19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/23


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie — Blauwdruk voor een hechte Economische en Monetaire Unie: aanzet tot een Europees debat

(COM(2012) 777 final/2)

2013/C 271/04

Rapporteur: de heer CEDRONE

De Europese Commissie heeft op 19 februari 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie - Blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie - Aanzet tot een Europees debat

COM(2012) 777 final/2.

De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 24 april 2013 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 22 mei 2013) onderstaand advies met 149 stemmen vóór en 12 tegen, bij 25 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en voorstellen

1.1

De mededeling van de Commissie is een belangrijke bijdrage voor het lanceren van een hoognodig debat over de EU, en een flinke stap voorwaarts, vergeleken bij de methoden en beleidsinhoud uit het verleden in verband met de EMU. Verder bevat zij voor de eerste keer ideeën over de internationale rol en de politieke toekomst van de Unie. Het EESC is dus positief over het voorstel, dat een historische wending kan inluiden, mits de Raad, na 20 jaar talmen, de moed en de wil heeft om de inhoud goed te keuren en ten uitvoer te brengen teneinde de vermelde doelstellingen te verwezenlijken en om het voorstel snel uit te voeren.

1.2

Met de besluiten in 2011 en 2012 heeft de Europese Raad immers een belangrijke en brede hervorming van de Europese governance uitgewerkt voor het toezicht op buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, versterking van de begrotingsregels en coördinatie van het economisch beleid van de eurolanden. Noodzakelijke instrumenten voor het garanderen van de stabiliteit van de EMU zijn: de uitzonderlijke maatregelen voor de „voorwaardelijke maar onbeperkte” aankoop van staatsobligaties, waartoe de ECB onlangs heeft besloten, de invoering van één mechanisme voor streng en neutraal prudentieel toezicht, bedoeld om de band tussen overheid en banken op te heffen, en de regels voor liquidatie van banken.

1.3

Het EESC onderschrijft de in de mededeling van de Commissie gepresenteerde strategie voor de versterking van de eurozone, die onlangs door de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, is bevestigd in zijn rapport „Naar een echte economische en monetaire unie”. Desondanks meent het EESC dat dit niet genoeg is om te garanderen dat de lidstaten, burgers en ondernemingen ten volle van de EMU profiteren, zoals de feiten van het afgelopen decennium aantonen. De Raad heeft politieke verantwoordelijkheden, die teruggaan tot het Verdrag van Maastricht en die de hieruit voortgekomen EMU fors beperkten. Daarom heeft de Commissie nu een Blauwdruk voor een hechte EMU voorgelegd.

1.4

Om de EMU meer stabiliteit te verlenen en de economische groei en werkgelegenheid in de eurolanden te stimuleren, zijn onmiddellijk en tegelijkertijd, en niet op middellange en lange termijn, ingrijpender maatregelen geboden, zoals een plan voor groei en sterkere mechanismen voor economische integratie, dat de Raad moet uitvoeren. Er is dus een mix nodig van macro- en micro-economisch beleid, samenhangende inspanningen, een gevoel van solidariteit, vertrouwen en verbondenheid met de lidstaat, ook tussen deze en de EU, waarbij niet vergeten mag worden dat de onderhavige maatregelen in eerste instantie op het welzijn van iedereen zijn gericht.

1.5

Het EESC is ingenomen met de mededeling, maar tekent aan dat deze, ook als alles uitgevoerd wordt, waarschijnlijk geen wezenlijke resultaten oplevert, met name wat betreft de besluitvorming, omdat een concreet voorstel voor een politieke unie, waar de euro onderdak moet vinden, ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de schuld, het te boven komen van asymmetrische schokken, de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid (waarvoor een systematische effectbeoordeling nodig zou zijn). Al deze beperkingen zijn in de huidige situatie aanwezig.

1.6

Over de meeste van de huidige Commissievoorstellen heeft het EESC, zoals bekend, al adviezen uitgebracht en oplossingen aangedragen, met name over de grenzen van de EMU, de ECB, de kwestie van de groei en de staatsschulden (1). De door de Commissie en de Raad tot nu toe geboekte vooruitgang zijn een goede basis om het werk op dit gebied voort te zetten. Daarom acht het EESC het een goede zaak dat de Commissie besloten heeft over deze onderwerpen aanwijzingen voor de toekomst te formuleren en hoopt het dat de Raad snel met concrete maatregelen komt ten aanzien van schuld en groei, hetgeen een daadwerkelijke kwaliteitssprong zou zijn.

