Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende gefluoreerde broeikasgassen /* COM/2012/0643 final - 2012/0305 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Probleembeschrijving en doelstellingen Volgens de
internationale wetenschappelijke consensus moet de wereldwijde
temperatuursstijging tot 2 °C worden beperkt om ongewenste klimaateffecten
te voorkomen[1]. In het licht van deze doelstelling heeft de Europese Raad in de
context van vergelijkbare maatregelen door ontwikkelde landen opgeroepen de
broeikasgasemissies uiterlijk in 2050 met 80-95 % te verlagen ten opzichte
van de niveaus van 1990. Overeenkomstig de
EU-routekaart voor een koolstofarme economie[2] moeten
alle sectoren en broeikasgassen, met inbegrip van gefluoreerde broeikasgassen
(F-gassen), waarvan het opwarmingsvermogen tot 23 000 keer krachtiger kan
zijn dan dat van kooldioxide (CO2), een bijdrage leveren om deze
doelstelling tegen de laagst mogelijke kosten te halen.
In september 2011 heeft de Commissie een
verslag[3]
over de toepassing van Verordening (EG) nr. 842/2006[4] gepubliceerd. De conclusie
daarvan luidde dat de verordening aanzienlijke emissiereducties kan opleveren
als ze verder wordt verbeterd en volledig wordt toegepast. Volgens het verslag
moet er ook meer worden gedaan om F-gasemissies in de EU verder terug te
dringen. Door ervoor te zorgen dat F-gassen door veilige alternatieven zonder
of met lage klimaateffecten worden vervangen, kunnen de jaarlijkse emissies,
uitgedrukt in CO2-equivalent, uiterlijk in 2030 tegen relatief lage
kosten met tweederde worden verlaagd[5].
Het staat vast dat snelle maatregelen om
relatief goedkope reductieopties voor F-gassen te benutten potentieel hogere
kosten kunnen voorkomen die met de reductie van andere broeikasgassen in andere
bedrijfstakken gepaard gaan[6].
Volgens sommige belanghebbenden[7]
is het onder de heersende marktomstandigheden echter moeilijk
"groenere" alternatieve technologieën op de markt te brengen. In
Denemarken, waar strengere nationale voorschriften inzake F-gassen gelden, zijn
startende ondernemingen en kmo's echter marktleider geworden door met succes te
innoveren en nieuwe groene technologieën op de markt te brengen. Tegen deze achtergrond wordt met dit voorstel
beoogd: (1)
Verordening (EG) nr. 842/2006 inzake gefluoreerde
broeikasgassen te vervangen om een kostenefficiëntere bijdrage aan het bereiken
van de klimaatdoelstellingen van de EU te waarborgen door het gebruik van
F-gassen met grote klimaateffecten te ontmoedigen ten gunste van
energie-efficiënte en veilige alternatieven en de insluiting en uiteindelijke
verwerking van producten en apparaten die F-gassen bevatten, verder te
verbeteren; (2)
duurzame groei te bevorderen, innovatie te
stimuleren en groene technologieën te ontwikkelen door marktkansen voor
alternatieve technologieën en gassen met lage klimaateffecten te verbeteren. (3)
de EU te laten aanknopen bij de laatste
wetenschappelijke bevindingen op internationaal niveau, zoals beschreven in het
vierde evaluatieverslag van de IPCC van de VN, bijvoorbeeld met betrekking tot
de onder de verordening vallende stoffen en de berekening van het
aardopwarmingsvermogen (GWP) daarvan; (4)
te helpen een consensus te bereiken over een
internationale overeenkomst om hydrokoolwaterstoffen (HFK's), de belangrijkste
groep F-gassen, uit te faseren in het kader van het protocol van Montreal. (5)
Verordening (EG) nr. 842/2006 te vereenvoudigen en
te verduidelijken om de administratieve lasten te verminderen overeenkomstig de
inzet van de Commissie voor betere regelgeving. Achtergrond Volgens het kosteneffectieve traject om de
EU-economie te decarboniseren, moeten de emissies van F-gassen uiterlijk in
2050 met zo'n 70-78 % worden beperkt en uiterlijk in 2030 met 72-73 %, tegen
marginale reductiekosten van circa 50 euro per ton CO2-equivalent. In totaal vertegenwoordigen
F-gassen vandaag 2 % van alle broeikasgassen in de EU, maar zij hebben een veel
groter atmosferisch opwarmingsvermogen dan CO2. Ze worden gebruikt
in een breed scala van koelings- en klimaatregelingsapparatuur, in
isolatieschuim en elektrische apparatuur, aërosolen, als oplosmiddelen of in
brandbeveiligingssystemen. Emissies doen zich hoofdzakelijk voor tijdens
emissieveroorzakende toepassingen (van aërosolen of oplosmiddelen bijvoorbeeld)
of wegens lekkage tijdens het gebruik en de verwijdering van producten en
apparatuur die F-gassen bevatten. De meeste F-gassen zijn door bedrijven
ontwikkeld ter vervanging van de ozonlaag afbrekende stoffen (OAS) die worden
uitgefaseerd krachtens het Protocol van Montreal. Door de toegenomen welvaart
en de bevolkingsgroei worden er meer op F-gassen of OAS gebaseerde producten en
apparatuur verkocht. Als gevolg daarvan is de productie en het gebruik van
F-gassen sinds 1990 wereldwijd sterk gestegen. Als er niet wordt ingegrepen zal
dit tot aanzienlijke emissies in de atmosfeer leiden. Aangezien producten en
apparatuur die F-gassen bevatten vaak een lange levensduur hebben, zouden er
door het uitblijven van maatregelen nog decennialang emissies plaatsvinden die
hadden kunnen worden voorkomen. De huidige F-gasverordening is hoofdzakelijk
gericht op de insluiting en de verwerking aan het einde van de levenscyclus van
producten en apparatuur die F-gassen bevatten. Verwacht wordt dat de huidige
EU-beleidsmaatregelen inzake F-gas de F-gasemissies in de EU zullen doen
stabiliseren, op voorwaarde dat de tekortkomingen in de toepassing van bepaalde
maatregelen worden verholpen. Tenzij er extra maatregelen worden genomen, is
een emissiereductie in absolute termen evenwel weinig waarschijnlijk. Er zijn thans slechts enkele maatregelen van
kracht om het gebruik van F-gassen te voorkomen. Desalniettemin is het vandaag
in nagenoeg alle sectoren waar F-gassen worden gebruikt mogelijk deze geheel of
gedeeltelijk te vervangen door veilige en energie-efficiënte alternatieven.
Beleidsmaatregelen moeten er echter rekening mee houden dat er verscheidene
soorten producten en apparatuur betrokken zijn en dat de technische
haalbaarheid en de kosten en baten van het vervangen van F-gassen kunnen
afhangen van de omvang van het product of de apparatuur en van de plaats van de
toepassing ervan. Het groeiende probleem van F-gassen krijgt
internationaal aandacht. In 2009, 2010, 2011 en 2012 hebben tal van partijen
bij het Protocol van Montreal voorstellen ingediend om de voorraad HFK's en het
gebruik ervan wereldwijd uit te faseren. De beoogde maatregelen uit hoofde van
deze verordening zouden anticiperen op een wereldwijde uitfasering die in de
lijn ligt van de huidige voorstellen in het kader van het Protocol van Montreal
en de EU dus voorbereiden op zulke toekomstige verplichtingen. De EU heeft deze
voorstellen gesteund als een aanvulling op maatregelen ter verzachting van
klimaatverandering in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties
inzake klimaatverandering (UNFCCC)[8].
Tot dusver is er weinig vooruitgang geboekt in de onderhandelingen omdat China,
India, Brazilië en andere landen weigeren deze kwestie te bespreken in het
kader van het Protocol van Montreal. De Conferentie van de Verenigde Naties
over duurzame ontwikkeling (Rio+20) heeft echter onlangs haar steun
uitgesproken voor een geleidelijke uitfasering van het verbruik en de productie
van HFK's[9]. Voorts is in 2012 een coalitie voor het
klimaat en schone lucht, met het oog op de vermindering van verontreinigende
stoffen met een korte levensduur die schadelijk zijn voor het klimaat (Climate
and Clean Air Coalition to Reduce Short-Lived Climate Pollutants)
opgericht. De G8, het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), de
Wereldbank en de Europese Commissie hebben zich daarbij aangesloten.
HFK-emissies vormen een prioritair actiegebied[10]. Het Europees Parlement
heeft ook herhaaldelijk opgeroepen tot ambitieuze maatregelen inzake F-gassen,
met name HFK's[11].
De huidige EU-wetgeving inzake F-gassen
bestaat uit twee belangrijke wetgevingsbesluiten: (1)
Verordening (EG) nr. 842/2006, die gericht is op
het voorkomen van lekkage tijdens het gebruik (insluiting) en aan het einde van
de levenscyclus van (voornamelijk) stationaire apparatuur en op de invoering
van een beperkt aantal verbodsbepalingen met betrekking tot F-gassen voor
nauwkeurig gedefinieerde nichetoepassingen (de F-gasverordening); (2)
Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en
de Raad waarbij beperkingen op het gebruik van F-gassen met een
aardopwarmingsvermogen (GWP) van meer dan 150 in klimaatregelingssystemen van
nieuwe motorvoertuigen worden ingevoerd (de MAC-richtlijn). Verordening (EG) nr. 842/2006 wordt aangevuld
door tien verordeningen van de Commissie tot vaststelling van de vorm van
verslagen[12],
de vorm van etiketten en aanvullende etiketteringseisen[13], basisvoorschriften inzake
controle op lekkage[14],[15],
eisen voor opleidings- en certificatieprogramma's[16],[17],[18],[19],[20] en
het model voor de kennisgeving daarvan[21]. Samenhang
met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Het recht van de Europese Unie om op dit
gebied te handelen, is vastgesteld in de artikelen 191 en 192 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In artikel 191 wordt
expliciet verwezen naar de doelstelling van bestrijding van klimaatverandering
als deel van het milieubeleid van de EU. Maatregelen op dit gebied zijn
volledig in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Klimaatverandering
is een grensoverschrijdende aangelegenheid waarvoor EU-brede actie nodig is,
met name aangezien de EU een gemeenschappelijk emissiereductiestreefdoel heeft. De geplande kostenefficiënte emissiereducties zijn
in overeenstemming met het in de EU-routekaart voor een koolstofarme economie
in 2050 uitgestippelde traject. Steun voor nieuwe alternatieven zal helpen het
concurrentievermogen van de Europese economie te behouden en in het bijzonder
groene groei ondersteunen, overeenkomstig de EU 2020-prioriteit van duurzame
groei[22].
