nationaal niveau opgevat, opgebouwd en uitgevoerd. Internationale samenwerking met Europese partners of derde landen wordt altijd vanuit dat perspectief bekeken.

3.6

Initiatieven om de inherente belemmeringen weg te nemen, zijn tot nu toe grotendeels mislukt. Met het Engels-Franse pact van Saint-Malo inzake defensiesamenwerking (1998) zouden naar verwachting grote stappen worden gezet op het gebied van militaire samenwerking. De resultaten zijn na vijftien jaar nog altijd mager, ondanks verdere onderhandelingen.

3.7

Een initiatief dat zes landen in 1998 namen, leidde in 2000 tot een intentieverklaring van de zes belangrijkste producerende landen (Frankrijk, Duitsland, het VK, Italië, Spanje en Zweden), resulterend in een verdrag betreffende de herstructurering en de werking van de defensie-industrie. Dit verdrag over planning, samenwerking met het bedrijfsleven, vermogens en onderzoek heeft lange tijd geen tastbare resultaten opgeleverd.

3.8

Lidstaten werken ook op andere manieren samen. Voorbeelden zijn de samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische marine, de Noordse defensiesamenwerking (Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden) en die tussen de Duitse en Nederlandse landmacht. Deze moeten echter niet worden verward met industriële samenwerking, waar het grotendeels nog aan ontbreekt.

3.9

In 2004 is het Europees Defensieagentschap opgericht, dat streeft naar structurele defensiesamenwerking die mede ondersteund wordt door Commissie-initiatieven. Hoewel er enige vooruitgang is geboekt, is er vanwege de geringe bereidheid onder de lidstaten nog geen sprake van structurele samenwerking.

3.10

Concluderend merkt het EESC op dat men zich weliswaar steeds meer bewust is van de noodzaak van nauwere samenwerking en van een Europese defensievisie, maar dat het gebrek aan politieke wil, de traditionele standpunten en de bestaande belangen echte vooruitgang in de weg staan.

B.   Industrie

3.11

De Europese defensie-industrie heeft nogal verschillend gereageerd op de internationale ontwikkelingen:

De industrie opereert in een mondiale context. Ze is vanzelfsprekend gekoppeld aan nationale regeringen, maar is ook zeer actief op internationale markten, die steeds meer ten grondslag liggen aan goede resultaten.

Bovendien zijn de belangrijkste bedrijfstakken zowel in de militaire als in de civiele sector actief. Met name in Europa groeit de meer dynamische civiele sector als gevolg van de afnemende militaire omzetten en winsten.

3.12

De industrie is al lange tijd bezorgd over haar concurrentiepositie. De institutionele positie van de industrie verschilt sterk per land: er zijn ondernemingen die volledig in handen van de overheid zijn, particuliere ondernemingen en van alles daar tussenin. De gemene deler is dat de overheid overal een doorslaggevende rol speelt. Ondanks (gedeeltelijke) privatisering zijn de industrie en de overheid nog steeds sterk met elkaar verbonden, aangezien de industrie afhankelijk is van de vraag en de regelgeving van de (monopolistische) overheid en van uitvoervergunningen.

3.13

De industrie zou het liefst consolidering zien op Europese schaal, maar de markt is daarvoor te beperkt. BAE-Systems, Finmeccanica en in mindere mate Thales en EADS zijn zeer actief in de VS. Zij kunnen echter niet ongehinderd opereren in Europa omdat de nationale regeringen vanwege de bijzondere betrekkingen nog steeds een bepalende stem hebben in alle strategische besluiten van de industrie.

3.14

De marktdynamiek versterkt de wereldwijde concurrentie. De Amerikaanse industrie vergroot haar inspanningen op uitvoergebied om de krimp van bepaalde binnenlandse markten op te vangen. De nieuwe wereldwijde spelers zullen steeds meer in hun eigen behoeften voorzien. Ze richten zich ook op de uitvoer en concurreren bijgevolg met de Europese industrie op de markten van derde landen.

