Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor een regeling van financiële aansprakelijkheid in verband met scheidsgerechten voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten, die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is /* COM/2012/0335 final - 2012/0163 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Inleiding Het Verdrag van Lissabon heeft de buitenlandse
directe investeringen binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk
handelsbeleid van de Unie gebracht en daarmee onder de exclusieve bevoegdheid
van de Unie. Een belangrijk element van internationale overeenkomsten inzake
buitenlandse directe investeringen (doorgaans
"investeringsbeschermingsovereenkomsten" genoemd) is dat
investeerders een vordering kunnen instellen tegen een staat wanneer deze
mogelijk in strijd met de investeringsbeschermingsovereenkomst heeft gehandeld
(hierna "beslechting van geschillen tussen investeerders en staten"
genoemd). Wanneer een dergelijke geschillenbeslechtingsprocedure plaatsvindt,
gaan daarmee kosten gepaard voor de betrokken staat (administratiekosten in
verband met het geschil, honoraria van arbiters en advocaten) en kan deze,
indien in het ongelijk gesteld, zijn gehouden tot betaling van
schadevergoeding. De Unie is reeds partij bij één overeenkomst
waarbij in de mogelijkheid van beslechting van geschillen tussen investeerders
en staten is voorzien (het Verdrag inzake het Energiehandvest[1]) en de Unie zal trachten
dergelijke bepalingen ook opgenomen te krijgen in een aantal overeenkomsten
waarover momenteel wordt onderhandeld, of waarover in de toekomst nog zal
worden onderhandeld. Er moet dus worden nagedacht over de wijze waarop de
financiële gevolgen van dergelijke geschillen kunnen worden geregeld. Deze
verordening beoogt het kader voor een regeling van dergelijke gevolgen vast te
stellen. Het leidende en ordenende beginsel van deze
verordening is dat, ingeval van beslechting van geschillen tussen investeerders
en staten, die entiteit financieel aansprakelijk is die de litigieuze
behandeling heeft toegekend. Dit betekent dat wanneer de desbetreffende
behandeling wordt toegekend door de instellingen van de Unie, de financiële
aansprakelijkheid moet rusten bij de instellingen van de Unie. Wordt de
behandeling toegekend door een lidstaat van de Europese Unie, dan moet de
financiële aansprakelijkheid bij deze lidstaat rusten. Alleen wanneer de
handelingen van de lidstaat worden voorgeschreven door het recht van de Unie,
moet de financiële aansprakelijkheid bij de Unie rusten. Dit leidende beginsel
houdt tevens in dat moet worden nagedacht over de vraag of, en onder welke
voorwaarden, de Unie of de lidstaat die de litigieuze behandeling heeft
toegekend, moet optreden als verweerder, over hoe de samenwerking tussen de
Commissie en de lidstaat in specifieke zaken moet worden gestructureerd, hoe
met de mogelijkheid van schikking om te gaan en tot slot over de mechanismen
die nodig zijn om te waarborgen dat een eventuele aansprakelijkheidsverdeling
kan plaatsvinden. Bij deze aanvullende elementen moet tevens
rekening worden gehouden met de drie andere beginselen die aan deze verordening
ten grondslag liggen. Het eerste beginsel is dat de algemene uitwerking van de
aansprakelijkheidsverdeling uiteindelijk budgettair neutraal moet zijn voor de
Unie, zodat de Unie alleen de kosten draagt waaraan rechtshandelingen van haar
instellingen ten grondslag liggen. Het tweede beginsel is dat het mechanisme
zodanig moet werken, dat een investeerder uit een derde land niet mag worden
benadeeld door de noodzaak voor een regeling van de financiële
aansprakelijkheid binnen de Unie. Met andere woorden zal, in geval van een
meningsverschil tussen de Unie en de lidstaat, een aan de investeerder uit een
derde land toegewezen schadevergoeding worden betaald, en pas daarna naar de
interne verdeling binnen de Unie worden gekeken. Het derde beginsel is dat het
mechanisme de grondbeginselen moet eerbiedigen voor het externe handelen van de
Unie, zoals verankerd in de Verdragen en de rechtspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie, met name die van eenheid van externe
vertegenwoordiging en van loyale samenwerking. Er zij opgemerkt dat de Commissie in haar
mededeling "Naar een algemeen Europees internationaal
investeringsbeleid" de noodzaak voor deze verordening heeft voorzien[2]. In zijn resolutie over het toekomstig
internationaal investeringsbeleid van de EU heeft het Europees Parlement
expliciet om de nu voorgestelde verordening verzocht (paragraaf 35 van
resolutie A7-0070/2011, die werd aangenomen op 22 april 2011). Bovendien heeft
de Raad in zijn conclusies over een algemeen internationaal investeringsbeleid
(25 oktober 2010) de Commissie verzocht om de kwestie te bestuderen. Latere
discussies in de Raad, met name over de vaststelling van de toepasselijke
onderhandelingsrichtsnoeren voor bepaalde overeenkomsten waarover momenteel
onderhandelingen plaatsvinden, hebben de grote belangstelling van de Raad voor
dit initiatief bevestigd. 1.2. De bevoegdheid van de Unie om
investeringsbeschermingsovereenkomsten te sluiten en de internationale
aansprakelijkheid van de Unie in het kader van deze overeenkomsten De Commissie is van mening dat de Unie de
exclusieve bevoegdheid heeft om overeenkomsten te sluiten met betrekking tot
alle aangelegenheden die verband houden met buitenlandse investeringen, dat wil
zeggen zowel buitenlandse directe investeringen als portfolio-investeringen[3]. Artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie ("VWEU") verleent de exclusieve bevoegdheid ten aanzien van
buitenlandse directe investeringen. De bevoegdheid van de Unie ten aanzien van
portfolio-investeringen vloeit naar de mening van de Commissie voort uit
artikel 63 VWEU. Dit artikel bepaalt dat het kapitaalverkeer tussen de
lidstaten van de Unie en derde landen vrij van beperkingen moet zijn. Artikel
3, lid 2, VWEU voorziet in de exclusieve bevoegdheid van de Unie, wanneer een
regel vervat in een internationale overeenkomst "gevolgen kan hebben voor
gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen". Volgens
de Commissie moet de Unie ook exclusieve bevoegdheid hebben voor
aangelegenheden betreffende portefeuille-investeringen, aangezien de beoogde
regels, die zonder onderscheid ook op portefeuille-investeringen van toepassing
zullen zijn, gevolgen kunnen hebben voor de gemeenschappelijke regels inzake
kapitaalverkeer als bedoeld in artikel 63 van het Verdrag. Voorts is de Commissie van mening dat de
bevoegdheid van de Unie alle normen bestrijkt waarin teksten betreffende
investeringsbescherming voorzien, met inbegrip van die inzake onteigening. In
de eerste plaats heeft het Europese Hof van Justitie consequent geoordeeld dat
de bevoegdheid van de Unie voor het gemeenschappelijk handelsbeleid tevens
verplichtingen omvat die van toepassing zijn na binnenkomst (dat wil zeggen
nadat een goed is ingevoerd of een dienstverlener zich heeft gevestigd), ook
wanneer lidstaten de mogelijkheid houden om interne regels vast te stellen[4]. Er wordt dus algemeen erkend
dat de bevoegdheid van de Unie op het gebied van de handel in goederen niet
beperkt is tot grensbeschermingsmaatregelen, zoals tarieven of
invoercontingenten, maar zich ook uitstrekt tot aangelegenheden na invoer,
zoals het toekennen van een nationale behandeling of van een behandeling als
meest begunstigde natie wat betreft belastingen en andere interne wetten en
voorschriften[5],
of de afschaffing van onnodige handelsbelemmeringen voortkomend uit technische
voorschriften en normen[6].
