3.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 353/117


Donderdag 13 september 2012
Achttiende verslag over "De wetgeving verbeteren" - Toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel (2010)

P7_TA(2012)0340

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2012 over het achttiende verslag "De wetgeving verbeteren" – Toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (2010) (2011/2276(INI))

2013/C 353 E/14

Het Europees Parlement,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" (1),

gezien de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (2),

gezien de gezamenlijke politieke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 27 oktober 2011 over toelichtende stukken (3),

gezien de praktische regelingen van 22 juli 2011 die zijn overeengekomen tussen de bevoegde diensten van het Europees Parlement en de Raad voor de tenuitvoerlegging van artikel 294, lid 4, VWEU bij akkoorden in eerste lezing,

gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over betere wetgeving, subsidiariteit en proportionaliteit en slimme regelgeving (4),

gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over het zevenentwintigste jaarlijks verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (5),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over het garanderen van onafhankelijke effectbeoordelingen (6),

gezien het verslag van de Commissie over subsidiariteit en evenredigheid (Achttiende verslag "De wetgeving verbeteren" 2010) (COM(2011)0344),

gezien het verslag van de Commissie getiteld "Regeldruk voor het mkb verminderen – EU-regelgeving aanpassen aan de behoeften van micro-ondernemingen" (COM(2011)0803),

gezien het verslag van de Commissie "28ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2010)" (COM(2011)0588),

gezien de mededeling van de Commissie over "Slimme regelgeving in de Europese Unie" (COM(2010)0543),

gezien de conclusies van de Raad Mededinging van 5 december 2011 over effectbeoordelingen,

gezien de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 30 mei 2011 over slimme regelgeving,

gezien het verslag van 15 november 2011 van de groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten getiteld "Europa kan beter: verslag over de beste praktijken in de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving op een wijze die zo weinig mogelijk lasten met zich meebrengt",

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A7-0251/2012),

A.

overwegende dat het Europees Parlement in 2010 meer dan zeven keer zo veel gemotiveerde adviezen van nationale parlementen heeft ontvangen;

B.

overwegende dat de agenda voor slimme regelgeving een poging vormt om de inspanningen voor een betere wetgeving, vereenvoudiging van het EU-recht en terugdringing van de administratieve en regelgevingslasten te consolideren en de weg in te slaan naar goed bestuur op basis van op bewijs gebaseerde beleidsvorming waarin effectbeoordelingen en controles achteraf een essentiële rol spelen;

C.

overwegende dat het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" van 2003 niet meer voldoende aansluit op het huidige wetgevingskader als geschapen door het Verdrag van Lissabon, niet in de laatste plaats gezien de door de EU-instellingen gehanteerde gevalsgewijze benadering bij de aanneming van gezamenlijke politieke verklaringen over toelichtende stukken en praktische afspraken op secretariaatsniveau over de tenuitvoerlegging van artikel 294 VWEU;

D.

overwegende dat een onjuiste keuze tussen het gebruik van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU of uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU in een wetgevingsbesluit het risico van annulering door het Hof van Justitie van de Europese Unie met zich meebrengt;

Algemene opmerkingen

1.

onderstreept dat het absoluut noodzakelijk is dat wetgeving duidelijk, eenvoudig, gemakkelijk te begrijpen en voor iedereen toegankelijk is;

2.

benadrukt dat de Europese instellingen in het wetgevingsproces het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel moeten respecteren;

3.

uit zijn diepe bezorgdheid over de zienswijze van de Raad voor effectbeoordeling dat de Commissie deze beginselen in haar effectbeoordelingen vaak onvoldoende in acht neemt; acht het van het grootste belang dat de Commissie tekortkomingen op dit gebied aanpakt om ervoor te zorgen dat deze beginselen worden geëerbiedigd;

4.

herhaalt opnieuw zijn oproep om het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" van 2003 open te breken om daarin het nieuwe, door het Verdrag van Lissabon gecreëerde wetgevingskader in aanmerking te nemen, de huidige beste praktijken te consolideren en het akkoord te actualiseren in overeenstemming met de agenda voor slimme regelgeving; stelt voor om in dit verband regelingen voor de afbakening tussen gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen overeen te komen; vraagt zijn Voorzitter om de noodzakelijke stappen te nemen voor het starten van onderhandelingen met de andere instellingen;

Subsidiariteitscontrole door de nationale parlementen

5.

is ingenomen met de grotere deelname van de nationale parlementen aan het Europese wetgevingsproces, met name aan de evaluatie van wetgevingsvoorstellen in het licht van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel;

6.