Maatregelen ter vrijwaring van de belangen van kmo's worden ingevoerd
overeenkomstig het "denk eerst klein"-beginsel[23], terwijl er bijzondere
aandacht wordt geschonken aan de effecten op energie-efficiëntie om samenhang
te waarborgen overeenkomstig inspanningen die de EU heeft geleverd om
ecologisch ontwerp[24]
en energie-efficiëntie[25]
aan te moedigen. Tot slot is het voorstel erop gericht de wetgeving te
vereenvoudigen en de administratieve lasten voor openbare (EU- of nationale)
autoriteiten en bedrijven tot een minimum te beperken. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging van belanghebbende partijen en
bijeenbrengen en benutten van deskundigheid De Commissie heeft op
basis van een aantal studies door deskundigen[26],[27],[28],[29], waaronder een voorbereidende studie5 voor de toetsing van
Verordening (EG) nr. 842/2006, uitgebreid technisch advies verzameld. Een
deskundigengroep met 47 leden uit de verschillende bedrijfssectoren, lidstaten
en ngo's werd om advies en technische input voor deze studie verzocht. Het
Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) heeft ook een macro-economische
analyse van de beleidsopties uitgevoerd. De Commissie heeft een brede raadpleging van
belanghebbenden gehouden, waaronder een drie maanden durende openbare
onlineraadpleging van 26 september tot en met 19 december 2011 en een openbare
hoorzitting in Brussel op 13 februari 2012. Driekwart van de 261
belanghebbenden die reageerden op de onlineraadpleging was afkomstig uit het
bedrijfsleven. Gevraagd naar de meest adequate
beleidsbenaderingen bij ontstentenis van een wereldwijde uitfasering van HFK's
antwoordde minder dan 2 % van de belanghebbenden "geen verdere
maatregelen". De drie meest gekozen
beleidsopties waren het versterken van maatregelen voor insluiting en
terugwinning, convenanten en kwantitatieve beperkingen voor het op de EU-markt
brengen van HFK's (uitfasering). Veel
respondenten vonden het passend verschillende beleidsmaatregelen te nemen. Uit de hoorzitting, die door meer dan 130
belanghebbenden werd bijgewoond, bleek dat een grote meerderheid van de
bedrijven een uitfasering van de voorraad F-gassen verkoos of daarmee kon
leven. Een en ander zou het bedrijfsleven een
zekere mate van flexibiliteit bieden in gevallen waar alternatieve
technologieën nog niet geschikt worden bevonden. Verbodsbepalingen
voor nieuwe apparatuur vonden belanghebbenden uit het bedrijfsleven dan weer te
streng of zij waren van oordeel dat daarop een complex van vrijstellingen van
toepassing zou moeten zijn. Voor commerciële
gebruikers van F-gasapparatuur was het cruciaal dat bestaande apparatuur niet
overtollig zou worden. Ngo's en
belanghebbenden uit het bedrijfsleven die met alternatieve technologieën
werken, vonden het essentieel verbodsbepalingen met beperkte vrijstellingen in
te voeren. Zij beschouwden een uitfasering als
een aanvulling op verbodsbepalingen. Enkele
belanghebbenden wilden de aandacht enkel toespitsen op een betere toepassing
van de verordening. In dat stadium hadden de
lidstaten nog geen officieel standpunt ingenomen, maar zij gaven aan een
uitfasering te steunen. Een netwerk van
milieubeschermingsinstanties[30]
beval aan een uitfaseringsmechanisme te combineren met verbodsbepalingen om de
uitfasering te versterken. Effectbeoordeling De Commissie heeft een effectbeoordeling van
de beleidsalternatieven verricht waarbij werd gekeken naar de doeltreffendheid
ervan met het oog op het halen van de beleidsdoelstellingen en de ecologische,
economische en sociale effecten op belanghebbenden. Daarbij werd een breed
scala van beleidsmaatregelen ter aanvulling van de bestaande maatregelen in
overweging genomen. De uiteindelijke opties omvatten enkel maatregelen
waarvan was aangetoond dat ze substantiële emissiebesparingen tegen lage kosten
opleveren en in overeenstemming zijn met andere beleidsmaatregelen van de EU. De volledige toepassing van de
F-gasverordening werd als referentie-optie genomen. Vier andere beleidsopties
werden in detail beoordeeld: (a)
Convenanten; (b)
Verruimde reikwijdte voor insluitings- en
terugwinningsmaatregelen; (c)
Kwantitatieve beperkingen van de voorraad HFK's
(uitfasering); (d)
Een verbod op het op de EU-markt brengen van
producten en apparatuur die F-gassen bevatten. De methodologische basis voor de
effectbeoordeling was een uitgebreide analyse van de haalbaarheid van het
invoeren van veilige, energie-efficiënte alternatieven in de 28 grote sectoren
waar F-gassen worden gebruikt. Aangezien alternatieve technologieën enkel in
aanmerking werden genomen indien zij ten minste als even energie-efficiënt als
conventionele F-gastechnologieën werden beschouwd, werd van het begin af aan
ten volle rekening gehouden met indirecte emissies door elektriciteitsverbruik. Er werd rekening gehouden met effecten tijdens
verschillende fasen in de productieketen en tijdens verschillende
gebruiksfasen, d.w.z. effecten op producenten van chemische stoffen,
producenten van producten en apparatuur, groothandelaren, industriële
gebruikers van producten en apparatuur, ondernemingen die servicediensten voor
apparatuur verlenen en eindgebruikers. Uit de effectbeoordeling bleek dat een
uitfasering van HFK's waarbij tot 2030 geleidelijk lager worden limieten worden
ingevoerd voor de hoeveelheden van de F-gassen die in de EU op de markt worden
gebracht, de meeste emissiebesparingen oplevert en de huidige emissies
uiterlijk in 2030 met tweederde verlaagt (ruwweg 70 miljoen ton CO2-equivalent).
Bepaalde beperkingen op het gebruik van F-gassen zijn passend, met name om de
integriteit van de uitfasering te vrijwaren en ter beperking van F-gassen die
niet onder de uitfasering vallen. Maatregelen inzake insluiting en terugwinning
moeten tot bepaalde vervoerstakken worden uitgebreid. Samen zouden deze opties
innovatie en de ontwikkeling van duurzame technologieën het sterkst stimuleren.
Ze bieden het bedrijfsleven flexibiliteit, terwijl de kosten ervan voor de
economie en de samenleving als geheel laag zouden zijn (een maximaal effect op
het bbp van -0,006 %). Een emissiereductie van tweederde is in
overeenstemming met de huidige voorstellen in het kader van het Protocol van
Montreal en zou het bedrijfsleven in de EU voorbereiden op een uitfasering. Een
dergelijke reductie leidt tot hogere marktpenetratie en schaalvoordelen voor
alternatieve technologieën en helpt zo om een overeenkomst over de voorstellen
in het kader van het Protocol van Montreal te bereiken. De administratieve kosten kunnen relatief laag
worden gehouden (de totale administratieve kosten voor een uitfasering bedragen
ongeveer twee miljoen euro per jaar). Dit komt doordat het rapportagestelsel
uit hoofde van Verordening (EG) nr. 842/2006 al de meeste gegevens biedt die
nodig zijn om welke optie dan ook in de toekomst uit te voeren. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Samenvatting van de voorgestelde maatregel Het voorstel behoudt de bestaande bepalingen
van de F-gasverordening, met aanpassingen om een betere uitvoering en
handhaving van de wetgeving door de nationale autoriteiten te waarborgen. Sommige
insluitingsmaatregelen zijn ook verruimd naar koelwagens en ‑aanhangwagens.
In bijlage IX is een concordantietabel opgenomen die een overzicht biedt van de
wijze waarop de bestaande bepalingen in de voorgestelde verordening zijn
geïntegreerd. De belangrijkste nieuwe maatregel is de
invoering van in de tijd afnemende kwantitatieve limieten voor het aanbod
bulkfluorkoolwaterstoffen in de EU. De uitfasering wordt aangevuld met
maatregelen welke ervoor zorgen dat hoeveelheden die in producten en apparatuur
worden gebruikt eveneens onder dit mechanisme vallen. Het uitfaseringsmechanisme is gebaseerd op een
gradueel lager wordende bovengrens voor de totale hoeveelheid in de EU op de
markt gebrachte bulk-HFK's (in ton CO2-equivalent), met een
bevriezing in 2015, gevolgd door een eerste reductie in 2016, en uiterlijk in
2030 resulterend in 21 % van de hoeveelheid die in de periode 2008-2011 is
verkocht. Producenten van producten en apparatuur die met een beperkte voorraad
F-gassen worden geconfronteerd, zullen waar dat haalbaar is op alternatieve
technologieën overschakelen. Het uitfaseringsmechanisme is in grote mate
gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de uitfasering van het verbruik
van OAS. Ondernemingen die bulk-HFK's op de EU-markt brengen, moeten over
rechten beschikken om voor de eerste keer bulkstoffen op de EU-markt te
brengen. De Commissie wijst kosteloos quota toe aan bedrijven op basis van
voorbije rapportagegegevens, met een reserve voor nieuwkomers. Bedrijven moeten
ervoor zorgen dat zij voldoende rechten hebben ter dekking van de producten en
apparatuur die zij daadwerkelijk op de markt brengen. Zij mogen deze quota
onderling overdragen. De Commissie controleert de naleving het volgende jaar,
door onafhankelijke verificatie van verslagen. Naar verwachting zullen zo'n 100
bedrijven deelnemen; een drempelwaarde waarborgt dat bedrijven die slechts
kleine hoeveelheden op de markt brengen, zijn vrijgesteld. HFK's die in voorgevulde apparatuur worden
ingevoerd, moeten meetellen in het kader van de uitfasering en daarom zijn
aanvullende maatregelen om deze gassen aan te pakken essentieel om de
milieu-integriteit[31]
van het uitfaseringsmechanisme en gelijke voorwaarden op de markt te
waarborgen. Niet-hermetisch afgesloten HFK-apparaten mogen daarom nog steeds in
de EU worden geproduceerd of ingevoerd, maar zouden op de plaats van
installatie moeten worden gevuld[32].
Vergelijkbaar daarmee wordt het vanaf 2020 verboden verplaatsbare
klimaatregelingsapparatuur die HFK's bevat op de markt te brengen. Er worden
enkele extra verbodsbepalingen ingevoerd ter ondersteuning van het
uitfaseringsmechanisme en ter beperking van het gebruik van andere F-gassen die
niet onder het mechanisme vallen, waarvan is vastgesteld dat zij
kosteneffectief zijn in het licht van het algemeen vereiste
emissiereductieniveau. Zie tabel 1 voor een overzicht. Tabel 1. Samengevat overzicht van nieuwe
beperkingen voor apparatuur Producten en apparatuur || Ingangsdatum verbod Gebruik van HFK-23 in brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten || 1 januari 2015 Huishoudelijke koelkasten en diepvriezers met HFK's met een GWP van 150 of meer || 1 januari 2015 Koelkasten en diepvriezers voor commercieel gebruik (hermetisch afgesloten systemen) || 1 januari 2017 voor HFK's met een GWP 2500 of meer 1 januari 2020 voor HFK's met een GWP 150 of meer Verplaatsbare klimaatregelingstoestellen (hermetisch afgesloten) met HFK's met een GWP van 150 of meer || 1 januari 2020 Voorts is het vanaf 2020 niet meer toegestaan
bestaande koelapparatuur met een hoeveelheid koelmiddelvulling van meer dan 5
ton CO2-equivalent met HFK's met een zeer hoog GWP (>2 500)
te hervullen aangezien er op markt al op grote schaal adequatere en
energie-efficiënte drop-inkoelinstallaties met een lager GWP verkrijgbaar zijn. Beperkingen op het gebruik van SF6
bij het spuitgieten van magnesium worden uitgebreid tot faciliteiten die minder
dan 850 kg per jaar gebruiken aangezien zulk gebruik door de technologische
vooruitgang achterhaald is. Extra rapportageverplichtingen moeten het
mogelijk maken het gebruik te monitoren van F-gassen die niet onder de huidige
wetgeving vallen. Rechtsgrondslag De belangrijkste doelstelling van de
verordening bestaat erin een hoog niveau van milieubescherming te bieden, met
name door de bestrijding van klimaatverandering. Het
voorstel is daarom gebaseerd op artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie. Subsidiariteitsbeginsel De doelstellingen van het voorstel kunnen niet
voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. Om
de volgende redenen kan de EU de doelstellingen beter verwezenlijken. De bescherming van het klimaatsysteem is een
grensoverschrijdende aangelegenheid. Individuele lidstaten kunnen de problemen
niet alleen oplossen. De schaal van het
probleem vereist EU-brede en mondiale actie. Het voorstel is gericht op de
totstandbrenging van het wettelijk kader voor de tenuitvoerlegging van een
internationale overeenkomst inzake de uitfasering van HFK's, waarbij de EU
partij zou zijn. De overeenkomst vormt momenteel het voorwerp van besprekingen
op internationaal niveau. De verordening voorziet in een verbod op het
op de markt brengen en het gebruik van bepaalde producten en apparatuur die
F-gassen bevatten. Zij is daarom van belang voor de werking van de eengemaakte
markt. Het voorstel is gericht op het wijzigen en
aanvullen van EU-wetgeving en op het versterken van enkele bepalingen om de
uitvoering en handhaving ervan door de lidstaten te verbeteren. Het is derhalve in overeenstemming met het
subsidiariteitsbeginsel. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is in overeenstemming met het
evenredigheidsbeginsel. De maatregelen zijn
gebaseerd op een grondige kosten-batenanalyse. De
grenswaarden voor aanvaardbare reductiekosten zijn in overeenstemming met de
Routekaart voor een koolstofarme economie[33],
waarin de algemene strategie ter bestrijding van klimaatverandering is
vastgesteld. Door in voldoende lange overgangsperioden
te voorzien, kunnen de betrokken sectoren zich op een economisch efficiënte
wijze aanpassen. Wanneer beperkingen op bepaalde F-gasapparaten
worden overwogen, waarborgt het voorstel dat er technisch en economisch
haalbare alternatieven voorhanden zijn. Indien
dit in bepaalde omstandigheden niet het geval is, voorziet het voorstel in de
mogelijkheid om afwijkingen toe te staan. Er worden geen gedetailleerde bepalingen
voorgesteld wanneer de doelstellingen beter kunnen worden verwezenlijkt met
maatregelen op andere beleidsgebieden, bijvoorbeeld door wetgeving inzake
afvalstoffen of ecologisch ontwerp. Dit wordt
gedaan om overlappingen te vermijden die tot een onduidelijke verdeling van
verantwoordelijkheden kunnen leiden en zo extra lasten voor overheden en
bedrijven creëren. Keuze van het instrument Het gekozen rechtsinstrument is een
verordening omdat het voorstel strekt tot de vervanging en verbetering van een
bestaande verordening en omdat het uitfaseringsmechanisme moet worden gebaseerd
op het op EU-niveau opgezette systeem voor de uitfasering van stoffen die de
ozonlaag afbreken. Dit systeem heeft bewezen
efficiënt te werken. Een wijziging van het
systeem zou voor de lidstaten en de in deze sector werkzame bedrijven
buitensporige lasten veroorzaken. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen nieuwe gevolgen voor
de begroting van de Europese Unie. 2012/0305 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende gefluoreerde broeikasgassen (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[34], Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[35], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) In het vierde
evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake
klimaatverandering (“IPCC”) van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
klimaatverandering ("UNFCCC"), waarbij de Unie partij is[36], wordt aangegeven dat, op
basis van de bestaande wetenschappelijke gegevens, de ontwikkelde landen tegen
2050 de broeikasgasemissies met 80 % à 95 % onder de emissies van
1990 zouden moeten verminderen om de mondiale klimaatverandering tot een
temperatuurstijging van 2 °C te beperken en aldus ongewenste
klimaateffecten te voorkomen[37]. (2) Om deze doelstelling te
bereiken, heeft de Europese Commissie in de Routekaart naar een concurrerende
koolstofarme economie uiteengezet hoe tegen 2050 op kosteneffectieve wijze de
noodzakelijke totale emissieverminderingen in de Unie tot stand kunnen worden
gebracht[38].
