13.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 264/25


Dinsdag 22 mei 2012
Vrouwen in Turkije in het 2020-perspectief

P7_TA(2012)0212

Resolutie van het Europees Parlement van 22 mei 2012 over vrouwen in Turkije in het 2020-perspectief (2011/2066(INI))

2013/C 264 E/05

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Optioneel Protocol bij dit verdrag, die deel uitmaken van het internationaal recht en waarbij Turkije partij is sedert 1985 en 2002 respectievelijk, en gezien artikel 90 van de Turkse grondwet, dat bepaalt dat het internationaal recht voorrang heeft op het Turks nationaal recht,

gezien de verdragen van de Raad van Europa, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat Turkije als eerste geratificeerd heeft,

gezien Document 11372 en Aanbeveling 1817(2007) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, beide getiteld „Parliaments united in combating domestic violence against women, mid-term assessment of the campaign”,

gezien het acquis communautaire op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het besluit van de Europese Raad van 17 december 2004 om met Turkije onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie aan te knopen,

gezien de voortgangsverslagen van de Commissie over Turkije van 2010 (SEC(2010)1327) en 2011 (SEC(2011)1201),

gezien de mededeling van de Commissie over de uitbreidingsstrategie en de voornaamste uitdagingen 2010-2011 (COM(2010)0660),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

gezien zijn resoluties van 6 juli 2005 (1) en 13 februari 2007 (2) over de rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven in Turkije,

gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 inzake het voortgangsverslag 2010 over Turkije (3) en zijn resolutie van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 over Turkije (4),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0138/2012),

A.

overwegende dat Turkije als kandidaat-lidstaat gehouden is het acquis communautaire in acht te nemen en zich ertoe te verbinden de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid, te eerbiedigen; overwegende dat Turkije wordt verzocht door te gaan met de tenuitvoerlegging van hervormingen van de wetgeving en daarop toezicht te blijven houden, en bewustmakingsactiviteiten te organiseren om geweld tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk geweld, tegen te gaan;

B.

overwegende dat het gendergelijkheidsbeleid een groot potentieel biedt om de doelstellingen van Europa 2020 te realiseren omdat het bijdraagt tot groei en volledige werkgelegenheid;

C.

overwegende dat Turkije beperkte vooruitgang boekt bij de verbetering en uitvoering van het wetgevend kader dat ervoor moet zorgen dat vrouwen in gelijke mate deelnemen aan het sociale, economische en politieke leven;

D.

overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslagen 2010 en 2011 over Turkije benadrukt heeft dat aanhoudende extra inspanningen noodzakelijk zijn om dit bestaande juridische kader om te zetten in politieke, sociale en economische praktijk; overwegende dat de Commissie voorts verklaard heeft dat gendergelijkheid, het bestrijden van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van eremoorden en de strijd tegen huwelijken op jonge leeftijd of gedwongen huwelijken, nog steeds grote uitdagingen zijn voor Turkije; overwegende dat gendergelijkheid, vrouwenrechten en gendermainstreaming ondersteund moeten worden in de nieuwe op te stellen Turkse grondwet;

E.

overwegende dat gezamenlijke en gecoördineerde actie met name vereist is op het gebied van geweld tegen vrouwen, onderwijs, werk en vertegenwoordiging op nationaal en lokaal niveau;

Wetgeving, coördinatie en maatschappelijke organisaties

1.

verzoekt de Turkse regering de gelijkheidsbeginselen en de vrouwenrechten te handhaven en te versterken door vaststelling en wijziging van haar wetgevend kader, met inbegrip van het geplande proces voor een nieuwe grondwet;

2.

benadrukt dat de economische en sociale achterstand in achtergestelde gebieden in Turkije alsmede problemen ten gevolge van immigratie, armoede en de bestaande patriarchale sociale structuren de problemen van vrouwen verergeren en hun positie verslechteren; dringt erop aan meer nadruk te leggen op de noodzaak om bij de bescherming van vrouwenrechten rekening te houden met regionale verschillen en dienovereenkomstig maatregelen vast te stellen en daarbij te erkennen dat vrouwen van Koerdische afkomst in het algemeen met nog meer problemen en grotere ongelijkheid geconfronteerd worden; vraagt de Turkse regering dat zij alle vereiste hervormingen onderneemt en samenwerkt met de lokale raden om ervoor te zorgen dat alle vrouwen, met inbegrip van vrouwen van Koerdische afkomst, gelijke rechten genieten;

