21.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/44


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 28/2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden met betrekking tot bepaalde voorwaarden voor de toegang tot de markt

(COM(2013) 288 final — 2013/0150 (COD))

2013/C 341/10

Afdelingsrapporteur: de heer Pedro NARRO

Het Europees Parlement en de Raad en hebben op resp. 23 mei 2013 en 6 juni 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig art. 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te raadplegen over het

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 28/2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden met betrekking tot bepaalde voorwaarden voor de toegang tot de markt

COM(2013) 288 final — 2013/0150 (COD).

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 juli 2013 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 september 2013 gehouden 492e zitting (vergadering van 18 september 2013) onderstaand advies uitgebracht, dat met 154 stemmen vóór en 2 tegen, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het voorstel van de Europese Commissie draagt bij tot een aanzienlijke verbetering van de praktische tenuitvoerlegging van de nieuwe verordening inzake biociden vanaf 1 september 2013, verheldert hoe de overgangsregels zullen werken en biedt een grotere juridische zekerheid voor de leveranciers.

1.2

Het EESC betreurt dat de Commissie, de Raad en het Parlement niet op voorhand hebben nagedacht over de gevolgen die verwarrende en onduidelijke overgangsregels inzake biociden zouden kunnen hebben tijdens het complexe en langdurige goedkeuringsproces van de nieuwe Europese wetgeving ter zake.

1.3

Het EESC is het ermee eens dat er, vóór de inwerkingtreding van de verordening inzake biociden (1), wijzigingen op moeten worden doorgevoerd, zodat de overgang tussen Richtlijn 98/8/EG en deze verordening kan worden gestroomlijnd. Met het oog op een correct functioneren van het systeem is een coherent kader met overgangsmaatregelen van essentieel belang; op die manier kan er een geleidelijke aanpassing van het systeem worden doorgevoerd voor zowel de leveranciers als de lidstaten.

1.4

Het EESC staat achter de voorgestelde wijzigingen in de overgangsmaatregelen betreffende de behandelde voorwerpen en betreffende de toegang tot de beoordeling van bestaande werkzame stoffen en bestaande biocidenproducten. Dankzij deze wijzigingen wordt voorkomen dat de vergunningen van een groot deel van de nieuwe behandelde voorwerpen (2) worden bevroren, zodat ze kunnen worden toegestaan op de biocidenmarkt, op voorwaarde dat er voor 1 september 2016 een volledig dossier is ingediend ter beoordeling van de werkzame stof(fen) in deze producten (3). Dankzij deze wijzigingen is er een betere overgang mogelijk naar een geharmoniseerd vergunningenstelsel voor bestaande biocidenproducten.

1.5

Wat de nieuwe bepaling betreft dat studies over het lot en het gedrag in het milieu verplicht bekend moeten worden gemaakt (zie bijlage II van de Verordening (EG) nr. 1451/2007), dringt het EESC er bij de Commissie op aan om garanties af te geven dat deze nieuwe verplichting geen verstorende uitwerking heeft op het mededingingsvermogen, en de innovatiemogelijkheden van bepaalde ondernemingen evenmin in de weg staat.

1.6

Het is verder een goede zaak dat er in het kader van deze wetswijziging ook andere belangrijke vraagstukken worden meegenomen, zoals de toegang tot informatie, de definiëring van de producten van de biocidenfamilie en de verplichting om gegevens te delen.

2.   Inleiding

2.1

Biociden zijn werkzame stoffen of mengsels die, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, een of meer werkzame stoffen bevatten en bestemd zijn om een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of het op andere wijze langs chemische of biologische weg te bestrijden. Alle stoffen, mengsels en hulpmiddelen die op de markt worden gebracht met het doel werkzame stoffen te doen ontstaan, worden eveneens als biociden aangemerkt (4). Biociden worden in alledaagse toepassingen gebruikt om ziekten te voorkomen en om de hygiëne in dichtbevolkte gebieden zo goed mogelijk te garanderen.