In deze routekaart worden de op zes gebieden nodige sectorale bijdragen
vastgesteld. Niet-CO2-emissies (inclusief gefluoreerde
broeikasgassen, maar exclusief niet-CO2-emissies van de landbouw)
moeten in vergelijking met de niveaus van 1990 tegen 2030 met 72 % à 73 %,
en tegen 2050 met 70 % à 78 % worden verminderd. Als van het
referentiejaar 2005 wordt uitgegaan, is tegen 2030 een vermindering van de
niet-CO2-emissies, exclusief die van de landbouw, met 60 % à 61 %
vereist. De emissies van gefluoreerde broeikasgassen bedroegen in 2005 naar
schatting 90 miljoen ton (Mt) CO2-equivalent. Een vermindering met
60 % betekent dat de emissies tegen 2030 tot ongeveer 35 Mt CO2-equivalent
moeten worden verminderd. Gezien de geschatte emissies van 104 Mt CO2-equivalent
in 2030, is op basis van de volledige toepassing van de huidige wetgeving een
verdere afname met ongeveer 70 Mt CO2- equivalent
vereist. (3) In een verslag van de
Commissie[39]
over de toepassing, effecten en adequaatheid van Verordening (EG) nr. 842/2006[40] is geconcludeerd dat de
huidige insluitingsmaatregelen, indien volledig toegepast, de emissies van
gefluoreerde broeikasgassen kunnen verminderen. Die maatregelen moeten dan ook
worden behouden en verduidelijkt op basis van de ervaring die is opgedaan bij
de uitvoering ervan. Ook moeten bepaalde maatregelen worden uitgebreid tot
andere apparatuur waarin substantiële hoeveelheden gefluoreerde broeikasgassen
worden gebruikt, zoals koelwagens en koelaanhangwagens. De verplichting om
registraties te verrichten en bij te houden van de apparatuur die gefluoreerde
broeikasgassen bevat, moet ook voor elektrische schakelinrichtingen gelden. (4) In het verslag van de
Commissie is ook geconcludeerd dat meer kan worden gedaan om de emissies van
gefluoreerde broeikasgassen in de Unie te verminderen, met name door het
gebruik van die gassen te vermijden indien er veilige en energie-efficiënte
alternatieve technologieën zonder of met een lagere impact op het klimaat zijn.
Een afname tegen 2030 met maximaal tweederde van de emissies van 2010 is
kosteneffectief omdat in veel sectoren bewezen en geteste alternatieven beschikbaar
zijn. (5) Om het gebruik van die
technologieën aan te moedigen, moet de opleiding van personen die activiteiten
uitvoeren waarbij gefluoreerde broeikasgassen betrokken zijn betrekking hebben
op technologieën die dienen om het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen te
vervangen en te verminderen. Om ervoor te zorgen dat die personen van nieuwe
technische ontwikkelingen op de hoogte blijven, moeten certificaten een
beperkte geldigheid hebben en mag de initiële geldigheidstermijn slechts op
basis van verplichte periodieke opleiding worden verlengd. (6) Om coherentie met monitoring-
en rapportagevereisten op grond van het UNFCCC en met Besluit 4/CMP.7 van de
Conferentie van de Partijen waarin de partijen bij het Kyotoprotocol
bijeenkomen te garanderen, moet aardopwarmingsvermogen worden berekend in
termen van het aardopwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van één
kilogram van een gas in verhouding tot één kilogram CO2. De
berekening moet indien mogelijk worden gebaseerd op het door de IPCC goedgekeurde
vierde evaluatieverslag. (7) Aangezien er geschikte
alternatieven zijn, moet het huidige verbod op het gebruik van
zwavelhexafluoride bij het spuitgieten van magnesium en de recycling van
magnesiumspuitgietlegeringen worden uitgebreid tot faciliteiten die minder dan
850 kg per jaar gebruiken. Evenzo moet, met een passende overgangstermijn, het
gebruik van koelvloeistoffen met een zeer hoog aardopwarmingsvermogen
("GWP") worden verboden voor het servicen of onderhouden van
koelapparatuur met een hoeveelheid koelmiddelvulling equivalent aan 5 ton CO2
of meer. (8) Er moeten extra
verbodsbepalingen ten aanzien van het op de markt brengen van nieuwe apparatuur
voor koeling, klimaatregeling en brandbeveiliging die middels specifieke
gefluoreerde broeikasgassen werkt, worden ingevoerd indien er geschikte
alternatieven voor het gebruik van die stoffen beschikbaar zijn. In het licht
van toekomstige technische ontwikkelingen en de beschikbaarheid van
kostenefficiënte alternatieven voor het gebruik van gefluoreerde
broeikasgassen, moet de Commissie bevoegd zijn om andere producten en
apparatuur op te nemen of, eveneens tijdelijk, bepaalde categorieën producten
of apparatuur uit te sluiten waarvoor alternatieve stoffen die onder de
vastgestelde limiet voor aardopwarmingsvermogen vallen om technische of
economische redenen, inclusief onvoldoende aanbod van alternatieve stoffen op
de markt om aan de vraag te voldoen, of ten gevolge van geldende
veiligheidsnormen die het gebruik van relevante alternatieven uitsluiten, niet
beschikbaar zijn. (9) Die verbodsbepalingen mogen
slechts worden ingevoerd indien zij resulteren in lagere totale
broeikasgasemissies, met name van zowel de lekkage van gefluoreerde
broeikasgassen als van de CO2-emissies die resulteren uit het energieverbruik
ervan. Apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, moet aldus worden
toegelaten als de totale broeikasgasemissies ervan kleiner zijn dan die welke
zouden resulteren uit equivalente apparatuur zonder gefluoreerde broeikasgassen
die het maximaal toegestane energieverbruik heeft als aangegeven in
desbetreffende uitvoeringsmaatregelen welke zijn vastgesteld op grond van
Richtlijn 2009/125/EG (ecologisch ontwerp)[41]. (10) Om ervoor te zorgen dat
slechts personen die naar behoren zijn gecertificeerd niet-hermetisch
afgesloten koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur installeren, moet
het verboden zijn deze apparatuur voorgevuld met fluorkoolwaterstoffen op de
markt brengen. Deze maatregel moet ook garanderen dat alle hoeveelheden die worden
gebruikt om die apparatuur voor het eerst te vullen aan de
verminderingsmaatregelen onderworpen zijn. (11) Het geleidelijk verminderen
van het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen blijkt de meest
effectieve, kostenefficiënte methode te zijn om emissies van die stoffen op
lange termijn te verminderen. (12) Om uitvoering te geven aan de
geleidelijke vermindering van het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen
moet de Commissie aan individuele producenten en invoerders quota voor het op
de markt brengen ervan toewijzen opdat de totale kwantitatieve limiet voor het
op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen in de Unie niet wordt
overschreden. (13) De quotatoewijzing aan
individuele ondernemingen moet gebaseerd zijn op de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen
die zij tijdens de referentieperiode van 2008 tot 2011 hebben geproduceerd of
ingevoerd. Om kleine exploitanten echter niet uit te sluiten, moet vijf procent
van de totale kwantitatieve limiet worden gereserveerd voor invoerders en
producenten die in de referentieperiode niet meer dan 1 ton gefluoreerde
broeikasgassen hebben ingevoerd of geproduceerd. (14) Door de quota regelmatig te
herberekenen, moet de Commissie ervoor zorgen dat nieuwe exploitanten hun
activiteiten mogen voortzetten op basis van de gemiddelde volumes die zij in
het recente verleden op de markt hebben gebracht. (15) De Commissie moet ervoor
zorgen dat, op basis van de handelsvergunningenregeling volgens Verordening
(EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009
betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen[42],
voor het beheren van de quota een centraal elektronisch register wordt
ingevoerd. (16) Om de flexibiliteit van de
markt in bulkfluorkoolwaterstoffen te behouden, moet, ook voor producenten en
invoerders die niet eerder actief waren in de sector, het overdragen van
quota’s toegestaan zijn. (17) Om de effectiviteit van de
verordening te kunnen monitoren, moet het toepassingsgebied van de huidige
rapportageverplichtingen worden uitgebreid tot andere gefluoreerde stoffen die
een significant GWP hebben of die waarschijnlijk in de lijst van bijlage I
opgenomen gefluoreerde broeikasgassen zullen vervangen. Om dezelfde reden moet
ook de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen en de invoer van die gassen
wanneer zij in producten en apparatuur vóórkomen, worden gerapporteerd. Er
moeten de-minimisdrempels worden vastgesteld om, in het bijzonder voor kleine
en middelgrote ondernemingen en micro-ondernemingen, onevenredige
administratieve lasten te vermijden. (18) De Commissie moet zich
belasten met het voortdurend monitoren van de effecten van het verminderen van
het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen, inclusief het effect van
vermindering op het aanbod voor toestellen indien het gebruik van
fluorkoolwaterstoffen in lagere levenscyclusemissies zou resulteren dan wanneer
een alternatieve technologie zou worden gebruikt. De monitoring moet eveneens
de vroege ontdekking van gezondheids- of veiligheidproblemen ten gevolge van
negatieve effecten op de beschikbaarheid van geneesmiddelen garanderen. Vóór
2030 moet tijdig een uitgebreide toetsing worden uitgevoerd om de bepalingen
van deze verordening in het licht van de uitvoering ervan en van nieuwe
ontwikkelingen aan te passen en, indien passend, verdere
verminderingsmaatregelen vast te stellen. (19) Teneinde uniforme voorwaarden
voor de uitvoering van deze verordening te garanderen, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om het formaat te bepalen van de
registraties die moeten worden bijgehouden inzake de apparatuur die is
geïnstalleerd, geservicet of onderhouden, hersteld of buiten dienst gesteld,
van de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma’s en van de
etiketten voor producten en apparatuur, om voor de invoerders en producenten
referentiewaarden te bepalen op basis van de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen
die in de Unie op de markt zijn gebracht en om het formaat en de methode voor
het indienen van rapporten te bepalen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend
in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften
en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[43]. (20) Om rekening te houden met de
technologische vooruitgang en de ontwikkeling van de markten waarop deze
verordening van invloed is, en om naleving van internationale overeenkomsten te
garanderen, moet ten aanzien van het volgende de bevoegdheid om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd: bepalen van
vereisten voor standaard lekkagecontroles; uitbreiding van de lijst van
apparatuur die onderworpen is aan verplichte terugwinning van gefluoreerde
broeikasgassen; bepalen van minimumvereisten en voorwaarden voor de wederzijdse
erkenning van opleidingsprogramma's voor personen die de apparatuur
installeren, onderhouden, herstellen of buiten dienst stellen en die op
lekkages controleren en gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen, en voor de
certificering van de personen en bedrijven die die taken verrichten; wijzigen
van etiketteringsvereisten; verbieden van het op de markt brengen van meer
producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of ervan
afhankelijk zijn; wijzigen van de maximumhoeveelheden fluorkoolwaterstoffen die
op de markt mogen worden gebracht en vrijstellen, om gezondheids- en
veiligheidsredenen, van het quotavereiste van het aanbod van
fluorkoolwaterstoffen voor specifieke kritieke toepassingen; bepalen van de
regels voor het herberekenen van de referentiewaarden voor het op de markt
brengen van fluorkoolwaterstoffen door individuele ondernemingen en wijzigen of
aanvullen van het mechanisme voor de toewijzing van quota; herzien van de
drempelwaarden inzake rapportagevereisten; vaststellen van vereisten voor de
rapportagesystemen inzake emissies van gefluoreerde broeikasgassen en het
gebruik van de door de lidstaten verzamelde gegevens betreffende emissies;
opnemen van andere stoffen met een significant aardopwarmingsvermogen in de
lijsten van stoffen waarvoor deze verordening geldt en actualiseren van de
lijsten op basis van nieuwe wetenschappelijke bevindingen, in het bijzonder het
aardopwarmingsvermogen van de in de lijsten van de bijlagen bij de verordening
opgenomen stoffen. (21) Het is van bijzonder belang
dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt,
onder meer met deskundigen. De Commissie moet bij de voorbereiding en
opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende
documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het
Europees Parlement en de Raad. (22) Deze verordening wijzigt en
completeert Verordening (EG) nr. 842/2006, die dan ook moet worden vervangen, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Hoofdstuk I
Algemene bepalingen Artikel 1
Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt
verstaan onder: (1)
"gefluoreerde broeikasgassen":
fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's), zwavelhexafluoride
(SF6) en andere broeikasgassen die fluor bevatten, als opgenomen in
de lijst van bijlage I, alleen of in een mengsel; (2)