3.

is verheugd over de benoeming van een nieuwe minister van Gezin en Sociaal Beleid en over de instelling van de Commissie gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het Turkse parlement, die op belangrijke terreinen als geweld tegen vrouwen en kinderhuwelijken succesvolle inspanningen verricht om onderzoeken in te stellen, rapporten op te stellen en overleg te plegen met tal van organisaties, ook ngo's;

4.

benadrukt het feit dat effectieve coördinatie belangrijk is om voor gendermainstreaming te zorgen; is bijgevolg tevreden over de inspanningen van de Turkse regering om de samenwerking inzake gendermainstreaming tussen de overheidsinstanties te intensiveren; spoort de Turkse regering aan verdere strategieën te ontwikkelen met de actieve en niet-discriminerende deelname van het maatschappelijk middenveld, om te zorgen voor en effectief toe te zien op de implementatie van volledige gelijkheid, onder meer het wegwerken van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, en de resultaten van deze samenwerking in praktijk om te zetten;

5.

benadrukt dat de bestaande gendergevoelige wetgeving in het hele land in praktijk moet worden omgezet door voldoende financiële en personele middelen uit te trekken, voor samenhang te zorgen en op duidelijke, meetbare doelstellingen gebaseerde controlemechanismen te ontwikkelen;

6.

vraagt de Turkse regering dat zij het belang erkent van deelname van de maatschappelijke organisaties aan de ontwikkeling en de uitvoering van het genderbeleid en dat zij ervoor zorgt dat niet-gouvernementele organisaties (ngo's) op centraal en lokaal niveau hierbij worden betrokken om de meest gunstige maatregelen voor vrouwen tot stand te brengen;

7.

verwelkomt de vorderingen van Turkije bij het registreren van elk kind bij de geboorte, wat momenteel in 93 % van de gevallen gebeurt; onderstreept evenwel tegelijk de noodzaak van het consequent en systematisch verzamelen van genderspecifieke statistische gegevens om de vooruitgang die geboekt wordt bij de tenuitvoerlegging van wetgeving of op het gebied van leemtes in nationale wetten te kunnen volgen;

8.

zou graag vernemen welke vooruitgang de Turkse regering heeft geboekt op het gebied van de erkenning van de rechten van lesbiennes, homo-, bi- en transseksuelen in het openbare leven;

Geweld tegen vrouwen

9.

onderstreept dat volgens officiële cijfers van het Turks Instituut voor Statistiek 39 % van de Turkse vrouwen op een bepaald moment in hun leven fysiek geweld hebben ondergaan; is diep bezorgd over de regelmaat en de ernst van het geweld tegen vrouwen, met inbegrip van eremoorden, huwelijken op jonge leeftijd of gedwongen huwelijken, en over de ondoeltreffendheid van de bestaande rechtsmiddelen en de toegeeflijkheid van de Turkse autoriteiten als het gaat om het bestraffen van de daders van genderspecifieke misdrijven;

10.

verzoekt de Turkse regering doeltreffender op te treden tegen eremoorden door wetgevende, juridische en financiële maatregelen te treffen om dergelijke moorden te voorkomen en de daders te bestraffen evenals alle familieleden die geweld tegen vrouwen stilzwijgend toestaan, met name in geval van eremoord, en de slachtoffers te steunen; vraagt de Turkse regering mede te delen of het aantal slachtoffers een daling heeft vertoond in de jaren na de wijziging van de Turkse strafwet die bepaalt dat eremoord in een moordzaak als verzwarende omstandigheid wordt aangemerkt; vraagt ook in hoeveel gevallen van eremoord rechters een uitspraak hebben gedaan en welke straf zij daarbij hebben opgelegd;

11.