Evenzo is men het er algemeen over eens[7]
dat de bevoegdheid van de Unie met betrekking tot de "handel in
diensten" niet beperkt is tot het gebied van de markttoegang, maar ook
aangelegenheden bestrijkt zoals nationale behandeling en behandeling als meest
begunstigde natie wat betreft interne wetten en voorschriften, alsook bepaalde
verplichtingen met betrekking tot de toepassing en de inhoud van binnenlandse
voorschriften. Volgens deze redenering moet de bevoegdheid van de Unie voor
buitenlandse directe investeringen en kapitaalverkeer ook de normen bestrijken
die van toepassing zijn na vestiging, met inbegrip van nationale behandeling en
behandeling als meest begunstigde natie, eerlijke en billijke behandeling en
bescherming tegen onteigening zonder compensatie. Voorts zij opgemerkt dat artikel 345 VWEU
uitsluitend bepaalt dat de Verdragen de regeling van het eigendomsrecht in de
lidstaten onverlet moeten laten. Verdragen die voorzien in
investeringsbescherming, hebben geen gevolgen voor de regeling van het
eigendomsrecht – zij eisen eerder dat er voor onteigening bepaalde voorwaarden
gelden, onder andere betaling van een compensatie. De specifieke regel in
artikel 345 impliceert dus niet dat de Unie geen bevoegdheid heeft op het
gebied van onteigeningsregels in investeringsbeschermingsovereenkomsten. Tot
slot is ook vastgesteld dat de bevoegdheid tot vaststelling en toepassing van
bepalingen inzake geschillenbeslechting, hand in hand gaat met de onderliggende
bevoegdheid ten aanzien van het onderwerp van de regels[8]. Hieruit volgt dat wanneer de overeenkomst
enkel door de Unie is gesloten, een investeerder uitsluitend tegen de Unie kan
opkomen. Dit zou ook het geval zijn als de toegekende behandeling waartegen in
een geschil tussen een investeerder en een staat wordt opgekomen, niet door de
Unie maar door een lidstaat is toegekend. De Commissie is van mening dat,
wanneer zowel de Europese Unie als de lidstaten partij zijn bij een
overeenkomst en er moet worden bepaald wie volgens internationaal recht voor
een bepaalde rechtshandeling aansprakelijk is, niet de opsteller van de
rechtshandeling in deze leidend is, maar de bevoegdheid ten aanzien van het
onderwerp van de betrokken internationale regels, zoals deze in het Verdrag is
verankerd. In dit verband is irrelevant dat een lidstaat ingevolge de regels
inzake de interne markt bevoegd is tot het opstellen van wetgeving voor zijn
nationale bereik. Het Hof van Justitie heeft deze redenering in
zijn rechtspraak bevestigd. In Advies 1/91 heeft het Hof bijvoorbeeld als volgt
geoordeeld (onderstreping toegevoegd): Artikel 2, onder c), van het Akkoord omschrijft
het begrip Verdragsluitende Partij. Wat de Gemeenschap en haar lidstaten
betreft, ziet die term, naar gelang van het geval, op de Gemeenschap en haar
lidstaten, op de Gemeenschap of op haar lidstaten. Welke van die drie
mogelijkheden wordt gekozen, hangt af van de van geval tot geval relevante
bepalingen van het Akkoord en van de respectieve bevoegdheden van de
Gemeenschap en de lidstaten, zoals voortvloeiend uit het EEG- en het
EGKS-Verdrag[9]. In de internationale context heeft de
Commissie voor Internationaal Recht (International Law Commission, ILC) erkend
dat tussen een internationale organisatie en haar leden bijzondere regels van
toepassing kunnen zijn. Bij de uitwerking van haar ontwerpartikelen inzake de
aansprakelijkheid van internationale organisaties bepaalt de Commissie voor
Internationaal Recht dat haar regels inzake aansprakelijkheid in bepaalde
situaties mogelijk niet van toepassing zijn of moeten worden gewijzigd[10]. Ofschoon de Unie, om bovengenoemde redenen, in
beginsel internationaal aansprakelijk is voor schending van een binnen haar
bevoegdheid vallende bepaling, kan onder het recht van de Unie in een verdeling
van de financiële aansprakelijkheid tussen de Unie en de lidstaten worden
voorzien. Zoals hieronder wordt besproken in paragraaf 1.3, is de Commissie van
mening dat het passend is dat elke lidstaat de financiële aansprakelijkheid
voor zijn eigen rechtshandelingen draagt, tenzij deze rechtshandelingen door
het recht van de Unie zijn voorgeschreven. Evenzo kan, hoewel de Unie om bovengenoemde redenen
in geschillen over een vermeende schending van een bepaling van een
internationale overeenkomst ten aanzien waarvan zij exclusief bevoegd is, zelfs
als deze schending het gevolg is van handelen van een lidstaat, in beginsel als
verweerder zou moeten optreden, een lidstaat niettemin -zoals uitdrukkelijk is
bepaald in artikel 2, lid 1, VWEU- worden gemachtigd om in passende situaties
als verweerder op te treden: er zou immers een groot (ook tijdelijk) beroep op
de begroting en de middelen van de Unie kunnen worden gedaan wanneer zij in
alle zaken als verweerder zou optreden. Dit betekent dat het, in plaats van
mechanismen op basis van een strikte toepassing van de bevoegdheidsregels op te
zetten, passender is pragmatische oplossingen voor te stellen die
rechtszekerheid voor de investeerder waarborgen en te voorzien in alle
mechanismen die nodig zijn voor een soepel verloop van de arbitrage en die
uiteindelijk de passende verdeling van financiële aansprakelijkheid mogelijk
maken. Zoals in de onderstaande paragraaf 1.4 wordt uitgelegd, is de Commissie
van mening dat de lidstaten moet worden toegestaan als verweerder op te treden
om hun eigen handelingen te verdedigen, behalve in bepaalde situaties waarin
het belang van de Unie anders vereist. Dit dient te gebeuren met volledige
eerbiediging van het beginsel van eenheid van externe vertegenwoordiging. 1.3. Verdeling van financiële
aansprakelijkheid Zoals hierboven is uiteengezet, zal de
beslechting van geschillen tussen investeerders en staten voor de betrokken
partijen kosten met zich meebrengen, zowel wat vergoedingen als de betaling van
een uiteindelijke schadevergoeding aangaat. Het is van belang de uitvoering en
het beheer van een verzoek om arbitrage in een geschil tussen een investeerder
en een staat te scheiden van de vraag naar de verdeling van de financiële
aansprakelijkheid. Dit is noodzakelijk om een eerlijke kostenverdeling te
waarborgen, zodat de begroting van de EU – en dus de begrotingen van de
lidstaten die niet bij de betreffende vordering betrokken zijn – niet worden
belast met kosten die verband houden met een door één lidstaat toegekende
behandeling. Ongeacht of de Unie of een lidstaat het verweer tegen een eis
voert, moet voor de financiële aansprakelijkheid voor de kosten dus worden aangeknoopt
bij de "oorsprong van de behandeling" waarover de investeerder heeft
geklaagd. Indien de behandeling waartegen een investeerder opkomt, haar
oorsprong uitsluitend in een lidstaat heeft, moet deze lidstaat dus
aansprakelijk zijn voor de uit de geschillenbeslechting voortvloeiende kosten.
Evenzo moet de financiële aansprakelijkheid worden gedragen door de Unie,
indien de behandeling waartegen een investeerder is opgekomen, haar oorsprong
heeft bij de instellingen van de Unie (met inbegrip van de situatie waarin de
desbetreffende maatregel door een lidstaat werd voorgeschreven door het recht
van de Unie). Evenzo moet het besluit over het al dan niet schikken in het
kader van een geschillenbeslechting en de aansprakelijkheid voor de betaling
van een schikkingsbedrag in de regel aanknopen bij de oorsprong van de
behandeling. Hoewel de verdeling van de financiële
aansprakelijkheid tussen de Unie en een lidstaat aanleiding kan geven tot
ingewikkelde overwegingen, mag de investeerder die de vordering instelt, niet
door een meningsverschil tussen de Unie en de lidstaat worden benadeeld. Er
moet daarom worden gewaarborgd dat een bij arbitraal vonnis toegewezen
schadevergoeding of een schikkingsbedrag onverwijld aan de investeerder wordt
betaald, onafhankelijk van de besluiten over de verdeling van de financiële
aansprakelijkheid. Bovendien zijn er, ter voorkoming van onnodige onttrekkingen
aan de Uniebegroting, bepalingen nodig inzake periodieke betalingen aan de
begroting van de Unie om arbitragekosten te dekken, alsmede inzake onverwijlde
terugbetaling van de aan de Uniebegroting onttrokken gelden door de betrokken
lidstaat. 1.4. De rollen van de Unie en van
de lidstaten bij geschillenbeslechting Dit voorstel onderscheidt drie verschillende
situaties wat de rolverdeling tussen de Unie en de lidstaten aangaat bij de
beslechting van geschillen in het kader van overeenkomsten waarbij de Unie
partij is. In de eerste situatie treedt de Unie op als
verweerder, wanneer de toegekende behandeling die wordt gesteld strijdig met de
overeenkomst te zijn, door een of meerdere instellingen van de Unie is
toegekend. De Unie aanvaardt in dergelijke gevallen de volledige financiële
aansprakelijkheid. In de tweede situatie treedt de lidstaat op
als verweerder, wanneer de behandeling in kwestie door de lidstaat is
toegekend. De lidstaat aanvaardt in dergelijke gevallen de volledige financiële
aansprakelijkheid. In deze situatie moet de lidstaat de Commissie op de hoogte
houden van alle ontwikkelingen in de zaak en de Commissie toestaan op bepaalde
punten aanwijzingen te geven[11].
In de derde situatie treedt de Unie op als
verweerder met betrekking tot een door een lidstaat toegekende behandeling.