"aardopwarmingsvermogen"
("GWP"): het klimaatopwarmingsvermogen van een broeikasgas in
verhouding tot dat van koolstofdioxide ("CO2"), berekend
in termen van het opwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van één
kilogram van een gas in verhouding tot één kilogram CO2, als
neergelegd in de bijlagen I, II en III; (3)
"ton CO2-equivalent": een
hoeveelheid broeikasgassen, of mengsel dat die gassen bevat, uitgedrukt als het
product van het gewicht van de broeikasgassen in metrische ton en het aardopwarmingsvermogen
ervan; (4)
"exploitant": de natuurlijke of de
rechtspersoon die de onder deze verordening vallende apparatuur en systemen
bezit en de feitelijke macht over het technisch functioneren ervan uitoefent; (5)
"gebruik": het gebruik van gefluoreerde
broeikasgassen bij de productie, het onderhoud of de service, inclusief de
navulling, van producten en apparatuur, of bij andere processen; (6)
"op de markt brengen": het voor het eerst
in de Unie, al dan niet tegen betaling, leveren of beschikbaar stellen aan derden,
of gebruiken voor eigen rekening in geval van een producent, of het invoeren in
het douanegebied van de Unie volgens een douaneprocedure die gebruik of werking
van de ingevoerde goederen in de Unie mogelijk maakt; (7)
"hermetisch afgesloten systeem": een systeem
waarin alle delen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten tijdens de fabricage
ervan hermetisch zijn afgesloten door lassen, solderen of anderszins afdichten
middels permanente verbinding en waarvan het koelcircuit niet hoeft te worden
geopend om het systeem in werking te stellen; (8)
"een niet-navulbare houder": een houder
die uitsluitend bestemd is om gefluoreerde broeikasgassen te vervoeren of op te
slaan en die niet kan worden nagevuld zonder daartoe te zijn aangepast of die
op de markt is gebracht zonder dat erin is voorzien dat deze voor navulling
worden teruggezonden; (9)
"terugwinning": het verzamelen en opslaan
van gefluoreerde broeikasgassen van producten, apparatuur of houders gedurende
het onderhoud of de service of voor de verwijdering van de producten,
apparatuur of houders; (10)
"recycling": het hergebruik van een
teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas na een gewoon reinigingsproces; (11)
"regeneratie": de opwerking van een
teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas zodat het gas, gelet op het beoogde
gebruik, aan een vergelijkbare prestatienorm voldoet als een nieuw
geproduceerde stof; (12)
"vernietiging": het proces waarbij het
gefluoreerde broeikasgas in zijn geheel of grotendeels definitief wordt omgezet
of ontleed in één of meer stabiele stoffen die geen gefluoreerde broeikasgassen
zijn; (13)
"stationair": niet in beweging tijdens de
werking; (14)
"ééncomponentschuim": een
schuimsamenstelling in één spuitbus in een vloeibare toestand die niet
gereageerd heeft of gedeeltelijk gereageerd heeft en die uitzet of verhardt wanneer
zij de houder verlaat; (15)
"koelwagen": een motorvoertuig met een
maximumgewicht van meer dan 3,5 ton dat primair bestemd en gebouwd is om
goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust; (16)
"koelaanhangwagen": een voertuig dat
bestemd en gebouwd is om door een vrachtwagen of een trekker te worden
gesleept, primair om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is
uitgerust; Hoofdstuk II
Insluiting Artikel 2
Preventie van emissies 1. Het opzettelijk emitteren van
gefluoreerde broeikasgassen in de atmosfeer is verboden indien de emissie
technisch niet noodzakelijk is voor het beoogde gebruik. 2. De exploitanten van
apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, treffen voorzorgsmaatregelen
om de onopzettelijke emissie ervan (hierna "lekkage") te voorkomen. 3. Indien een lekkage van die
gassen wordt ontdekt, zorgen de exploitanten ervoor dat de apparatuur zonder
nodeloos uitstel wordt hersteld. Indien een lekkage in de apparatuur is hersteld,
zorgen de exploitanten ervoor dat de apparatuur binnen één maand na de
herstelling door gecertificeerde personen wordt gecontroleerd om na te gaan of
de herstelling effectief is geweest. 4. Personen en ondernemingen die
de volgende taken uitvoeren, worden gecertificeerd overeenkomstig artikel 8: (a)
installeren, servicen, onderhouden, herstellen of
buiten dienst stellen van in artikel 3, lid 1, bedoelde apparatuur; (b)
servicen, onderhouden, herstellen of buiten dienst
stellen van mobiele klimaatregelingsapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen
bevat; (c)
installeren, servicen, onderhouden, herstellen of
buiten dienst stellen van elektrische schakelinrichtingen die SF6
bevatten; (d)
leveren of ontvangen van gefluoreerde
broeikasgassen voor de taken als bedoeld in a), b) en c). Bij het uitvoeren van die taken treffen de in de
eerste alinea bedoelde personen en ondernemingen voorzorgsmaatregelen om
lekkage van gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen. 5. Elke persoon die het
installeren, servicen, onderhouden, herstellen of buiten dienst stellen van SF6
bevattende elektrische schakelinrichtingen of in artikel 3, lid 1, bedoelde
apparatuur aan een andere partij opdraagt, gaat na of die andere partij voor de
vereiste taken over de nodige certificaten uit hoofde van artikel 8 beschikt. Artikel 3
Controleren op lekkage 1. Exploitanten van apparatuur
die niet in schuimen opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevat met een
aardopwarmingsvermogen equivalent aan 5 ton CO2 zorgen ervoor dat de
apparatuur op lekkage wordt gecontroleerd. Apparatuur met als zodanig
geëtiketteerde hermetisch afgesloten systemen die gefluoreerde broeikasgassen
bevat met een aardopwarmingsvermogen equivalent aan minder dan 10 ton CO2 is
echter niet aan lekkagecontroles volgens dit artikel onderworpen. De controles worden uitgevoerd door personen die
zijn gecertificeerd overeenkomstig de regels van artikel 8. Dit lid geldt voor exploitanten van de volgende
gefluoreerde broeikasgassen bevattende apparatuur: (a)
stationaire koelapparatuur; (b)
stationaire klimaatregelingsapparatuur; (c)
stationaire warmtepompen; (d)
stationaire brandbeveiligingssystemen; (e)
koelwagens en koelaanhangwagens. 2. De controles ingevolge lid 1
worden uitgevoerd met de volgende frequentie : (a)
apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat
met een aardopwarmingsvermogen equivalent aan 5 ton CO2 of meer maar
minder dan 50 ton CO2, wordt ten minste om de 12 maanden op lekkage
gecontroleerd; (b)
apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat
met een aardopwarmingsvermogen equivalent aan 50 ton CO2 of meer
maar minder dan 500 ton CO2, wordt ten minste eenmaal om de zes
maanden op lekkage gecontroleerd; (c)
apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat
met een aardopwarmingsvermogen equivalent aan 500 ton CO2 of meer
wordt ten minste eenmaal om de drie maanden op lekkage gecontroleerd. 3. Indien met betrekking tot
brandbeveiligingssystemen als bedoeld in lid 1, onder d), een bestaande
inspectieregeling die aan de ISO 14520- of EN 15004-normen voldoet operationeel
is en het brandbeveiligingssysteem zo vaak als overeenkomstig lid 2 vereist is,
wordt geïnspecteerd, worden die inspecties geacht aan de verplichtingen van lid
1 te voldoen. 4. De Commissie is bevoegd om
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling
van vereisten voor de lekkagecontroles die overeenkomstig lid 1 van dit artikel
voor elk type apparatuur als in dit lid bedoeld moeten worden uitgevoerd, tot
bepaling van die apparatuuronderdelen die het meest waarschijnlijk zullen
lekken en tot wijziging van de lijst van apparatuur in lid 1 van dit artikel
teneinde in het licht van de markttrends en de technologische vooruitgang
andere typen apparatuur op te nemen. Artikel 4
Lekdetectiesystemen 1. De exploitanten van de in
artikel 3, lid 1, bedoelde apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat met
een aardopwarmingsvermogen equivalent aan 500 ton CO2 of meer,
zorgen ervoor dat de apparatuur is voorzien van een lekdetectiesysteem dat de
exploitant voor elke lekkage waarschuwt. De lekdetectiesystemen
worden ten minste eenmaal om de 12 maanden gecontroleerd om ervoor te zorgen
dat zij naar behoren functioneren. 2. In afwijking van artikel 3,
lid 2, onder b), wordt, indien apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat
met een aardopwarmingsvermogen equivalent aan 50 ton CO2 of meer
maar minder dan 500 ton CO2, van een lekdetectiesysteem is voorzien,
die apparatuur ten minste eenmaal om de 12 maanden op lekkage gecontroleerd. Artikel 5
Bijhouden van registraties 1. Exploitanten van apparatuur
die gefluoreerde broeikasgassen bevat die niet in schuimen zijn opgenomen,
belasten zich voor elk apparaat met het verrichten en bijhouden van
registraties van de volgende kenmerkende informatie voor de apparatuur: (a)
de hoeveelheid en het type geïnstalleerde
gefluoreerde broeikasgassen; (b)
de hoeveelheden toegevoegde gefluoreerde
broeikasgassen en de redenen voor het toevoegen ervan; (c)
het hoeveelheid teruggewonnen gefluoreerde
broeikasgassen; (d)
de waargenomen lekkagefrequentie; (e)
welke onderneming en persoon de apparatuur heeft
geïnstalleerd, geservicet, onderhouden en, indien van toepassing, hersteld of
buiten dienst gesteld; (f)
de datums en resultaten van de volgens artikel 3,
leden 1 en 3, uitgevoerde controles; (g)
als de apparatuur buiten dienst is gesteld, de
maatregelen die zijn genomen om de gefluoreerde broeikasgassen terug te winnen
en te verwijderen. Dit lid geldt voor exploitanten van elektrische
schakelinrichtingen die SF6 bevatten en van de in artikel 3, lid 2,
bedoelde apparatuur. 2. Tenzij de in lid 1 bedoelde
registraties in een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten opgezette
databank worden opgenomen, houden de in lid 1 bedoelde exploitanten de
registraties twee jaar na het buiten dienst stellen van de apparatuur bij. Tenzij de in lid 1 bedoelde registraties in een
door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten opgezette databank worden
opgenomen, houden personen of ondernemingen die de in lid 1, onder e), bedoelde
activiteiten voor exploitanten uitvoeren gedurende ten minste vijf jaar een
kopie van de registraties bij. De registraties worden op verzoek ter beschikking
gesteld van de bevoegde autoriteit of de Commissie. 3. De Commissie mag het formaat
van de in lid 1 bedoelde registraties bepalen en in een uitvoeringshandeling
aangeven hoe deze moeten worden verricht en bijgehouden. Die
uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21 bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 6
Emissies van productie Producenten van gefluoreerde verbindingen
treffen alle voorzorgsmaatregelen die noodzakelijk zijn om emissies van
gefluoreerde broeikasgassen tijdens productie, vervoer en opslag zo veel
mogelijk te beperken. Die producenten zorgen ervoor dat
trifluormethaan (HFC-23) dat in significante hoeveelheden als bijproduct wordt
geproduceerd, als onderdeel van het fabricageproces vernietigd wordt. Artikel 7
Terugwinning 1. De exploitanten van
apparatuur, inclusief mobiele apparatuur, die niet in schuimen opgenomen
gefluoreerde broeikasgassen bevat, stellen regelingen vast voor de terugwinning
van die gassen door personen en ondernemingen welke houder zijn van de
relevante certificaten als bedoeld in artikel 8 teneinde ervoor te zorgen dat
die gassen worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd. Die verplichting is van toepassing op exploitanten
van alle volgende apparatuur: (a)
de koelcircuits van koel-, klimaatregelings- en
warmtepompapparatuur; (b)
apparatuur die oplosmiddelen op basis van
gefluoreerde broeikasgassen bevat; (c)
brandbeveiligingssystemen en brandblussers; (d)
elektrische schakelinrichtingen. 2. De Commissie is bevoegd om
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
wijziging van de lijst van apparatuur in lid 1 teneinde ander typen apparatuur
op te nemen gezien de toenemende relevantie ervan ten gevolge van de
commerciële of technologische ontwikkeling. 3. Vóór verwijdering van een
houder van gefluoreerde broeikasgassen organiseert de persoon die de houder
voor vervoer of opslag heeft gebruikt de terugwinning van alle restgassen om
ervoor te zorgen dat deze worden gerecycleerd, geregenereerd of vernietigd. 4. Gebruikers van producten en
exploitanten van apparatuur die niet in lid 1 zijn opgenomen en gefluoreerde
broeikasgassen bevatten, organiseren voor zover haalbaar de terugwinning van de
gassen door personen die over passende kwalificaties beschikken teneinde ervoor
te zorgen dat deze gassen worden gerecycleerd, geregenereerd of vernietigd, of
organiseren voor zover haalbaar de vernietiging ervan zonder voorafgaande
terugwinning. Artikel 8
Opleiding en certificering 1. De lidstaten stellen
opleidings- en certificeringsprogramma’s vast voor de volgende personen: a) personen die de in de derde alinea van
artikel 3, lid 1, bedoelde apparatuur installeren, servicen, onderhouden,