verzoekt de Turkse regering een onderzoek te verrichten naar de plotselinge toename van zelfmoordgevallen onder vrouwen in Oost-Turkije en een grondig onderzoek in te stellen naar het verschijnsel van 'erezelfmoord', alsook steun en bijstand te verlenen aan vrouwen die door hun familie en hun omgeving onder druk worden gezet, om te vermijden dat er situaties ontstaan waarin er wel geen eremoord gepleegd wordt, maar vrouwen tot zelfmoord worden gedreven;

12.

vindt dat geweld tegen vrouwen onaanvaardbaar is; verzoekt de Turkse regering een nultolerantiebeleid goed te keuren en uit te voeren ten aanzien van geweld tegen vrouwen, in de vorm van het aannemen, handhaven en ten uitvoer leggen van passende wetgeving gericht op de bescherming van slachtoffers, het straffen van daders en het voorkomen van geweld;

13.

is ingenomen met de vervanging, met ingang van 8 maart 2012, van wet nr. 4320 inzake de bescherming van het gezin door wet nr. 6284 inzake de bescherming van het gezin en de voorkoming van geweld tegen vrouwen; benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor een ruime werkingssfeer, ongeacht de aard van de verhouding tussen slachtoffer en dader en ongeacht hun seksuele identiteit, efficiënte rechtsmiddelen en beschermingsmechanismen, en strikte en onmiddellijke uitvoering van het wettelijk kader, zonder enige toegeving, om geweld tegen vrouwen middels ontradende en strenge straffen voor de plegers van geweld tegen vrouwen uit te bannen; benadrukt de noodzaak om de noodzakelijke bepalingen vast te stellen op grond waarvan gewelddadige echtgenoten of partners gedwongen kunnen worden te vertrekken en slachtoffers doeltreffende toegang tot de rechter en beschermende maatregelen te bieden;

14.

vraagt dat de Turkse regering een toezichtsysteem ontwikkelt met ijkpunten en tijdschema's voor de uitvoering van het Nationale Actieplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, en dat zij zich er nadrukkelijk toe verplicht ervoor te zorgen dat het plan voldoende regeringsfinanciering ontvangt;

15.

is voorstander van een voortgezette opleiding voor politieagenten, gezondheidswerkers, rechters, openbare aanklagers en andere functionarissen inzake het voorkomen van huiselijk geweld; merkt nogmaals op dat in aanvulling van deze inspanningen een mechanisme moet worden opgezet om de personen die tekortschieten inzake bescherming van en hulp aan slachtoffers, te identificeren en een onderzoek tegen hen in te stellen en dat voldoende begrotingsmiddelen moeten worden uitgetrokken voor beschermingsmaatregelen;

16.

verwelkomt de instelling van een in huiselijk geweld gespecialiseerde dienst binnen het parket-generaal van Ankara; benadrukt dat, door ervoor te zorgen dat de gehele gerechtelijke procedure in gevallen van geweld tegen vrouwen gevoerd wordt door procureurs die deskundigen zijn in huiselijk geweld en door deze gespecialiseerde dienst de bevoegdheid te verlenen om onmiddellijk effectieve directe bevelen aan de politie te geven voor het arresteren van de dader en het beschermen van het slachtoffer, met inbegrip van de onmiddellijke uitvoering van beschermingsbevelen en overbrenging naar vluchthuizen, deze dienst een belangrijke stap heeft gezet in het bestrijden van geweld tegen vrouwen, waarbij de slachtoffers beschermd worden en de daders bestraft; vraagt met het oog op uitbreiding van dit niveau van bescherming tot het gehele land, de Turkse regering om in alle provincies van het land gespecialiseerde parketten in te stellen die zich met huiselijk geweld bezig houden;

17.

dringt er bij de Turkse regering op aan ervoor te zorgen dat slachtoffers daadwerkelijk toegang krijgen tot geschikte juridische informatie, rechtshulp en passende gerechtelijke procedures, zodat zij verhaal kunnen halen door de verdediging van hun rechten zodanig te organiseren dat de dreiging van verder geweld is uitgesloten;

18.

bepleit dat beschermingsmechanismen op gelijke voorwaarden toegankelijk moeten zijn voor vrouwen met een immigratieachtergrond, die met extra problemen te maken hebben (zoals taalbarrières, een geïsoleerde positie binnen het gezin, enz.);

19.