Deze situatie doet zich voor wanneer de lidstaat ervoor heeft gekozen niet als
verweerder op te treden. Zij doet zich ook voor wanneer de Commissie besluit
dat er Unierechtelijke aangelegenheden meespelen, waardoor de Unie geheel of
gedeeltelijk financieel aansprakelijk zou kunnen zijn. Van deze situatie is ook
sprake wanneer de Commissie van mening is dat een standpunt van de Unie nodig
is om de eenheid van externe vertegenwoordiging te waarborgen, omdat in
geschillen tegen andere lidstaten vergelijkbare vorderingen zouden kunnen
worden ingediend, of omdat het geschil onopgeloste rechtsvragen opwerpt die
waarschijnlijk in andere geschillen zullen terugkomen. De Unie zal worden
vertegenwoordigd door de Commissie conform haar rol in de externe
vertegenwoordiging zoals verankerd in artikel 17 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie. Het is voor de Commissie evident dat wanneer
de Unie optreedt als verweerder in verband met een door een lidstaat toegekende
behandeling, een hoge mate van samenwerking met de betrokken lidstaat moet
worden gewaarborgd. Dit houdt nauwe samenwerking in bij de voorbereiding van de
verdediging, van het begin tot het einde van de procedure. Er zullen dus
documenten moeten worden gedeeld, en vertegenwoordigers van de lidstaten moeten
deel uitmaken van de delegatie van de Unie. Wetgeving die voorziet in een
specifieke rol voor deze vertegenwoordigers in de hoorzittingen of die hun
toestaat individuele memories in te dienen, zou echter uitmonden in een te star
regime en tot problemen kunnen leiden bij het waarborgen van de eenheid van
externe vertegenwoordiging van de Unie. Aangezien de Commissie graag nauwe en
effectieve samenwerking wil waarborgen, dient deze verordening dus geen details
van dergelijke elementen te bevatten en mag zij uitsluitend het beginsel van
nauwe samenwerking tussen de Unie en de lidstaten neerleggen. De Commissie heeft ter voorbereiding van dit
voorstel in informele raadplegingen een aantal alternatieven onderzocht. Een
van deze alternatieven was een mechanisme waarbij de Unie en de betrokken
lidstaat als medeverweerders zouden optreden. Naar de mening van de Commissie
is zo’n mechanisme echter niet bijzonder geschikt voor de beslechting van
geschillen tussen investeerders en staten. Ten eerste voorziet zo’n alternatief
niet adequaat in een mechanisme voor de verdeling van financiële aansprakelijkheid
tussen de betrokken lidstaat en de Unie. Een situatie waarin een lidstaat een
eventuele schadevergoeding betaalt en daarna probeert deze terug te krijgen van
de Europese Unie door zelf te proberen te bepalen welke elementen zijn
voorgeschreven door het recht van de Unie, zou noch consistent noch effectief
zijn wat begrotingsprocedures betreft, en evenmin de rol van de Commissie bij
de tenuitvoerlegging van het recht van de Unie erkennen. Ten tweede zou zo’n
alternatief tot tegenstrijdigheden in het verweer tegen de vordering kunnen
leiden, aangezien medeverweerders met elkaar strijdige of uiteenlopende
argumenten zouden kunnen aanvoeren. Dit zou onverenigbaar zijn met het beginsel
van eenheid van externe vertegenwoordiging, zoals geformuleerd door het Hof van
Justitie van de Europese Unie. Op de derde plaats zou het ertoe kunnen leiden
dat het scheidsgerecht een uitspraak moet doen over de verdeling van de
bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten, in situaties waarin de twee
medeverweerders ten overstaan van het scheidsgerecht op dit punt uiteenlopende
standpunten innemen; een scenario waarin een derde partij een standpunt inneemt
over een puur interne aangelegenheid van de EU, moet worden vermeden. Tot slot
is het in een scenario waarin een zaak met succes wordt verdedigd en de eiser
wordt veroordeeld in de kosten, onwaarschijnlijk dat een scheidsgerecht de Unie
en de betrokken lidstaat zal toestaan om beide hun kosten te verhalen. Het is
niet aanvaardbaar dat het bedrag van de mogelijke kosten die aan de Unie worden
vergoed, wordt verminderd om de kosten te dekken die door een als
medeverweerder optredende lidstaat zijn gemaakt (of omgekeerd). Het resultaat
zou een onvolledige vergoeding van de door de Unie gereserveerde middelen
inhouden, zodat de budgettaire neutraliteit van de handeling voor de Unie niet
zou kunnen worden gewaarborgd. 1.5. Erkenning en
tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen tegen de Unie Het is eveneens nodig om regels vast te
stellen om met de situatie waarin de EU aansprakelijk wordt gesteld, om te
gaan. Aangezien de Europese Unie partij is of partij zal zijn bij zulke
overeenkomsten, zal op de Europese Unie een internationale verplichting rusten
om elk arbitraal vonnis waarbij zij in het ongelijk wordt gesteld, te
eerbiedigen. De Europese Unie zou deze verplichting nakomen. Aangezien de beslechting van geschillen tussen
investeerders en staten is gebaseerd op arbitrage, is de erkenning en
tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen met betrekking tot investeringen in
de meeste landen, met inbegrip van de lidstaten van de Europese Unie, gebaseerd
op de toepasselijke wetgeving inzake arbitrage. Deze is op haar beurt vaak
gebaseerd op hetzij het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 juni 1958 over
de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke
uitspraken, hetzij de modelwet inzake internationale handelsarbitrage van 1985
van de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht
(Uncitral) (zoals gewijzigd in 2006)[12].
Het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot
investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten (het
"ICSID-Verdrag") verschaft een specifiek forum voor de beslechting
van investeringsgeschillen. In artikel 54, lid 1, wordt het volgende bepaald: Elke verdragsluitende staat dient een arbitraal
vonnis dat wordt gewezen onder toepassing van dit Verdrag, als bindend te
erkennen en toe te zien op de naleving van de door dit vonnis opgelegde
geldelijke verplichtingen binnen zijn grondgebied, alsof het arbitraal vonnis
een eindvonnis van een rechterlijke instantie in die staat is. Een
verdragsluitende staat met een federale grondwet kan zo’n arbitraal vonnis ten
uitvoer leggen in of via zijn federale rechterlijke instanties en kan bepalen
dat die rechterlijke instanties het arbitraal vonnis dienen te behandelen alsof
dit een eindvonnis van de rechterlijke instanties van een deelstaat is. De regels die van toepassing zijn op de
erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen met betrekking tot
investeringen, zijn de regels die zijn vastgesteld in het ICSID-Verdrag,
wanneer de arbitrage in kwestie plaatsvindt overeenkomstig de regels van het
ICSID-Verdrag, en anders de regels die zijn uitgewerkt in het VN-Verdrag over
de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke
uitspraken en in nationale wetgevingen inzake arbitrage. Voor zover de
Commissie weet, voorzien alleen het Verenigd Koninkrijk en Ierland in hun
nationale wetgeving in specifieke procedures voor het omgaan met arbitrale vonnissen
onder toepassing van het ICSID-Verdrag[13].
Deze regels gelden, in voorkomend geval, voor
arbitrage in het kader van overeenkomsten van de Unie. Weliswaar zijn er geen
geregistreerde gevallen bekend waarin de Unie of een van haar lidstaten heeft
geweigerd een arbitraal vonnis te erkennen, maar een investeerder die het
noodzakelijk acht om erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis te
verzoeken, kan dit doen via de rechterlijke instanties van de lidstaten. Als
tenuitvoerlegging wordt geëist van een arbitraal vonnis waarbij de Unie in het
ongelijk is gesteld, geldt artikel 1 van Protocol (nr. 7) betreffende de
voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie: "De eigendommen en bezittingen van de Unie
kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door
enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard." Dit betekent dat de investeerder mogelijk naar
het Hof van Justitie van de Europese Unie moet stappen, als voor de
tenuitvoerlegging maatregelen tegen bezittingen van de Unie worden verlangd.
Naar de mening van de Commissie zal het Hof van Justitie op dergelijke
situaties de standaardbenadering met betrekking tot soevereine immuniteit
toepassen, met als resultaat dat de situatie binnen de Unie vergelijkbaar zal
zijn met die in andere landen, met inbegrip van de lidstaten van de Europese
Unie, waarin het internationale beginsel van soevereine immuniteit in het spel
komt. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN
BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING Met betrekking tot dit voorstel is geen
effectbeoordeling uitgevoerd. De reden hiervoor is dat de verordening zelf niet
de bepalingen inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en
staten bevat die op hun beurt tot deelname aan een arbitrageprocedure kunnen
nopen of tot een verplichting tot betaling van schadevergoeding kunnen leiden.
Voor zover de potentiële gevolgen van dergelijke bepalingen kunnen worden
geanalyseerd, zal dit geschieden in de effectbeoordeling voor de betrokken
overeenkomsten. In onderstaand punt 4 wordt desondanks een toelichting gegeven
op de waarschijnlijke gevolgen voor de begroting. De Commissie heeft tijdens de voorbereiding
van dit voorstel meerdere bijeenkomsten gehouden met vertegenwoordigers van de
lidstaten en met het Europees Parlement. In het bijgevoegde voorstel is
zorgvuldig rekening gehouden met de zienswijzen die tijdens deze bijeenkomsten
zijn geuit. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel
207, lid 2, VWEU, waarin de exclusieve bevoegdheid van de Unie voor een
gemeenschappelijke handelspolitiek, met inbegrip van exclusieve bevoegdheid
voor directe buitenlandse investeringen, is vastgelegd. 3.2. Presentatie van het voorstel De voorgestelde verordening stelt een kader
vast voor de verdeling van de financiële aansprakelijkheid die voortvloeit uit
de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in het kader van
overeenkomsten waarbij de Unie partij is. 3.2.1. Hoofdstuk I: Algemene
bepalingen In dit hoofdstuk wordt het toepassingsgebied
van de voorgestelde verordening uiteengezet. Het bevat ook definities van de
gebruikte begrippen. De voorgestelde verordening is van toepassing op
geschillenbeslechting waartoe een investeerder uit een derde land het initiatief
neemt, en die plaatsvindt in het kader van een overeenkomst waarbij de Unie
partij is. Zij is niet van toepassing op de beslechting van geschillen tussen
staten onderling met betrekking tot investeringsbeschermingsbepalingen, omdat
daarbij op zich geen sprake is van een mogelijke financiële compensatie. Aan
een staat die schadevergoeding zou willen vorderen, zouden de relevante
vorderingsrechten van zijn investeerders dienen te worden overgedragen. 3.2.2. Hoofdstuk II: Verdeling van de
financiële aansprakelijkheid In dit hoofdstuk wordt de basis uiteengezet
waarop de uit een verzoek om geschillenbeslechting voortvloeiende financiële
aansprakelijkheid wordt toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan beide. Het belangrijkste criterium voor de toewijzing
zal de oorsprong van de behandeling zijn waarover de investeerder heeft
geklaagd. Als de behandeling haar oorsprong heeft in een rechtshandeling van de
Unie, wordt de financiële aansprakelijkheid gedragen door de Unie. Als de
behandeling haar oorsprong heeft in een rechtshandeling van een lidstaat, wordt
de financiële aansprakelijkheid gedragen door de lidstaat, tenzij de
behandeling was voorgeschreven door het recht van de Unie. Echter, de lidstaat
moet de financiële aansprakelijkheid dragen voor elke door het recht van de
Unie voorgeschreven behandeling, indien deze behandeling was voorgeschreven ter
correctie van een eerder bestaande schending van het recht van de Unie. In gevallen waarin de financiële
aansprakelijkheid is toegewezen aan een lidstaat, kan de Commissie een besluit
vaststellen waarin de toewijzing wordt vastgelegd. Ondanks deze verdelingscriteria zal de
financiële aansprakelijkheid worden gedragen door een lidstaat, indien deze
ervoor kiest de financiële aansprakelijkheid die voortvloeit uit een vordering
in een zaak waarin de Unie verweerder is, als verweerder optreedt of ervoor
kiest om het geschil te schikken, te aanvaarden. Indien een lidstaat de uit een vordering
voortvloeiende financiële aansprakelijkheid aanvaardt, kunnen de lidstaat en de
Commissie overeenstemming bereiken over de wijze waarop de arbitragekosten en
de schadevergoeding zullen worden betaald. De Commissie licht het
scheidsgerecht en de investeerder in over de aanvaarding van de financiële
aansprakelijkheid door de lidstaat. 3.2.3. Hoofdstuk III: Afwikkeling van
geschillen In dit hoofdstuk worden de beginselen
uiteengezet voor de afwikkeling van geschillen over een behandeling die geheel
of gedeeltelijk door de Unie of een lidstaat is toegekend. Afdeling 1 van dit hoofdstuk bepaalt dat de
Unie als verweerder optreedt wanneer het geschil een door de Unie toegekende
behandeling betreft. Afdeling 2 gaat in op de situatie waarin het
geschil een geheel of gedeeltelijk door een lidstaat toegekende behandeling
betreft. De Commissie stelt de betrokken lidstaat op de hoogte, zodra zij
verneemt dat een investeerder, in overeenstemming met de bepalingen van een
investeringsbeschermingsovereenkomst, heeft verzocht om overleg. De lidstaat
kan aan het overleg deelnemen en moet de Commissie alle relevante informatie
verstrekken. Zodra de Commissie of een lidstaat van een
investeerder in overeenstemming met de bepalingen van een
investeringsbeschermingsovereenkomst een kennisgeving van arbitrage ontvangt,
brengen zij de ander hiervan op de hoogte. De lidstaat kan als verweerder ten
aanzien van de vordering optreden, tenzij de Commissie besluit dat de Unie als
verweerder moet optreden, of de lidstaat zelf wil dat de Unie zodanig optreedt.