1.7

Terwijl de meest recente, in de mededeling genoemde besluiten van de EU (zij het deels) bevredigend zijn voor wat het macro-economisch kader betreft, zijn de voorstellen op microniveau, voor de productiesectoren, die als enige de groei kunnen aanjagen, onvoldoende. Het Commissiedocument wil het debat over de EMU openen, een thema dat veel verder gaat dan begrotingsconsolidatie en macro-economisch beleid. Er is ook micro-economisch beleid nodig, bijvoorbeeld een daadwerkelijk pact voor de industrie (industrial compact).

1.8

Verder zou het Commissievoorstel op meer steun kunnen rekenen als voor de diverse fasen van de uitvoering van de vereiste maatregelen voor een stabielere en beter werkende EMU duidelijker werd verwezen naar de noodzaak om Europees beleid te voeren dat met deze doelstelling strookt, door de actiegebieden af te bakenen die men gestalte wil geven alsook de nieuwe maatregelen om de Europese uitgaven te stroomlijnen.

1.9

De Commissie kan en moet bijdragen aan de uitvoering van noodzakelijke hervormingen voor een groter concurrentievermogen van nationale productie- en administratieve systemen, aan de hand van innovatieve methoden en criteria voor de interne markt, het beheer van de structuurfondsen en de voornaamste gemeenschappelijke beleidsgebieden. Voorts zou ze de door de ECB ingebrachte innovaties als uitgangspunt moeten nemen en net zulke ingrijpende wijzigingen moeten voorstellen voor de uitvoering van Europees beleid dat hoofdzakelijk op de meest kwetsbare regio's en sectoren in de EU is gericht, zoals het EESC meermaals heeft betoogd.

1.10

Wat de ECB betreft zou volledig gebruik moeten worden gemaakt van haar mogelijkheden om groei en werkgelegenheid te stimuleren en van haar functie van kredietverstrekker in laatste instantie. Het voornemen van de eurolanden om in deze richting op te schuiven zou helpen om het vertrouwen in de ECB en de euro te consolideren en de speculatieve aanvallen te beteugelen, met name voor de landen met de grootste begrotingsproblemen.

1.11

De stabiliteit kan niet alleen aan de ECB en het gemeenschappelijke monetaire beleid worden toevertrouwd, terwijl de lidstaten de vrije hand hebben voor het voeren van hun fiscaal en begrotingsbeleid. Volgens het EESC mag de fiscale unie, met het oog op één begroting voor de gehele eurozone niet, zoals gesteld in de mededeling, op de lange baan worden geschoven, maar dient zij, samen met de eenheidsmunt en uniform bankentoezicht, het andere been te zijn waarop op korte en middellange termijn de stabiliteit van de EMU behoort te rusten, om de markten gerust te stellen over de coherentie van het Europese project.

1.12

De Commissie heeft veel werk verzet voor de institutionele voorstellen. Volgens het EESC is het zinvol om de institutionele kwestie eindelijk op de agenda te plaatsen als uitgangspunt voor vernieuwende voorstellen, ook voor de politieke Unie, wat een compleet nieuw voorstel is. Deze voorstellen zijn echter grotendeels geformuleerd vanuit de optiek van het huidige kader, met heel beperkte vooruitgang, dus niet op oplossingen gericht als de Raad niet verder gaat en ze uitsluitend als uitgangspunt voor verdere actie beschouwt.

1.13

Ze zouden een verdere tussenstap kunnen zijn, maar het EESC, dat onderdeel van dat proces zou moeten zijn, meent op grond van wat reeds voorgesteld en goedgekeurd is, dat er voor bepaalde zaken geen tijd meer is voor zulke stappen. In plaats daarvan moet er een kwaliteitssprong worden gemaakt, zowel wat de beleidsinhoud als de besluitvorming voor de uitvoering betreft: zonder smoesjes, om niet te blijven herhalen dat er behoefte is aan „echt” beleid, een „echte” EMU, een „echte” politieke unie, enz. Doortastender en sneller optreden is nu geboden, enerzijds om een einde te maken aan de recessie die een groot deel van de Unie heeft aangetast en anderzijds om een oplossing te vinden voor al lang aanslepende kwesties die de internationale financiële crisis heeft laten exploderen.