verwelkomt de initiatieven van de Turkse regering bij het herorganiseren van het systeem van vluchthuizen in overleg met alle belanghebbenden; merkt op dat er volgens het directoraat-generaal voor de Status van Vrouwen officieel 81 vluchthuizen bestaan voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, en dat dit nog altijd uiterst kleine aantal onvoldoende is voor een bevolking van ongeveer 70 miljoen; vraagt de Turkse regering om voldoende, gelijkmatig over het land verspreide vluchthuizen op te zetten overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst van de Raad van Europa ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld van 11 mei 2011, om zodoende de doelstelling te halen die zij voor zichzelf heeft vastgelegd met de wet op de gemeenten, en in elke gemeente met ten minste 50 000 inwoners een vluchthuis op te zetten; merkt op dat vluchthuizen over het land verspreid moeten liggen, met een passend evenwicht tussen plattelandsgebieden en stedelijke agglomeraties; benadrukt dat het belangrijk is mechanismen te introduceren om de veiligheid, de capaciteit en de controle van de bestaande vluchthuizen te verbeteren, om sancties op te leggen bij niet-naleving, goed opgeleid en betaald personeel voor maatschappelijke zorg te werk te stellen en er via beroepsopleidingscursussen en andere diensten voor te zorgen dat vrouwen in vluchthuizen voldoende mogelijkheden krijgen om voor zichzelf en voor hun kinderen een nieuw leven op te bouwen; benadrukt het belang van geheimhouding van de locatie van deze vluchthuizen voor de veiligheid van de slachtoffers;

20.

wijst erop dat het belangrijk is naar geweld neigende mannen te behandelen; stelt daarom voor mannen aan wie een verbod is opgelegd om zich in de directe omgeving van hun slachtoffer op te houden, door reclasseringsbureaus te laten begeleiden;

21.

verwelkomt het opzetten van telefoonhulplijnen en de instelling van de centra voor de voorkoming en monitoring van geweld, waar slachtoffers van genderspecifiek geweld medische verzorging en psychologische bijstand krijgen tijdens hun rechtszaken om herhaalde victimisatie te voorkomen;

22.

verzoekt de Turkse regering gedwongen huwelijken strafbaar te stellen en vrouwen en mannen door middel van voorlichtingscampagnes te attenderen op het recht om de partner vrij te kiezen; onderstreept dat het belangrijk is om op scholen en bij ouders het bewustzijn aan te kweken dat gedwongen huwelijken strijdig zijn met de wet;

23.

is uiterst bezorgd over de inferieure rechtspositie van ongehuwde of gescheiden vrouwen, vrouwen die in illegale islamitische huwelijken zitten opgesloten en van vrouwen uit minderheidsgroepen;

24.

wijst op het belang van het bevorderen van respect voor vrouwen die tot religieuze minderheden behoren en van het aanmoedigen van interconfessionele dialoog;

Onderwijs

25.

onderstreept het belang van onderwijs om vrouwen meer invloed te geven en het genderaspect te integreren in alle niveaus van onderwijs;

26.

wijst erop dat het recht op onderwijs op grond van artikel 26 van de Universele verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties van 10 december 1948 een mensenrecht is;

27.

is blij dat het aantal meisjes in het basisonderwijs (klas 1-8) gestegen is en dat de genderkloof in het basisonderwijs nu zo goed als gedicht is; vindt het echter jammer dat de genderkloof in het secundair onderwijs lichtjes verbreed is en dringt er bij de Turkse regering op aan dat zij al het nodige doet om deze kloof te dichten en verdere maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat alle kinderen naar school gaan;

28.

wenst dat er binnen het onderwijssysteem beroepsopleidingen worden opgezet waarmee vrouwen de kans krijgen een ambacht te leren of een opleiding te volgen voor een baan in de dienstensector;

29.

spoort de Turkse regering aan om seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van meisjes te bestrijden, te voorkomen dat zij slachtoffer worden van huiselijk geweld, in armoede moeten leven, analfabeet blijven of worden uitgebuit en hun gelijke kansen op een opleiding te bieden, zonder daarbij een onderscheid te maken uitsluitend op grond van leeftijd, taal, etnische afkomst of geslacht;