De Commissie kan een besluit nemen dat de Unie als verweerder optreedt,
wanneer: a) het waarschijnlijk is dat de Unie
ten minste een deel van de financiële aansprakelijkheid met betrekking tot de
vordering zal moeten dragen; b) het geschil ook een door de Unie
toegekende behandeling betreft; c) het waarschijnlijk is dat
vergelijkbare vorderingen zullen worden ingesteld tegen door andere lidstaten
toegekende behandelingen; of d) het waarschijnlijk is dat de
vordering onbeantwoorde rechtsvragen zal opwerpen. Wanneer de Unie als verweerder optreedt, moet
de betrokken lidstaat de Commissie alle noodzakelijke bijstand verlenen en mag
hij deel uitmaken van de delegatie van de Unie in de arbitrageprocedure. De
Commissie houdt de lidstaat nauwkeurig op de hoogte van alle belangrijke
stappen in de procedure, werkt nauw samen met de lidstaat en voert regelmatig
overleg met de lidstaat. Wanneer de lidstaat als verweerder optreedt,
verstrekt hij de Commissie alle documenten die betrekking hebben op de
procedure, en staat hij toe dat de Commissie deel uitmaakt van de delegatie van
de lidstaat in de arbitrageprocedure. De lidstaat houdt de Commissie nauwkeurig
op de hoogte van alle belangrijke stappen in de procedure en kan worden
verzocht om in zijn verweer tegen de vordering een bepaald standpunt in te
nemen, wanneer er sprake is van een belang van de Unie. 3.2.4. Hoofdstuk IV: Schikkingen Als de Commissie van mening is dat de belangen
van de Unie het best gediend zijn door minnelijke schikking van een geschil
betreffende een uitsluitend door de Unie toegekende behandeling, kan zij een
besluit tot goedkeuring van een schikking nemen. Dit besluit dient te worden
vastgesteld in overeenstemming met de onderzoeksprocedure die is ingesteld bij
Verordening (EU) nr. 182/2011[14]. Als de Commissie van mening is dat de belangen
van de Unie het best zijn gediend door minnelijke schikking van een geschil
betreffende een door enkel een lidstaat of een door zowel een lidstaat als de
Unie toegekende behandeling, overlegt de Commissie met de betrokken lidstaat.
Als de lidstaat instemt met een schikking, moet hij zich inspannen om met de
Commissie overeenstemming te bereiken over de noodzakelijke elementen voor de
onderhandelingen over en de tenuitvoerlegging van de schikking. De Commissie
kan, ook als de betrokken lidstaat hiermee niet instemt, besluiten om het
geschil te schikken, indien zij van mening is dat er een hoger belang van de
Unie is. De voorwaarden van de schikking moeten worden overeengekomen in
overeenstemming met de onderzoeksprocedure. Wanneer een vordering betrekking heeft op een
behandeling die uitsluitend door een lidstaat is toegekend, kan deze het
geschil schikken, mits: a) de lidstaat de eventuele financiële
aansprakelijkheid die voortvloeit uit de schikking, aanvaardt; b) de schikkingsovereenkomst
uitsluitend kan worden ingeroepen tegen de betreffende lidstaat; c) de voorwaarden van de schikking
verenigbaar zijn met het recht van de Unie; en d) er geen hoger belang van de Unie is. De lidstaat moet overleggen met de Commissie,
die binnen negentig dagen besluit of een of meer van de bovenstaande
voorwaarden van toepassing is. 3.2.5. Hoofdstuk V: Betaling van
definitief toegewezen schadevergoedingen schikkingen Wanneer de betrokken lidstaat als verweerder
tegen een vordering is opgetreden, moet hij aansprakelijk zijn voor de betaling
van definitief toegewezen schadevergoedingen en met die vordering verband
houdende schikkingen. Wanneer de Unie als verweerder tegen een eis
is opgetreden, moet zij de investeerder de definitieve schadevergoeding betalen
volgens de regels die zijn neergelegd in de toepasselijke overeenkomst, tenzij
een lidstaat de financiële aansprakelijkheid voor het geschil heeft aanvaard.
In gevallen waarin een schikking is overeengekomen, zal de Commissie het
schikkingsbedrag betalen volgens de regels als vastgelegd in de
schikkingsovereenkomst. Wanneer de Commissie van mening is dat de
definitief toegewezen schadevergoeding of het schikkingsbedrag geheel of
gedeeltelijk moet worden betaald door een lidstaat die geen financiële
aansprakelijkheid heeft aanvaard, voert zij overleg met de betrokken lidstaat.
Als de Commissie en de lidstaat niet tot overeenstemming over de kwestie komen,
neemt de Commissie een besluit waarin zij het door die lidstaat te betalen
bedrag vaststelt. De lidstaat compenseert de begroting van de Unie, inclusief
rente, binnen drie maanden na de datum van het besluit. Als de lidstaat het
niet eens is met de toewijzing van financiële aansprakelijkheid door de
Commissie, tekent hij bezwaar aan. Als de Commissie het niet eens is met het
bezwaar van de lidstaat, stelt zij een besluit vast waarin zij de lidstaat
verzoekt om de begroting van de Unie te compenseren, inclusief rente. De
lidstaat kan vervolgens een beroep doen op artikel 263 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie om het besluit in kwestie nietig te
laten verklaren. Daarna zal het Hof van Justitie van de Europese Unie zich
conform deze verordening over de kwestie uitspreken. Deze procedure mag geen
element voor controle van het besluit van de Commissie door de lidstaten
bevatten. Dit is een besluit dat uitsluitend op één lidstaat van toepassing is
en waarvoor de toepassing van de in de verordening vastgestelde normen door de
Commissie geen voorwerp van politieke controle door de lidstaten mag zijn. Het
is voor de juiste werking van de verordening van groot belang dat de criteria
strikt en op objectieve wijze worden toegepast. Indien de betrokken lidstaat
het Hof van Justitie van de Europese Unie verzoekt om het besluit van de
Commissie nietig te verklaren, moeten andere lidstaten met een belang bij de
uitlegging in de bij het Hof van Justitie lopende procedure kunnen tussenkomen. Wanneer de Unie als verweerder optreedt,
moeten de arbitragekosten worden betaald door haar of door de lidstaat,
overeenkomstig de verdeling van de financiële aansprakelijkheid met betrekking
tot het geschil. De Commissie kan een besluit nemen waarin zij de bij de
vordering betrokken lidstaat verzoekt, financiële bijdragen aan de begroting
van de Unie te doen om eventuele periodieke betalingen van de arbitragekosten
te dekken. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het is per definitie onmogelijk om precieze
informatie te geven over de waarschijnlijke kosten die met de beslechting van
geschillen tussen investeerders en staten verband houden. Deze kosten hangen af
van een groot aantal factoren, onder andere de omvang van de kapitaalstromen,
de stabiliteit van het investeringsklimaat e.d. De blootstelling van de Unie
aan zulke risico’s hangt natuurlijk ook af van het aantal van dergelijke
overeenkomsten waarbij zij uiteindelijk partij zal zijn. Op het moment dat dit
voorstel wordt gepresenteerd, is de Unie slechts partij bij één overeenkomst
die bepalingen bevat over beslechting van geschillen tussen investeerders en
staten, maar momenteel wordt onderhandeld over een aantal andere
overeenkomsten. Het is dus onmogelijk om bij de voorbereiding van een
verordening van dit type, die bedoeld is een horizontaal effect te hebben, in
detail te treden over de waarschijnlijke gevolgen voor de begroting. Hoewel
niet mag worden onderschat hoe moeilijk het maken van nauwkeurige ramingen is,
is een nauwkeurigere analyse voor individuele gevallen wel mogelijk in de
effectbeoordelingen die voor specifieke overeenkomsten zullen worden
uitgevoerd, en de overeenkomsten moeten ook worden onderworpen aan een ex
post-evaluatie. Voor alle in de toekomst in overeenstemming met artikel 218 van
het Verdrag te sluiten overeenkomsten die binnen het toepassingsgebied van deze
verordening zouden vallen, zullen financiële staten worden voorbereid. Er moet worden gewaarborgd dat de
noodzakelijke voorwaarden voor de algemene begroting zijn vervuld, opdat
eventuele uit overeenkomsten met derde landen voortvloeiende kosten, waaronder
die in verband met beslechting van geschillen tussen investeerders en staten
zoals neergelegd in deze verordening, worden gedekt. In deze zijn drie
elementen van belang. In de eerste plaats moet er een voorziening worden
getroffen voor de betaling van de kosten van het scheidsgerecht en de overige
hiermee verband houdende kosten. In de tweede plaats moet er een voorziening
worden getroffen voor situaties waarin de Unie verplicht is een
schadevergoeding te betalen op grond van arbitrale vonnissen of schikkingen in
verband met handelingen van haar instellingen. In de derde plaats moet de Unie
in zaken waarin zij als verweerder optreedt, maar waarin de betrokken lidstaat
uiteindelijk als financieel aansprakelijk moet worden beschouwd, de
noodzakelijke bedragen betalen die de betrokken lidstaat vervolgens aan de Unie
moet vergoeden. Er moet ook worden voorzien in een mechanisme waarbij een
lidstaat die financiële aansprakelijkheid heeft aanvaard in een zaak,
periodieke betalingen aan de EU-begrotingen verricht om de kosten van arbitrage
te compenseren. Al deze betalingen en compensatievergoedingen zullen ter hand
worden genomen door aan begrotingsonderdeel "20 02
01 — Buitenlandse handelsbetrekkingen, met inbegrip van de toegang
tot de markt van derde landen". Het Commissievoorstel voor de begroting van
2013[15]
bevat hiertoe de nodige voorzieningen in de vorm van een aanvulling op de
toelichting bij de begroting voor de hierboven genoemde begrotingslijn met de
vermelding: "Schikking
van geschillen tussen investeerders en staten onder toepassing van
internationale overeenkomsten De volgende uitgavenpost dient ter ondersteuning van: –
kosten van arbitrage en juridisch advies alsmede
vergoedingen die door de Unie moeten worden betaald in haar hoedanigheid van
partij in geschillen die rijzen in verband met de tenuitvoerlegging van overeenkomstig
artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
gesloten internationale overeenkomsten; –
betaling van definitief toegewezen
schadevergoedingen of schikkingsbedragen die aan een investeerder in het kader
van dergelijke internationale overeenkomsten worden betaald." 2012/0163 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van een kader voor een
regeling van financiële aansprakelijkheid in verband met scheidsgerechten voor
de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten, die zijn
ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Met de inwerkingtreding van
het Verdrag van Lissabon heeft de Unie de exclusieve bevoegdheid gekregen voor
het sluiten van internationale overeenkomsten inzake investeringsbescherming.