3.15

De industrie neemt eindelijk het standpunt in dat het EESC vorig jaar uitdrukkelijk heeft onderstreept, namelijk dat een volwassen defensie-industrie nooit een geloofwaardige internationale positie kan innemen zonder solide thuisbasis. Gezien de sterke technologiecomponent van militair materieel is geen enkele nationale markt of nationale defensiebegroting nog groot genoeg. Dit is al twintig jaar zo. De gevolgen worden steeds nijpender.

3.16

Op weg naar een onafhankelijke Europese defensiesector beklemtoont het EESC de hoge prioriteit van nationale vermogens en investeringen met een grote meerwaarde, die cruciaal zijn als Europa een onderscheidende rol wil spelen op het wereldtoneel en die een nieuwe manier van denken onder Europeanen zullen bevorderen.

3.17

De industrie heeft onlangs nogmaals gewezen op de gebruikelijke argumenten voor stabiele en voorspelbare Europese langetermijnprogramma's op technologie- en productiegebied op alle belangrijke terreinen.

3.18

De industrie luidt de noodklok. De opvoering van de civiele productie is een alternatief om te overleven en de rentabiliteit en de werkgelegenheid in stand te houden. In dat geval zou Europa het echter nog sterker zonder eigen defensie-industrie moeten stellen, hetgeen ook gevolgen zou hebben voor zijn buitenlands beleid.

3.19

De vakbonden, vertegenwoordigd door IndustriAll, delen deze grote ongerustheid. In 2011 boden de Europese luchtvaart- en defensiesector rechtstreeks werkgelegenheid aan 7330 00 gekwalificeerde medewerkers (12) en waren nog eens twee miljoen personen ervan afhankelijk. Het personeelsbestand is in het laatste decennium aanzienlijk verkleind en verdere bezuinigingen bedreigen de werkgelegenheid. Voor jongeren is de defensiesector niet aantrekkelijk genoeg vanwege de onvoorspelbare toekomst.

3.20

Het EESC wijst erop dat met name de werknemers de rekening betalen voor het falen van de overheden om hun defensieorganisaties te hervormen. Door de rationalisering van het militaire fundament uit te stellen, laten overheden de kans lopen om doeltreffend te investeren in het vernieuwen van vermogens, hetgeen negatief uitwerkt op het personeel.

3.21

Zo lang er wordt doorgegaan met ongeplande en ongestructureerde reorganisaties zal de huidige situatie op steeds meer verzet stuiten. Bij het doorvoeren van proactieve beleidswijzigingen is inspraak van personeelsvertegenwoordigers op ondernemings- en territoriaal niveau nodig om abrupte aanpassingen te voorkomen.

3.22

Werkgelegenheid, wellicht op kleinere schaal, zal veel meer Europese coördinatie op technologie- en productiegebied vereisen. In dit proces moeten onzekere dienstverbanden worden voorkomen door middel van nieuwe vaardigheden en competenties, om zo veel mogelijk te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsovereenkomsten en -vooruitzichten. Er moet op verschillende niveaus een doeltreffende sociale dialoog worden gevoerd.

3.23

De afslanking van de Europese productiesector als gevolg van besparingen moet op gestructureerde wijze in goede banen worden geleid, waarbij fatsoenlijk sociaal overleg moet plaatsvinden om arbeidsplaatsen te behouden en overtallig personeel te helpen elders aan de slag te gaan. De industrie en het personeel zijn beter af met een voorspelbare marktgestuurde Europese omgeving dan met op de korte termijn gerichte en slecht geplande nationale reorganisaties zonder heldere doelstellingen (13).

4.   Politieke omstandigheden en mogelijke vooruitzichten

4.1

De vooruitzichten voor de Europese defensie-industrie worden langzamerhand zo onzeker dat er een fundamenteel Europees debat moet worden gevoerd over de toekomst – zo niet met alle, dan in elk geval met de bereidwillige lidstaten.

