10.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 261/21


Donderdag 10 mei 2012
Het handels- en investeringsbeleid van de EU voor het zuidelijk Middellandse Zeegebied na de revoluties van de Arabische Lente

P7_TA(2012)0201

Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2012 over „Trade for Change”: Het handels- en investeringsbeleid van de EU voor het zuidelijk Middellandse Zeegebied na de Arabische voorjaarsrevoluties (2011/2113(INI))

2013/C 261 E/04

Het Europees Parlement,

gezien de Verklaring van Barcelona van 28 november 1995 waardoor een partnerschap tot stand werd gebracht tussen de Europese Unie (EU) en de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, en het werkprogramma dat op die conferentie is aangenomen,

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2005 over een terugblik op het proces van Barcelona (1) en zijn resolutie van 25 november 2009 over het Euromediterrane economische en handelspartnerschap met het oog op de achtste Euromed-conferentie van de ministers van Handel (2),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger aan de Europese Raad, het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 8 maart 2011 met als titel „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011)0200),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 25 mei 2011 met als titel „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 24 mei 2011 met als titel „Een dialoog over migratie, mobiliteit en veiligheid met de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011)0292),

gezien „de routekaart voor de Euromediterrane handel voor 2010 en daarna” als aangenomen door de achtste ministeriële conferentie over handel tussen de Unie van het Middellandse Zeegebied in 2009,

gezien de conclusies van de Euromediterrane ministerconferenties en de sectorale ministerconferenties die sinds de start van het Proces van Barcelona hebben plaatsgevonden, en in het bijzonder de conclusies van de negende Euromedconferentie van de ministers van Handel op 11 november 2010,

gezien de Euromediterrane associatieovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen enerzijds en haar lidstaten en Tunesië (3), Israël (4), Marokko (5), Jordanië (6), Egypte (7), Libanon (8) en Algerije (9), anderzijds en de Euromediterrane interimassociatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de PLO (handelend namens de Palestijnse Autoriteit) (10),

gezien Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de instelling van de definitieve fase van de douane-unie (96/142/EG) (11),

gezien de vrijhandelsovereenkomst, ook Overeenkomst van Agadir genoemd, ondertekend op 25 februari 2004 door Jordanië, Egypte, Tunesië en Marokko,

gezien de duurzaamheidseffectstudie betreffende de Euromediterrane vrijhandelszone, uitgevoerd door het instituut voor ontwikkelingsbeleid en -beheer van de universiteit van Manchester,

gezien het regionale strategiedocument 2007-2013 en het regionale indicatieve programma voor het Euromediterraan partnerschap 2007-2013 en de daarin vervatte doelstellingen (12), alsmede gezien het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 29 juli 2011 ten aanzien van de financiering van het tweede deel van het jaarlijkse actieprogramma voor 2011 voor het Middellandse Zeegebied krachtens begrotingslijn 19 08 01 01 van de algemene begroting van de Europese Unie (13),

gezien de werkzaamheden van de Euromediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit, in het bijzonder de op 12 juli 2011 in Brussel gehouden ministerconferentie en haar op 8 augustus 2011 uitgebrachte jaarverslag over 2010,

gezien het besluit van de raad van bestuur van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling van 5 oktober 2011 om steun te verlenen in de landen van het zuidelijke en oostelijke Middellandse Zeegebied,

gezien de werkzaamheden van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied,

gezien de werkzaamheden van de Unie voor het Middellandse Zeegebied,

gezien het besluit van de Raad van 14 december 2011 tot goedkeuring van onderhandelingsrichtsnoeren ten behoeve van diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten met Egypte, Jordanië, Marokko en Tunesië,

gezien zijn resoluties van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid (14), van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de zuidelijke dimensie (15), en van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (16),

gezien alle in het kader van de Arabische lente door het Parlement aangenomen resoluties, over de vrijheid van godsdienst, geloof en geweten als fundamentele en universele waarden die van essentieel belang zijn voor democratische en economische ontwikkeling,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0104/2012),

A.

overwegende dat de Arabische Lente de grootste politieke omwenteling in het Europees nabuurschap is sinds de val van de Berlijnse Muur en deze de EU de kans heeft geboden om haar buitenlands beleid en handelsbelangen in overeenstemming te brengen met haar kernwaarden van mensenrechten, democratie en een vrije samenleving; overwegende dat in overeenstemming met artikel 8 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Unie een speciale band met buurlanden moet ontwikkelen om een ruimte van welvaart en goed nabuurschap te creëren, die is gestoeld op de waarden van de Unie en wordt gekenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen op basis van samenwerking, hetgeen van cruciaal belang is voor de permanente stabiliteit, veiligheid en de economische vooruitgang van Europa;

B.

overwegende dat de EU exclusieve bevoegdheid heeft op het gebied van het handels- en investeringsbeleid, waardoor zij op doeltreffende wijze kan reageren op de opstanden en bijdragen aan de economische en sociale vooruitgang in de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, hierna SMC's (Southern Mediterranean Countries) genoemd;

C.

overwegende dat internationale handel in het Verdrag van Lissabon gedefinieerd wordt als een van de drie pijlers van het externe optreden van de EU, die gecoördineerd moet worden met de andere beleidsgebieden van het externe optreden, te weten buitenlandse zaken en internationale ontwikkeling; overwegende dat de handel altijd een krachtige pijler is geweest in het nabuurschapsbeleid en dat dit is benadrukt in de mededelingen van de Commissie over 'Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden' en 'Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied';