De Unie is al partij bij het Verdrag inzake het Energiehandvest[16], dat voorziet in
investeringsbescherming. (2) Overeenkomsten die voorzien
in investeringsbescherming bevatten doorgaans een mechanisme voor de
beslechting van geschillen tussen investeerders en staten, dat een investeerder
uit een derde land de mogelijkheid biedt om een vordering in te stellen tegen
een staat waarin hij een investering heeft gedaan. De beslechting van
geschillen tussen investeerders en staten kan leiden tot toewijzing van
vorderingen tot geldelijke schadevergoeding. Bovendien zullen in dergelijke zaken
onvermijdelijk aanzienlijke kosten moeten worden gemaakt in het kader van de
arbitrageprocedure en het voeren van verweer in zo'n zaak. (3) Volgens de rechtspraak van
het Hof van Justitie van de Europese Unie[17]
moet voor de internationale aansprakelijkheid voor een behandeling die voorwerp
is van geschillenbeslechting, worden aangeknoopt bij de verdeling van de
bevoegdheden tussen de Europese Unie en haar lidstaten. Bijgevolg is de Unie in
beginsel verantwoordelijk voor het voeren van verweer tegen vorderingen waarbij
een schending wordt gesteld van een overeenkomst ten aanzien waarvan de Unie
exclusief bevoegd is, ongeacht of de betrokken behandeling door de Unie zelf of
door een lidstaat is toegekend. (4) Wanneer de Unie international
aansprakelijk is voor de toegekende behandeling, wordt van haar verwacht dat
zij, conform internationaal recht, een aan de eiser toegewezen schadevergoeding
betaalt en de kosten van het geschil voor haar rekening neemt. Toekenning van
een schadevergoeding aan de eiser kan echter voortvloeien uit een door de Unie
zelf of uit een door een lidstaat toegekende behandeling. Het zou dan ook niet
billijk zijn om schadevergoedingen en de kosten van arbitrage uit de begroting
van de Unie te betalen, wanneer de behandeling door een lidstaat is toegekend.
Het is daarom noodzakelijk dat de financiële aansprakelijkheid, krachtens het
recht van de Unie en onverminderd de internationale aansprakelijkheid van de
Unie, wordt verdeeld tussen de Unie en de lidstaat die verantwoordelijk is voor
de toegekende behandeling, op basis van bij deze verordening vastgestelde
criteria. (5) In zijn resolutie over het
toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid[18] heeft het Europees Parlement
expliciet gevraagd om het in deze verordening voorziene mechanisme op te
zetten. Bovendien heeft de Raad in zijn conclusies over een algemeen
internationaal investeringsbeleid van 25 oktober 2010 de Commissie verzocht om
de kwestie te bestuderen. (6) De financiële
aansprakelijkheid moet worden toegewezen aan de entiteit die verantwoordelijk
is voor de behandeling die strijdig met de toepasselijke bepalingen van de
overeenkomst wordt geacht. Dit betekent dat de Unie de financiële
aansprakelijkheid moet dragen wanneer de betrokken behandeling is toegekend
door een instelling, orgaan of agentschap van de Unie. De betrokken lidstaat
moet de financiële aansprakelijkheid dragen, wanneer de betrokken behandeling
is toegekend door de lidstaat. Wanneer de lidstaat evenwel handelt op een wijze
die wordt voorgeschreven door het recht van de Unie, bijvoorbeeld bij het
omzetten van een door de Unie vastgestelde richtlijn, moet de Unie de
financiële aansprakelijkheid dragen voor zover de betrokken behandeling door
het recht van de Unie wordt voorgeschreven. De verordening moet tevens rekening
houden met de mogelijkheid dat een individuele zaak betrekking kan hebben op
zowel een behandeling die is toegekend door een lidstaat als een behandeling
die wordt voorgeschreven door het recht van de Unie. De verordening moet alle
door de lidstaten en door de Europese Unie genomen handelingen bestrijken. (7) De Unie, vertegenwoordigd
door de Commissie, moet altijd als verweerder optreden, wanneer een geschil
uitsluitend betrekking heeft op een behandeling toegekend door instellingen,
organen of agentschappen van de Unie, zodat de Unie de uit het geschil
voortvloeiende potentiële financiële aansprakelijkheid draagt overeenkomstig
bovengenoemde criteria. (8) Anderzijds is het passend,
wanneer een lidstaat de potentieel uit een geschil voortvloeiende financiële
aansprakelijkheid draagt, om in beginsel toe te staan dat deze lidstaat als
verweerder optreedt om ten aanzien van de door hem aan de investeerder
toegekende behandeling verweer te voeren. De in deze verordening vastgelegde
regelingen voorzien daarin. Dit heeft als belangrijk voordeel dat de begroting
van de Unie en de middelen van de Unie niet, zelfs niet tijdelijk, worden
belast door de kosten van procesvoering of door een arbitraal vonnis waarbij de
betrokken lidstaat in het ongelijk wordt gesteld. (9) Lidstaten kunnen er
desondanks de voorkeur aan geven dat de Unie, vertegenwoordigd door de
Commissie, in dit type geschillen als verweerder optreedt, bijvoorbeeld om
redenen van technische deskundigheid. De lidstaten moeten daarom de mogelijkheid
hebben om, onverminderd hun financiële aansprakelijkheid, ervan af te zien als
verweerder op te treden. (10) In bepaalde situaties is het
essentieel dat de Unie zelf als verweerder optreedt in geschillen die
betrekking hebben op een door een lidstaat toegekende behandeling, teneinde te
waarborgen dat haar belangen goed worden gewaarborgd. Hiervan kan met name
sprake zijn wanneer het geschil ook betrekking heeft op een door de Unie
toegekende behandeling, wanneer blijkt dat de door een lidstaat toegekende
behandeling wordt voorgeschreven door het recht van de Unie, het waarschijnlijk
is dat vergelijkbare vorderingen kunnen worden ingesteld tegen andere
lidstaten, of er in de zaak sprake is van onbeantwoorde rechtsvragen waarvan de
beantwoording gevolgen kan hebben voor eventuele toekomstige zaken tegen andere
lidstaten of tegen de Unie. Wanneer een geschil gedeeltelijk betrekking heeft
op een behandeling die door de Unie is toegekend of die door het recht van de
Unie wordt voorgeschreven, moet de Unie als verweerder optreden, tenzij de
vorderingen naar aanleiding van de behandeling van minder belang zijn: hierbij
kan worden gelet op het belang van de vordering naar aanleiding van de door de
lidstaat toegekende behandeling in verhouding tot de daarmee gepaard gaande
mogelijke financiële aansprakelijkheid en opgeworpen rechtsvragen. (11) Er moet worden bepaald dat de
Unie in dergelijke situaties als verweerder kan optreden, om te waarborgen dat
met de belangen van de Unie en daarmee van de gezamenlijke lidstaten rekening
kan worden gehouden. Hieraan wordt uitdrukking gegeven in het beginsel van
eenheid van externe vertegenwoordiging en de samenwerkingsverplichting zoals
neergelegd in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en
in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie[19], die ongeacht de onderliggende
bevoegdheid van toepassing zijn. (12) Het is gepast dat de
Commissie, binnen het in deze verordening uiteengezette kader, besluit of de
Unie verweerder moet zijn of dat een lidstaat als verweerder moet optreden. (13) Het is noodzakelijk te
voorzien in enkele praktische regelingen voor het voeren van
arbitrageprocedures in geschillen die betrekking hebben op een door een
lidstaat toegekende behandeling. Met deze regelingen moet, ongeacht of de Unie
of de lidstaat in de desbetreffende geschillen als verweerder optreedt, ernaar
worden gestreefd in deze zo goed mogelijk met het geschil om te gaan, met
eerbiediging van het beginsel van eenheid van externe vertegenwoordiging en de
samenwerkingsverplichting zoals verankerd in artikel 4, lid 3, van het Verdrag
betreffende de Europese Unie en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de
Europese Unie[20].