merkt op dat er 211 standpunten van de nationale parlementen werden ontvangen in 2010, maar dat slechts een beperkt aantal van die standpunten – 34 – betrekking had op bezorgdheid over het subsidiariteitsbeginsel; wijst erop dat in mei 2012 voor het eerst werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, eerste zin van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in het kader van het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting (COM(2012)0130); dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om de noodzakelijke herziening van het ontwerp met de grootste eerbiediging voor de tot uitdrukking gebrachte wil van de nationale parlementen uit te voeren, aangezien de nieuwe controleprocedure bedoeld is om ervoor te zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers worden genomen;

7.

vraagt een onafhankelijke, namens de Commissie uit te voeren analyse waarin de rol van regionale of plaatselijke parlementen met betrekking tot subsidiariteitscontroles wordt onderzocht; wijst in dit verband op het door het Europees Parlement en de nationale parlementen gefinancierde internetplatform IPEX, dat met name nuttig is voor informatie-uitwisseling in het kader van de controleprocedures;

8.

stelt voor om de bij de wetgeving betrokken instellingen op gepaste wijze te herinneren aan de noodzaak te waarborgen dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel correct worden toegepast, zoals bepaald in Protocol 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

9.

merkt op dat de kritiek van de Raad voor effectbeoordeling inzake de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel wordt gedeeld door een aantal nationale parlementen, die deze kritiek ook hebben geuit in de adviezen die ze in het kader van subsidiariteitscontrolemechanisme hebben ingediend; merkt evenwel op dat de drempel voor het activeren van de formele procedures van het aan het Verdrag gehechte Protocol nr. 2 in 2010 in geen enkel geval is bereikt;

10.

merkt echter op dat de nationale parlementen op 22 mei 2012, voor het eerst sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de "gele kaart"-procedure hebben opgestart door onderbouwde standpunten goed te keuren tegen het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting (COM(2012)0130);

11.

stelt tot zijn bezorgdheid vast dat de nationale parlementen in een aantal standpunten hebben gewezen op de ontoereikendheid of afwezigheid van de motivering van een aantal Commissievoorstellen ten aanzien van het subsidiariteitsbeginsel;

12.

wijst erop dat de Europese instellingen omstandigheden moeten creëren waarin de nationale parlementen controle kunnen uitoefenen op wetgevingsvoorstellen, door te waarborgen dat de Commissie haar beslissingen ten aanzien van de subsidiariteit en de evenredigheid uitgebreid en gedetailleerd motiveert, zoals bepaald in artikel 5 van Protocol 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU);

13.

stelt voor dat een beoordeling wordt uitgevoerd om na te gaan of het nuttig kan zijn om op EU-niveau inhoudelijke criteria vast te stellen om de naleving van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel te evalueren;

14.

acht het wenselijk om te controleren of de huidige in het Verdrag neergelegde termijnen voor nationale parlementen om subsidiariteitscontroles uit te voeren voldoende lang zijn; stelt voor dat het Europees Parlement, de Commissie en vertegenwoordigers van de nationale parlementen onderzoeken hoe belemmeringen voor de deelname van nationale parlementen aan het subsidiariteitscontrolemechanisme kunnen worden weggenomen;

15.

herinnert eraan dat de EU volgens het subsidiariteitsbeginsel uitsluitend optreedt buiten de domeinen waarvoor zij exclusief bevoegd is indien en in zoverre de doelstellingen van een geplande maatregel beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie dan op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau; subsidiariteit kan dus zowel leiden tot een uitbreiding van het optreden van de Unie in het kader van haar bevoegdheden wanneer dit gezien de omstandigheden noodzakelijk is, als tot een beperking of stopzetting van de respectieve maatregel wanneer deze niet langer gerechtvaardigd is; onderstreept in dit verband dat subsidiariteit niet alleen van toepassing is op de verhouding tussen de EU en de lidstaten, maar ook geldt op regionaal of lokaal niveau;

16.

dringt er bij de Commissie op aan de verklaringen die haar wetgevingsinitiatieven rechtvaardigen op basis van subsidiariteit te verbeteren en in overeenstemming te brengen met de regels; herinnert eraan dat het bestuursrecht van de Unie wordt aangepast en vereenvoudigd om de administratieve en de regelgevingskosten terug te dringen; gelet op deze context dienen het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel dienovereenkomstig te worden toegepast;

17.

betreurt dat de Commissie niet op een correcte manier verslag heeft uitgebracht over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, met name ten aanzien van het gebruik van de artikelen 290 en 291 van het VWEU inzake gedelegeerde en uitvoeringshandelingen; waarschuwt de Raad om het duidelijke onderscheid tussen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen niet te vervagen; dringt er bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat deze twee artikelen correct worden toegepast;

18.