D.

overwegende dat in het maatschappelijk middenveld van de SMC's de idee leeft dat de EU de politieke en economische transformatieprocessen van de SMC's actiever zou moeten ondersteunen;

E.

overwegende dat de economische en politieke wederopbouw na de Arabische Lente niet gecoördineerd wordt door regionale instellingen met een soortgelijke rol als die van de Raad van Europa of de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in Midden- en Oost-Europa en Centraal-Azië;

F.

overwegende dat er geen specifieke Euromediterrane financiële instelling bestaat, terwijl de ervaring die werd opgedaan door de EBRD bij de overgang van Centraal- en Oost-Europa gedurende de laatste jaren, haar in staat zou moeten stellen een positieve rol te spelen in SMC's; merkt echter tot zijn spijt op dat verschillende EU-lidstaten de wijzigingen van het EBRD-Verdrag die de bank in staat zullen stellen volledig operationeel te zijn in het Middellandse Zeegebied, nog niet hebben geratificeerd;

G.

overwegende dat de economieën van de SMC's tot op heden geleid werden door ondemocratische leiders, ten gunste van slechts een selecte kring personen; overwegende dat de behoeften van de meest kwetsbaren vaak over het hoofd gezien worden; overwegende dat zich nu dankzij de verdrijving van een groot aantal dictators nieuwe mogelijkheden aandienen voor het openen van de nationale economieën in het gebied en de totstandbrenging van een ware markteconomie;

H.

overwegende dat de EU reeds een douane-unie met Turkije en reeds vrijhandelsovereenkomsten met SMC's heeft afgesloten (met uitzondering van Syrië dat het uiteindelijk onderhandelde pakket niet heeft ondertekend, alsook van Libië waarmee de onderhandelingen na het uitbreken van de burgeroorlog in februari 2011 werden opgeschort);

I.

overwegende dat lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voor het aangaan van handelsbesprekingen geen voorwaarde is, zoals aangetoond door de handelsbepalingen van de associatieovereenkomsten met respectievelijk Libanon en Algerije, de interimovereenkomst met de Palestijnse Gebieden, de opgeschorte onderhandelingen met Libië en de niet-geratificeerde overeenkomst met Syrië;

J.

overwegende dat het ingevolge de conflicten in de regio en een gebrek aan intraregionale (zuid-zuid) inzet en betrokkenheid niet gelukt is om de Euromediterrane vrijhandelszone, het meest ambitieuze economische project dat is voortgekomen uit de Verklaring van Barcelona, tegen het streefjaar 2010 tot stand te brengen;

K.

dat de economische crisis van 2008 de belangrijkste economische pijlers van de SMC's direct heeft getroffen en overwegende dat de sociale en politieke onrust in Tunesië, Egypte, Syrië en Libië tijdens de Arabische Lente de economische neergang in deze landen verder heeft versterkt; overwegende dat niet alle SMC's de Arabische Lente in dezelfde mate hebben ervaren aangezien in sommige landen het oude regime nog stevig in het zadel zit en in andere landen voortdurende sociale onrust de economie verder uitholt;

L.

overwegende dat de Arabische Lente de structurele en systematische commerciële en fiscale tekortkomingen van het gebied heeft blootgelegd, met name een grote kwetsbaarheid voor pieken in de grondstoffenprijzen, en overwegende dat nieuwe handelsstrategieën voor het Middellandse Zeegebied deze tekortkomingen dienen aan te pakken, voedselsoevereiniteit en voedselzekerheid moeten stimuleren en de financiële speculatie op levensmiddelen een halt moeten toeroepen om de verwachtingen van de burgers überhaupt ooit te kunnen waarmaken;

M.

overwegende dat chronische werkloosheid, met name jongerenwerkloosheid, en de ontoereikende diversificatie van de handel een ernstig probleem blijven; overwegende dat de langdurige structurele werkloosheid en informele arbeid, met inbegrip van kinderarbeid, in de meeste SMC's hoog blijven en nog zijn verergerd in de landen waar gedurende de Arabische Lente ernstige sociale onlusten plaatsvonden; overwegende dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) schat dat in het gebied de komende tien jaar 25 miljoen nieuwe banen moeten worden gecreëerd om de werkgelegenheid op het huidige peil te handhaven;

N.

overwegende dat adolescenten (tussen de 10 en 19 jaar) 20 % van de bevolking uitmaken en de werkloosheidscijfers voor 15- tot 24-jarigen schommelen rond de 25-30 %, bij een nog altijd zeer lage arbeidsparticipatie van vrouwen; overwegende dat de werkloosheid vooral onder universitair afgestudeerden erg hoog is, met hersenvlucht en verspilling van menselijk potentieel tot gevolg;

O.

overwegende dat het in het hoogste belang is voor de Europese Unie om hoog in te zetten op economische samenwerking en om een strategie aan te nemen die wederzijds voordelig, verantwoordelijk en flexibel is, gebaseerd op ondersteuning van democratische overgang en het verdedigen van mensenrechten;

Algemene overwegingen

1.

is van mening dat de Arabische Lente een ongeëvenaarde historische gebeurtenis is die veroorzaakt werd door het verlangen van volkeren naar vrijheid, democratische rechten en een verbetering van hun levensstandaard; spreekt zijn diepe bedroefdheid uit over het verlies aan mensenlevens in de strijd ter omverwerping van de corrupte dictaturen;