30.

is bezorgd over het feit dat het aandeel van kinderen in de leeftijdscategorie van 0 tot 5 jaar in het kleuteronderwijs nog steeds zeer laag ligt en over het gebrek aan vooruitgang bij het bieden van kinderopvang en kleuteronderwijsdiensten; spoort de Turkse regering aan voldoende middelen uit te trekken voor meer betaalbare kinderopvangdiensten voor deze leeftijdsgroep; vraagt vervolgens om een wijziging van de voorschriften voor kinderopvangcentra, die bedrijven met meer dan 150 vrouwen in dienst verplichten te voorzien in gratis kinderopvang, aangezien deze bepaling getuigt van een disciminatoire aanpak waarbij het opvoeden van kinderen uitsluitend als de verantwoordelijkheid van vrouwen wordt gezien en een negatieve invloed heeft op de besluiten van bedrijven om meer vrouwen in dienst te nemen;

31.

doet een beroep op de Turkse regering om haar inspanningen en bewustmakingscampagnes op te voeren om het analfabetisme en de armoede onder miljoenen vrouwen, vooral vrouwen van Koerdische afkomst of uit immigranten- of Romagemeenschappen, uit te roeien en daarbij speciaal de aandacht te richten op vrouwen die in plattelandsgebieden wonen;

32.

verwelkomt de initiatieven van de Turkse regering, zoals het project voor het opvangen van sociale risico's (aan voorwaarden gebonden uitkering van contant geld), in het kader waarvan behoeftige gezinnen een bedrag wordt uitbetaald voor ieder kind dat naar de lagere school gaat; constateert dat het aan gezinnen uitgekeerde bedrag voor meisjes hoger is dan voor jongens en dat het bedrag aan de moeders beschikbaar wordt gesteld; is ermee ingenomen dat op deze wijze zowel het probleem van het schoolbezoek van meisjes als de verbetering van de invloed van vrouwen binnen de gezinsstructuur wordt aangepakt; merkt evenwel op dat schooluitval nog steeds een probleem is, met name in gezinnen van seizoenarbeiders en bij Roma-kinderen, en vraagt de Turkse regering dat zij steun geeft aan en ten volle gebruik maakt van het vroegtijdige waarschuwingssysteem voor kinderen die het risico van schooluitval lopen en een einde te maken aan regionale verschillen in het primair en secundair onderwijs;

33.

onderstreept dat het probleem van de genderstereotypen het best binnen het onderwijsstelsel kan worden benaderd; verwelkomt dan ook de instelling van de Commissie gelijke kansen voor vrouwen en mannen binnen het Ministerie van Onderwijs; erkent de verwezenlijkingen van deze commissie inzake de uitbanning van seksistische taal, beelden en uitdrukkingen uit het onderwijsmateriaal; merkt evenwel op dat er nog verdere inspanningen moeten worden geleverd om gendervooroordelen uit te bannen uit schoolboeken op alle niveaus van onderwijs en beroepsopleiding en vraagt derhalve dat de Turkse regering nagaat welke vooruitgang geboekt is bij het uitbannen van gendervooroordelen uit onderwijsmateriaal;

34.

verzoekt de instellingen voor hoger onderwijs gendergelijkheidscursussen verplicht te maken in het leerprogramma voor toekomstige leraren en vraagt de Turkse regering dat zij dit onderwerp opneemt in de bijscholingsprogramma's voor leraren;

35.

benadrukt dat, om de deelname van meisjes in het verplicht basisonderwijs te waarborgen en te voorkomen dat zij geen kansen krijgen om te studeren of gedwongen worden op jonge leeftijd te huwen, het essentieel is dat het geheel van het officieel verplicht basisonderwijssysteem één blok vormt, zodat er geen onderbrekingen voorkomen in het onderwijssysteem die er vooral in plattelandsgebieden toe kunnen leiden dat meisjes de school niet afmaken;

Deelname aan de arbeidsmarkt.