erkent dat er in de beschouwde periode slechts sprake is geweest van één arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende evenredigheid en subsidiariteit (in verband met "roaming" bij mobiele telefonie), in het kader waarvan het Hof heeft geoordeeld dat die twee beginselen niet werden geschonden aangezien het nodig was de prijzen voor de eindverbruiker te beperken om hun belangen te beschermen, en aangezien deze doelstelling het beste kon worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie;

19.

is in dit verband ingenomen met de bovengenoemde herziene IPEX-website, die als katalysator kan dienen voor de verdere verbetering van en het vergroten van de betrokkenheid bij het subsidiariteitscontrolemechanisme; en wijst op de noodzaak om deze website verder onder de aandacht te brengen;

20.

benadrukt dat het toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel noodzakelijkerwijs ook het regionale en lokale niveau van de lidstaten omvat; verwelkomt in dit verband de door het Comité van de Regio's gepubliceerde jaarverslagen over subsidiariteit en de door het Comité opgezette REGPEX-website, die nuttig is voor het uitwisselen van informatie en voor verdere verbeteringen bij het toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel zal zorgen;

21.

verzoekt de nationale parlementen om de regionale parlementen met wetgevende bevoegdheden in overeenstemming met het subsidiariteitsprotocol te raadplegen; dringt er bij de Commissie op aan aandacht te schenken aan de rol van de regionale parlementen met wetgevende bevoegdheden bij het toezicht op naleving van het subsidiariteitsbeginsel, met name in hun jaarverslagen over subsidiariteit en evenredigheid;

Op bewijs gebaseerde beleidsvorming

22.

benadrukt dat de agenda voor slimme regelgeving en de ontwikkeling van nieuwe regelgevingsbenaderingen belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat EU-wetgeving geschikt is voor de verwezenlijking van de doeleinden ervan en een effectieve bijdrage kan leveren in het kader van toekomstige uitdagingen op het gebied van concurrentievermogen en groei;

23.

wijst op het cruciale belang van effectbeoordelingen als instrument ter ondersteuning van de besluitvorming in het kader van het wetgevingsproces en benadrukt dat het noodzakelijk is om in dat verband voldoende aandacht te schenken aan subsidiariteit en evenredigheid;

24.

benadrukt dat het Parlement vast voornemens is zijn verplichtingen in het kader van de agenda voor slimme regelgeving na te komen en spoort commissies die regelmatig wetgevende activiteiten verrichten aan om gebruik te maken van het directoraat Effectbeoordeling van het Parlement; herinnert eraan dat het Parlement en de Raad in de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen van 2005 hebben toegezegd om voorafgaand aan de goedkeuring van materiële wijzigingen effectbeoordelingen uit te voeren, en roept de commissies op om bij de tenuitvoerlegging van deze toezegging gebruik te maken van het nieuwe directoraat Effectbeoordeling;

25.

oppert dat, als onderdeel van een meer systematische toepassing van effectbeoordelingen binnen het Parlement, commissies het directoraat Effectbeoordeling zouden moeten vragen een korte samenvatting van elke effectbeoordeling te maken, die kan worden gebruikt bij een eerste gedachtewisseling; geeft in overweging dat deze samenvatting een korte conclusie over de kwaliteit van de effectbeoordeling zou kunnen omvatten, samen met een korte toelichting met de belangrijkste bevindingen en gebieden die niet door de Commissie zijn geanalyseerd; is van mening dat dit de controle van ontwerpwetgeving door het Parlement zeer ten goede zou komen;

26.

acht het van essentieel belang dat de methoden die het directoraat Effectbeoordeling gebruikt verenigbaar en vergelijkbaar zijn met de aanpak van de Commissie, en verzoekt het Parlement en de Commissie om hier hun volledige medewerking aan te verlenen;

27.

herinnert aan het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" van 2003 en spoort de Raad aan zijn werkzaamheden om een eigen mechanisme voor het uitvoeren van effectbeoordelingen te creëren onverwijld af te ronden, ter nakoming van zijn verplichtingen op grond van het akkoord van 2003;

28.

moedigt de Commissie aan om haar eigen aanpak van effectbeoordelingen verder te verbeteren en verzoekt de Commissie om de rol van de Raad voor effectbeoordeling te versterken, en in het bijzonder om alleen wetgevingsvoorstellen te voltooien en in te dienen waarover de Raad voor effectbeoordeling een positief advies heeft uitgebracht;

Minimaliseren van de regelgevingslasten

29.

verwelkomt de mededeling van de Commissie over het verminderen van de regeldruk voor het mkb; acht het essentieel dat de Commissie bij de voorbereiding van wetgeving het beginsel "eerst klein denken" respecteert, en acht de gecommitteerdheid die de Commissie heeft getoond en haar wens om huidige benaderingen te verbeteren en lichtere regelingen voor kleinere bedrijven in te voeren bemoedigend;

