52012PC0424

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU) nr. 585/2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Oekraïne, naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 /* COM/2012/0424 final - 2012/0204 (NLE) */


TOELICHTING

Achtergrond van het voorstel

|| Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ("de basisverordening") in het kader van de procedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Oekraïne.

|| Algemene context Dit voorstel past in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat werd verricht in overeenstemming met de materiële en procedurele eisen in de basisverordening, en met name artikel 11, lid 3.

|| Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied De huidige maatregelen werden ingesteld bij Verordening (EU) nr. 585/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Oekraïne, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Kroatië.

|| Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

|| Raadpleging van belanghebbende partijen

|| Partijen die belang hebben bij de procedure, werden overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen.

|| Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

|| Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

|| Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een uitputtende lijst van factoren die moeten worden beoordeeld.

Juridische elementen van het voorstel

|| Samenvatting van de voorgestelde maatregel Op 29 juli 2011 heeft de Commissie op verzoek van de Oekraïense producent Interpipe een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Oekraïne. Bijgaand voorstel voor een verordening van de Raad is gebaseerd op de vaststelling dat de huidige antidumpingrechten op bepaalde, door Interpipe vervaardigde, naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, niet langer noodzakelijk zijn om een eind te maken aan schade veroorzakende dumping en dat de gewijzigde omstandigheden die tot de lagere dumpingmarge hebben geleid, blijvend van aard zijn. Daarom wordt voorgesteld dat de Raad het bijgevoegde voorstel voor een verordening tot wijziging van het thans geldende antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, afkomstig van LLC Interpipe Niko Tube en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant goedkeurt.

|| Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 11, lid 3.

|| Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

|| Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

|| De vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming.

|| De beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Unie, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, de bedrijven en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel is niet van toepassing.

|| Keuze van instrumenten

|| Voorgesteld instrument: verordening.

|| Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: de basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden.

Gevolgen voor de begroting

|| Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

2012/0204 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 585/2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Oekraïne, naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] ("de basisverordening"), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 3, 5 en 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie ("de Commissie"), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.           PROCEDURE

1.1.        Geldende maatregelen

(1)       Bij Verordening (EG) nr. 954/2006[2] heeft de Raad naar aanleiding van een onderzoek ("het oorspronkelijke onderzoek") een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Kroatië, Rusland en Oekraïne. De maatregelen bestonden uit een ad-valoremantidumpingrecht van 12,3 % tot 25,7 % voor bij name genoemde producenten-exporteurs in Oekraïne en een residueel recht van 25,7 % voor alle andere ondernemingen in Oekraïne. Het definitieve antidumpingrecht voor de producenten-exporteurs waarop het onderhavige nieuwe onderzoek betrekking heeft, CJSC Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube en OJSC Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant, thans LLC Interpipe Niko Tube en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant genaamd ("de indiener van het verzoek" of "Interpipe"), bedroeg 25,1 %.

(2)       Nadat Interpipe beroep tot nietigverklaring van Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad had ingesteld, heeft het Gerecht van de Europese Unie artikel 1 van de verordening nietig verklaard voor zover het voor Interpipe vastgestelde antidumpingrecht hoger was dan het geval zou zijn geweest indien op de uitvoerprijs geen correctie wegens commissie was toegepast wanneer de verkopen via de verbonden handelsmaatschappij Sepco SA waren afgewikkeld[3]. Op 16 februari 2012 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie het arrest van het Gerecht bevestigd[4].

(3)       Naar aanleiding van deze arresten heeft de Raad Verordening (EG) nr. 954/2006 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 540/2012[5], teneinde het voor Interpipe geldende antidumpingrecht te corrigeren voor zover dit onjuist was vastgesteld. Bijgevolg bedraagt het antidumpingrecht voor Interpipe thans 17,7 %.

(4)       Bij Verordening (EU) nr. 585/2012[6] heeft de Raad naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen de bij Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad ingevoerde maatregelen met betrekking tot de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Oekraïne ("het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen") gehandhaafd.

(5)       Derhalve worden thans de antidumpingrechten toegepast die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 585/2012, dat wil zeggen tussen 24,1 % en 35,8 % voor invoer uit Rusland en tussen 12,3 % en 25,7 % voor invoer uit Oekraïne, terwijl voor LLC Interpipe Niko Tube en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant een antidumpingrecht van 17,7 % geldt.

1.2.        Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(6)       De Commissie heeft op 29 juli 2011 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie ("het bericht van opening")[7] de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Oekraïne overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de basisverordening aangekondigd.