2.2

De regels voor het op de markt aanbieden van biociden in de Gemeenschap werden vastgesteld bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). In deze richtlijn wordt de wetgeving ter zake in de EU geharmoniseerd en worden er gemeenschappelijke regels voor de beoordeling en de toelating van biociden vastgesteld, om aldus economische/administratieve belemmeringen te voorkomen.

2.3

Op 16 mei 2013 heeft de Europese Commissie een nieuw voorstel gepubliceerd ter wijziging van Verordening (EU) nr. 528/2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden met betrekking tot bepaalde voorwaarden voor de toegang tot de markt (6). De "Biocidenverordening" werd op 22 mei 2012 (7) goedgekeurd en de inwerkingtreding ervan is gepland op 1 september 2013. Met de nieuwe wetgeving wordt afgeweken van Richtlijn 98/8/EG; ze is het resultaat van een intensieve openbare raadpleging en een door de Europese Commissie nauwkeurig uitgevoerde effectbeoordeling (8).

2.4

Doel van deze verordening is om het vrije verkeer van biociden binnen de Unie te verbeteren en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van zowel de gezondheid van mens en dier als het milieu te waarborgen. In de verordening wordt de structuur van Richtlijn 98/8 behouden, en wordt uitgegaan van het voorzorgsbeginsel, teneinde erop toe te zien dat de productie en het op de markt brengen van werkzame stoffen en biociden geen schadelijke gevolgen hebben voor de volksgezondheid of het milieu.

2.5

Met deze wetgeving wordt ernaar gestreefd de leemten op te vullen die waren opgedoken in de voorgaande versie en om de functionering van het vergunningenstelsel nieuw leven in te blazen middels vereenvoudiging, het wegnemen van belemmeringen voor de markt van biociden en de harmonisering van bepaalde bepalingen.

2.6

De Commissie heeft besloten om, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Biocidenverordening nr. 528/2012 een formele wijziging te publiceren, nadat was geconstateerd dat enkele bepalingen hieruit tot verstoringen zouden kunnen leiden. De hoofdpunten uit deze wijziging zijn de volgende:

voorkomen dat de overgangsbepalingen van de Biocidenverordening de handel in met biociden behandelde voorwerpen die wettelijk zijn toegestaan op de EU-markt, maar die nog op EU-niveau moeten worden beoordeeld, tot maximaal elf jaar zouden stilleggen;

een einde maken aan onbedoelde handelsbarrières, die als gevolg van de toepassing van de verordening bepaalde leveranciers zouden kunnen benadelen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

In 2010 bracht het EESC een advies uit over het voorstel voor de Verordening 528/2012 inzake het op de markt brengen en het gebruik van biociden (9). De vervanging van de Richtlijn door een verordening kreeg bijval van het EESC, omdat de wetgeving op die manier beter vereenvoudigd en geharmoniseerd kon worden.

3.2

Ondanks de effectbeoordeling, de openbare raadpleging en de diverse rapporten die in de aanloop naar de goedkeuring van de biocidenverordening zijn opgesteld, hebben – met name kleine en middelgrote – leveranciers zich kritisch uitgelaten over de mogelijkheid dat de verordening tot restricties en haperingen op de markt leidt. De Commissie heeft hier terecht meteen op gereageerd door een aantal wijzigingen voor te stellen waardoor de schadelijke effecten van de handelsbarrières die kunnen ontstaan door de Europese wetgeving op het gebied van biociden, in concreto de overgangsbepalingen, worden weggenomen.

3.3

Het is een goede zaak dat de Commissie een aantal artikelen heeft verbeterd, waardoor de wetgeving voor biociden op een zinniger manier kan worden toegepast. Nu de Verordening echter toch herzien wordt, hadden een aantal leemten in de oorspronkelijke wetgeving met betrekking tot de toegang tot informatie, de verplichting om gegevens te delen en de definitie van biocide producten, op een uitgebreidere en meer systematische manier kunnen worden aangepakt.