4.2

Er is een nieuwe manier van denken nodig en de lidstaten en de EU moeten een "gemeenschappelijke taal" ontwikkelen, op basis van drie uitgangspunten:

een geïntegreerde Europese economie heeft een gemeenschappelijke visie op defensie en veiligheid nodig om de Europese belangen, burgers en standpunten in de wereld te beschermen;

er is behoefte aan een gemeenschappelijke analyse van bestaande en verwachte mondiale (langetermijn)ontwikkelingen als vertrekpunt voor de uitwerking van ideeën en concrete methoden om de algemene positie van Europa in de wereld te ondersteunen;

er moet gezorgd worden voor een verband tussen buitenlands beleid, dreigingen, defensie en veiligheid, langetermijnperspectieven en een duurzame defensie-industrie, met inbegrip van de werkgelegenheid.

4.3

Het EESC is zich volledig bewust van de grote impact van deze onderling verbonden uitgangspunten waar steeds te weinig over gesproken wordt. Veel initiatieven die in de afgelopen vijftien jaar met de beste bedoelingen zijn genomen, zijn mislukt omdat de nationale soevereiniteit nooit ter discussie is gesteld, oftewel de nationale perceptie van dreiging en de nationale standpunten, die tot uiting komen in het nationale buitenlands beleid. Daardoor bestaan er in Europa momenteel uiteenlopende standpunten naast elkaar die in zekere mate onverenigbaar zijn. Het EESC is van mening dat een echte doorbraak niet mogelijk is als er geen gedeelde soevereiniteit in het kader van de EU wordt geaccepteerd.

Het debat moet op nieuwe leest worden geschoeid om nieuwe, kansrijkere processen te starten.

4.4

Gezien de uiteenlopende beleidsterreinen die hierbij een rol spelen is het EESC zeer ingenomen met de Europese Raad over defensie van december dit jaar. Tot nu toe lag de verantwoordelijkheid voor defensie en veiligheid voornamelijk bij de ministers van Defensie, die zich over het algemeen aan de algemene richtsnoeren van de ministers van Buitenlandse Zaken houden en onder streng toezicht van de ministers van Financiën staan.

4.5

De omstandigheden veranderen ondertussen sterk als gevolg van drastische bezuinigingen, de noodzakelijke rationalisering, nieuwe paradigma's en bijgevolg nieuwe bedreigingen. Gelet op o.m. de onderlinge verwevenheid van civiele en militaire technologie en innovatie en het verband tussen defensie en openbare veiligheid, spelen ook andere terreinen van het overheidsbeleid een rol. Al deze factoren vragen om een integrale, alomvattende aanpak.

4.6

Veel mensen, met name industriëlen en werknemers, rekenen erop dat er vanaf december structureel wordt nagedacht en gehandeld. Als de EU deze kans niet grijpt, kan het jaren duren voordat er weer een positief proces op gang wordt gebracht.

4.7

De Europese Raad van december zal de eerste EU-Raad zijn waar in algemene zin wordt gesproken over defensie. Aangezien het inslaan van een nieuwe richting zeer gecompliceerd is, vindt het EESC dat latere Europese Raden onmisbaar zijn om een zichtbaar traject vast te stellen en geloofwaardigheid en voorspelbaarheid te creëren.

5.   Industriebeleid

5.1

Het EESC was zeer ingenomen met de mededeling van de Commissie over industriebeleid (14), gericht op het bevorderen van gunstige omstandigheden, beleidsmaatregelen en programma's om industriële activiteiten in Europa op te starten, uit te bouwen en te versterken. De toekomst van de Europese industrie moet worden gewaarborgd in een open omgeving.

5.2

De defensiesector is een belangrijke en buitengewone sector. Gezien de aard ervan is de defensiesector wereldwijd actief in 100 % institutionele markten. De sector zelf en de onderzoeksfaciliteiten zijn voornamelijk op nationaal niveau opgezet en georganiseerd. De kleinere landen, die niet over een eigen industriële productie beschikken, kopen "kant-en-klare" producten, die meestal Amerikaanse producten zijn.

5.3

Europese grote ondernemingen en kmo's zijn onderling verbonden door consolidatie in de sector (grensoverschrijdende fusies en overnames) en internationalisering, met name met de Amerikaanse industrie. Het gaat nog steeds goed met de export. De grootste belemmering wordt gevormd door de moeizame betrekkingen met de Europese regeringen, die voortkomen uit het gebrek aan een gemeenschappelijke visie.