(7)       Het nieuwe onderzoek, dat beperkt is tot dumping, werd geopend naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van Interpipe. In het verzoek verstrekte Interpipe voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren.

1.3.        Onderzoek

(8)       Het onderzoek naar de hoogte van de dumping had betrekking op de periode van 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011 ("het tijdvak van het nieuwe onderzoek" of "TNO").

(9)       De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de autoriteiten van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie officieel van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(10)     Om de inlichtingen te verkrijgen die zij voor het onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden, die binnen de daarvoor gestelde termijn is beantwoord.

(11)     De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij voor de bepaling van de hoogte van de dumping nodig achtte. Bij de indiener van het verzoek en zijn verbonden handelsondernemingen LLC Interpipe Ukraine en Interpipe Europe SA werd ter plaatse een controle verricht.

2.           BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.        Betrokken product

(12)     Bij het betrokken product gaat het om hetzelfde product als dat gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 585/2012, waarbij de geldende maatregelen zijn ingesteld, dat wil zeggen naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal ("NBP"), met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalentiewaarde (carbon equivalent value, CEV) van niet meer dan 0,86 volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor Lastechniek (IIW)[8], van oorsprong uit Oekraïne, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 11 00, ex 7304 19 10, ex 7304 19 30, ex 7304 22 00, ex 7304 23 00, ex 7304 24 00, ex 7304 29 10, ex 7304 29 30, ex 7304 31 80, ex 7304 39 58, ex 7304 39 92, ex 7304 39 93, ex 7304 51 89, ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93 ("het betrokken product").

2.2.        Soortgelijk product

(13)     Het onderhavige onderzoek bevestigde wat in het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen al was vastgesteld, namelijk dat het in Oekraïne vervaardigde en naar de Unie uitgevoerde product, het op de binnenlandse markt van Oekraïne vervaardigde en verkochte product alsook het in de Unie door de producenten in de Unie vervaardigde en verkochte product dezelfde fysische en technische basiskenmerken en hetzelfde eindgebruik hebben. Deze producten worden derhalve beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.           DUMPING

3.1.        Voorafgaande opmerkingen

(14)     De producenten-exporteurs LLC Interpipe Niko Tube (Niko Tube) en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant (Interpipe NTRP) zijn volledige dochterondernemingen van Interpipe. Overeenkomstig de vaste praktijk van de instellingen is voor de twee producenten-exporteurs een gemeenschappelijke dumpingmarge berekend. Eerst is voor elke individuele producent-exporteur de dumpingmarge berekend en vervolgens is voor beide ondernemingen één enkele gewogen gemiddelde dumpingmarge vastgesteld.

(15)     Deze methode verschilt evenwel van die in het oorspronkelijke onderzoek, waar de gemeenschappelijke dumpingmarge is berekend door alle gegevens over productie, winstgevendheid en verkoop in de Unie van de twee productie-eenheden samen te nemen. Deze verandering van methode wordt gerechtvaardigd door een duidelijke verandering van de bedrijfsstructuur van de groep, waardoor kan worden vastgesteld welke productieonderneming een product heeft verkocht of geproduceerd, wat bij het oorspronkelijke onderzoek niet mogelijk was.

(16)     Voorts werd bij het oorspronkelijke onderzoek op grond van artikel 2, lid 5, van de basisverordening een correctie toegepast voor de energiekosten van Interpipe, zodat een redelijk beeld ontstaat van de kosten die in Oekraïne aan de productie en de verkoop van elektriciteit en gas zijn verbonden. Deze correctie werd noodzakelijk geacht omdat de Oekraïense gas- en elektriciteitsprijzen toentertijd aanzienlijk lager waren dan de gemiddelde prijs die in de Unie werd betaald, en niet de prijzen op de internationale markt weergaven. De correctie was gebaseerd op de gemiddelde prijzen die werden opgetekend in Roemenië, dat in die tijd deel uitmaakte van het onderzoek.

(17)     Anders dan bij het oorspronkelijke onderzoek het geval was, wordt een correctie voor energiekosten voor het onderhavige tussentijdse nieuwe onderzoek evenwel niet noodzakelijk geacht. Het onderzoek heeft aangetoond dat de gemiddelde energieprijzen in Oekraïne sinds het oorspronkelijke onderzoek voortdurend en veel sneller dan de gemiddelde prijzen in de Europese Unie zijn gestegen, zodat de desbetreffende kloof geleidelijk aan wordt gedicht. Van een aanzienlijk prijsverschil met betrekking tot energiekosten dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld en een correctie rechtvaardigde, is derhalve momenteel geen sprake.