Voor gevallen waarin de Unie optreedt als verweerder, moeten deze regelingen
voorzien in zeer nauwe samenwerking, met inbegrip van de onverwijlde
kennisgeving van alle procedurele stappen, de verstrekking van documenten,
frequent overleg en deelname aan de delegatie in de procedure. (14) Wanneer een lidstaat als
verweerder optreedt, is het gepast dat hij de Commissie op de hoogte houdt van
ontwikkelingen in de zaak en dat de Commissie, in voorkomend geval, de lidstaat
die als verweerder optreedt, kan verzoeken een specifiek standpunt in te nemen
in aangelegenheden waarin de Unie een belang heeft. (15) Een lidstaat kan te allen
tijde aanvaarden dat hij financieel aansprakelijk is indien een
schadevergoeding moet worden betaald. In dat geval kunnen de lidstaat en de
Commissie afspraken maken voor de periodieke betaling van kosten en voor de
betaling van een eventuele schadevergoeding. Een dergelijke aanvaarding
betekent niet dat de lidstaat aanvaardt dat de vordering waarover een geschil
bestaat, gegrond is. De Commissie moet een besluit kunnen vaststellen waarin
zij eist dat de lidstaat een voorziening treft voor zulke kosten. Ingeval het
scheidsgerecht de eiser veroordeelt in de kosten van de Unie, moet de Commissie
ervoor zorgen dat alle vooruitbetaalde kosten onverwijld aan de betrokken
lidstaat worden terugbetaald. (16) In sommige gevallen kan het
passend zijn een schikking te treffen om kostbare en onnodige arbitrage te
voorkomen. Er moet een procedure worden vastgesteld voor het treffen van zulke
schikkingen. Zo’n procedure moet de Commissie, handelend overeenkomstig de
onderzoeksprocedure, toestaan om een zaak te schikken, wanneer dit in het
belang van de Unie is. Wanneer de zaak een behandeling betreft die door een
lidstaat is toegekend, is het passend dat de Commissie en de betrokken lidstaat
nauw samenwerken en overleg plegen. De lidstaat moet het recht behouden om de
zaak te allen tijde te schikken, mits hij de volledige financiële
aansprakelijkheid aanvaardt en mits de schikking verenigbaar is met het recht
van de Unie en niet botst met de belangen van de Unie. (17) Wanneer de Europese Unie in
een arbitraal vonnis in het ongelijk wordt gesteld, moet de schadevergoeding
zonder uitstel worden betaald. De Commissie moet regelingen treffen voor de
betaling van dergelijke schadevergoedingen, tenzij een lidstaat de financiële
aansprakelijkheid al heeft aanvaard. (18) De Commissie moet nauw overleg
plegen met de betrokken lidstaat, om overeenstemming te bereiken over de
verdeling van de financiële aansprakelijkheid. Wanneer de Commissie bepaalt dat
een lidstaat aansprakelijk is, en de lidstaat deze beslissing niet accepteert,
moet de Commissie de schadevergoeding betalen, maar moet zij tevens een besluit
tot de lidstaat richten waarin zij deze verzoekt de begroting van de Europese
Unie aan te vullen met de bedragen in kwestie, vermeerderd met de toepasselijke
rente. De verschuldigde rente is de rente die is vastgesteld overeenkomstig
artikel 71, lid 4, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van
25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene
begroting van de Europese Gemeenschappen, als gewijzigd[21]][22]. Artikel 263 van het Verdrag
is van toepassing in gevallen waarin een lidstaat van mening is dat het besluit
niet voldoet aan de in deze verordening geformuleerde criteria. (19) De begroting van de Unie moet
dekking bieden voor de uitgaven die voortvloeien uit in overeenstemming met
artikel 218 van het Verdrag gesloten overeenkomsten waarin wordt voorzien in
beslechting van geschillen tussen investeerders en staten. Voor zover lidstaten
financieel aansprakelijk zijn op grond van deze overeenkomst, moet de Unie in
de gelegenheid zijn hetzij eerst de bijdragen van de betrokken lidstaat te
ontvangen voordat zij de desbetreffende uitgave doet, hetzij eerst de
desbetreffende uitgave doen en daarna door de betrokken lidstaat worden
terugbetaald. Gebruikmaking van beide mechanismen moet mogelijk zijn,
naargelang wat haalbaar is qua timing. Voor beide mechanismen moeten de door de
lidstaten betaalde bijdragen of terugbetalingen worden behandeld als interne
bestemmingsontvangsten van de Uniebegroting. De kredieten naar aanleiding van
deze interne bestemmingsinkomsten moeten niet alleen de relevante uitgaven
dekken, maar tevens kunnen worden toegewezen aan andere onderdelen van de
Uniebegroting waaruit de oorspronkelijke kredieten voor bekostiging van de
desbetreffende uitgaven volgens het tweede mechanisme afkomstig waren. (20) Om uniforme voorwaarden voor
de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten aan de
Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. (21) De uitvoeringsbevoegdheden met
betrekking tot artikel 12, lid 1, artikel 13, lid 4, en artikel 14, lid 3,
moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011
van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van
de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze
waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de
Commissie controleren[23]. (22) Voor de vaststelling van
besluiten inzake de schikking van geschillen overeenkomstig artikel 14, lid 3,
moet de raadplegingsprocedure worden gebruikt, aangezien deze besluiten
hoogstens een tijdelijk effect op de begroting van de Unie zullen hebben, omdat
de betrokken lidstaat verplicht zal zijn om alle financiële aansprakelijkheid
te aanvaarden die uit het geschil voortvloeit, en vanwege de in de verordening
neergelegde gedetailleerde criteria voor de aanvaardbaarheid van zulke
schikkingen, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I Algemene
bepalingen Artikel 1 Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van
toepassing op de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in
het kader van een overeenkomst waarbij de Unie partij is, en die in gang wordt
gezet door een eiser uit een derde land. 2. Ter informatie zal de
Commissie een lijst van de overeenkomsten waarop deze verordening van
toepassing is, in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaken en
bijhouden. Artikel 2 Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt
verstaan onder: a) "overeenkomst": een
internationale overeenkomst waarbij de Unie partij is en die voorziet in
beslechting van geschillen tussen investeerders en staten; b) "kosten voortvloeiend uit de
arbitrage": de vergoedingen voor en kosten van het scheidsgerecht, de
kosten van vertegenwoordiging en de vergoedingen die aan de eiser worden
toegekend door het scheidsgerecht; c) "geschil": een door een
eiser tegen de Unie ingestelde vordering in het kader van een overeenkomst,
waarover een scheidsgerecht uitspraak zal doen; d) "beslechting van geschillen
tussen investeerders en staten": een in een overeenkomst opgenomen
mechanisme volgens welke een eiser vorderingen tegen de Unie kan instellen; e) "lidstaat": een of meer
lidstaten van de Europese Unie; f) "betrokken lidstaat": de
lidstaat die de behandeling heeft toegekend waarvan wordt gesteld dat zij
strijdig is met de overeenkomst; g) "financiële
aansprakelijkheid": een verplichting tot betaling van een som gelds die
door een scheidsgerecht is opgelegd of die als onderdeel van een schikking is
overeengekomen, met inbegrip van de kosten in verband met de arbitrage; h) "schikking": een akkoord
tussen enerzijds de Unie of een lidstaat, of beide, en anderzijds een eiser,
waarin de eiser ermee instemt zijn vordering niet verder geldend te maken, in
ruil voor de betaling van een som gelds, met inbegrip van situaties waarin de
regeling wordt vastgelegd in een arbitraal vonnis; i) "scheidsgerecht": een
persoon die of een orgaan dat in het kader van een overeenkomst is aangewezen
om uitspraak te doen in een geschil tussen een investeerder en staat; j) "eiser": een natuurlijke
persoon of rechtspersoon die een vordering kan instellen op basis van een
procedure voor beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in het
kader van een overeenkomst, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie
de vorderingen van de eiser in het kader van de overeenkomst rechtmatig zijn
overgedragen. HOOFDSTUK
II Verdeling
van de financiële aansprakelijkheid Artikel 3 Verdelingscriteria 1. De financiële
aansprakelijkheid die voortvloeit uit een geschil in het kader van een
overeenkomst, wordt verdeeld volgens de onderstaande criteria: a) de Unie draagt de financiële
aansprakelijkheid die voortvloeit uit een behandeling welke is toegekend door
de instellingen, organen of agentschappen van de Unie; b) de betrokken lidstaat draagt de
financiële aansprakelijkheid die voortvloeit uit een behandeling welke is
toegekend door die lidstaat, behalve wanneer deze behandeling was
voorgeschreven door het recht van de Unie. Onverminderd punt (b) van de eerste alinea van dit
lid, is de betrokken lidstaat financieel aansprakelijk, wanneer door het recht
van de Unie wordt voorgeschreven dat hij handelt om de onverenigbaarheid van
een eerdere handeling met het recht van de Unie te corrigeren, tenzij de
vaststelling van deze eerdere handeling werd voorgeschreven door het recht van
de Unie. 2. In de in deze verordening
bepaalde gevallen stelt de Commissie een besluit vast waarin zij de financiële
aansprakelijkheid van de betrokken lidstaat vaststelt, in overeenstemming met
de criteria van lid 1. 3. Onverminderd lid 1, draagt de
betrokken lidstaat de financiële aansprakelijkheid indien: a) de betrokken lidstaat de potentiële
financiële aansprakelijkheid in overeenstemming met artikel 11 heeft aanvaard; b) de betrokken lidstaat als verweerder