5.4

Ter aanvulling op de acties van het EDA heeft de EU het initiatief genomen voor twee richtlijnen over openstelling van de intra-Europese markten (15). Deze moesten uiterlijk in de zomer van 2011 zijn omgezet (16), maar de daadwerkelijke tenuitvoerlegging verloopt traag.

5.5

Het EESC is zeer ingenomen met de mededeling van de Commissie (17), waarmee duidelijke vooruitgang wordt geboekt wat analyses en voorstellen betreft. In het kader van een industriebeleid voor de defensiesector onderstreept de Commissie terecht het belang van de interne markt voor defensieproducten, O&O, de rol van kmo's, de mogelijke bijdrage van het regiobeleid en de ontwikkeling van de nodige vaardigheden.

5.6

Een punt van kritiek van het EESC is wel dat de Commissie de uitzonderlijke positie van de defensiesector en de noodzaak van een proactief industriebeleid onvoldoende benadrukt. Het gaat daarbij niet alleen om het openstellen van markten, want dit moet correct omschreven worden gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector, met inbegrip van artikel 346 VWEU.

5.7

Het gaat er ook om dat er in Europa een politieke basis wordt gelegd voor intergouvernementele samenwerking met het oog op de gezamenlijke toekomst op de lange termijn. Alleen dan kunnen de voorwaarden worden gecreëerd om serieuze gemeenschappelijke langetermijnprogramma's op te zetten, vanaf de conceptfase tot aan gericht onderzoek, innovatie en productie op de Europese thuismarkt.

5.8

O&O neemt een cruciale plaats in aan het begin van de waardeketen die Europees moet worden (18). Daarom werd bij de oprichting van het EDA en zijn voorgangers (de WEAG en de IEPG) en door de NAVO de nadruk gelegd op samenwerking in O&T en O&O. Ook hier schort het echter aan implementatie.

5.9

Al ruim dertig jaar is gebrekkige samenwerking eerder regel dan uitzondering. Er zijn projecten opgestart, zoals NH-90 en A400M, maar uit de voorbeelden blijkt ook dat de systeemvereisten vaak een optelsom waren van de nationale vereisten, dat de ontwikkelingsfase veel te veel tijd in beslag nam en dat de eindproducten veel te duur waren.

5.10

Er zijn relatieve successen geboekt, maar andere samenwerkingsinitiatieven, zoals NF-90, zijn mislukt, en er zijn een aantal parallelle, met elkaar concurrerende programma's voor gevechtsvliegtuigen ten uitvoer gelegd (Typhoon, Rafale, Grippen), terwijl veel landen zich hebben aangesloten bij het Amerikaanse F-35-programma en bij uiteenlopende raketprogramma's.

5.11

Er worden momenteel geen belangrijke, grootschalige programma's ten uitvoer gelegd, terwijl de bestaande systemen toch verouderen en uit de tijd raken. Het EESC doelt daarbij onder meer op pantservoertuigen, onderzeeërs, transporthelikopters en mobiele luchtverdedigingssystemen. Op dit vlak lijken de nieuwe, onbemande systemen een ideale kans te bieden voor gemeenschappelijke initiatieven, maar in de praktijk zijn er ter zake nog geen doelstellingen geformuleerd. Ook zou kunnen worden nagedacht over minder ambitieuze vormen van samenwerking, zoals de normalisering van systemen voor bijtanken in de lucht.

5.12

Het EESC roept op tot het opzetten van Europese programma's, in het bijzonder met betrekking tot de volgende generatie RPAS, waarbij wordt voortgebouwd op synergieën met de Commissie, en met betrekking tot veilige satellietcommunicatie. Daarnaast kan worden gekeken naar samenwerking (met de Amerikanen) op bv. het vlak van systemen voor bijtanken in de lucht. Op dat gebied is er sprake van een grote achterstand en doet het EDA onderzoek naar Europese oplossingen.