(18)     Op grond van het bovenstaande wordt het niet opportuun geacht om in het kader van dit tussentijdse nieuwe onderzoek een correctie voor energiekosten toe te passen.

3.2.        Invoer met dumping in het TNO

3.2.1.     Normale waarde

(19)     In overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd eerst onderzocht of voor elke producent-exporteur de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers representatief was in vergelijking met de totale omvang van de verkoop bij uitvoer naar de Unie, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg. Uit het onderzoek is gebleken dat de binnenlandse verkoop voor beide producenten-exporteurs representatief was.

(20)     Voorts werd onderzocht of elke door de producenten-exporteurs op hun binnenlandse markt verkochte productsoort van het soortgelijke product voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer de indiener van het verzoek in het TNO van die productsoort op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een totale hoeveelheid had verkocht die ten minste 5% bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die hij naar de Unie had uitgevoerd.

(21)     Daarna werd in overeenstemming met artikel 2, lid 4, van de basisverordening onderzocht of de verkoop van elke productsoort in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt kon worden geacht in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde soort van het betrokken product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het TNO vastgesteld.

(22)     Voor de productsoorten waarvan meer dan 80 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid werd verkocht tegen prijzen die hoger lagen dan de productiekosten en waarvan de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde, naar productsoort, berekend als het gewogen gemiddelde van de werkelijke binnenlandse prijzen van alle verkopen van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

(23)     Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt van die soort tijdens het TNO.

(24)     De normale waarde voor de niet-representatieve soorten (d.w.z. die waarvan de binnenlandse verkoop minder dan 5 % van de verkoop bij uitvoer naar de Unie uitmaakte of die helemaal niet op de binnenlandse markt werden verkocht) werd berekend aan de hand van de productiekosten per productsoort, vermeerderd met een bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst. Was er sprake van binnenlandse verkoop, dan werd gebruikgemaakt van de winst van de normale transacties op de binnenlandse markt (per productsoort voor de betrokken productsoorten). Was er geen sprake van binnenlandse verkoop, dan werd gebruikgemaakt van de gemiddelde winst. Deze verandering van methode is toe te schrijven aan het feit dat na het oorspronkelijke onderzoek door een WTO-panel een verslag in de zaak Europese Gemeenschappen - Antidumpingmaatregel voor gekweekte zalm uit Noorwegen (European Communities - Anti-dumping Measure on Farmed Salmon from Norway)[9] is uitgebracht, dat door het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO is goedgekeurd, waarin wordt aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de feitelijke winstmarge die is vastgesteld voor de normale transacties van de relevante productsoorten waarvoor de normale waarde moet worden berekend.

(25)     Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelden de twee producenten-exporteurs dat de kosten van overcapaciteit niet in hun totale productiekosten voor het betrokken product in het TNO hadden mogen worden opgenomen, aangezien dit in strijd was met artikel 2, lid 5, van de basisverordening en de boekhoudkundige beginselen van de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) en in het bijzonder IAS 2. Met betrekking tot artikel 2, lid 5, moet worden opgemerkt dat wanneer de administratie van de betrokkene wordt geacht geen redelijk beeld te geven van de kosten in verband met de productie van het betrokken product, deze kosten ingevolge dit artikel moeten worden gecorrigeerd. Hoewel de onderneming niet op volle capaciteit produceerde, maakte zij wel kosten. Die kosten waren als zodanig opgevoerd in de resultatenrekening van de twee exportondernemingen en konden rechtstreeks worden gekoppeld aan het soortgelijke product. Verder werd de verwijzing naar IAS 2 irrelevant geacht, omdat die standaard tot doel heeft de administratieve verwerkingswijze van voorraden voor te schrijven en niet bepaalt wat onder productiekosten moet worden verstaan. Het argument werd dan ook afgewezen.

(26)     De producenten-exporteurs stelden eveneens dat bepaalde financiële uitgaven in verband met kredieten, die in de VAA-kosten waren opgenomen, buiten beschouwing hadden moeten worden gelaten. Volgens hen waren deze kredieten opgenomen om te voorzien in de behoefte van de onderneming aan liquiditeit en kortetermijnfinanciering en hielden zij geen verband met de productie van het betrokken product. Bij de controle ter plaatste bleek inderdaad dat de rentekosten hoofdzakelijk verband hielden met de financiering van het werkkapitaal. Derhalve werden de rentekosten aan alle producten toegerekend. De producenten-exporteurs konden niet aantonen dat de rentekosten specifiek voor andere doeleinden dan de financiering van het werkkapitaal waren gemaakt. De twee producenten-exporteurs konden geen nieuwe bewijzen overleggen ter staving van hun stelling, die dan ook van de hand werd gewezen.