2.

is zich ervan bewust dat de samenlevingen in de SMC's na deze grote offers halsreikend uitkijken naar veel grotere en rechtvaardigere steun van de kant van de EU voor democratische hervormingen en economische ontwikkeling waarvan iedereen echt beter wordt;

3.

merkt op dat de gunstige gevolgen van de revoluties van de Arabische Lente nog niet volledig geconsolideerd zijn en dat de EU snel moet optreden om haar „Trade for Change”-agenda in te voeren, niet alleen omwille van de onmiddellijke economische voordelen, maar ook omdat handel een doeltreffend middel is om democratie te bestendigen en stabiliteit te bevorderen, aangezien het corruptie helpt voorkomen, een eerlijkere verdeling van de welvaart mogelijk maakt en bijdraagt tot de emancipatie van de bevolking in het algemeen; moedigt de overgangsautoriteiten aan om te zorgen voor een vredige overgang naar een echte democratie; dringt er bij de nationale overheden op aan het recht van hun volk op vreedzame demonstraties te eerbiedigen, en zich te weerhouden van iedere vorm van gewelddadige onderdrukking;

4.

is in dit verband ingenomen met de oprichting van de Taskforce EU-Tunesië, de eerste gezamenlijk met een zuidelijk mediterraan land opgerichte taskforce die ten doel heeft de Europese en internationale steun voor de overgang van het land beter te coördineren; juicht toe dat het Parlement bij de eerste bijeenkomst werd betrokken; verzoekt de VV/HV en de Commissie het Parlement bij dit initiatief en bij toekomstige initiatieven te blijven betrekken; is ingenomen met de instelling binnen het Europees Parlement van een toezichtgroep voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied om de EU-respons op de crises in de mediterrane landen te volgen;

5.

is ingenomen met de eerlijke en transparante verkiezingen die onlangs in Tunesië hebben plaatsgevonden, aangezien deze – vergezeld van economische, wettelijke en sociale hervormingen – een goed voorbeeld vormen voor andere landen in de regio; onderstreept het belang van vrije en eerlijke verkiezingen voor het creëren van eenheid in die landen via de oprichting van democratische en pluralistische instellingen, aangezien daarmee de basis wordt gelegd voor grotere stabiliteit en gemoderniseerde sociaaleconomische structuren, die een randvoorwaarde vormen voor het aantrekken van internationale investeringen en het bewerkstelligen van duurzame groei; benadrukt dat democratische veranderingen vergezeld moeten gaan van economische, wettelijke en sociale hervormingen om de sociaaleconomische structuren van deze landen te openen en te moderniseren;

6.

beschouwt de externe overheidsschuld van de landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten als „verfoeilijke” schuld aangezien de schuld werd opgebouwd door dictatoriale regimes, voornamelijk door de persoonlijke verrijking van de politieke en economische elite en de aankoop van wapens, die vaak werden gebruikt om de eigen bevolking te onderdrukken; roept daarom op tot heroverweging van deze schuld, in het bijzonder die betreffende wapenaankopen;

7.

betreurt de rol van de Europese bedrijven in de uitvoer van wapens en producten voor tweeërlei gebruik aan repressieve regimes, en in het naleven van technologische verstoringen georganiseerd door dictaturen; roept de Commissie op richtlijnen op te stellen voor EU-bedrijven om in zulke situaties te handelen in overeenstemming met de fundamentele beginselen van de Unie;

8.

onderstreept dat het handels- en investeringsbeleid een exclusieve bevoegdheid is van de EU en dat dit beleid innovatieve en tastbare instrumenten dient aan te reiken waarmee de EU de doelstellingen van haar buitenlands beleid, te weten democratie, welvaart, stabiliteit en vrede in het gebied, kan bewerkstelligen;

9.

erkent dat de EU een gecoördineerd beleid moet vaststellen met betrekking tot SMC's, maar waarschuwt voor een standaardbenadering van de Arabische Lente, want hoewel de SMC's veel gelijkenissen vertonen, hebben ze verschillende vormen van repressief bestuur ervaren die verschillen in niveau van economische ontwikkeling, en ongelijke sociale en demografische uitdagingen kennen;

10.

benadrukt dat een van de belangrijkste functies van het Europees Parlement het versterken van de politieke dialoog, het wederzijds begrip en het vertrouwen tussen Europa en derde landen, waaronder de SMC's, is waarbij het Parlement de nadruk moet leggen op het verspreiden en bevorderen van democratische hervormingen, volwaardige vrijheden en de rechtsorde; benadrukt dat deze belangrijke taken, op basis van directe relaties, ook een manier kunnen zijn om de naleving van de volgende criteria (in het kader van de gebeurtenissen en de geboekte vooruitgang) te beoordelen en om de nodige aanpassingen aan de samenwerkingsovereenkomsten te maken, met name op gebied van handel, investeringen en financiën;

11.

is zich bewust van het feit dat in de voorbije tien jaar de EU een diepere en ruimere benadering van vrijhandelsovereenkomsten met de regeringsleiders van de meeste SMC's heeft ontwikkeld, ondanks het gebrek aan democratische legitimiteit van de onderhandelingspartners; acht het belangrijk dat onmiddellijk werk wordt gemaakt van de stabilisering van de democratische verhoudingen bij de opbouw van nieuwe sociale en politieke instellingen, die dan kunnen optreden als legitieme en geïnformeerde partners in onderhandelingen van handelsovereenkomsten;