herstellen of buiten dienst stellen; b) personen die SF6 bevattende
elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, herstellen
of buiten dienst stellen; c) personen die de lekkagecontroles
uitvoeren als bedoeld in artikel 3, lid 1; d) personen die gefluoreerde broeikasgassen
terugwinnen als bedoeld in artikel 7. 2. De in lid 1 bedoelde
opleidingsprogramma’s hebben betrekking op het volgende: a) geldende voorschriften en technische
normen; b) emissiepreventie; c) terugwinning van gefluoreerde
broeikasgassen; d) veilig omgaan met apparatuur van het type
en de omvang waarvoor het certificaat geldt; e) technologieën voor het vervangen of het
verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en het veilig
omgaan ermee. 3. Certificaten op grond van de
certificeringsprogramma’s als bedoeld in lid 1 worden afgegeven op voorwaarde
dat de aanvrager een overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgesteld
opleidingsprogramma heeft voltooid. 4. De lidstaten stellen
certificeringsprogramma's vast voor ondernemingen die voor andere partijen de
activiteiten uitvoeren welke worden vermeld in lid 1, punten a) tot en met d). 5. De certificaten als bedoeld
in de leden 1 en 3 zijn maximaal 5 jaar geldig. De lidstaten mogen de
geldigheid van de in lid 1 bedoelde certificaten verlengen wanneer de betrokken
persoon om de vijf jaar een verplichte periodieke opleiding volgt om de kennis
van de onderwerpen als bedoeld in lid 2 bij te werken. 6. De lidstaten stellen de
Commissie tegen 1 januari 2015 in kennis van hun opleidings- en
certificeringsprogramma's. Zij erkennen in een andere lidstaat afgegeven
certificaten. Zij beperken de vrijheid om diensten te verrichten of de vrijheid
van vestiging niet omdat een certificaat in een andere lidstaat is afgegeven. 7. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling
van minimumvereisten voor de opleiding en certificering als bedoeld in lid 1 en
tot bepaling van de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van certificaten. 8. De Commissie mag, middels
uitvoeringshandelingen, het formaat van de in lid 6 bedoelde kennisgeving
bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure. Hoofdstuk III
Op de markt brengen en regulering van het gebruik Artikel 9
Beperkingen op het op de markt brengen 1. Het op de markt brengen van
de in bijlage III vermelde specifieke producten en apparatuur is met ingang van
de in die bijlage vastgestelde datum verboden, waarbij, in voorkomend geval,
wordt gedifferentieerd naar gelang van het type of het aardopwarmingsvermogen
van het gefluoreerde broeikasgas. Voor de berekening van het aardopwarmingsvermogen
van de mengsels van gefluoreerde broeikasgassen die deze producten en
apparatuur bevatten, wordt de in bijlage IV vastgelegde methode toegepast. 2. Het in lid 1 bedoelde verbod
geldt niet voor apparatuur waarvoor in op grond van Richtlijn 2009/125/EG[44] vastgestelde eisen inzake
ecologisch ontwerp is vastgesteld dat als gevolg van een hogere
energie-efficiëntie tijdens de werking van de apparatuur de CO2-emissies
tijdens de levensduur ervan lager zijn dan die van equivalente apparatuur die
aan de desbetreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voldoet en geen
fluorkoolwaterstoffen bevat. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
wijziging van de lijst van bijlage III met het oog op het opnemen erin van
andere producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen met een
aardopwarmingsvermogen van 150 of meer bevatten of waarvan de werking op
dergelijke gassen berust, indien is vastgesteld dat alternatieven voor het
gebruik van gefluoreerde broeikasgassen of voor het gebruik van specifieke
typen gefluoreerde broeikasgassen beschikbaar zijn en dat het gebruik ervan in
lagere totale broeikasgasemissies zou resulteren, alsook met het oog op het
uitsluiten ervan, eventueel voor een vastgestelde termijn, van bepaalde
categorieën producten of apparatuur waarvoor om technische, economische of
veiligheidsredenen geen alternatieve stoffen beschikbaar zijn met een
aardopwarmingsvermogen dat lager is dan de vastgestelde limiet. Artikel 10
Etikettering en productinformatie 1. Producten en apparatuur die
gefluoreerde broeikasgassen bevatten, mogen niet op de markt worden gebracht,
tenzij ze geëtiketteerd zijn. Dit lid is van toepassing op de volgende soorten
apparatuur: (a)
koelapparatuur; (b)
klimaatregelingsapparatuur; (c)
warmtepompen; (d)
brandbeveiligingssystemen; (e)
elektrische schakelinrichtingen; (f)
spuitbussen die gefluoreerde broeikasgassen
bevatten; (g)
alle houders van gefluoreerde broeikasgassen. 2. Op het overeenkomstig lid 1
vereiste etiket is het volgende vermeld: (a)
de informatie dat het product of de apparatuur
gefluoreerde broeikasgassen bevat; (b)
de naam van de gefluoreerde broeikasgassen aan de
hand van de door de industrie aanvaarde benaming of, bij gebreke van een
dergelijke benaming, de chemische naam; (c)
met ingang van 1 januari 2017, de hoeveelheid
broeikasgassen die het product of de apparatuur bevat, uitgedrukt in gewicht en
CO2-equivalent. Indien de gefluoreerde broeikasgassen zich in een
hermetisch afgesloten systeem bevinden, wordt dit op het etiket vermeld. 3. Het etiket is duidelijk
leesbaar en onuitwisbaar en is aangebracht nabij de servicepunten voor het
vullen of terugwinnen van het gefluoreerde broeikasgas, of op dat gedeelte van
het product of de apparatuur dat het gefluoreerde broeikasgas bevat. 4. Schuim dat gefluoreerde
broeikasgassen bevat, mag niet op de markt worden gebracht, tenzij de
gefluoreerde broeikasgassen zijn aangegeven op een etiket waarop de door de
industrie aanvaarde benaming of, bij gebreke van een dergelijke benaming, de
chemische naam is vermeld. Op het etiket is duidelijk aangegeven dat het schuim
gefluoreerde broeikasgassen bevat. Bij foamboards wordt deze informatie duidelijk en
onuitwisbaar op de boards vermeld. 5. De in de leden 2 en 3
bedoelde informatie wordt opgenomen in de handleiding van dergelijke producten
en apparatuur. Bij producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen
bevatten met een aardopwarmingsvermogen van 150 of meer, wordt deze informatie
ook in beschrijvingen voor reclamedoeleinden opgenomen. 6. De Commissie kan door middel
van uitvoeringshandelingen de vorm van de in de leden 1 en 3 bedoelde etiketten
vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 21
bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. 7. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
wijziging van de in de leden 1 en 3 vastgestelde etiketteringsvoorschriften,
alsook tot wijziging van de in lid 1 vervatte lijst van producten en apparatuur
met het oog op het opnemen erin van andere producten en apparatuur wanneer
zulks passend is in het licht van de commerciële of technologische
ontwikkeling. Artikel 11
Regulering van het gebruik 1. Het gebruik van SF6
bij het spuitgieten van magnesium en bij de terugwinning van
spuitgietlegeringen van magnesium is verboden. Voor installaties waarbij de
gebruikte hoeveelheid SF6 kleiner is dan 850 kg per jaar, geldt dit
verbod pas met ingang van 1 januari 2015. 2. Het gebruik van SF6 voor
het vullen van autobanden is verboden. 3. Het gebruik van gefluoreerde
broeikasgassen, of van mengsels die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, met
een aardopwarmingsvermogen van 2500 of meer voor de service of het onderhoud
van koelapparatuur met een hoeveelheid koelmiddelvulling equivalent aan 5 ton
CO2 of meer is met ingang van 1 januari 2020 verboden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het
aardopwarmingsvermogen van mengsels die gefluoreerde broeikasgassen bevatten,
berekend overeenkomstig bijlage IV. Artikel 12
Voorvullen van apparatuur 1. Met ingang van [dd/mm/jjjj] [invullen
van de datum die 3 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening valt]
wordt koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur niet met
fluorkoolwaterstoffen gevuld voordat deze op de markt wordt gebracht of voordat
deze beschikbaar wordt gesteld voor de eindgebruiker met het oog op de eerste
installatie ervan. De apparatuur wordt door overeenkomstig artikel 8
gecertificeerde personen gevuld op de plaats waar het de bedoeling is deze te
gebruiken. 2. Lid 1 is niet van toepassing
op hermetisch afgesloten apparatuur of op apparatuur die een hoeveelheid
fluorkoolwaterstoffen bevat die kleiner is dan 2 % van de voorziene
maximumcapaciteit van de apparatuur. Hoofdstuk
IV
Vermindering van het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen Artikel 13
Vermindering van het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen 1. De Commissie draagt er zorg
voor dat de hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen die producenten en invoerders elk
jaar in de Unie op de markt mogen brengen, de overeenkomstig bijlage V
berekende maximumhoeveelheid voor het jaar in kwestie niet overschrijdt. Iedere
producent en invoerder ziet erop toe dat de overeenkomstig bijlage V berekende
hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen die hij op de markt brengt, het quotum niet
overschrijdt dat hem overeenkomstig artikel 14, lid 5, is toegewezen of dat
overeenkomstig artikel 16 aan hem is overgedragen. 2. Dit artikel is niet van
toepassing op fluorkoolwaterstoffen die in de Unie worden ingevoerd met de
bedoeling deze te vernietigen. Het is evenmin van toepassing op producenten of
invoerders van minder dan 1 000 ton CO2-equivalent
fluorkoolwaterstoffen per jaar. 3. Dit artikel en de artikelen
14, 16, 17 en 22 zijn ook van toepassing op fluorkoolwaterstoffen in polyolmengsels. 4. De Commissie is bevoegd om
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om: (a)
de in bijlage V vastgestelde maximumhoeveelheden te
wijzigen in het licht van de ontwikkelingen op de markt voor
fluorkoolwaterstoffen en daarmee samenhangende emissies; en (b)
het op de markt brengen voor specifieke
toepassingen vrij te stellen van het quotavereiste van lid 1 indien het gebruik
van fluorkoolwaterstoffen om gezondheids- en veiligheidsredenen noodzakelijk is
en indien een voldoende aanbod anders niet zou zijn verzekerd. Artikel 14
Toewijzing van quota voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen 1. Uiterlijk op 31 oktober 2014
stelt de Commissie door middel van uitvoeringsbesluiten voor iedere producent
of invoerder die overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 842/2006
gegevens heeft gerapporteerd, een referentiewaarde vast die is gebaseerd op het
jaargemiddelde van de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen die de betrokken
producent of invoerder volgens de door hem gerapporteerde gegevens van 2008 tot
en met 2011 heeft geproduceerd of ingevoerd. Bij de vaststelling van de
referentiewaarde wordt geen rekening gehouden met de gerapporteerde
hoeveelheden boven het quotum. De referentiewaarden worden berekend
overeenkomstig bijlage V bij deze verordening. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. 2. Producenten en invoerders die
geen productie of invoer voor de in lid 1 bedoelde referentieperiode hebben
gerapporteerd overeenkomstig artikel 6 van
Verordening (EG) nr. 842/2006, kunnen verklaren voornemens te
zijn het volgende jaar fluorkoolwaterstoffen te produceren of in te voeren. In deze verklaring, die aan de Commissie wordt
toegezonden, wordt melding gemaakt van de typen en hoeveelheden
fluorkoolwaterstoffen die naar verwachting op de markt zullen worden gebracht. De Commissie publiceert een kennisgeving met de
uiterste termijn voor de indiening van deze verklaringen. Voordat ondernemingen
overeenkomstig de leden 2 en 3 een verklaring indienen, registreren zij zich in
het register waarin artikel 15 voorziet. 3. Uiterlijk op 31 oktober 2017
en vervolgens om de drie jaar herberekent de Commissie de referentiewaarden
voor de in de leden 1 en 2 bedoelde producenten en invoerders op basis van het
jaargemiddelde van de overeenkomstig artikel 17 gerapporteerde hoeveelheden
fluorkoolwaterstoffen die na 1 januari 2015 zijn geproduceerd of ingevoerd. Zij
stelt deze referentiewaarden vast door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. 4. Producenten en invoerders
voor wie referentiewaarden zijn vastgesteld, kunnen verwachte extra
hoeveelheden volgens de in lid 2 beschreven procedure declareren. 5. Voor elk jaar met ingang van
het jaar 2015 wijst de Commissie volgens het in bijlage VI vastgestelde
toewijzingsmechanisme aan iedere producent en invoerder quota voor het op de
markt brengen van fluorkoolwaterstoffen toe. 6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vastlegging van het
mechanisme om overeenkomstig lid 3 de referentiewaarden te herberekenen, en tot
wijziging of aanvulling van het in bijlage VI vastgestelde mechanisme voor
het toewijzen van quota. Artikel 15
Quotaregister 1. Er wordt een elektronisch
quotaregister voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen ingesteld.