1.14

Het EESC wil dat de Raad, op basis van de voorstellen van de Commissie, doortastender en duidelijker optreedt ten aanzien van de naleving van de bereikte overeenkomsten en de verantwoordelijkheid om met voorstellen te komen die moeten worden goedgekeurd en uitgevoerd, waarbij gepleit wordt voor uitbreiding van het stemmen bij meerderheid op alle gebieden, om te beginnen met het economisch en monetair beleid, met het oog op een wijziging van het Verdrag.

1.15

De voorstellen van het EESC in het kort

1.15.1

Voor de totstandkoming van een echte EMU is volgens het EESC zo spoedig mogelijk het volgende nodig (zonder het Verdrag te wijzigen):

een Europees initiatief voor de groei, omdat uitsluitend bezuinigingen ontoereikend zijn om te voldoen aan de criteria van de Unie;

het overwinnen van economische asymmetrieën tussen de landen, aan de hand van een mechanisme voor solidaire convergentie; te denken valt aan maatregelen op microniveau voor de landen die het meest door de crisis getroffen zijn, om de jeugdwerkloosheid te bestrijden (bijv. een EU-bijdrage voor elke aangeworven jongere), dus bijdragen aan de hand van positieve voorwaarden;

aanpak van de schuldenkwestie, waar de Commissie zelf en het EESC op aandringen, om de problemen het hoofd te bieden van landen die de euro hebben ingevoerd of dat zullen doen;

snelle invoering van de bankenunie en Europees toezicht;

voltooiing van de interne markt op alle gebieden (belastingen, financiën, banken, energie, diensten, onderzoek en innovatie, enz.);

terugdringing van de fragmentatie van de kredietmarkt, zodat de kosten van krediet en de voorwaarden voor het verkrijgen daarvan in alle lidstaten gelijk zijn.

1.15.2

Op middellange en/of lange termijn is, eventueel met een Verdragswijziging, het volgende nodig:

een echt economisch bestuur van de EU, samen met een monetair, financieel en begrotingsbestuur, ook om meer samenhang te scheppen tussen centraal en decentraal beleid;

uitbreiding van het ECB-mandaat;

versterking van de besluitvorming en de structuren door één eenheid te creëren, om de euro een „regering” te bezorgen; voltooiing en uniformering van het huidige systeem en totstandbrenging van een begrotingsunie, om te beginnen met de invoering van een gemeenschappelijke begroting voor de eurozone, samen met een solidariteitsmechanisme om de economische onevenwichtigheden tussen de landen terug te dringen;

formulering van een sociaal pact voor een sociale unie, met inbreng van de sociale partners en maatschappelijke organisaties;

een politieke unie, aan de hand van versterkte samenwerking, ook om de landen van de eurozone met één stem te laten spreken en om democratischer en transparantere besluitvorming tot stand te brengen; in dit verband is het misschien zinvol om het volgende EP en de Raad hiertoe constituerende bevoegdheid te verlenen;

een prestigieuzere rol voor de Unie in internationale organisaties.

2.   Algemene opmerkingen: kritische kanttekeningen

2.1

Het Comité beseft dat het hier om één van de meest ingewikkelde kwesties van dit moment gaat. Europa staat op de valreep van verdere integratie en dat vergt een aantal moedige stappen. Het EESC juicht de lancering van een debat over de toekomst van de EMU toe, als eerste stap in deze richting en tekent aan dat de macro-economische realiteit in de EMU het resultaat is van micro-economische besluiten. Macro- en micro-economisch beleid moeten daarom op elkaar afgestemd worden om dezelfde algemene doelstellingen waar te maken.

2.2

Artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangevuld in artikel 151 en 153, bepaalt in wezen dat bij de bepaling en uitvoering van het beleid en optreden van de Unie rekening moet worden gehouden met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de verbetering van levens- en arbeidsomstandigheden en de bestrijding van sociale uitsluiting. Het verbaast het Comité dat geen van deze aspecten in de onderhavige mededeling gezien wordt als doelstelling van een „hechte Economische en Monetaire Unie”. Het EESC vraagt niet alleen om uitdrukkelijke vermelding van deze doelstellingen, maar vindt het ook nodig dat er meer toezicht komt (effectbeoordelingen) op de gevolgen van het economisch en monetair beleid voor de sociale omstandigheden en de arbeidsmarkt. Er moeten ook maatregelen uitgewerkt worden om de negatieve economische en sociale gevolgen ongedaan te maken die dit beleid zou kunnen opleveren.