36.

onderstreept dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in Turkije zeer laag ligt en aanzienlijk achter blijft bij de doelen die in de EU2020-strategie in het vooruitzicht worden gesteld en verzoekt de Turkse regering een nationaal actieplan op te zetten om de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt te vergroten;

37.

verzoekt om verdere maatregelen in het kader van het programma voor actieve arbeidsmarktmaatregelen, dat tot doel heeft de werkloosheid onder vrouwen en jongeren terug te dringen; verzoekt de Turkse regering om meer nationale begrotingsmiddelen uit te trekken om werkloze vrouwen aan een baan te helpen;

38.

verzoekt de Turkse regering om de EU-subsidies voor projecten in Turkije zo doelmatig mogelijk te gebruiken; verzoekt de Commissie toe te zien op de doelmatigheid van de uitgaven;

39.

dringt aan op de uitvoering van de omzendbrief van de premier 2010/14 inzake de bevordering van de werkgelegenheid voor vrouwen en het verzekeren van gelijke kansen; wijst in dit verband op de strategieën en maatregelen van de EU om een evenwichtige en rechtvaardige bezetting van leidinggevende posities door vrouwen te bereiken;

40.

verzoekt de Turkse regering om een actieve deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt te stimuleren door onder meer maatregelen te bevorderen die moeten zorgen voor betere arbeidsvoorwaarden, een gelijke beloning voor gelijk werk, levenslang leren, flexibele arbeidsprogramma's en een goed evenwicht tussen gezinsleven en werk;

41.

merkt op dat Turkije onlangs wel een betere wetgeving heeft gekregen inzake moederschapsverlof (namelijk een verlenging van twaalf tot zestien weken), maar dat vaderschapsverlof alleen bestaat voor ambtenaren en niet voor andere werknemers, en dat een algemeen toepasselijk systeem van ouderschapsverlof van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat ouders de rechten en verantwoordelijkheden inzake kinderopvang delen en om de genderongelijkheid op de arbeidsmarkt terug te dringen; verzoekt de Turkse regering een regeling voor betaald ouderschapsverlof voor alle werknemers in te stellen, zodat vaders zich gelijkelijk van hun verantwoordelijkheid voor de zorg van het kind kunnen kwijten;

42.

moedigt vrouwen aan hun eigen ondernemingen te starten met gebruikmaking van financiële middelen uit leningsfaciliteiten zoals het leningenprogramma voor het kleinbedrijf, en gebruik te maken van de opleidingsprogramma's van de ontwikkelingsorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf (KOSGEB);

43.

benadrukt het belang van de bestrijding van alle vormen van discriminatie op de werkplek, met inbegrip van discriminatie op grond van geslacht, bij de aanwerving, bevordering en bij speciale uitkeringen; herhaalt zijn verzoek aan de Turkse regering om relevante en accurate statistische gegevens te verzamelen;

44.

benadrukt het belang van het aanbieden van speciale opleidingscursussen, financiering en technische bijstand aan vrouwen met kantoorbanen en vrouwelijke ondernemers om te zorgen voor gelijke kansen bij de toegang tot de arbeidsmarkt;

45.

onderstreept dat de recente uitbreiding van de wettelijke aanspraak op moederschapsverlof (verlengd van twaalf tot zestien maanden), gevolgd moet worden door een loonsverhoging om beter te waarborgen dat gezinnen en vrouwen niet financieel gestraft worden als ze kinderen hebben;

46.

dringt er bij de Turkse regering op aan dat zij middelen uittrekt voor de instelling van betaalbare en ruim toegankelijke faciliteiten voor kinderopvang en ouderen- en gehandicaptenzorg, teneinde de werkgelegenheid voor vrouwen te verbeteren;

47.

stelt vast dat de participatie van vrouwen in vakbonden, en met name in hun bestuursraden, zeer laag ligt; benadrukt dat vakbondsactiviteiten toegankelijk moeten worden gemaakt om de deelname van vrouwen te vergroten;

48.

beklemtoont het feit dat vrouwen vaak onder slechte omstandigheden werken, in niet-geregistreerde banen en onbetaald in familiebedrijven, en dat zij daarom gediscrimineerd en uitgebuit worden; doet derhalve een beroep op de Turkse regering om alle nodige maatregelen te nemen ter bestrijding van de schaduweconomie;

Deelname aan de politiek

49.