12.

wijst erop dat de EU de grootste consumentenmarkt ter wereld is, waartoe uitsluitend toegang mag worden verleend op voorwaarde dat partnerlanden de bilaterale openstelling van markten ernstig ter hand nemen, dat de volledige bevolking van het partnerland met inbegrip van de meest kwetsbaren, de voordelen plukt van economische hervormingen en op voorwaarde dat de partnerlanden de passende politieke, sociale en milieutoezeggingen doen en zich daar ook daadwerkelijk aan houden;

13.

geeft te kennen dat veel SMC's een groot economisch potentieel hebben, in sommige gevallen met een grote erfenis aan middelen en natuurlijke hulpbronnen die, indien correct beheerd, een kans bieden voor economische groei en ontwikkeling aan beide zijden van de Middellandse Zee; daarom moeten ze de nodige maatregelen en mechanismen invoeren die gelijkwaardige sociale, fytosanitaire en milieunormen waarborgen;

14.

is ingenomen met de bottom-upaanpak op maat die door de Commissie beoogd wordt, op basis van een sterkere voorwaardelijkheid en grotere differentiatie in de context van de recente herziening van het ENB en het „meer voor meer”-aanpak dat zorgt voor een gerichtere steun voor elk buurland van de EU en dat waarborgt dat financiering met de politieke ambitie overeenstemt; is van mening dat resultaten op het gebied van democratische hervormingen en individuele vrijheden terug te vinden moeten zijn in een vergelijkbaar proces van „liberalisering” in het economisch en handelslandschap, inclusief de bijbehorende vrijheid tot het oprichten en voeren van een bedrijf, om zo de oligarchieën die van oudsher in de SMC's de overhand hebben gehad, te kunnen ontmantelen;

Diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten (DCFTA's) en andere handelsinstrumenten

15.

stelt vast dat de EU dankzij de associatieovereenkomsten met SMC's reeds met veel van deze landen sterke preferentiële handelsovereenkomsten heeft; benadrukt evenwel dat geen van deze processen volledig is afgerond en is ervan overtuigd dat er nog grote mogelijkheden liggen voor verdieping van de economische betrekkingen, met name op regelgevend vlak, met als langetermijndoelstelling de integratie in de interne markt van de EU;

16.

juicht daarom het besluit van de Raad toe om de opening van onderhandelingen ten behoeve van DCFTA's met Egypte, Jordanië, Marokko en Tunesië toe te staan zodra alle nodige voorbereidende handelingen zijn afgerond; is van mening dat bij de daaropvolgende nadere uitwerking voortgebouwd dient te worden op de ervaring die is opgedaan tijdens de voorbereidende fasen met de oostelijke partners, en erkent daarbij dat het van groot politiek belang is om de onderhandelingen met de partners die daar reeds klaar voor zijn onverwijld aan te vatten; acht het onontbeerlijk dat alle sociale krachten, met name ngo's en vakbonden van meet af aan bij alle handelsovereenkomsten betrokken en geraadpleegd worden;

17.

is bezorgd over het feit dat de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) nog geen nadere bijzonderheden heeft bekendgemaakt over het „meer voor meer”-criterium dat tezamen met de nadere handelsanalyses bepalend zal zijn voor het oordeel of een land al dan niet in aanmerking komt en klaar is voor een DCFTA; verzoekt de EDEO dan ook om deze criteria zodanig vast te stellen dat het proces transparant is en de partnerlanden van tevoren weten welke aanpassingen zij dienen door te voeren; dringt erop aan dat de eerbiediging van democratische instellingen en de grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting en vereniging, de bescherming van de religieuze minderheden, de eerbiediging van de internationale arbeidswetgeving, de IAO-verdragen en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (UNCRC), en initiatieven tot afschaffing van de doodstraf centraal moeten staan in dit proces, en is van mening dat de dienst moet reageren op aanmerkelijke voor- of achteruitgang in de partnerlanden tijdens de voorbereidende fase en de onderhandelingen zelf; dringt erop aan dat het verkennend onderzoek moet leiden tot de vaststelling van een passend niveau van economische openstelling evenals een index van de mate waarin alle lagen van de samenleving profijt trekken uit de handel en de directe buitenlandse investeringen (DBI);

18.

herinnert eraan dat vrijhandelsovereenkomsten geen doel op zich zijn en dat ze ten gunste van elk land moeten komen; stelt dat de handelsbepalingen dienen te worden ondersteund door versterkte mensenrechtenbepalingen, geflankeerd door verbeterde toezichts- en uitvoeringsbepalingen, en door een ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling waarin het maatschappelijk middelveld een centrale rol vervult, met onder meer bepalingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), wat het proces een groter gezamenlijk draagvlak zal geven;

19.

is ingenomen met de specifieke aandacht voor handelsbelemmeringen achter de grenzen en de afstemming op het Europese acquis, maar merkt op dat er bij een aantal landen nog altijd ruimte is voor verdere onderhandeling over de verlaging van de tarieven; benadrukt dat de DCFTA's pas echte waarde krijgen voor de SMC's indien de EU bereid is om bijkomende inspanningen te leveren op gevoelig gebieden zoals de landbouw en modus IV-diensten; merkt in dit verband op dat de EU op het vlak van de landbouw een aanzienlijk handelsoverschot heeft ten opzichte van deze landen;