5.13

In de Commissiemededeling worden mogelijkheden genoemd die volledige politieke steun vereisen. Het creëren van Europees vermogen inzake ruimtetoezicht met een hoge resolutie, om opvolgers te ontwikkelen voor onder meer Helios en RadarSat, lijkt in dit verband een cruciaal initiatief. Een belangrijk vraagstuk hierbij is de bundeling van de expertise van de lidstaten, ESA en de gemeenschappelijke onderzoekscentra, met inbegrip van de financiële middelen. Geen enkel Europees land kan dit alleen doen.

5.14

In voorkomende gevallen moeten defensieprogramma's gekoppeld worden aan Europese O&O-programma's. KP7 is al betrokken bij projecten voor tweeledig gebruik. Meerwaarde hierbij is dat grensoverschrijdende projecten worden bevorderd. Het EESC roept op om in Horizon 2020 meer systematisch aandacht te besteden aan tweeledig inzetbare technologieën.

5.15

Het is essentieel dat het defensie-industriebeleid ook aandacht schenkt aan de kloof tussen de belangrijkste productielanden en de andere landen. Deelname van bedrijven uit alle landen moet actief gepromoot worden om zo veel mogelijk landen er politiek en economisch bij te betrekken. Op deze manier kan er geleidelijk een eind worden gemaakt aan offset-overeenkomsten, die doorgaans tot veel discussie en kritiek leiden. Deze elementen moeten integraal deel uitmaken van een algemene Europese defensiestrategie.

5.16

Het EESC wijst op de netelige kwestie van de aankoop van "kant-en-klare" producten buiten de EU. Het beleid op dit vlak moet in het kader van een Europese defensiestrategie worden heroverwogen. Dit cruciale en uiterst ingewikkelde vraagstuk moet op het hoogste niveau worden aangepakt.

5.17

Een goed beheerde Europese defensiesector biedt veel betere kansen voor evenwichtige internationale samenwerking, in het bijzonder met de VS. Aangezien de Amerikanen hun strategische belangen beschermen, dringt het EESC erop aan dat de defensiesector aan beide kanten van de Atlantische Oceaan zorgvuldig als een uitzonderlijke sector wordt beschouwd tijdens de onderhandelingen over de aanstaande vrijhandelsovereenkomst.

5.18

In dit verband moet worden gewaarborgd dat de levering van kritieke en gevoelige Amerikaanse onderdelen aan de Europese waardeketen voortgezet wordt. Een gemeenschappelijk Europees standpunt vergemakkelijkt daarnaast de onderhandelingen met derde landen over de levering van kritieke grondstoffen.

5.19

De Europese intellectuele-eigendomsrechten moeten eveneens worden gewaarborgd bij de uitvoer naar derde landen.

5.20

Geslaagde vormen van samenwerking tussen bedrijven uit verschillende landen mogen niet ondermijnd worden door unilaterale exportbeperkingsbesluiten van lidstaten die ertoe leiden dat criteria voor exportbeperkingen anders worden toegepast dan in het gemeenschappelijk standpunt (19) en dan de nationale criteria van de lidstaten.

6.   Maatregelen van de Commissie

6.1

Het EESC is het grotendeels eens met de acties die de Commissie voorstelt. Het ziet de acties als een aanzienlijke stap voorwaarts. Wel wil het hierbij nog het volgende opmerken:

6.2

Samenwerking met het EDA is van cruciaal belang. Het EESC is van mening dat coördinatie en afstemming tussen de Commissie en het EDA, zoals de mededeling bij verschillende beoogde acties voorstelt, een voorwaarde is om vooruitgang en succes te boeken. Het EESC wijst tevens op de bevordering van vermogens voor tweeledig gebruik, bijvoorbeeld op het gebied van luchtvervoer.

6.3

Wil het EDA zijn mogelijkheden optimaal benutten, dan moet zijn financiële basis worden versterkt en moeten de lidstaten zich er volledig achter scharen. Het EDA moet een grotere rol krijgen in de defensieplanning ter ondersteuning van de lidstaten.

6.4

De Commissievoorstellen betreffende normen en certificering, die grensoverschrijdende industriële samenwerking, regionale specialisatie en netwerken van excellentie bevorderen, worden door het EESC sterk toegejuicht. Het is voorstander van synergie tussen het EDA en het EASA, vooral op het gebied van certificering.