verwelkomt de toename van het aantal vrouwelijke leden van het Turkse parlement van 9,1 % in de verkiezingen van 2007 tot 14,3 % na de verkiezingen van 2011; merkt evenwel op dat dit percentage nog steeds laag is en dringt aan op een nieuwe wet inzake politieke partijen en verkiezingen waarmee een verplicht quotasysteem wordt ingesteld dat een eerlijke vertegenwoordiging van vrouwen op de kieslijsten verzekert; is bezorgd over de in het algemeen beperkte vertegenwoordiging van Turkse vrouwen in de politiek, in managementposities in het openbaar bestuur en in de politieke partijen;

50.

benadrukt dat de Turkse regering en de politieke partijen de huidige kieswet moeten herzien zodat mannen en vrouwen op gelijke voorwaarden en op democratische wijze aan de politiek kunnen deelnemen, onder meer door een meer gendergevoelige aanwezigheid van vrouwen op verkiesbare plaatsen bij verkiezingen;

51.

spoort alle Turkse politieke partijen aan omvattende strategieën goed te keuren inzake gendergelijkheid alsook interne regels die de aanwezigheid van vrouwen op alle niveaus waarborgen;

52.

is bezorgd over het zeer lage percentage van deelname van vrouwen aan de lokale politiek en verzoekt alle politieke partijen ervoor te zorgen dat deze situatie verandert met de lokale verkiezingen van 2014; verzoekt, gezien het feit dat slechts 1 % van de Turkse gemeenten een vrouwelijke burgemeester heeft en dat de betrokkenheid van vrouwen bij de politiek, niet in de laatste plaats op lokaal niveau, dus moet worden gestimuleerd, om invoering van een quotasysteem voor het aantal vrouwelijke kandidaten op kieslijsten;

Vooruitzichten voor 2020

53.

verzoekt Turkije, als kandidaat-lidstaat van de EU, de doelen van de EU 2020-strategie te onderschrijven en aan vrouwen de mogelijkheid te geven actiever aan de arbeidsmarkt deel te nemen;

54.

verzoekt de Commissie de kwestie van vrouwenrechten centraal te stellen in de onderhandelingen met Turkije; beklemtoont dat het belangrijk is dat Turkije voldoet aan zijn wettelijke en politieke verplichtingen die voortvloeien uit het EU-acquis en de desbetreffende besluiten van de EU en van het Europees Hof voor de rechten van de mens, teneinde de opening van hoofdstuk 23 van de toetredingsonderhandelingen inzake justitie en grondrechten te vergemakkelijken en ter ondersteuning van de hervormingen van Turkije met betrekking tot de mensenrechten van vrouwen in het kader van dat hoofdstuk;

55.

vraagt Turkije te voldoen aan al zijn verplichtingen die voortvloeien uit de Associatieovereenkomst EG-Turkije en het aanvullende protocol bij deze overeenkomst, waaraan Turkije voor het zesde achtereenvolgende jaar geen uitvoering heeft gegeven, en zo blijk te geven van zijn oprecht engagement om zich tot een volwaardige pluralistische democratie te ontwikkelen met als kernpunten de eerbiediging en bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden van mannen en vrouwen;

56.

onderstreept dat de opening van hoofdstuk 19 van de toetredingsonderhandelingen inzake sociaal beleid en werkgelegenheid, dat een grote rol speelt voor het verbeteren van de sociale en economische situatie van vrouwen en het vergroten van hun aandeel op de arbeidsmarkt, onder meer verbonden is aan de voorwaarde dat Turkije aan de Commissie een actieplan voorlegt voor de tenuitvoerlegging van het acquis in elk gebied waarop hoofdstuk 19 betrekking heeft, met inbegrip van de integratie van het genderaspect in dit beleid; stelt voor dat het Directoraat-Generaal voor de Status van Vrouwen nauw bij dit proces wordt betrokken;

57.

onderstreept dat de positieve agenda die door de Commissie geïntroduceerd is om de toetredingsonderhandelingen met Turkije aan te vullen, moet worden gebruikt als een belangrijk forum voor de bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid in Turkije; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat gendermainstreaming gewaarborgd is in alle werkgroepen van de positieve agenda;

58.