2.3

Geen enkel voorstel van de Commissie voor een stabiele en geloofwaardige EMU is uitvoerbaar (noch op korte, noch op middellange of lange termijn) als de lidstaten, en met name de landen die het meest door de economische en financiële crisis worden getroffen, niet opnieuw gaan groeien en oplossingen vinden voor de problemen i.v.m. werkgelegenheid en werkloosheid, die onder jongeren sterk stijgt, en de verschillen terugdringen die tussen de lidstaten blijven bestaan. Anderzijds moeten de Raad en de eurogroep de suggesties van de Commissie ter harte nemen om, na 20 jaar talmen, de vereiste hervormingen voor de voltooiing van de EMU door te voeren, en moeten de lidstaten zich voluit in deze richting inzetten voor het gezamenlijk beheer van een hiertoe benodigd deel van de soevereiniteit van elke lidstaat.

2.4

Het grootste probleem voor de Commissie blijft de zorg voor coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten aan de hand van een reeks maatregelen en instrumenten voor meer convergentie van het begrotingsbeleid en de toezichtsystemen. Hiermee zouden de problemen die de landen met de meeste schulden hebben met de financiering van de overheidsschuld en om te voldoen aan de bezuinigingsplannen en de houdbaarheid van de schuld, zoals voorgesteld door de Commissie en onlangs goedgekeurd door de lidstaten (fiscal compact) worden verlicht. Maar om het vertrouwen van de burgers en de markten terug te winnen, moeten de op nationaal niveau genomen maatregelen getuigen van een gemeenschappelijke, Europese logica en concrete, positieve gevolgen hebben voor burgers en ondernemingen. Daarom is er op nationaal niveau meer samenhang nodig tussen macro- en micro-economisch beleid (jongeren, arbeidsmarkt, sociale voorzieningen, enz.).

2.5

Heel wat eurolanden zijn begonnen aan hun vijfde jaar van negatieve groei en de vooruitzichten voor de komende jaren duiden op heel lichte verbeteringen van de belangrijkste macro-economische variabelen. De voorstellen van de Commissie betreffen de versterking van de EMU, wat het thema moet worden van een brede discussie over de toekomst van de EMU, niet alleen met deskundigen, maar met het gehele Europese maatschappelijk middenveld, om geloofwaardig te zijn. Bij de voorstellen moeten de volgende opmerkingen en/of maatregelen gevoegd worden.

2.6

De eurolanden moeten, gelet op hun verplichtingen jegens de EU, ook de komende jaren een streng begrotingsbeleid volgen, dat zij in de eerste plaats kunnen garanderen aan de hand van hervormingen voor het stroomlijnen van de structuur van nationale begrotingen, zowel aan de uitgavenkant als aan de kant van de overheidsinkomsten, waarbij terdege rekening gehouden wordt met een rechtvaardige verdeling en de effecten van begrotingsmultiplicatoren. Zo zou efficiencywinst geboekt kunnen worden, met neutrale gevolgen voor de begrotingssaldi en zonder dat voor de economische groei en sociaal welzijn essentiële uitgavensectoren in het gedrang komen, zoals volksgezondheid, sociale voorzieningen, onderwijs, onderzoek en innovatie en infrastructuur (2).

2.7

Aan deze nationale maatregelen dienen echter maatregelen op Europees niveau te worden toegevoegd die nodig zijn voor de economische groei, werkgelegenheid en het herstel van de investeringen. Te denken valt aan verbetering van de werking van nationale arbeidsmarkten om deze in de eurozone te integreren, ook via de macro-economische dialoog (3); gedeeltelijke onderlinge verdeling van de overheidsschuld om de speculatie te beteugelen; uitgifte van Europese obligaties door de EIB en het EIF om de groei te financieren en om mondiale spaaroverschotten (4) aan te trekken; de optie om bepaalde structurele investeringen van de overheidsschuld uit te sluiten, ter wille van een opwaartse groeispiraal; en tot slot meer aandacht voor het industriebeleid, zowel van de nationale overheden als van degenen die op Europees niveau politieke besluiten nemen.

2.8

De uitvoering van dit beleid is een taak van de regeringen van de lidstaten, maar de Commissie moet, uit hoofde van haar institutionele bevoegdheden en de door haar beheerde EU-begrotingsmiddelen, de uitvoering ervan waarborgen. Zo draagt zij bij aan beperking van de nog steeds aanwezige regionale onevenwichtigheden en verschillen.