De Commissie neemt maatregelen voor het opzetten en het verzekeren van de
werking van dat elektronische register. In het elektronische register worden op hun
verzoek de volgende personen geregistreerd: (a)
producenten en invoerders aan wie overeenkomstig
artikel 14, lid 5, een quotum voor het op de markt brengen is toegewezen; (b)
producenten en invoerders aan wie overeenkomstig
artikel 16 een quotum is overgedragen; (c)
producenten en invoerders die overeenkomstig
artikel 14, lid 2, hun voornemen kenbaar hebben gemaakt een verklaring in te
dienen. 2. De Commissie draagt er zorg
voor dat de producenten en invoerders en de bevoegde instanties van de
lidstaten via dat register in kennis worden gesteld van de quota die zijn
toegewezen en van alle wijzigingen die er tijdens de toewijzingsperiode in
worden aangebracht. Artikel 16
Overdracht van quota Iedere producent of invoerder voor wie
overeenkomstig artikel 14, lid 1 of 3, een referentiewaarde is vastgesteld en
aan wie overeenkomstig artikel 14, lid 5, een quotum is toegewezen, mag dit
quotum voor alle of bepaalde hoeveelheden overdragen aan een andere onderneming
in de Unie die in het in artikel 15, lid 1, bedoelde register is geregistreerd.
De Commissie wordt vooraf in kennis gesteld van een dergelijke overdracht. Hoofdstuk V Rapportage Artikel 17
Rapportage over productie, invoer, uitvoer en vernietiging 1. Uiterlijk op 31 maart 2014 en
vervolgens elk jaar rapporteert iedere producent, invoerder en uitvoerder die
tijdens het voorgaande kalenderjaar meer dan een metrisch ton of
1 000 ton CO2-equivalent gefluoreerde broeikasgassen en in
bijlage II vermelde gassen heeft geproduceerd, ingevoerd of uitgevoerd,
aan de Commissie de in bijlage VII beschreven gegevens over elk van deze
stoffen voor het betrokken kalenderjaar. 2. Uiterlijk op 31 maart 2014 en
vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande
kalenderjaar meer dan een metrisch ton of 1 000 ton CO2-equivalent
gefluoreerde broeikasgassen en in bijlage II vermelde gassen heeft vernietigd,
aan de Commissie de in bijlage VII beschreven gegevens over elk van deze
stoffen voor het betrokken kalenderjaar. 3. Uiterlijk op 31 maart 2014 en
vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande
kalenderjaar meer dan 10 000 ton CO2-equivalent
gefluoreerde broeikasgassen en in bijlage II vermelde gassen in producten of
apparatuur op de markt heeft gebracht, aan de Commissie de in bijlage VII
beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar. 4. Elke onderneming die op grond
van de leden 1 en 3 moet rapporteren over het op de markt brengen tijdens het
voorgaande kalenderjaar van meer dan 10 000 ton CO2-equivalent
gefluoreerde broeikasgassen, ziet erop toe dat vóór de indiening van het
verslag de juistheid van de gegevens wordt geverifieerd door een onafhankelijke
auditor die overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG[45] is erkend of die
overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat bevoegd is om financiële
overzichten te verifiëren. De onderneming houdt het verificatieverslag ten
minste vijf jaar bij. Het verificatieverslag wordt op verzoek ter beschikking
gesteld van de bevoegde instantie en de Commissie. 5. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
wijziging, indien nodig, van de in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde
drempelwaarden voor de verplichtingen in het licht van de marktontwikkelingen
om te vermijden dat aanzienlijke hoeveelheden geproduceerde, ingevoerde of
uitgevoerde gefluoreerde broeikasgassen niet worden gemonitord of om de
administratieve lasten te verlichten in gevallen waarin de gerapporteerde
hoeveelheden verwaarloosbaar zijn. 6. De Commissie kan door middel
van uitvoeringshandelingen de vorm en indieningswijze van de in dit artikel
bedoelde verslagen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. 7. De Commissie neemt passende
maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de overeenkomstig dit
artikel bij haar ingediende informatie te beschermen. Artikel 18
Verzameling van emissiegegevens 1. De lidstaten verzamelen
gegevens over emissies van gefluoreerde broeikasgassen. Daartoe voeren zij, al naargelang het geval, een
van de volgende systemen in: a) een systeem waarbij op nationaal niveau
een databank wordt opgezet voor de verzameling van de overeenkomstig artikel 5,
lid 1, geregistreerde gegevens; b) een systeem waarbij bij een
representatieve steekproef van onder het bepaalde in artikel 5, lid 1, vallende
exploitanten enquêtes over emissies worden gehouden en uit deze enquêtes
resultaten worden geëxtrapoleerd. 2. De overeenkomstig lid 1 verzamelde
gegevens worden op verzoek ter beschikking van de Commissie gesteld. De
Commissie kan deze gegevens mededelen aan de overige lidstaten. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
vastlegging van de vereisten voor de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel
bedoelde systemen voor gegevensverzameling en tot bepaling of voor specifieke
sectoren een systeem als bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder a) of b), van
dit artikel moet worden opgezet. Hoofdstuk VI slotbepalingen Artikel 19
Evaluatie 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
wijziging van bijlage I met het oog op de opneming, in de lijst, van stoffen
met een significant aardopwarmingsvermogen die worden gebruikt ter vervanging
van reeds in deze bijlage vermelde stoffen en die in aanzienlijke hoeveelheden
worden uitgevoerd, ingevoerd, geproduceerd of op de markt worden gebracht. 2. De Commissie is
bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
actualisering van de bijlagen I, II en IV op basis van nieuwe wetenschappelijke
bevindingen, met name wat het aardopwarmingsvermogen van de vermelde stoffen
betreft. 3. Op basis van de
overeenkomstig artikel 17 gerapporteerde informatie over het op de markt
brengen en de overeenkomstig artikel 18, lid 2, beschikbaar gestelde informatie
over emissies van gefluoreerde broeikasgassen monitort de Commissie de
toepassing en gevolgen van deze verordening. Uiterlijk op 31 december 2020 publiceert de
Commissie een verslag over de beschikbaarheid van fluorkoolwaterstoffen op de
markt van de Unie, met name voor medische toepassingen. Uiterlijk op 31 december 2024 publiceert zij een
uitgebreid verslag over de gevolgen van deze verordening, dat onder meer een
prognose betreffende de blijvende vraag naar fluorkoolwaterstoffen na 2030
bevat. Artikel 20
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend
onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 3, lid 4,
artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 10, lid 7,
artikel 13, lid 5, artikel 14, lid 6, artikel 17, lid 5, artikel 18, lid 3, en
artikel 19, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de
Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [dd/mm/jjjj] [invullen
van de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. 3. Het Europees Parlement of de
Raad kan de in artikel 3, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 7, artikel 9,
lid 3, artikel 10, lid 7, artikel 13, lid 5, artikel 14, lid 6, artikel 17,
lid 5, artikel 18, lid 3, en artikel 19, leden 1 en 2, bedoelde
bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking
beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt
van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig
kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 3,
lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 10, lid 7,
artikel 13, lid 5, artikel 14, lid 6, artikel 17, lid 5, artikel 18, lid 3, en
artikel 19, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in
werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee
maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de
Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees
Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de
Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die
termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee
maanden verlengd. Artikel 21
Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan
door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr.
182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van
Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 22
Sancties 1. De lidstaten stellen de
regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze
verordening, en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat zij worden
toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op
[dd/mm/jjjj] [datum van toepassing] van deze regels in kennis en delen
haar onverwijld alle latere wijzigingen van die regels mee. 2. Afgezien van de in lid 1
bedoelde sancties mag aan ondernemingen die zich schuldig hebben gemaakt aan
een overschrijding van het quotum voor het op de markt brengen van
fluorkoolwaterstoffen dat hun overeenkomstig artikel 14, lid 5, is toegewezen
of dat overeenkomstig artikel 16 aan hen is overgedragen, slechts een
gereduceerd quotum worden toegewezen voor de toewijzingsperiode die volgt na de
ontdekking van de overschrijding. De omvang van de reductie wordt bepaald op
200 % van de hoeveelheid waarmee het quotum is overschreden. Indien de
omvang van de reductie groter is dan de overeenkomstig artikel 14, lid 5, toe
te wijzen omvang als quotum voor de toewijzingsperiode die volgt na de
ontdekking van de overschrijding, wordt voor deze toewijzingsperiode geen
quotum toegewezen en wordt het quotum voor de volgende toewijzingsperioden op
dezelfde manier gereduceerd totdat de volledige omvang in mindering is
gebracht. Artikel 23
Intrekking Verordening (EG) nr. 842/2006 wordt
ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening
gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen
volgens de concordantietabel in bijlage VIII. Artikel 24
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1
januari 2014. Deze verordening is
verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke
lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE I Gefluoreerde
broeikasgassen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 Stoffen || Aardopwarmingsvermogen[46] Industriële benaming || Chemische naam (Triviale naam) || Molecuulformule Deel 1: Fluorkoolwaterstoffen (HFK's) HFK-23 || trifluormehtaan (fluoroform) || CHF3 || 14800 HFK-32 || difluormethaan || CH2F2 || 675 HFK-41 || Fluormethaan(methylfluoride) || CH3F || 92 HFK-125 || pentafluorethaan || CHF2CF3 || 3 500 HFK-134 || 1,1,2,2-tetrafluorethaan || CHF2CHF2 || 1 100 HFK-134a || 1,1,1,2-tetrafluorethaan || CH2FCF3 || 1 430 HFK-143 || 1,1,2-trifluorethaan || CH2FCHF2 || 353 HFK-143a || 1,1,1-trifluorethaan || CH3CF3 || 4 470 HFK-152 || 1,2-difluorethaan || CH2FCH2F || 53 HFK-152a || 1,2-difluorethaan || CH3CHF2 || 124 HFK-161 || fluorethaan (ethylfluoride) || CH3CH2F || 12 HFK-227ea || 1,1,1,2,3,3,3-heptafluorpropaan || CF3CHFCF3 || 3 220 HFK-236cb || 1,1,1,2,2,3-hexafluorpropaan || CH2FCF2CF3 || 1 340 HFK-236ea || 1,1,1,2,3,3-hexafluorpropaan || CHF2CHFCF3 || 1 370 HFK-236fa || 1,1,1,3,3,3-hexafluorpropaan || CF3CH2CF3 || 9 810 HFK-245ca || 1,1,2,2,3-pentafluorpropaan || CH2FCF2CHF2 || 693 HFK-245fa || 1,1,1,3,3-hexafluorpropaan || CHF2CH2CF3 || 1030 HFK-365 mfc || 1,1,1,3,3-hexafluorbutaan || CF3CH2CF2CH3 || 794 HFK-43-10 mee || 1,1,1,2,2,3,4,5,5,5-decafluorpentaan || CF3CHFCHFCF2CF3 || 1 640 Deel 2: Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) PFK-14 || perfluormethaan (koolstoftetrafluoride) || CF4 || 7 390 PFK-116 || hexafluorethaan (perfluorethaan) || C2F6 || 12 200 PFK-218 || octafluorpropaan (perfluorpropaan) || C3F8 || 8 830 PFK-3-1-10 (R-31-10) || decafluorbutaan (perfluorbutaan) || C4F10 || 8 860 PFK-4-1-12 (R-41-12) || dodecafluorpentaan (perfluorpentaan) || C5F12 || 9 160 PFK-5-1-14 (R-51-14) || tetradecafluorhexaan (perfluorhexaan) || C6F14 || 9 300 PFK-c-318 || octafluorcyclobutaan (perfluorcyclobutaan) || c-C4F8 || 10 300 Deel 3: Andere geperfluoreerde verbindingen || zwavelhexafluoride || SF6 || 22 800 BIJLAGE II Andere