onderstreept dat de bestaande starre waarden met betrekking tot de rol van vrouwen in de sociale structuur opnieuw geëvalueerd moeten worden en beklemtoont dat er uiteindelijk een mentaliteitsverandering moet komen om het wetgevende kader in de praktijk om te zetten;

59.

vraagt dat bewustmakingscampagnes worden georganiseerd die op de gehele maatschappij gericht zijn en toegespitst zijn op vrouwenrechten en gendergelijkheid, het voorkomen van genderspecifiek geweld, het veroordelen van eremoorden en gendervooroordelen in de media;

60.

dringt aan op actieve betrokkenheid van bedrijfsleidingen en vakbonden bij de bevordering van de rechten en posities van vrouwen in bedrijfsleven, maatschappij en politiek en bij het inschakelen van vrouwen in de dialoog tussen werkgevers en werknemers;

61.

dringt er bij de Turkse regering op aan om in het onderwijs op alle niveaus gendergelijkheid en tolerantie als verplichte onderwerpen in de schoolcurricula te introduceren;

62.

stelt voor een nationaal project op te stellen dat vrouwelijke en mannelijke rolmodellen en meisjes en jongens samenbrengt in een debat over de toekomst van Turkije, zodat vrouwen en mannen van alle leeftijdsgroepen en politieke overtuigingen samen kunnen werken aan een strategie om een samenleving met een patriarchale structuur met succes om te vormen tot een samenleving met een rechtvaardige en maatschappelijk geaccepteerde deelneming van vrouwen aan het politiek, economisch en sociaal leven;

63.

erkent dat er nooit een mentaliteitswijziging kan komen zonder de participatie en betrokkenheid van mannen en roept de Turkse regering daarom op openbare debatten te organiseren voor een gedachtewisseling tussen mannen en vrouwen uit alle lagen van de Turkse bevolking als middel om de oorzaken van gendergeweld aan te pakken en uiteindelijk echte gendergelijkheid te verwezenlijken;

64.

meent dat extra aandacht moet gaan naar de versterking van de rol van vrouwen in de minder ontwikkelde gebieden van Turkije; is dan ook opgetogen over de projecten van de Turkse regering zoals het aanbieden van beroepsopleidingscursussen in de CATOM-centra (centra voor sociale en maatschappelijke integratie) in Zuidoost-Turkije, maar onderstreept ook dat meer initiatieven noodzakelijk zijn die de rechten van alle vrouwen eerbiedigen en bevorderen en waarbij de nadruk in het bijzonder ligt op de sociale inclusie van en grotere zeggenschap voor vrouwen in plattelandsgebieden, werkloze vrouwen en vrouwen die in armoede leven;

65.

constateert dat, mocht Turkije de wens hebben als rolmodel voor de landen van de Arabische lente te fungeren, het land vastberaden zijn hervormingen moet doorvoeren en moet garanderen dat de wetgeving die na stemming is vastgesteld ten uitvoer wordt gelegd; herinnert eraan dat Turkije zichtbare, concrete resultaten moet bereiken bij de toepassing van het gelijkheidsbeginsel en de eerbiediging van de rechten van de vrouw;

66.

onderstreept de cruciale rol van de media voor het handhaven van vrouwenrechten en spoort ertoe aan gendergelijkheid op te nemen in de interne opleidingen van mediaorganisaties; wijst erop dat het belangrijk is dat de media een beeld geven van vrouwen waarin genderstereotypen worden vermeden;

67.

onderstreept het belang van genderbewust budgetteren, aangezien geen enkele van de hervormingen kan worden uitgevoerd zonder voldoende middelen;

68.

vraagt Turkije om meer inspanningen om vergaande hervormingen te realiseren; om terwille van de modernisering van het eigen land aan de criteria van Kopenhagen te voldoen en om een klimaat van wederzijds begrip en respect met alle lidstaten van de EU te scheppen en het zodoende mogelijk te maken met iedereen beste praktijken inzake gendergelijkheid uit te wisselen, ten behoeve van de vrouwen van Turkije;

*

* *

69.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, UN Women, de directeur-generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie en de regering en het parlement van Turkije.


(1)  PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 385.

(2)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 174.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0090.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0116.