2.9

Het EESC meent voorts dat de analyse door de Commissie van de historische aspecten van de EMU niet ingaat op de daadwerkelijke economische en politieke beperkingen, die vanaf het begin van de euro aanwezig waren en die de hoofdoorzaak zijn van de crisis die de euro en de EU heeft getroffen. Het lijkt op zijn minst vreemd dat in een analyse van de EMU een verwijzing en beoordeling ontbreken van de criteria van Maastricht, het unieke karakter van het monetaire beleid, alsook de economische verschillen tussen de landen. Het lijkt voorts niet te verdedigen dat uitsluitend de schuldenlast, en niet het zwakke EU-beleid en de nationale overheden de oorzaak zijn van de crisis van 2008, met name in aanmerking nemend dat vanaf het begin van de EMU de lidstaten systematisch geweigerd hebben om een debat aan te gaan over coördinatie van fiscaal en begrotingsbeleid.

2.10

Er is dringend behoefte aan een Economische Unie, een economische regering van de EU (samen met of nog vóór de bankenunie, enz.). De mededeling van de Commissie legt hiervoor de basis.

3.   Bijzondere opmerkingen over de inhoud van de voorstellen: sterke en zwakke punten

3.1

Voor de korte termijn worden zeven voorstellen overwogen en beschreven, waarvan er enkele al bekend zijn omdat ze verwijzen naar wat de EU onlangs heeft goedgekeurd: het Europees semester, de wetgeving in verband met het six-pack en het two-pack en het aan de ECB toegewezen toezicht op de banken. Het betreft belangrijke stappen die volledig uitgevoerd moeten worden volgens de desbetreffende Europese wetgeving en landspecifieke aanbevelingen die de Raad heeft goedgekeurd. Hierna volgen de Commissievoorstellen die het EESC het meest interessant acht.

3.1.1

Het eerste is de invoering, na het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (SSM), van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (SRM) om de problemen op te lossen van banken in moeilijkheden. Het meest vernieuwende hier is dat de afwikkelingskosten ten laste komen van de aandeelhouders en crediteuren; "eventuele aanvullende middelen die nodig zijn om het herstructureringsproces te financieren, dienen via door de banksector gefinancierde mechanismen te worden verstrekt en niet door de belastingbetaler te worden bekostigd (5).

3.1.2

Het tweede betreft de invoering van „een instrument voor convergentie en concurrentievermogen” ten behoeve van de uitvoering van structurele hervormingen in de eurolanden. Het voorstel is zeer gedetailleerd (Bijlage 1 van de mededeling) in de beschrijving van de procedure voor de inwerkingtreding en naleving van de overeenkomsten die aan dit instrument ten grondslag liggen. Onbeslist blijven de mate van deelname aan en de omvang van de financiële steun waarvan de lidstaten zouden kunnen profiteren. Beide aspecten zijn cruciaal voor de haalbaarheid van het instrument, ook al behoudt de Commissie zich het recht voor om met een uitgebreider voorstel voor de uitvoeringsvoorschriften te komen (blz. 25 van de mededeling). Volgens het EESC moet dit instrument voorafgaan aan de structurele hervormingen (of deze ten minste begeleiden) om de negatieve gevolgen ervan te verzachten. Verder benadrukt het EESC dat het instrument voor convergentie en concurrentievermogen uitsluitend doeltreffend kan zijn als het geleidelijk wordt toegepast en wordt afgestemd op de nationale acties en maatregelen.

3.1.3

Bovendien lijkt het voorstel voor het meerjarig financieel kader als een straf te worden beschouwd jegens degenen die het „pact tussen de lidstaten en de Commissie” niet naleven, in plaats van als een impuls om het op Europees niveau geformuleerde beleid uit te voeren. De strenge macro-economische voorwaarden die de lidstaten worden opgelegd, zouden gepaard moeten gaan met een plan voor groei en stimulering van de werkgelegenheid, vooral voor jongeren, en moeten worden uitgewerkt met deelname van sociale partners en maatschappelijke organisaties.

3.1.4

De belangrijkere rol voor de EU en de euro in de governance van de internationale monetaire organen en de grotere invloed van de euro in het buitenland is één van de belangrijkste aspecten die door de Commissie worden aangestipt, maar ook in tal van EESC-adviezen, om de EU en de eenheidsmunt meer gewicht en zeggingskracht te verlenen in de internationale monetaire governance. Maar de Commissie gaat in het voorstel voorbij aan zowel de interne als externe moeilijkheden van de eurozone, gezien de zeker niet gunstige houding van de Amerikaanse (maar ook Britse) regering ten aanzien van meer gewicht van de euro (en dus een lager gewicht van de dollar) en met de aanhoudende verschillen tussen de landen van de eurozone in de verdediging van specifieke economische en politieke belangen in tal van ontwikkelingslanden die hulp van het IMF ontvangen.