20.

vraagt de Commissie specifieke initiatieven voor eerlijke handel en biologische landbouw te steunen en te bevorderen, met name ter ondersteuning van kleine landbouwers, producenten en coöperatieven, als een manier om duurzame landbouwpraktijken en plattelandsontwikkeling te integreren en tegelijkertijd de leveringsketen te ontwikkelen om Europese consumenten te verzekeren van de kwaliteit, traceerbaarheid en sociale en milieunormen van de producten;

21.

wijst op de betekenis van landbouw, waarin in de landen van het zuiden van het Middellandse-Zeegebied meer dan een derde van de actieve bevolking tewerkgesteld is, en plattelandsontwikkeling in het stabilisatieproces, daar hierdoor, met name nu de wereldmarkten steeds ongrijpbaarder worden, wordt bijgedragen tot beter gegarandeerde aanvoer van voedsel, rechtvaardiger verwezenlijking en verdeling van inkomsten, schepping van werkgelegenheid, en opneming van vrouwen en kleine pachters in de economie;

22.

is daarom ingenomen met de plannen van de Commissie om plattelandsontwikkeling te steunen door middel van het programma „Europese nabuurschapsfaciliteit voor landbouw en plattelandsontwikkeling”, waarin investeringssteun zou worden gecombineerd met de opbouw van bestuurlijke capaciteit op basis van de kennis en ervaring van de EU met betrekking tot de ontwikkeling van plattelandsgebieden, om zo te stimuleren dat de landbouwproductie volgens de Europese kwaliteits- en voedselveiligheidsnormen wordt gemoderniseerd;

23.

is ook verheugd dat de Commissie in haar gezamenlijke mededeling van 25 mei 2011 (COM(2011)0303) heeft toegezegd proefprogramma’s voor landbouw-, plattelands- en regionale ontwikkeling te zullen financieren, waarbij de uitgebreide ervaring wordt benut die de EU op deze gebieden heeft opgedaan en zoveel mogelijk wordt geprofiteerd van nauwe samenwerking met de FAO, de Wereldbank en mogelijk ook de EIB;

24.

verzoekt de EU de ontwikkeling van gezonde landbouwproductie en plattelandsontwikkeling in de regio te steunen, als onderdeel van de strijd tegen armoede, een aanhoudende plaag op het platteland, en om het stabilisatieproces te consolideren; wijst in dit verband op het belang van institutionele en infrastructurele verbeteringen (bijvoorbeeld op het vlak van bevloeiing, verwerking, verpakking, vervoer, afzetsystemen en toegang tot diensten) in combinatie met technologische verbeteringen, en op de betekenis van onderwijs- en opleidingsprogramma's, in het bijzonder voor vrouwen en in situaties van slecht georganiseerde producenten en een zwak maatschappelijk middenveld, twee factoren die de ontwikkeling van een doeltreffend voedingsmiddelensysteem remmen; wijst op de rol van voorlichtingsdiensten die de verspreiding van kennis kunnen faciliteren; wijst erop dat de zorg om de veranderingen van het mondiale milieu en het klimaat steun moet losmaken voor de bevordering van duurzaam gebruik van grondstoffen en energie, en milieuvriendelijke productiemethoden; benadrukt dat diversificatie van de productie met het oog op een grotere weerbaarheid tegen marktschommelingen en milieucrisissen moet worden aangemoedigd, gezien de toenemende mondiale vraag naar voedsel;

25.

dringt er bovendien, om sociale en milieudumping tussen de betrokken landen onderling of met de EU te vermijden, bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen die moeten zorgen voor een betere uitvoering van innoverende acties ter bevordering van de plaatselijke knowhow, opleidingen met het oog op het opzetten van producentenverenigingen en de ontwikkeling van de lokale en regionale markten in het kader van de uitwisseling van beste praktijken tussen landen onderling en met de EU zoals ze eerder toegepast werden binnen pretoetredingsprocedures en in betrekkingen met de buurlanden van de Europese Unie;

26.

wijst op de potentiële bijdrage die meer integratie tussen de landen in Noord-Afrika en ten zuiden van de Sahara zou kunnen opleveren en op de noodzaak van maatregelen op mondiaal niveau om het soort eenzijdige acties te voorkomen die vaak volgen op voedselcrises en extreme weersverschijnselen;

27.

benadrukt dat BDI van groot belang zijn voor de economische ontwikkeling van SMC's, aangezien er ofwel onvoldoende investeringen gebeuren, ofwel de investeringen eenzijdig gericht zijn op de winning van grondstoffen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de DCFTA's en de investeringsinspanningen in het gebied zo gecoördineerd worden dat zij een grotere economische diversificatie in de hand werken;

28.

stelt daarbij echter vast dat eerdere pogingen om in het kader van de associatieovereenkomsten tot sectorgebonden regelingen te komen, vruchteloos zijn gebleken; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om de SMC's te stimuleren om onderhandelingen te voeren over investeringen en andere zogeheten „Singapore-issues”, zoals diensten, in de context van DCFTA's; is van mening dat de Commissie in voorkomende gevallen dient te kiezen voor asymmetrische tenuitvoerlegging en dat zij zich flexibel moet opstellen ten aanzien van de gevoelige sectoren van de betrokken landen;