30.

herinnert aan het standpunt van het Parlement over vrijstellingen van wettelijke verplichtingen en dringt er bij de Commissie op aan om vrijstellingen uit te strekken tot kmo's wanneer wettelijke bepalingen een onevenredig nadelig effect op deze bedrijven hebben en er geen gegronde reden is om ze in het toepassingsgebied van de wetgeving op te nemen; is ingenomen met het hernieuwde accent op een strikte toepassing van de kmo-toets en beschouwt de microdimensie als inherent onderdeel van die toets waarin alle beschikbare opties systematisch worden beoordeeld; is in dit verband ingenomen met het standpunt van de Commissie inzake de opneming van micro-entiteiten, die uitsluitend volledig in het toepassingsgebied van ontwerpwetgeving moeten worden opgenomen indien zij voldoen aan de versterkte kmo-toets;

31.

herinnert de Commissie er evenwel aan dat de omkering van de bewijslast niet automatisch mag leiden tot een complexere wetgeving die is ontwikkeld zonder aan de kmo's te denken; verzoekt de Commissie om waar mogelijk te streven naar vereenvoudiging van wetgeving en door te gaan met het voorbereiden en indienen van wetgevingsvoorstellen waarbij toegankelijkheid voor en gemakkelijke tenuitvoerlegging door de kmo's als leidende beginselen fungeren, ook wanneer mogelijk een vrijstelling van toepassing is;

32.

benadrukt dat de Commissie voor een consistente toepassing van de verbeterde kmo-toets in haar directoraten moet zorgen, en roept de lidstaten op om soortgelijke regelingen op te nemen in hun nationale besluitvormingsprocedures;

33.

is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde aanpak op maat; wenst dat er ook wordt gekeken naar de mogelijke toepassing van de aanpak op maat in de toekomst, wanneer bestaande wetgeving wordt herzien;

Follow-up, controles achteraf en terugkoppeling naar de beleidsvormingscyclus

34.

verwelkomt de goedkeuring door de Commissie van de aanbeveling van het Parlement inzake de bekendmaking van informatie over de tenuitvoerlegging, waarmee het probleem van "gold-plating" wordt aangepakt; herinnert de Commissie en de Raad eraan dat met het oog op het welslagen van bestaande en toekomstige programma's om de lasten te verlichten een actieve samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten noodzakelijk is om discrepanties in de uitleg en tenuitvoerlegging van wetgeving te voorkomen; dringt er bij de lidstaten op aan om hun administratieve lasten uiterlijk in 2015 met nog eens 25 % te verminderen;

35.

is van mening dat de voorstellen om de namen van Europese instellingen die vereenvoudigingen terugdraaien bekend te maken goedbedoeld zijn; is evenwel van mening dat een meer constructieve betrokkenheid van relevante belanghebbenden en instellingen bij het prelegislatieve proces, in combinatie met naleving van de algemene toezeggingen ten aanzien van vereenvoudiging en de agenda voor slimme wetgeving, deze bekendmaking overbodig zou maken; stelt niettemin voor dat lidstaten die zich het sterkst aan "gold-plating" van richtlijnen bezondigen bekend worden gemaakt, samen met de lidstaten die zich het meest schuldig maken aan late, onnauwkeurige of onvolledige omzetting van EU-wetgeving;

36.

herinnert aan eerdere verklaringen van het Parlement over de noodzaak van een alomvattende evaluatie van het raadplegingsproces van de Commissie, en ziet uit naar de goedkeuring door de Commissie van de aanbevelingen van het Parlement op dit gebied vóór eind 2012;

Verzekeren van continuïteit en waakzaamheid

37.

onderstreept het belang van deze maatregelen als een essentieel element voor het tot stand brengen van hernieuwde economische groei in de EU; herinnert in dit verband aan zijn resolutie over slimme regelgeving, en verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen voor de compensatie van regelgevingslasten, wat zou vereisen dat voordat nieuwe wetgeving wordt ingevoerd die nieuwe kosten oplegt, equivalente kostenverlagingen moeten worden vastgesteld om deze kostenstijging te compenseren; herinnert voorts aan zijn standpunt ten gunste van de verlenging van het programma ter vermindering van de administratieve lasten en de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan, en dringt er bij de Commissie op aan om in haar werkprogramma voor 2013 een programma op te nemen dat tegemoetkomt aan de noodzaak om de regelgevingslasten terug te dringen;

*

* *

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(2)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(3)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 15.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0381.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0377.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0259.