3.2

Voor de middellange termijn betreffen de voorstellen vooral de oprichting van een aflossingsfonds, dat aan strenge voorwaarden gebonden is om morele risico's te beperken, en de oprichting van een nieuw instrument voor staatsschulden in de eurozone (Eurobills). Voorstellen die al lang rouleren in de discussies tussen de belangrijkste EU-instellingen en de lidstaten. Ook het EESC heeft er in zijn adviezen meermaals op gewezen dat er euro-obligaties moeten komen om de schulden tot op zekere hoogte te delen (union bonds), als extra instrument om in de eurozone de financiering van de staatsschulden door de landen met de meeste schulden mogelijk te maken, alsook om de kosten van de schulden terug te dringen (6).

3.2.1

Daarom had het EESC liever gezien dat de Commissie een eigen voorstel had voorgelegd en/of had verwezen naar voorstellen die het EESC had gedaan of van de ministers van Economische Zaken van de EU, enz., ook al erkent het de voordelen van het voorstel van de Duitse raad van economische deskundigen dat in het Commissievoorstel is overgenomen.

3.2.2

De nadruk op het aflossingsfonds gaat er echter aan voorbij dat een groot deel van het succes van het beleid om de staatsschuld te beperken in dit opzicht niet alleen afhankelijk is van geboekte voortgang in de beperking van de overheidsuitgaven, maar vooral van de groei van de inkomsten. Dat is de weg die we moeten inslaan, en gedurende een heel wat langere dan de middellange termijn, om de verhouding schuld/bbp weer op de door Maastricht vereiste drempel te brengen. Het beste voorstel blijft misschien het idee van euro-obligaties, zoals het Comité al uitgebreid heeft aangetoond (7). Klaarblijkelijk is het probleem niet zozeer het te hanteren technische instrument, als wel de oplossing ervan.

3.2.3

Verder past het voorstel in zijn geheel in de logica van het stabiliteitspact, voor wat betreft de aan de lidstaten gedane verzoeken, zonder enige innovatie die duidt op een wijziging van het beleid, dat niet meer in dezelfde richting kan worden voortgezet.

3.3

De lange termijn : het minst uitgewerkte deel van het Commissiedocument betreft de evolutie van de EMU naar de voltooiing van de banken-, begrotings- en economische unie. Het gaat zeker om voor het EESC aanvaardbare doelstellingen, mits geschetst wordt hoe een en ander vorm gaat krijgen. Het Comité hoopt dat het tot een volledige integratie komt van het economisch beleid van de lidstaten, vooral op begrotings- en economisch terrein, alsook tot een EU-begroting met eigen financiële middelen en autonome belastingcapaciteit.

3.3.1

Wat de institutionele aspecten betreft, beperkt de mededeling zich tot een schets daarvan en vermeldt ze op welke basis een economische en monetaire Unie gevestigd kan worden, met een sterker juridisch raamwerk en een sterkere governance van de belangrijkste economische beleidsgebieden, terwijl over de macro- en micro-economische voorwaarden die de uitvoerbaarheid van de voorstellen op lange termijn moeten waarborgen, met geen woord wordt gerept.

3.3.2

Zo'n ambitieuze doelstelling heeft kans van slagen mits het tot meer samenwerking komt met als doel een politieke Unie te verwezenlijken. Dit zou gemakkelijker zijn als in de internationale macro-economische context de hervormingen worden voltooid die slechts deels in uitvoering zijn en betrekking hebben op de regels voor de werking van de krediet- en financiële markten, de macro- en microprudentiële toezichtsmechanismen en de beperking van de macro-economische onevenwichtigheden (om te beginnen met het tekort van de VS en het overschot van China) die de financiële crisis hebben gevoed. Zonder fundamentele vooruitgang in deze richting zal het moeilijk zijn om te voorkomen dat economische en financiële crises zich opnieuw zullen voordoen.

4.   Politieke Unie

4.1   Algemene beginselen

4.1.1

Het EESC is hoe dan ook ingenomen met de poging van de Commissie om het bestaande democratisch tekort van de EU aan te pakken, alsook met de overweging dat het belangrijkste probleem de overdracht van soevereiniteit is. Er moet dus gewerkt worden aan een politieke unie, die enkele van de nog nationale „soevereine” beleidsgebieden bundelt en gemeenschappelijk beheert, aan de hand van een transparantere en democratischer besluitvorming om de euro één stem en een Europese regering te bezorgen (het tweede been, dat de EMU nu nog mist).