6.5

Kmo's die al dan niet verbonden zijn met grote ondernemingen, zijn van groot belang voor de Europese defensie-innovatie en -productie. Ter ondersteuning van de voorgestelde acties onderstreept het EESC de noodzaak van open netwerken. Minder, maar gerichtere (Europese) projecten kunnen nieuwe mogelijkheden bieden.

6.6

De betrokkenheid van uiteenlopende Europese kmo's draagt ertoe bij dat zo veel mogelijk landen deelnemen. Hun betrokkenheid kan tevens een kans vormen om landen te compenseren bij de verschuiving van de aanschaf van kant-en-klare producten naar Europese productie.

6.7

Het EESC is zeer ingenomen met de beoogde acties van de Commissie op het gebied van vaardigheden, die cruciaal zijn. Het is groot voorstander van een positieve bijdrage van het Europees Sociaal Fonds en de structuurfondsen, en het is blij met de inspanningen die het EDA zich getroost om de lidstaten bewust te maken en het opzetten van concrete projecten op deze gebieden te ondersteunen.

6.8

Het EESC spreekt opnieuw zijn krachtige steun uit voor de inspanningen van de Commissie om tweeledig inzetbare technologieën actief te benutten.

6.9

Het benadrukt het potentieel positieve verband tussen ruimtevaartbeleid en defensie bij bestaande en nieuwe projecten (20).

6.10

Het EESC steunt de voorgestelde acties op het gebied van energie. Hierbij zal een toenemend aantal kmo's worden betrokken.

6.11

De internationale dimensie is uiterst belangrijk, net als de aangekondigde Commissiemededeling over een langetermijnvisie voor strategische EU-exportbeperkingen. Het EESC wijst erop dat externe industriële betrekkingen alleen kunnen slagen als er sprake is van een echte interne markt.

6.12

Tot slot staat het EESC volledig achter de strategische overwegingen uit paragraaf 9.2 van de mededeling.

Brussel, 17 oktober 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  "Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector", COM(2013) 542 final.

(2)  Dit verslag is nog niet gepubliceerd. Wel is een voorlopig standpunt van de HV bekendgemaakt.

(3)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 17.

(4)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 17.

(5)  Zie artikel 42 VEU.

(6)  De succesvolle en dynamische ontwikkeling van Airbus is in dit verband een zeer illustratief voorbeeld voor de civiele sector.

(7)  Zie de EDA-defensiegegevens 2011.

(8)  Bron: EDA, januari 2012.

(9)  Strategic Defence and Security Review, VK, oktober 2010. Livre Blanc sur la Défense et la sécurité nationale (Witboek over defensie en nationale veiligheid), Frankrijk, mei 2013.

(10)  De Franse minister van Defensie, Jean-Yves Le Drian, sprak in een toespraak voor de École militaire in Parijs op 29 april van dit jaar zeer openlijk over de impact van deze achteruitgang.

(11)  Ibid. punt 1.2

(12)  ASD-jaarverslag 2012

(13)  Zie ook "Twelve demands for a sustainable industrial policy", uitvoerend comité IndustriAll Europa, 12-13 juni 2013.

(14)  Mededeling van de Commissie over industriebeleid (COM(2012) 582 final) en het EESC-advies over die mededeling.

(15)  Defensiepakket, 2007.

(16)  Richtlijn 2009/43/EG (PB L 146 van 10.6.2009) betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten en Richtlijn 2009/81/EG (PB L 216 van 20.8.2009) betreffende het plaatsen van opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied. Het defensiepakket omvatte tevens de mededeling "Een strategie voor een sterkere en meer concurrerende Europese defensie-industrie" COM(2007) 764 van 5.12.2007.

(17)  Zie voetnoot 1.

(18)  In overeenstemming met een groot aantal documenten. Zie ook PB C 299 van 4.10.2012, blz. 17.

(19)  2008/944/GBVB.

(20)  Zie ook het EESC-advies van september 2013 over ruimtevaartbeleid.