optreedt overeenkomstig artikel 8; of c) de betrokken lidstaat een schikking treft
overeenkomstig artikel 12. HOOFDSTUK III Beslechting
van geschillen Afdeling
1 Beslechting
van geschillen over een door de Unie toegekende behandeling Artikel 4 Behandeling
toegekend door de Unie De Unie treedt als verweerder op, wanneer het
geschil betrekking heeft op een behandeling die is toegekend door de instellingen,
organen of agentschappen van de Unie. Afdeling
2 Beslechting
van geschillen over een door een lidstaat toegekende behandeling Artikel 5 Behandeling
toegekend door een lidstaat De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing
op geschillen die betrekking hebben op een behandeling die volledig of
gedeeltelijk is toegekend door een lidstaat. Artikel 6 Overleg 1. Zodra
de Commissie van een eiser overeenkomstig de bepalingen van een overeenkomst
een verzoek om overleg ontvangt, stelt zij de betrokken lidstaat hiervan op de
hoogte. Een lidstaat die is geïnformeerd over een verzoek om overleg of een
dergelijk verzoek heeft ontvangen, stelt de Commissie hiervan onverwijld in
kennis. 2. Vertegenwoordigers
van de betrokken lidstaat maken deel uit van de delegatie van de Unie in het
overleg. 3. De
betrokken lidstaat verstrekt de Commissie onverwijld alle informatie die
relevant kan zijn voor de zaak. Artikel 7 Initiatief
tot een arbitrageprocedure Zodra de Commissie een bericht ontvangt waarin
een eiser zijn voornemen uit om, in overeenstemming met de bepalingen van een
overeenkomst, een arbitrageprocedure in te leiden, stelt zij de betrokken
lidstaat hiervan in kennis. Een lidstaat die een bericht ontvangt waarin
een eiser zijn voornemen tot inleiding van een arbitrageprocedure uit, stelt de
Commissie hiervan onverwijld in kennis. Artikel 8 Status
van verweerder 1. Mits de overeenkomst in de
mogelijkheid hiertoe voorziet, treedt de betrokken lidstaat op als verweerder,
behalve wanneer er sprake is van een van de volgende situaties: a) de Commissie heeft een besluit genomen
overeenkomstig lid 2; of b) de lidstaat heeft de Commissie niet
binnen dertig dagen na ontvangst van het bericht of de kennisgeving als bedoeld
in artikel 7 schriftelijk bevestigd dat hij voornemens is op te treden als
verweerder. Indien zich een van de onder a) of b) genoemde
situaties voordoet, treedt de Unie op als verweerder. 2. De Commissie kan binnen
dertig dagen na ontvangst van een bericht of kennisgeving als bedoeld in
artikel 7 besluiten dat de Unie optreedt als verweerder, wanneer er sprake is
van een van de volgende situaties: a) het is waarschijnlijk dat de Unie ten
minste een deel van de potentiële financiële aansprakelijkheid die voortvloeit
uit het geschil, zal dragen overeenkomstig de in artikel 3 neergelegde
criteria; b) het geschil heeft ook betrekking op een
behandeling die door instellingen, organen of agentschappen van de Unie is
toegekend; c) het is waarschijnlijk dat in het kader
van dezelfde overeenkomst vergelijkbare vorderingen worden ingesteld tegen door
andere lidstaten toegekende behandelingen, en de Commissie is het beste in
staat te waarborgen dat effectief en consistent verweer wordt gevoerd; of d) het geschil werpt onbeantwoorde
rechtsvragen op die kunnen terugkeren in andere geschillen in het kader van
dezelfde of andere overeenkomsten van de Unie, betreffende een behandeling die
door de Unie of andere lidstaten is toegekend. 3. De Commissie en de betrokken
lidstaat treden onmiddellijk na ontvangst van een bericht of kennisgeving als
bedoeld in artikel 7 in overleg over welke lijn, in overeenstemming met dit
artikel, moet worden gevolgd in de zaak. De Commissie en de betrokken lidstaat
waarborgen dat alle termijnen die in de overeenkomst zijn vastgelegd, in acht
worden genomen. 4. De Commissie informeert de
overige lidstaten en het Europees Parlement over elk geschil waarin dit artikel
wordt toegepast, en over de wijze van toepassing van dit artikel. Artikel 9 Het
voeren van een arbitrageprocedure door een lidstaat 1. Indien een lidstaat optreedt
als verweerder, a) verstrekt de lidstaat de Commissie alle
documenten die betrekking hebben op de procedure; b) informeert de lidstaat de Commissie over
alle belangrijke procedurele stappen en voert hij regelmatig overleg, in elk
geval wanneer de Commissie hierom verzoekt; en c) staat de lidstaat toe dat
vertegenwoordigers van de Commissie, op haar verzoek, deel uitmaken van de
delegatie die de lidstaat vertegenwoordigt. 2. De Commissie kan te allen
tijde verlangen dat de betrokken lidstaat een bepaald standpunt inneemt met
betrekking tot een door het geschil gerezen rechtsvraag, of met betrekking tot
een ander element dat voor de Unie van belang is. 3. Wanneer een overeenkomst of
de regels waarnaar in een overeenkomst wordt verwezen, voorzien in de
mogelijkheid van nietigverklaring van, beroep in verband met of herziening met
betrekking tot een rechtsvraag die is vervat in een arbitraal vonnis, kan de
Commissie indien zij van mening is dat de innerlijke samenhang of juistheid van
de uitlegging van de overeenkomst hiertoe noopt, van de lidstaat verlangen dat
deze een vordering tot een dergelijke nietigverklaring indient, een dergelijk
beroep aantekent of om een dergelijke herziening verzoekt. In deze situaties
maken vertegenwoordigers van de Commissie deel uit van de delegatie en krijgen
zij de gelegenheid om de zienswijzen van de Unie met betrekking tot de
rechtsvraag in kwestie te verwoorden. Artikel 10 Het
voeren van een arbitrageprocedure door de Unie De volgende bepalingen zijn van toepassing op
alle arbitrageprocedures waarin de Unie overeenkomstig artikel 8 als verweerder
optreedt: a) de Commissie neemt alle benodigde
maatregelen om ten aanzien van de desbetreffende behandeling verweer te voeren; b) de betrokken lidstaat verleent de
Commissie alle benodigde bijstand; c) de Commissie verstrekt de lidstaat alle
documenten die betrekking hebben op de procedure, om een zo effectief mogelijke
verdediging te waarborgen; en d) de Commissie en de betrokken lidstaat
bereiden het verweer voor in nauwe samenwerking met de vertegenwoordigers van
de betrokken lidstaat die zijn gerechtigd deel uit te maken van de delegatie
van de Unie in de procedure. Artikel 11 Aanvaarding
van potentiële financiële aansprakelijkheid door de betrokken lidstaat, wanneer
de Unie verweerder is Wanneer de Unie overeenkomstig artikel 8 als
verweerder optreedt, kan de betrokken lidstaat te allen tijde de uit de
arbitrage voortvloeiende potentiële financiële aansprakelijkheid aanvaarden. De
betrokken lidstaat en de Commissie kunnen daartoe regelingen treffen die onder
andere betrekking hebben op: a) mechanismen voor de periodieke betaling
van kosten voortvloeiend uit de arbitrage; b) mechanismen voor de betaling van
schadevergoedingen tot betaling waarvan de Unie is veroordeeld. HOOFDSTUK IV Schikkingen Artikel 12 Schikking
van geschillen betreffende door de Unie toegekende behandelingen 1. Als de Commissie van mening
is dat schikking van een geschil over een uitsluitend door de Unie toegekende
behandeling in het belang van de Unie is, kan zij een besluit over een
uitvoeringshandeling vaststellen conform de onderzoeksprocedure als bedoeld in
artikel 20, lid 3, tot goedkeuring van de schikking. 2. Indien er bij een schikking
mogelijk sprake is van andere handelingen dan de betaling van een som gelds,
zijn de relevante procedures voor dergelijk handelen van toepassing. Artikel 13 Schikking
van geschillen betreffende door een lidstaat toegekende behandelingen 1. Wanneer de Unie verweerder is
in een geschil betreffende een behandeling die volledig of gedeeltelijk door
een lidstaat is toegekend, en de Commissie van mening is dat schikking van het
geschil in het belang van de Unie zou zijn, overlegt zij eerst met de betrokken
lidstaat. Ook de lidstaat kan initiatief nemen tot dergelijk overleg met de
Commissie. 2. Als de betrokken lidstaat
ermee instemt het geschil te schikken, spant hij zich in om met de Commissie
tot overeenstemming te komen over de noodzakelijke elementen voor de
schikkingsonderhandelingen en de tenuitvoerlegging van de schikking. 3. Indien de lidstaat er niet
mee instemt het geschil te schikken, kan de Commissie het geschil schikken,
wanneer hogere belangen van de Unie zulks vereisen. 4. De voorwaarden van de
overeengekomen schikking dienen te worden goedgekeurd in overeenstemming met de
onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 20, lid 3. Artikel 14 Schikking
door een lidstaat 1. Wanneer de Unie verweerder is
in een geschil dat uitsluitend een door een lidstaat toegekende behandeling
betreft, kan de betrokken lidstaat het geschil schikken wanneer: a) de betrokken lidstaat de volledige
financiële aansprakelijkheid die voortvloeit uit de schikking, aanvaardt; b) de schikkingsregeling uitsluitend kan
worden ingeroepen tegen de betrokken lidstaat; c) de voorwaarden van de schikking
verenigbaar zijn met het recht van de Unie; en d) de schikking geen hoger belang van de
Unie schaadt. 2. De Commissie en de betrokken
lidstaat kunnen overleg plegen om het voornemen van de lidstaat tot schikking
van het geschil, te evalueren. 3. De betrokken lidstaat stelt
de Commissie in kennis van de ontwerpschikkingsregeling. De Commissie wordt
geacht de schikkingsregeling te hebben aanvaard, tenzij zij anders besluit,
conform de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 20, lid 2, en binnen
negentig dagen na de kennisgeving van de ontwerpschikkingsregeling door de
lidstaat, op grond dat de schikking niet aan alle in lid 1 uiteengezette
voorwaarden voldoet. HOOFDSTUK V Betaling