4.1.2

In dit verband wijst het EESC op het volgende:

op korte termijn is er geen verdragswijziging nodig, zoals het EESC in zijn voorstellen al voldoende heeft toegelicht; daarom is het beter de inspanningen op de lange termijn te richten;

terecht is de bewering dat de kwestie voor de eurozone ernstiger is: het is volstrekt onvoldoende om te blijven spreken over „coördinatie” van het macro- en micro-economisch beleid, in plaats van gemeenschappelijk economisch beleid voor de opbouw van de bankenunie, voor gemeenschappelijk toezicht op Europees niveau, voor monetair beleid enz.

4.1.3

Daarom is de vraag niet of het moeilijk is het EP erbij te betrekken. Veeleer moet er gemeenschappelijke besluitvorming komen tussen de eurolanden, waarbij dus ook het EP betrokken moet worden. Wat niet meer mag worden toegestaan is voortzetting van economisch en industriebeleid voor elke lidstaat apart en een gemeenschappelijk monetair beleid dat de economieën van de zwakste landen benadeelt, omdat compenserende instrumenten ontbreken.

4.2   Optimale taakverdeling

4.2.1

Het is positief dat het EP betrokken wordt bij het overleg over de voorstellen voor groei, net zoals dat geldt voor de nationale parlementen. Hetzelfde zou moeten gebeuren voor de aanpassingsprogramma's. Beperking tot uitsluitend „informatie” is ongewenst. We verkeren echter nog in het stadium van de formele besprekingen, ver verwijderd van wat er in de besluitvorming van de EU gedaan moet worden.

4.2.2

Vernieuwend lijken de voorstellen voor de politieke partijen, die van Europees in woord nu eens Europees in daden moeten worden, door consequent op te treden, als één Europese structuur en niet als de optelsom van evenveel nationale kenmerken, in het verlengde van wat de lidstaten of andere verenigingen doen (burgemeesters, ondernemers…).

4.2.3

Het zou goed zijn als niet alleen de partijen, zoals de Commissie voorstelt, maar ook andere grote Europese organisaties (bijv. vakbonden, ondernemersverenigingen, enz.) ten minste in de eurozone zich al voor de verkiezingen van 2014 organiseerden en gemeenschappelijk, Europees en niet nationaal optraden. Hoewel onvoldoende zou dat een grote stap voorwaarts en een goed voorbeeld voor iedereen zijn.

4.2.4

Gelet op de verkiezingen zou het EP (samen met de Raad) de bevoegdheid moeten krijgen om binnen een bepaalde termijn de overgang naar een politieke unie uit te werken, die het stemmen bij meerderheid uitbreidt tot alle gebieden en het Europees Parlement ook stemrecht geeft inzake groei en werkgelegenheid.

4.3   Kwesties in verband met wijziging van het Verdrag

4.3.1

Het EESC acht het zinvol om het economisch en werkgelegenheidsbeleid aan elkaar te koppelen; het gaat om twee zijden van dezelfde medaille, hoewel het om een economisch en niet om een juridisch probleem gaat. Er is echter gemeenschappelijke besluitvorming nodig over het gehele economisch beleid, dat de Europa 2020-strategie, de coördinatie van de nationale begrotingen, het macro- en micro-economisch beleid, de arbeidsmarkt in de eurozone enz. bundelt om verder te gaan dan de huidige besluitvorming. Ook is het onjuist om te denken dat het voor een wijziging van de EMU voldoende is dat het EP een speciale commissie opricht.

4.3.2

Verder lijkt het tamelijk vaag om te denken dat de huidige situatie gediend is met de toewijzing aan de vicevoorzitter voor economisch beleid van een coördinerende bevoegdheid voor de EMU, zelfs al gebeurt dat in samenwerking met het EP. In dit verband kan het buitenlandbeleid als voorbeeld gelden; daarom zou een commissaris of eventueel een minister daadwerkelijke bevoegdheid moeten krijgen.