gefluoreerde stoffen die moeten worden gerapporteerd overeenkomstig artikel 17 Stoffen || Aardopwarmingsvermogen[47] Triviale naam / industriële benaming || Molecuulformule Deel 1: Onverzadigde fluorkoolwaterstoffen HFK-1234yf || CF3CF=CH2 || 4 Fn[48] HFK-1234ze || trans — CHF=CHCF3 || 7 Fn 48 Deel 2: Gefluoreerde ethers HFE-125 || CHF2OCF3 || 14 900 HFE-134 || CHF2OCHF2 || 6 320 HFE-143a || CH3OCF3 || 756 HCFE-235da2 || CHF2OCHClCF3 || 350 HFE-245cb2 || CH3OCF2CF3 || 708 HFE-245fa2 || CHF2OCH2CF3 || 659 HFE-254cb2 || CH3OCF2CHF2 || 359 HFE-347 mcc3 || CH3OCF2CF2CF3 || 575 HFE-347pcf2 || CHF2CF2OCH2CF3 || 580 HFE-356pcc3 || CH3OCF2CF2CHF2 || 110 HFE-449sl (HFE-7100) || C4F9OCH3 || 297 HFE-569sf2 (HFE-7200) || C4F9OC2:5 || 59 HFE-43-10pccc124 (H-Galden 1040x) || CHF2OCF2OC2F4OCHF2 || 1 870 HFE-236ca12 (HG-10) || CHF2OCF2OCHF2 || 2 800 HFE-338pcc13 (HG-01) || CHF2OCF2CF2OCHF2 || 1 500 || (CF3)2CFOCH3 || 343 || CF3CF2CH2OH || 42 || (CF3)2CHOH || 195 HFE-227ea || CF3CHFOCF3 || 1 540 HFE-236ea2 || CHF2OCHFCF3 || 989 HFE-236fa || CF3CH2OCF3 || 487 HFE-245fa1 || CHF2CH2OCF3 || 286 HFE 263fb2 || CF3CH2OCH3 || 11 HFE-329 mcc2 || CHF2CF2OCF2CF3 || 919 HFE-338 mcf2 || CF3CH2OCF2CF3 || 552 HFE-347 mcf2 || CHF2CH2OCF2CF3 || 374 HFE-356 mec3 || CH3OCF2CHFCF3 || 101 HFE-356pcf2 || CHF2CH2OCF2CHF2 || 265 HFE-356pcf3 || CHF2OCH2CF2CHF2 || 502 HFE 365 mcf3 || CF3CF2CH2OCH3 || 11 HFE-374pc2 || CHF2CF2OCH2CH3 || 557 || - (CF2)4CH (OH) - || 73 || (CF3)2CHOCHF2 || 380 || (CF3)2CHOCH3 || 27 Deel 3: Andere geperfluoreerde verbindingen PFPMIE || CF3OCF(CF3)CF2OCF2OCF3 || 10 300 Stikstoftrifluoride || NF3 || 17 200 Trifluormethyl-zwavel-pentafluoride || SF5CF3 || 17 700 Perfluorcyclopropaan || c-C3F6 || 17,340 Fn[49] BIJLAGE III In
artikel 9, lid 1, bedoelde verbodsbepalingen inzake het op de markt brengen Producten en apparatuur Zoals is bepaald in artikel 9, lid 1, tweede alinea, wordt, indien van toepassing, het aardopwarmingsvermogen (GWP) van mengsels die gefluoreerde broeikasgassen bevatten overeenkomstig bijlage IV berekend. || Ingangsdatum verbod 1. Niet-hervulbare containers voor gefluoreerde broeikasgassen die worden gebruikt voor de service, het onderhoud of het vullen van koel-, klimaatregelings- of warmtepompapparatuur, brandbeveiligingssystemen of schakelapparatuur, of als oplosmiddelen || 4 juli 2007 2. Niet-ingesloten systemen voor directe verdamping die HFK's en PFK's als koelmiddelen bevatten || 4 juli 2007 3. Brandbeveiligingssystemen en brandblussers || die PFK's bevatten || 4 juli 2007 die HFK-23 bevatten || 1 januari 2015 4. Vensters voor particuliere woningen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten || 4 juli 2007 5. Andere vensters die gefluoreerde broeikasgassen bevatten || 4 juli 2008 6. Schoeisel dat gefluoreerde broeikasgassen bevat || 4 juli 2006 7. Banden die gefluoreerde broeikasgassen bevatten || 4 juli 2007 8. Schuim met één component, behalve wanneer dit nodig is om aan nationale veiligheidsnormen te voldoen, die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevat || 4 juli 2008 9. Aërosolen die in de handel worden gebracht om aan het grote publiek voor amusements- of decoratiedoeleinden te worden verkocht, zoals opgenomen in bijlage XVII, punt 40, bij Verordening (EG) nr. 1907/2006[50], en signaalhoornen die HFK's met een GWP van 150 of meer bevatten || 4 juli 2009 10. Huishoudelijke koelkasten en diepvriezers die HFK's met een GWP van 150 of meer bevatten || 1 januari 2015 11. Koelkasten en diepvriezers voor het opslaan, uitstallen of de distributie van producten in de detailhandel en catering ("commercieel gebruik) – hermetisch afgesloten systemen || die HFK's met een GWP van 2500 of meer bevatten || 1 januari 2017 die HFK's met een GWP van 150 of meer bevatten || 1 januari 2020 12. Verplaatsbare klimaatregelingssystemen voor gebouwen (hermetisch afgesloten systemen die door de eindgebruiker van de ene kamer naar de andere kunnen worden verplaatst) die HFK's met een GWP van 150 of meer bevatten || 1 januari 2020 BIJLAGE IV Methode
voor de berekening van het totale aardopwarmingsvermogen van een mengsels als
bedoeld in artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 3 Het totale aardopwarmingsvermogen (GWP) van
een mengsel dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, wordt berekend als een
gewogen gemiddelde, afgeleid van de som van de massafracties van de individuele
stoffen vermenigvuldigd met het GWP ervan, tenzij anders is aangegeven, met
inbegrip van stoffen die geen gefluoreerde broeikasgassen zijn. Σ (stof X % × GWP) + (stof Y %
× GWP) + … (stof N % × GWP), daarbij is % de gewichtsbijdrage met een
tolerantie in gewicht van ± 1 %. Bijvoorbeeld: toepassing van de formule op een
gasmengsel bestaande uit 60 % dimethylether, 10 % HKF-152a en
30 % isobutaan: Σ (60 % x 1) + (10 % x 125) +
(30 % x 4) → totaal GWP = 14,3. De GWP's van de volgende niet-gefluoreerde
stoffen worden gebruikt om het GWP van mengsels te berekenen. Voor andere
stoffen die niet in deze bijlage zijn opgenomen is de standaardwaarde 0 van
toepassing. Stoffen || Aardopwarmingsvermogen[51] Triviale naam || Industriële benaming || Molecuulformule Methaan || || CH4 || 25 Distikstofoxide || || N2O || 298 Dimethylether || || CH3OCH3 || 1 Methyleenchloride || || CH2Cl2 || 9 Methylchloride || || CH3Cl || 13 Chloroform || || CHCl3 || 31 Ethaan || R-170 || CH3CH3 || 6 Propaan || R-290 || CH3CH2CH3 || 3 Butaan || R-600 || CH3CH2CH2CH3 || 4 Isobutaan || R-600a || CH(CH3)2CH3 || 3 Pentaan || R-601 || CH3CH2CH2CH2CH3 || 20 Isopentaan || R-601a || (CH3)2CHCH2CH3 || 4 Ethoxyethaan(Diethylether) || R-610 || CH3CH2OCH2CH3 || 4 Methylformiaat || R-611 || HCOOCH3 || 25 Waterstof || R-702 || H2 || 6 Ammoniak || R-717 || NH3 || 0 Ethyleen || R-1150 || C2H5 || 4 Propyleen || R-1270 || C3H6 || 2 BIJLAGE V Berekening
van de maximumhoeveelheid, referentiewaarden en quota voor het op de markt
plaatsen van fluorkoolwaterstoffen De in artikel 13, lid 1, bedoelde
maximumhoeveelheid wordt berekend door de volgende percentages toe te passen op
het jaarlijks gemiddelde van de totale hoeveelheid die in de Unie is ingevoerd
in de periode van 2008 tot en met 2011: Jaren || 2015 || 100 % 2016–17 || 93 % 2018–20 || 63 % 2021–23 || 45 % 2024–26 || 31 % 2027–29 || 24 % 2030 || 21 % De
maximumhoeveelheid, referentiewaarden en quota voor het op de markt brengen van
fluorkoolwaterstoffen als bedoeld in de artikelen 13 en 14 worden berekend als
de gecumuleerde hoeveelheden van alle soorten fluorkoolwaterstoffen, uitgedrukt
in ton CO2-equivalent. De berekening van de referentiewaarden en
quota voor het op de markt brengen als bedoeld in de artikelen 13 en 14 wordt
gebaseerd op de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen die producenten in invoerders
gedurende de toewijzingsperiode in de Unie op de markt hebben gebracht. Met hoeveelheden die worden overgebracht naar
een onderneming om in dezelfde toewijzingsperiode te worden uitgevoerd, wordt
geen rekening gehouden voor het berekenen van een quotum of het beoordelen van
naleving van artikel 13, lid 2, voor zover de uitvoer gedurende dezelfde
periode plaatsvindt en de uitvoerder dit meedeelt overeenkomstig artikel 17,
lid 1. Ongeacht de hoeveelheden in kwestie moet de transactie worden
geverifieerd overeenkomstig artikel 17, lid 4. BIJLAGE VI Toewijzingsmechanisme
als bedoeld in artikel 14 1. Bepaling van de hoeveelheid
die moet worden toegewezen aan ondernemingen waarvoor overeenkomstig artikel
14, leden 1 en 3, een referentiewaarde is vastgesteld Elke onderneming waarvoor een referentiewaarde
is vastgesteld, ontvangt een quotum dat overeenkomt met 95 % van de
referentiewaarde vermenigvuldigd met het in bijlage V voor het respectieve jaar
aangegeven percentage. 2. Bepaling van de hoeveelheid
die moet worden toegewezen aan ondernemingen die een verklaring hebben
ingediend krachtens artikel 14, lid 2 Ter bepaling van de hoeveelheid die moet
worden toegewezen aan ondernemingen waarvoor geen referentiewaarde is
vastgesteld en die geen verklaring hebben ingediend krachtens artikel 14, lid 3
wordt de som van de krachtens punt 1 toegewezen quota afgetrokken van de in
bijlage V voor een bepaald jaar vastgestelde maximumhoeveelheid (hoeveelheid
toe te wijzen in stap 1 van de berekening). 2.1. Stap 1 van de berekening Elke onderneming ontvangt een toewijzing die
overeenstemt met de in haar verklaring gevraagde hoeveelheid, die niet hoger is
dan een proportioneel aandeel van de in fase 1 toe te wijzen hoeveelheid. Het proportionele aandeel wordt berekend door
100 te delen door het aantal onderneming dat een verklaring heeft ingediend. De
som van de in stap in toegewezen quota wordt afgetrokken van de in stap 1 toe
te wijzen hoeveelheid om de in stap 2 toe te wijzen hoeveelheid te bepalen. 2.2. Stap 2 van de berekening Elke onderneming die niet 100 % van de in
haar verklaring in stap 1 gevraagde hoeveelheid heeft verkregen, ontvangt een
extra toewijzing die overeenstemt met het verschil tussen de gevraagde
hoeveelheid en de in stap 1 verkregen hoeveelheid. Deze mag echter het
proportionele aandeel van de in stap 2 toe te wijzen hoeveelheid niet
overschrijden. Het proportionele aandeel wordt berekend door het
getal 100 te delen door het aantal ondernemingen dat in aanmerking komt voor
toewijzing in fase 2 te delen. De som van de in stap 2 in toegewezen quota
wordt afgetrokken van de in stap 2 toe te wijzen hoeveelheid om de in stap 3
toe te wijzen hoeveelheid te bepalen. 2.3. Stap 3 van de
berekening Stap 2 wordt herhaald tot de in de volgende
fase toe te wijzen resterende hoeveelheid minder dan 1 000 ton CO2-equivalent
bedraagt. 3. Bepaling van de hoeveelheid
die moet worden toegewezen aan ondernemingen die een verklaring hebben
ingediend krachtens artikel 13, lid 4 Ter bepaling
van de hoeveelheid die moet worden toegewezen aan ondernemingen waarvoor een
referentiewaarde is vastgesteld en die een verklaring hebben ingediend
krachtens artikel 14, lid 4 wordt de som van de krachtens de punten 1 en 2
toegewezen quota afgetrokken van de in bijlage V voor een bepaald jaar vastgestelde
maximumhoeveelheid. Het krachtens de punten 2.1 en 2.2
vastgestelde toewijzingsmechanisme is van toepassing. BIJLAGE VII Krachtens
artikel 17 mee te delen gegevens 1. Elke in artikel 17, lid 1,
bedoelde producent brengt verslag uit over: (a)
de totale productie van elke stof in de Unie en
geeft daarbij de belangrijkste categorieën toepassingen waarvoor de stof wordt
gebruikt aan; (b)
de hoeveelheden van elke stof die hij in de Unie op
de markt heeft gebracht; (c)
de hoeveelheden van elke stof die respectievelijk
zijn gerecycleerd, geregenereerd en vernietigd; (d)
aan het begin en het einde van de verslagperiode
bestaande voorraden. 2. Elke in artikel 17, lid 1,
bedoelde invoerder brengt verslag uit over: (a)
de hoeveelheid van elke stof die hij in de Unie
heeft ingevoerd en geeft daarbij de belangrijkste categorieën toepassingen
waarvoor de stof wordt gebruikt aan; (b)