van definitief toegewezen schadevergoedingen en schikkingen Artikel 15 Toepassingsgebied De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van
toepassing wanneer de Unie als verweerder optreedt in een geschil. Artikel 16 Procedure
voor de betaling van schadevergoedingen of schikkingen 1. Een eiser waaraan bij
arbitraal eindvonnis onder toepassing van een overeenkomst een schadevergoeding
is toegewezen, kan bij de Commissie een verzoek tot betaling van die
schadevergoeding indienen. De Commissie betaalt de toegewezen schadevergoeding
binnen de in de overeenkomst vastgelegde termijnen, tenzij de betrokken
lidstaat overeenkomstig artikel 11 de financiële aansprakelijkheid heeft
aanvaard, in welk geval de lidstaat de schadevergoeding dient te betalen. 2. Wanneer een in
overeenstemming met artikel 12 of artikel 13 door de Unie goedgekeurde
schikking niet in het arbitraal vonnis is vastgelegd, kan de eiser bij de
Commissie een verzoek tot betaling van het schikkingsbedrag indienen. De
Commissie betaalt het schikkingsbedrag binnen de in de schikkingsovereenkomst
vastgelegde termijnen. Artikel 17 Procedure
wanneer er geen overeenstemming is over de financiële aansprakelijkheid 1. Wanneer de Unie als
verweerder optreedt overeenkomstig artikel 8 en de Commissie van mening is dat
de toegewezen schadevergoeding of het schikkingsbedrag in kwestie op basis van
de in artikel 3, lid 1, neergelegde criteria geheel of gedeeltelijk door de
betrokken lidstaat moet worden betaald, is de procedure die is uiteengezet in
de leden 2 tot en met 5 van toepassing. 2. De Commissie en de betrokken
lidstaat treden onverwijld met elkaar in overleg om te komen tot
overeenstemming over de financiële aansprakelijkheid van de betrokken lidstaat,
en van de Unie voor zover van toepassing. 3. De Commissie neemt binnen
drie maanden na ontvangst van het verzoek tot betaling van de definitief
toegewezen schadevergoeding of van het schikkingsbedrag een tot de betrokken
lidstaat gericht besluit, waarin zij het door deze lidstaat te betalen bedrag
vaststelt. 4. Tenzij de betrokken lidstaat
binnen één maand bezwaar aantekent tegen het besluit van de Commissie,
compenseert de betrokken lidstaat de begroting van de Unie binnen drie maanden
na het besluit van de Commissie voor de betaling van de schadevergoeding of het
schikkingsbedrag. De betrokken lidstaat is rente verschuldigd tegen het
rentetarief dat van toepassing is op andere sommen gelds die aan de begroting
van de Unie verschuldigd zijn. 5. Als de betrokken lidstaat
bezwaar aantekent, neemt de Commissie, tenzij zij het eens is met het bezwaar
van de lidstaat, binnen drie maanden na ontvangst van het bezwaarschrift van de
lidstaat een besluit, waarin zij verlangt dat de betrokken lidstaat het door de
Commissie betaalde bedrag vergoedt, tezamen met rente tegen het rentetarief dat
van toepassing is op andere sommen gelds die aan de begroting van de Unie
verschuldigd zijn. Artikel 18 Vooruitbetaling
van arbitragekosten 1. De Commissie kan een besluit
nemen waarin zij de betrokken lidstaat verzoekt om financiële bijdragen te
leveren aan de begroting van de Unie in verband met de uit de arbitrage
voortvloeiende kosten, wanneer zij van mening is dat de lidstaat ingevolge de
in artikel 3 neergelegde criteria aansprakelijk zal zijn voor betaling van een
eventuele schadevergoeding. 2. Voor zover het scheidsgerecht
de eiser veroordeelt in de kosten van de Unie in verband met de arbitrage, en
de betrokken lidstaat periodiek kosten voortvloeiend uit deze arbitrage heeft
betaald, zorgt de Commissie ervoor dat deze kosten worden overgemaakt naar de
lidstaat die deze kosten vooruit heeft betaald. Artikel 19 Betaling
door een lidstaat Terugbetalingen of betalingen door een
lidstaat aan de begroting, voor de betaling van een schadevergoeding of
schikkingsbedrag of kosten anderszins, worden beschouwd als interne bestemmingsontvangsten
in de zin van [artikel 18 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de
Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de
algemene begroting van de Europese Gemeenschappen[24]]. Zij mogen worden gebruikt
ter dekking van uitgaven die voortvloeien uit overeenkomsten die zijn gesloten
in overeenstemming met artikel 218 van het Verdrag en die voorzien in de
beslechting van geschillen tussen investeerders en staten, of worden toegewezen
aan de begroting waaruit kredieten die oorspronkelijk waren verstrekt om een
schadevergoeding, een schikkingsbedrag of andere kosten te betalen, zijn
bekostigd. HOOFDSTUK VI Slotbepalingen Artikel 20 1. De Commissie zal worden
bijgestaan door [het Comité voor investeringsovereenkomsten dat in het leven is
geroepen bij Verordening [2010/197 COD]]. Dit comité is een comité in de zin
van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 21 Verslaglegging en herziening 1. De Commissie dient regelmatig
een verslag over de uitvoering van deze verordening in bij het Europees
Parlement en de Raad. Het eerste verslag zal worden ingediend uiterlijk drie
jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. De daaropvolgende verslagen
zullen vervolgens om de drie jaar worden ingediend. 2. De Commissie kan ook samen
met het in lid 1 bedoelde verslag en op basis van de bevindingen van de
Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot wijziging van
deze verordening indienen. Artikel 22 Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De Voorzitter De
Voorzitter [1] PB L 380 van 31.12.1994, blz. 1. [2] COM(2010) 343 definitief, blz. 10. [3] Idem., blz. 8. [4] Advies
1/94 van het Europees Hof van Justitie, Jurisprudentie 1994, blz. I-5267, in
het bijzonder punt 29 en de punten 32 en 33:
"32) Volgens de Nederlandse regering dienen de Gemeenschap en de lidstaten
tezamen aan de WTO-overeenkomst deel te nemen, daar de lidstaten over een eigen
bevoegdheid beschikken op het gebied van de technische handelsbelemmeringen,
niet alleen wegens het facultatieve karakter van sommige desbetreffende
communautaire richtlijnen, maar ook omdat op dit gebied geen volledige
harmonisatie bestaat of wordt nagestreefd.
33) Dit argument kan niet worden aanvaard. De overeenkomst inzake technische
handelsbelemmeringen moet worden geacht tot het terrein van de
gemeenschappelijke handelspolitiek te behoren, omdat haar bepalingen enkel
beogen te vermijden, dat technische voorschriften en normen alsmede procedures
ter beoordeling van de conformiteit met dergelijke voorschriften en normen
onnodige belemmeringen voor de internationale handel vormen (zie de preambule
en de artikelen 2.2 en 5.1.2 van de overeenkomst)."
[5] Cf. respectievelijk artikel I:1 en artikel III van de
Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (GATT 1994)., en
Advies 1/94, punt 34. [6] Cf. artikel 2.2 van de WTO-overeenkomst inzake
technische handelsbelemmeringen (TBT-overeenkomst), en advies 1/94, punten
31-33. [7] In zijn Advies 1/2008 verwerpt het Europees Hof van
Justitie het standpunt van Spanje dat de bevoegdheid van de Gemeenschap met
betrekking tot de handel in diensten ingevolge artikel 133 EG-Verdrag beperkt
is tot diensten die worden geleverd in vorm 2 (dat wil zeggen,
grensoverschrijdende diensten). Volgens het Europees Hof van Justitie is
artikel 133 EG-Verdrag, sedert het Verdrag van Nice, ook van toepassing op de
andere drie vormen van levering die de GATS-overeenkomst onderscheidt, met
inbegrip van de levering van diensten door vestiging van een
"handelsvertegenwoordiging" (vorm 3). Zie Advies 1/2008, punten
120-123. Voorts bevat Advies 1/2008 geen aanwijzing dat deze bevoegdheid zich,
wat betreft de sectoren waar de EG exclusieve bevoegdheid had, niet zou
uitstrekken tot de verbintenissen betreffende nationale behandeling [8] Advies 1/91 van het Europees Hof van Justitie,
Jurisprudentie 1991, blz. I-60709. [9] Advies 1/91, punt 33. [10] Zie artikel 64, document A/CN.4/L.778 van 30 mei 2011, en
het "Report of the International Law Commission, Sixty First Session"
(A/64/10), blz. 173-175. [11] Als bepaald in artikel 13 van de verordening van het
Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van overgangsbepalingen voor
bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen
[2010/197 (COD)]. [12] Deze instrumenten hebben veel overeenkomsten. [13] Zie voor het Verenigd Koninkrijk de "Arbitration
(International Investment Disputes) Act 1966" en voor Ierland de
"Arbitration Act, 1980, (Part IV)". [14] Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften
en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L
55 van 28.2.2011, blz. 13). [15] Aangenomen door de Commissie op 25 mei 2012
(COM(2012)300). [16] PB L 69 van 9.3.1998, blz. 1. [17] Advies 1/91 van het Europees Hof van Justitie,
Jurisprudentie 1991, blz. I-60709. [18] Punt 35 van Resolutie A 7 0070/2011 van 22 april 2011. [19] Advies 1/94 van het Europees Hof van Justitie,
Jurisprudentie 1994, blz. I-5267; Commissie tegen Raad (FAO), Jurisprudentie
1996, blz. I-1469. [20] Advies 1/94 van het Europees Hof van Justitie,
Jurisprudentie 1994, blz. I-5267; Commissie tegen Raad (FAO), Jurisprudentie
1996, blz. I-1469. [21] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. [22] Verwijzingen te vervangen door verwijzingen naar de
verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de
financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie
(2010/395(COD)) nadat deze is vastgesteld. [23] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [24] Verwijzingen te vervangen door verwijzingen naar de
verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de
financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie
(2010/395(COD)) nadat deze is vastgesteld.