4.3.3

Zo'n belangrijk vraagstuk kan niet met formele juridisch-parlementaire formules worden opgelost, als er niet eerst besloten wordt tot de overdracht van soevereiniteit voor economisch, monetair en werkgelegenheidsbeleid, van nationaal naar Europees niveau, zoals het EESC herhaaldelijk heeft voorgesteld. Er zou een „economische regering” voor de eurozone moeten komen, beheerd door de eurogroep en het EP, die besluiten kan nemen en bij meerderheid kan stemmen. Dit vergt hoognodige verdragswijzigingen, die dezelfde urgentie vereisen als waarmee het begrotingspact en de begrotingsunie zijn goedgekeurd. Zo zou er een interne markt tot stand kunnen komen voor economisch en industriebeleid, groei en werkgelegenheid, met een gemeenschappelijke visie en solidaire besluiten tussen de lidstaten, in het belang van de EU-burgers.

4.4   Externe vertegenwoordiging van de EU

4.4.1

Het EESC is ingenomen met de voorstellen voor de externe vertegenwoordiging van de eurozone. Het is een belangrijk punt in de mededeling, gezien de internationale uitstraling van de crisis en van de verhoudingen tussen de valuta. Momenteel is de euro immers als een schaap tussen de wolven. De door de Commissie geschetste strategie om de aanwezigheid van de eurozone in het IMF te consolideren behelst als eerste stap de toekenning van de status van waarnemer. Pas daarna zou om één zetel verzocht worden. Het gaat om lange termijnen, die de eurozone verzwakken, die eigenlijk heel snel in de diverse organen met één stem zou moeten spreken, zoals het EESC al lang bepleit. Daarom zijn de Commissievoorstellen misschien wel realistisch, maar op de korte tot middellange termijn te bescheiden en onvoldoende. Ook hier hangt alles af van wat de Raad zal besluiten.

4.5   ECB

4.5.1

De voor de ECB gehanteerde benadering lijkt ontoereikend. Voorts is het EESC het oneens met de stelling dat het Verdrag de „democratische verantwoordingsplicht van de ECB” moet aanpakken, aangezien de ECB een orgaan is dat nu al met meerderheid van stemmen besluiten neemt (anders dan de Raad). Bovendien zijn de problemen en de rol van de ECB van een andere aard en kan er niet alleen verwezen worden naar het toezicht, zoals de mededeling lijkt te doen. De problemen betreffen de uitbreiding van haar mandaat tot groei en werkgelegenheid, samen met stabiliteit en inflatie.

4.5.2

Daarom dienen de mechanismen voor de overdracht van het ECB-beleid naar de reële economie correct te werken. De recente, niet-gangbare ingrepen van de ECB om deze mechanismen efficiënter te maken, bestaande uit liquiditeitsverstrekking aan het bancaire systeem (de programma's CBPP en LTRO) en de aankoop van overheidsobligaties op de secundaire markt (de programma's SMP en OMT), zijn een eerste stap in de gewenste richting, maar betekenen nog niet dat de ECB als lender in last resort kan optreden, die indien nodig zelfstandig besluiten kan nemen, een voorwaarde die, zoals bekend, een verdragswijziging vergt.

4.5.3

De autonome besluitvorming en de interventie-instrumenten van de ECB voor haar taak als lender in last resort moeten versterkt worden om de schuldenlast van de lidstaten of de EU niet verder te laten stijgen, om de euro geloofwaardiger te maken en om de speculatieaanvallen op de overheidsschuld van de landen met de hoogste schulden binnen de perken te houden. Met name ten aanzien van de effecten van de ingrepen van de ECB voor de houdbaarheid van de overheidsschuld herinnert het EESC eraan dat de aankondiging van deze interventie alleen al heeft bijgedragen om de spanningen terug te dringen op de markt voor overheidsobligaties van landen uit de eurozone en de kapitaal- en kredietmarkten.

4.6   Hof van Justitie

4.6.1

Het EESC acht het positief dat de rol van het Hof van Justitie wordt uitgebreid, maar niet op het gebied dat de mededeling voorstelt (inbreukprocedures ten aanzien van lidstaten). Dit komt neer op een bestendiging van de overtuiging dat economische problemen, inclusief de schulden, een technisch-juridisch vraagstuk zijn in plaats van een politieke kwestie, die binnen democratische en transparante besluitvorming van de EU opgelost moet worden, wier soevereiniteit aan de burgers toebehoort.

Brussel, 22 mei 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(2)  PB C 133 van 9.5.2013, blz. 44.

(3)  Idem.

(4)  Zie voetnoot 1.

(5)  PB C 44 van 15.2.2013, blz. 68.

(6)  Zie noot 1 en het EESC-advies over het Groenboek over de haalbaarheid van de invoering van stabiliteitsobligaties, PB C 299 van 4 10 2012, blz. 60.

(7)  Idem.