3.4

Door de wijzigingen van de overgangsbepalingen, en dan vooral van de artikelen 86, 89 en 94 van Verordening 528/2012, zal de markt voor bepaalde bestaande werkzame stoffen niet verlamd raken en zullen nieuwe behandelde voorwerpen niet verboden zijn in de periode van 1 september 2013 tot de datum waarop de laatste in de artikelen genoemde werkzame stof is goedgekeurd. Dankzij deze wijzigingen van de regelgeving is de grote directe en indirecte schade voorkomen die de oorspronkelijke formulering van de artikelen zou hebben opgeleverd.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Artikel 89, lid 4, en artikel 93, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voorzien in tijdstermijnen voor de geleidelijke afschaffing van biociden waarvoor geen toelating wordt verleend. In de nieuwe tekst stelt de Commissie voor om dezelfde termijnen te laten gelden voor producten die al op de markt aanwezig zijn en waarvoor een toelating wordt verleend, maar waarbij de voorwaarden van de toelating vereisen dat het product wordt gewijzigd. In deze gevallen zou moeten worden afgeweken van de algemene regel die geldt wanneer een aanvraag wordt afgewezen. Als een gewijzigd product wordt goedgekeurd, zou een langere termijn moeten worden toegekend zodat alle resterende producten kunnen worden gebruikt en verkocht.

4.2

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) moet ervoor zorgen dat de lijst die het conform artikel 95 publiceert uitsluitend informatie bevat over de leveranciers die de vernieuwing van een bepaalde werkzame stof steunen.

4.3

Wat de toegang tot informatie betreft (geregeld in artikel 66, lid 3) dient er te worden toegezien op een goede afweging tussen het algemeen belang en legitieme particuliere belangen. Wordt informatie over naam en adres van de fabrikant van een werkzame stof automatisch en systematisch doorgegeven aan iedere derde die erom vraagt, dan zou dat de handelsbelangen van de vergunninghouder kunnen schaden.

4.4

In zijn advies over de verordening stemde het EESC in met het verplichte gemeenschappelijke gebruik van gegevens over dierproeven. Een van de beste aspecten van de nieuwe verordening is dat onnodig leed van gewervelde dieren door de voortdurende herhaling van toxicologische studies wordt vermeden. De Commissie zou moeten nagaan of het een evenwichtige maatregel is en de ontwikkeling van nieuwe werkzame stoffen ten goede komt als met betrekking tot de stoffen die worden vermeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1451/2007 niet alleen gegevens uit toxicologische en ecotoxicologische studies verplicht moeten worden gedeeld, maar ook gegevens uit studies over het lot en het gedrag in het milieu. Om te voorkomen dat derden misbruik maken van andermans werk zijn een goede compensatie en bescherming van de gegevens tot 2025 van fundamenteel belang.

4.5

Het is logisch dat de termijn waarbinnen de lidstaten zich uitspreken over het toelaten van een biocide nadat besloten is om voor een bepaalde productsoort een bepaalde werkzame stof goed te keuren wordt verlengd van twee naar drie jaar (artikel 89, Verordening 528/2012). Zonder deze wijziging zou er gezien de verschillende fasen van de vergunningprocedure het gevaar bestaan dat de termijnen systematisch worden overschreden, waardoor deze procedure zou vastlopen.

Brussel, 18 september 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Deze zal op 1 september 2013 in werking treden.

(2)  Artikel 94 van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)  Artikel 89 van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(4)  Richtlijn 98/8/EG.

(5)  PB L 123 van 24.04.1998.

(6)  COM(2013) 288 final.

(7)  PB L 167 van 27.6.2012.

(8)  SEC(2009)773.

(9)  PB C 347 van 18.12.2010, p. 62.