de hoeveelheden van elke stof die respectievelijk
zijn gerecycleerd, geregenereerd en vernietigd; 3. Elke in artikel 17, lid 1,
bedoelde uitvoerder brengt verslag uit over: (a)
de hoeveelheden van elke stof die hij uit de EU
heeft uitgevoerd voor andere doeleinden dan recycling, regeneratie of
vernietiging; (b)
de hoeveelheden van elke stof die hij heeft
uitgevoerd om respectievelijk te worden gerecycleerd, geregenereerd en
vernietigd. 4. Elke in artikel 17, lid 2,
bedoelde onderneming brengt verslag uit over: (a)
de hoeveelheden van elke stof die zijn vernietigd,
met inbegrip van de hoeveelheden die zich in producten of apparaten bevonden; (b)
de voorraden van elke stoffen die wachten op
vernietiging, met inbegrip van de hoeveelheden die zich in producten of
apparatuur bevinden; (c)
de voor de vernietiging gebruikte techniek. 5. Elke in artikel 17, lid 3,
bedoelde onderneming brengt verslag uit over: (a)
de categorieën producten of apparatuur; (b)
het aantal eenheden; (c)
de hoeveelheden van elke stof die zich in de producten
of de apparatuur bevinden. BIJLAGE VIII Concordantietabel Verordening (EG) nr. 842/2006 || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 1 Artikel 3, lid 1 || Artikel 2, lid 2 Artikel 3, lid 2, eerste alinea || Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2, tweede alinea || Artikel 2, lid 3, tweede alinea Artikel 3, lid 2, derde alinea || Artikel 3, lid 1, eerste alinea Artikel 3, lid 3 || Artikel 3, lid 3 Artikel 3, lid 4 || Artikel 3, lid 4 Artikel 3, lid 5 || Artikel 3, lid 5 Artikel 3, lid 6 || Artikel 4, lid 1 Artikel 3, lid 7 || Artikel 3, lid 6 Artikel 4, lid 1 || Artikel 6, lid 1 Artikel 4, lid 2 || Artikel 6, lid 3 Artikel 4, lid 3 || Artikel 6, lid 4 Artikel 4, lid 4 || Artikel 6, lid 5 Artikel 5, lid 1 || Artikel 8, lid 7 Artikel 5, lid 2, eerste zin || Artikel 8, leden 1 en 4 Artikel 5, lid 2, tweede zin || Artikel 8, lid 6, eerste zin Artikel 5, lid 2, derde zin || Artikel 8, lid 6, tweede zin Artikel 5, lid 3 || Artikel 2, lid 5 Artikel 5, lid 4 || Artikel 2, lid 4, onder d) Artikel 5, lid 5 || Artikel 8, lid 8 Artikel 6, lid 1, eerste alinea || Artikel 17, lid 1, eerste alinea Artikel 6, lid 1 || Artikel 17, lid 1, en bijlage VII Artikel 6, lid 2 || Artikel 17, lid 5 Artikel 6, lid 3 || Artikel 17, lid 6 Artikel 6, lid 4 || Artikel 18, lid 1 Artikel 7, lid 1 eerste alinea, eerste zin || Artikel 10, lid 1 Artikel 7, lid 1, tweede alinea, tweede en derde zin || Artikel 10, leden 2 en 3 Artikel 7, lid 2 || Artikel 10, lid 1, eerste alinea Artikel 7, lid 3, eerste zin || Artikel 10, lid 6 Artikel 7, lid 3, tweede zin || Artikel 10, lid 7 Artikel 8, lid 1 || Artikel 11, lid 1 Artikel 8, lid 2 || Artikel 11, lid 2 Artikel 9, lid 1 || Artikel 9, lid 1 Artikel 9, lid 2 || - Artikel 9, lid 3 || - Artikel 10 || Artikel 19, lid 3 Artikel 11 || - Artikel 12 || Artikel 21 Artikel 13, lid 1 || Artikel 22, lid 2, eerste alinea Artikel 13, lid 2 || Artikel 22, lid 2, tweede alinea Artikel 14 || - Artikel 15 || Artikel 24 Bijlage I – deel 1 || Bijlage I Bijlage I – deel 2 || Bijlage IV Bijlage II || Bijlage III [1] Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering
(IPCC) "Bijdrage van werkgroep III aan het vierde beoordelingsrapport van
de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, 2007". www.ipcc.ch/publications_and_data/ar4/wg3/en/contents.html [2] "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme
economie in 2050" COM(2011) 112. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0112:FIN:NL:HTML [3] Verslag van de Commissie over de toepassing, effecten en
adequaatheid van Verordening (EG) nr. 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde
broeikasgassen, COM(2011) 581 definitief. [4] Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement
en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PB L 161
van 14.6.2006, blz. 1). [5] Schwarz et al., 2011, "Preparatory study for a
review of Regulation (EC) No 842/2006 on certain fluorinated greenhouse
gases", Öko-Recherche et al. [6] Ter vergelijking: de kostenefficiënte, jaarlijkse
F-gasemissiereducties die uiterlijk in 2030 kunnen worden gehaald, komen ruwweg
overeen met de inspanningen die bedrijven welke onder de
emissierechtenhandelsregeling van de EU (ETS) vallen momenteel in twee jaar
moeten leveren. [7] "How to bring natural refrigerants faster to
market", Samenvattend verslag van ATMOsphere 2010, Internationale
werkgroep over natuurlijke koelmiddelen. [8] Conclusies van de Raad van 10 oktober 2011 over de
Voorbereidingen voor de 17e zitting van de Conferentie van de Partijen (CoP17)
bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC)
en de zevende zitting van de Conferentie waarin de Partijen bij het Protocol
van Kyoto bijeenkomen in Durban. [9] http://www.uncsd2012.org/thefuturewewant.html [10] http://www.unep.org/CCAC/ [11] Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011,
"Een brede aanpak van niet-CO2-gerelateerde antropogene emissies", P7_TA-PROV(2011)0384
en Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 "Een
koolstofarme economie in 2050 – EP-resolutie over een Routekaart naar een
concurrerende koolstofarme economie in 2050", P7_TA-PROV(2012)0086. [12] Verordening (EG) nr. 1493/2007 van de Commissie van 17
december 2007, PB L 332 van 18.12.2007, blz. 7. [13] Verordening (EG) nr. 1494/2007 van de Commissie van 17
december 2007, PB L 332 van 18.12.2007, blz. 25. [14] Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie van 19
december 2007, PB L 335 van 20.12.2007, blz. 10. [15] Verordening (EG) nr. 1497/2007 van de Commissie van 18
december 2007, PB L 333 van 19.12.2007, blz. 4. [16] Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Commissie van 2 april
2008, PB L 92 van 3.4.2008, blz. 3. [17] Verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie van 2 april
2008, PB L 92 van 3.4.2008, blz. 12. [18] Verordening (EG) nr. 305/2008 van de Commissie van 2 april
2008, PB L 92 van 3.4.2008, blz. 17. [19] Verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie van 2 april
2008, PB L 92 van 3.4.2008, blz. 21. [20] Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april
2008, PB L 92 van 3.4.2008, blz. 25. [21] Verordening (EG) nr. 308/2008 van de Commissie van 2 april
2008, PB L 92 van 3.4.2008, blz. 28. [22] http://ec.europa.eu/europe2020/priorities/sustainable-growth/index_en.htm [23] http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/small-business-act/index_en.htm [24] http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/small-business-act/index_en.htm [25] http://ec.europa.eu/energy/efficiency/index_en.htm [26] SKM Enviros, 2012, "Further Assessment of Policy
Options for the Management and Destruction of Banks of ODS and F-Gases in the
EU". http://ec.europa.eu/clima/policies/ozone/research/docs/ods_f-gas_destruction_report_2012_en.pdf [27] Becken et al., 2010. "Avoiding Fluorinated Greenhouse
Gases — Prospects for Phasing Out", Umweltbundesamt, Dessau, Duitsland. http://www.umweltbundesamt.de/uba-info-medien-e/3977.html [28] Technische en Economische Beoordelingsgroep van UNEP
(TEAP), Nairobi, 2009. "Assessment of Alternatives to HCFCs and HFCs and
Update of the TEAP 2005 Supplement Report Data", Protocol van Montreal,
Rapport van de Technische en Economische Beoordelingsgroep van UNEP. http://ozone.unep.org/teap/Reports/TEAP_Reports/teap-may-2009-decisionXX-8-task-force-report.pdf [29] Clodic et al., 2011, "1990 to 2010 Refrigerant
Inventories for Europe — Previsions on banks and emissions from 2006 to 2030
for the European Union", Armines/ERIE. http://www.epeeglobal.org/refrigerants/F-Gas-review/ [30] Brief van het Europees netwerk van de hoofden van
milieubeschermingsinstanties aan de commissarissen Potočnik, Hedegaard,
Tajani en Oettinger, 15 mei 2012. [31] Naar verwachting zal in 2030 20 % van de hoeveelheden
fluorkoolwaterstoffen die op de markt worden gebracht zich in ingevoerde
apparatuur bevinden. Als ingevoerde appartuur niet aan dezelfde
voorraadbeperkingen inzake F-gassen wordt onderworpen als in de EU
geproduceerde apparatuur, zullen het aandeel ingevoerde apparatuur en bijgevolg
de ongecontroleerde voorraad F-gassen zelfs nog hoger zijn. [32] Door het vullen van HFK-appartuur tijdens de installatie
ter plaatse zou ook de bezorgdheid kunnen worden verlicht van de
servicebedrijven, (hoofdzakelijk kmo's) dat nieuwe apparatuur momenteel niet
correct wordt geïnstalleerd, zonder de inzet van gecertificeerde deskundigen,
zoals voorgeschreven door de F-gasverordening. Dit
leidt tot extra emissies. AREA, 2010, "Position
paper: Review of Regulation (EC) No 842/2006 on certain fluorinated greenhouse
gases — pre-charged non-monobloc air-conditioning equipment". www.area-eur.be [33] Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in
2050, COM(2011) 112 definitief. [34] PB C […] van […], blz. […]. [35] PB C […] van […], blz. […]. [36] Besluit van de Raad van 15 december 1993 betreffende de
sluiting van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering
(PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11). [37] Intergouvernementele Werkgroep inzake
klimaatverandering (IPCC) "Contribution of Working Group III to the Fourth
Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, 2007",
Mitigation of Climate Change, Chapter 13.3.3. [38] Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in
2050, COM(2011) 112 definitief. [39] Verslag van de Commissie over de toepassing, effecten en
adequaatheid van Verordening (EG) nr. 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde
broeikasgassen, COM(2011) 581 definitief. [40] Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement
en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PB L 161
van 14.6.2006, blz. 1). [41] Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het
vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende
producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10). [42] PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1. [43] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [44] Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het
vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende
producten, PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10. [45] Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, PB L 275 van 25.10.2003,
blz. 32. [46] Gebaseerd op het vierde beoordelingsrapport dat is
aangenomen door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering,
tenzij anders is aangegeven. [47] Gebaseerd op het vierde beoordelingsrapport dat is
aangenomen door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering,
tenzij anders is aangegeven. [48] GWP overeenkomstig het Rapport van de beoordeling van 2010
van de wetenschappelijke beoordelingsgroep (SAP) van het Protocol van Montreal,
tabellen 1-11, op basis van twee collegiale getoetste wetenschappelijke
publicaties. http://ozone.unep.org/Assessment_Panels/SAP/Scientific_Assessment_2010/index.shtml [49] Minimumwaarde overeenkomstig het Forward Action Request
(verzoek om toekomstige maatregelen) van de UNFCCC. [50] Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees
Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en
beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische
stoffen (REACH) (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1). [51] Gebaseerd op het vierde beoordelingsrapport dat is
aangenomen door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering,
tenzij anders is aangegeven.