29.

wijst erop dat het belangrijk is de openstelling van de handel aan te vullen met grotere technische bijstand aan partnerlanden en hun bedrijfsleven, zodat zij de daardoor ontstane kansen maximaal kunnen benutten; erkent dat de EU reeds dergelijke bijstand verleent, maar is van mening dat deze programma's meer gericht dienen te zijn op kleine en middelgrote ondernemingen, bijvoorbeeld middels uitbreiding van „Hulp voor handel”;

30.

verzoekt de Commissie DCFTA's aan te wenden ten behoeve van de harmonisering van regelgevende normen, in het bijzonder ten aanzien van technische normen en voorschriften, sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SFM), regels ten aanzien van de transparantie van overheidsopdrachten, voorschriften ter bescherming van de intellectuele eigendom, vereenvoudiging van de handel en douaneformaliteiten, en het wegwerken van niet-tarifaire belemmeringen (NTB's); wijst erop dat deze vorm van samenwerking onderbelicht blijft in de associatieovereenkomsten en dat de EU zich meer inspanningen dient te getroosten;

31.

is in dit verband ingenomen met de voor technische samenwerking geoormerkte extra middelen en wijst met klem op de noodzaak deze nu zo snel mogelijk ter beschikking te stellen aan het directoraat-generaal Ontwikkeling en samenwerking (DG DEVCO) van de Commissie en verder te verspreiden naar de EU-delegaties ter plaatse;

32.

erkent dat DCFTA's het hoofddoel dienen te blijven, maar is zich ervan bewust dat de Commissie intussen sectorgebonden onderhandelingen blijft voeren in het kader van de bestaande associatieovereenkomsten, onder meer om te komen tot overeenkomsten betreffende de overeenstemmingsbeoordeling en aanvaarding van industrieproducten (OCA's), landbouw- en visserijovereenkomsten, diensten- en investeringsovereenkomsten, alsook tot geschillenbeslechtingsprocedures; verzoekt de Commissie tevens een actualisering te overwegen van de bestaande sectorgebonden overeenkomsten met landen waar het een en ander op een hoger plan kan worden gebracht maar een DCFTA niet tot de onmiddellijke mogelijkheden behoort; verzoekt de Commissie meer rekening te houden met de vraag wanneer en hoe deze processen uiteindelijk in de toekomstige DCFTA's zullen opgaan en erop toe te zien dat het verlies van het lidmaatschap van het stelsel van algemene preferenties (SAP) in 2014 de toegang van SMC's tot de EU-markt voor geen enkele productcategorie negatief beïnvloedt;

33.

verzoekt de Commissie tevens een strategie op te stellen voor die „meer voor meer”-partners waarmee er nog geen overeenkomst bestaat of waarvoor er nog niet meteen DCFTA's zullen worden afgesloten, in het bijzonder voor de partners die nog geen partij zijn bij de WTO, zoals Libië of Libanon; benadrukt dat er weliswaar ernstig werk dient te worden gemaakt van technische bijstand om deze landen te helpen zich klaar te stomen voor het lidmaatschap van het WTO, maar dat dit op zich niet voldoende is en dat dit in voorkomende gevallen moet worden aangevuld met overeenkomsten die verenigbaar zijn met de WTO-regels en die op korte termijn vruchten afwerpen;

Meer middelen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) om economische democratisering te stimuleren

34.

is ervan overtuigd dat een succesvolle handelsstrategie voor het gebied de rol dient te versterken van de kmo's die in sommige landen goed zijn voor wel 30 % van de werkgelegenheid; erkent het belang van micro-ondernemingen, die in Egypte, Marokko en Jordanië respectievelijk 98,1 %, 97,8 % en 89,1 % van de kmo's uitmaken, tegenover slechts 9,2 % in Tunesië;

35.

is bezorgd over het hoge aantal ongeregistreerde kmo's dat actief is op de zwarte markt en het feit dat in een aantal SMC's de informele werkgelegenheid (de landbouw uitgezonderd) wel rond de 70 % bedraagt; is ervan overtuigd dat de EU, om een noemenswaardige economische groei in de regio te bewerkstelligen, met haar handelsstrategie moet voorzien in stimuli om deze kmo's ertoe aan te zetten zich alsnog te laten registreren; dringt er bij de Commissie op aan de programma's voor bestuurlijke capaciteitsopbouw, namelijk met betrekking tot registratie van ondernemingen, tewerkstelling en sociale zaken, te steunen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan capaciteitsopbouw in de juridische diensten, die zullen zorgen voor een betere voorbereiding om de nodige hervormingen door te voeren;

36.

betreurt het dat kmo's en coöperaties slechts zeer beperkte toegang hebben tot investeringen en benadrukt de noodzaak van behoorlijke toegang tot financiering middels betrouwbare, toegankelijke en gebruikersvriendelijke verstrekking van microkredieten en tegengarantieregelingen door de Europese Investeringsbank (EIB); is van mening dat de begunstigden dankzij dergelijke regelingen op dusdanige wijze zullen kunnen innoveren en herstructureren dat zij in staat zullen zijn het potentieel van de interne markt van de EU te benutten;

37.