3.2.2.     Uitvoerprijs

(27)     Alle uitvoer van het betrokken product door de twee producenten-exporteurs naar de Unie vond via een in Zwitserland gevestigde verbonden handelsonderneming rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Unie plaats. De uitvoerprijs werd daarom overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

3.2.3.     Vergelijking

(28)     Er zij aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening een correctie op de uitvoerprijs is toegepast voor verkopen via verbonden handelaars. In overeenstemming met het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Interpipe[10], waarin werd vastgesteld dat de correctie niet gerechtvaardigd was, is een dergelijke correctie bij dit tussentijdse nieuwe onderzoek evenwel niet toegepast.

(29)     De normale waarde en de uitvoerprijs van de twee producenten-exporteurs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden correcties toegepast voor vervoerskosten, rabatten en kortingen, commissies en krediet.

3.2.4.     Dumpingmarge

(30)     Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd afzonderlijk voor elk van de twee producenten-exporteurs de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort af fabriek. Zoals in overweging 14 vermeld, is vervolgens een gemeenschappelijke dumpingmarge voor Interpipe vastgesteld door één enkele gewogen gemiddelde dumpingmarge voor beide producenten-exporteurs binnen Interpipe te berekenen.

(31)     Op grond hiervan bedraagt de dumpingmarge, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, 13,8 %.

4.           BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(32)     In zijn verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek heeft de indiener van het verzoek gesteld dat veranderingen van de bedrijfsstructuur en de productieorganisatie alsmede een herstructurering van de verkooporganisatie op zowel de binnenlandse als de uitvoermarkt gevolgen hebben gehad voor zijn kostenstructuur, zodat het bestaande niveau van het antidumpingrecht niet langer noodzakelijk was om de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren.

(33)     Bijgevolg werd onderzocht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de gewijzigde omstandigheden die tot de opening van dit tussentijdse nieuwe onderzoek hebben geleid en de uitkomst daarvan van blijvende aard zijn.

(34)     Uit het onderzoek is gebleken dat de voornaamste factoren die tot de in dit nieuwe onderzoek vastgestelde lagere dumpingmarge hebben geleid, betrekking hebben op veranderingen van de bedrijfsorganisatie, waaronder een fusie tussen twee productieondernemingen, en een herstructurering van de verkooporganisatie, die is gestroomlijnd. Deze veranderingen, die van invloed waren geweest op de kostenstructuur van de indiener van het verzoek wat de productie en de verkoop van het betrokken product betreft, zijn van structurele aard; het is dus niet waarschijnlijk dat hierin in de nabije toekomst verandering optreedt. Bovendien waren er geen aanwijzingen voor een aanzienlijke volatiliteit van de prijzen van de indiener van het verzoek.

(35)     Daarom wordt geconcludeerd dat de veranderingen van blijvende aard zijn en dat de toepassing van de bestaande rechten op hun huidige niveau niet langer noodzakelijk is,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vermelding met betrekking tot LLC Interpipe Niko Tube en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant (Interpipe NTRP) in de tabel van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 585/2012 wordt vervangen door:

LLC Interpipe Niko Tube en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant (Interpipe NTRP) || 13.8 % || A743

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

                                                                       Voor de Raad

                                                                       De voorzitter

[1]               PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

[2]               PB L 175 van 29.6.2006, blz. 4.

[3]               Arrest van 10 maart 2009 in zaak T-249/06, Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT/Raad van de Europese Unie (Interpipe/Raad).

[4]               Arrest van 16 februari 2012 in gevoegde zaken C-191/09 P en C-200/09 P, Raad van de Europese Unie/Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT (Raad/Interpipe).

[5]               PB L 165 van 26.6.2012, blz. 1.

[6]               PB L 174 van 4.7.2012, blz. 5.

[7]               PB C 223 van 29.7.2011, blz. 8.

[8]               De CEV wordt bepaald volgens het Technisch Verslag van 1967, IIW doc. IX-555-67, gepubliceerd door het Internationaal Instituut voor Lastechniek (International Institute of Welding - IIW).

[9]               WT/DS337/R van 16 november 2007 – goedgekeurd door het Orgaan voor Geschillenbeslechting op 15 januari 2008.

[10]             Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 in gevoegde zaken C-191/09 P en C-200/09 P, Raad van de Europese Unie/Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT ("Interpipe").