onderstreept het belang van het stimuleren van ondernemingsactiviteiten door de nodige maatregelen te nemen om een gunstig klimaat daartoe te scheppen en om deze activiteiten in de maatschappij te integreren; zou in het bijzonder ingenomen zijn met een tweede fase van het programma „Invest in Med”, waarvan het specifieke mandaat bestaat uit het bevorderen van de samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen en de organisaties die deze ondernemingen in de EU-lidstaten en de landen ten zuiden van de Middellandse Zee vertegenwoordigen;

38.

erkent de rol van de EIB bij de ondersteuning van kmo's in het zuidelijk Middellandse Zeegebied via haar Euromediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit (FEMIP); is ingenomen met het besluit om het plafond voor haar operaties in het gebied met één miljard euro te verhogen tot een totaalbedrag voor deze operaties van zes miljard euro voor de komende drie jaar; bevestigt nogmaals dat de EIB haar investeringsprojecten specifiek dient te richten op kleine en middelgrote ondernemingen en de ontwikkeling van infrastructuurprojecten, met name energieprojecten gezien het potentieel van deze regio en de steun die de EU kan verlenen om dit potentieel te ontwikkelen en te benutten; staat erop dat de EIB haar bestuurlijke capaciteiten moet verhogen om toezicht te houden op haar bemiddelende partnerbanken die „globale leningen” verlenen onder de criteria van de doelstellingen van de externe actie van de EU, zodat haar activiteiten volledig te verantwoorden zijn ten opzichte van het publiek;

39.

is ingenomen met de recente betrokkenheid van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) in het Middellandse Zeegebied en de door de EU en een aantal individuele EU-lidstaten toegezegde extra middelen voor de activiteiten van de bank; dringt er bij de Europese Raad en het Europees Parlement op aan de wijzigingen van de EBRD-overeenkomst die de EBRD in staat zullen stellen volledig operationeel te zijn in het Middellandse Zeegebied, snel te ratificeren; is van mening dat er meer financiële middelen beschikbaar dienen te worden gesteld ter investering door de EBRD in het gebied en dat kmo's de voornaamste begunstigden dienen te zijn van deze investeringen; moedigt de SMC's aan hun engagement te uiten door de beginselen van democratie, pluralisme en markteconomie toe te passen en aldus toegang te krijgen tot investeringen overeenkomstig de statuten van de bank;

40.

is ervan overtuigd dat voor een goede werking van een vrijhandelszone flexibel verkeer van zakenlieden tussen landen cruciaal is; is nadrukkelijk de mening toegedaan dat de EU meer samenhang dient aan te brengen tussen haar immigratie- en handelsbeleid;

41.

wijst erop dat het gebrek aan soepele visumregelingen een probleem blijft voor veel vertegenwoordigers van bedrijven in de SMC's die naar de EU moeten reizen voor vergaderingen, opleidingen of andere zakelijke redenen; verwelkomt in dat opzicht de recente mededeling 'Een dialoog over migratie, mobiliteit en veiligheid met de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied', waarin de Commissie zich uitspreekt voor visumversoepelingsovereenkomsten om de mobiliteit van onder andere zakenlieden te bevorderen; is van mening dat 'integriteits-' en 'betrouwbaarheids-' procedures in het kader van de visumverstrekking dienen te worden vereenvoudigd en verzoekt de Commissie dan ook om in coördinatie met de handelsbesprekingen onderhandelingen te voeren over dergelijke overeenkomsten, teneinde ervoor te zorgen dat de uitvoering ervan niet te bureaucratisch voor kmo's is;

Versterking van het Agadir-proces

42.

betreurt het dat de Euro-mediterrane vrijhandelszone niet tegen 2010 tot stand is gekomen en hoopt dat alle partners de door de Arabische Lente gecreëerde dynamiek zullen benutten om de hervormingen die nodig zijn voor de oprichting van een volwaardig werkende vrijhandelszone tot stand te brengen zonder de concurrentie voor EU-producenten te vervalsen;

43.

stelt in het kader van de liberalisering van het handelsbeleid voor regelmatige effectbeoordelingen uit te voeren en zo actief en doorlopend toezicht te houden op de gevolgen van dit beleid voor de Zuid-Europese landen van het Middellandse Zeegebied, met als einddoel een positieve uitwerking voor de burgers en de economische en productiestelsels van de verschillende landen te bewerkstelligen;

44.

onderstreept dat commerciële strategieën voor individuele landen apart weliswaar een goede zaak zijn, maar dat deze niet in het nadeel van de regionale integratie mogen zijn; betreurt dat de zuid-zuidhandel zeer beperkt blijft en merkt in dit verband op dat in 2009 slechts zes procent van de invoer in SMC's afkomstig was uit andere SMC's en wel veertig procent uit de EU; spoort de nieuwe democratisch verkozen regeringen aan om veel meer dan hun voorgangers open te staan voor handel met naburige landen;

45.

erkent de Agadir-groep als het enige voorbeeld van gecoördineerd handelen op het gebied van de zuid-zuidhandel en moedigt de partijen erbij aan om de werkingssfeer en het lidmaatschap van hun samenwerkingsverband uit te breiden; verzoekt de Commissie haar steun aan deze groep als hoeksteen voor de toekomstige handelsstrategie van de EU, voort te zetten;

46.

verzoekt de Commissie bovendien om de DCFTA's te voorzien van een dusdanige flexibiliteit dat de individuele overeenkomsten kunnen opgaan in de Overeenkomst van Agadir om uiteindelijk te komen tot één grote Euromediterrane vrijhandelszone;

47.

neemt met voldoening kennis van de aanstaande inzet van het Euromediterrane mechanisme voor handels- en investeringspromotie dat zal dienen als database waaruit marktpartijen informatie kunnen putten over het actuele handels- en investeringsklimaat in het gebied; bepleit dat een dergelijk mechanisme actief onder de aandacht dient te worden gebracht van het bedrijfsleven in de SMC's en dat het zich dient te ontwikkelen tot een functionele katalysator voor de intraregionale bedrijvigheid, en dus meer moet zijn dan een informatie-instrument;

48.

is ingenomen met de Regionale conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels die tevens de volledige naleving van de technische regeling van de EU en Israël inzake producten uit de nederzettingen moet omvatten; verzoekt de Commissie gezien het feit dat SMC's handelspreferenties en gunstige oorsprongsregels uit hoofde van het schema van algemene preferenties zullen kwijtraken, om vaart te zetten achter nieuwe oorsprongsregels in het kader van de Pan-Euromed-conventie die uiterlijk eind 2013 haar beslag moet krijgen;

Bevordering van kennis en rechtstreekse contacten

49.

spoort de lidstaten aan een ambitieuzere rol te spelen in de EU-strategie voor de zuidelijke nabuurschapslanden door te voorzien in uitgebreide programma's van beurzen voor studenten uit SMC's, zowel mannen als vrouwen van alle sociaaleconomische en etnische achtergronden, met name op het gebied van economie, bedrijfsleven, IT, communicatie en handel; roept de Commissie en de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger op om onmiddellijk met voorstellen te komen voor de totstandbrenging van Erasmus- en Da Vinci-programma's voor Euromed; merkt op dat andere actoren in de regio, zoals de landen van de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC), effectiever zijn geweest in de verlening van dit soort steun aan de SMC's; is van oordeel dat deze uitwisselingen cruciaal zijn voor het aanknopen van duurzame relaties met zakenpartners in SMC's;

50.

wijst op de rol die kunstenaars, culturele spelers en bloggers speelden om sommige Arabische maatschappijen in staat te stellen zichzelf te bevrijden van dictaturen en de weg te effenen naar democratie; roept de EU op ervoor te zorgen dat een dimensie culturele samenwerking aan haar handelsbeleid wordt toegevoegd, met onder meer gezamenlijke initiatieven op het gebied van kunst, onderwijs, media, internet en andere cruciale sectoren, met als doel de mensenrechten en democratie te bevorderen;

51.

pleit voor de spoedige oprichting van EU-kamers van koophandel met partnerlanden, die als platform kunnen dienen voor de bevordering van gezamenlijke handelsactiviteiten en wederzijdse uitwisselingen tussen economische partners, met inbegrip van seminaries en bedrijfsbeurzen; betreurt het dat er afgezien van de Europees-Israëlische kamer van koophandel geen bilaterale EU-kamers van koophandel bestaan;

Het effect van de EU-maatregelen maximaliseren

52.

is er absoluut van overtuigd dat de handelsinitiatieven van de Commissie geflankeerd dienen te worden door een grotere aanwezigheid van handelsfunctionarissen van de EU ter plaatse; betreurt dat de EU-delegatie slechts één handelsfunctionaris heeft in Tunesië en in Jordanië zelfs niet vertegenwoordigd is, ondanks het feit dat de mogelijkheden tot DCFTA's met deze landen ernstig worden onderzocht;

53.

acht het bovendien essentieel dat de EU haar steunactiviteiten in de regio op het gebied van handel, investeringen en financiering volledig coördineert om te zorgen voor een maximaal positief effect; is bezorgd dat als gevolg van het aanzienlijke aantal actoren, zowel binnen de EU, in de partnerlanden zelf als daarbuiten, cruciale inspanningen zonder effect kunnen blijven of elkaar kunnen overlappen door een gebrek aan coördinatie;

54.

onderstreept de noodzaak tot nauwere coördinatie tussen de financieringsinstrumenten van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), zoals de investeringsfaciliteit voor het nabuurschapsbeleid, en de verschillende communautaire en internationale en regionale financiële instellingen, de EIB, de EBRD en de Wereldbank, teneinde te zorgen voor maximale doeltreffendheid en samenhang; verzoekt de Commissie het voortouw te nemen bij de coördinatie van dergelijke inspanningen;

*

* *

55.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EIB, de EBRD, de staatshoofden en regeringsleiders, de parlementen van de lidstaten en van de SMC's, alsook aan de Unie voor het Middellandse Zeegebied.


(1)  PB C 272 E van 9.11.2006, blz. 570.

(2)  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 35.

(3)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.

(4)  PB L 147 van 21.6.2000, blz. 3.

(5)  PB L 70 van 18.3.2000, blz. 2.

(6)  PB L 129 van 15.5.2002, blz. 3.

(7)  PB L 304 van 30.9.2004, blz. 39.

(8)  PB L 143 van 30.5.2006, blz. 2.

(9)  PB L 265 van 10.10.2005, blz. 2.

(10)  PB L 187 van 16.7.1997, blz. 3.

(11)  PB L 35 van 13.2.1996, blz. 1.

(12)  C(2007)0672.

(13)  C(2011)5381.

(14)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0141.

(15)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0154.

(16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0576.