31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/24


Dinsdag 13 maart 2012
Bologna-proces

P7_TA(2012)0072

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over de bijdrage van de Europese instellingen aan de versteviging en de uitbouw van het Bologna-proces (2011/2180(INI))

2013/C 251 E/04

Het Europees Parlement,

gezien artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, met name artikel 26 daarvan,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 14 daarvan,

gezien de gezamenlijke verklaring over de harmonisatie van de architectuur van het Europese hogeronderwijsstelsel, ondertekend door de vier bevoegde ministers namens Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk op 25 mei 1998 in Parijs tijdens de aan de Sorbonne gehouden conferentie (Sorbonne-verklaring) (1),

gezien de gezamenlijke verklaring die op 19 juni 1999 in Bologna is ondertekend door de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen (Bologna-verklaring) (2),

gezien het communiqué dat op 28 en 29 april 2009 in Leuven en Louvain-la-Neuve is uitgegeven door de Conferentie van Europese ministers bevoegd voor hoger onderwijs (3),

gezien de verklaring van Boedapest en Wenen van 12 maart 2010, aangenomen door de ministers van Onderwijs van 47 landen, waarmee de Europese hogeronderwijsruimte (EHOR) officieel werd gelanceerd (4),

gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (5),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap (6),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (7),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (8),

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (9) (ET 2020),

gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten op 26 november 2009 in het kader van de Raad bijeen, over het ontwikkelen van de rol van onderwijs in een ten volle functionerende kennisdriehoek (10),

gezien de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisering van het hoger onderwijs (11),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (12),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 getiteld "Jeugd in beweging – de leermobiliteit van jongeren bevorderen" (13),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2006 getiteld "Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie" (COM(2006)0208),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 over een digitale agenda voor Europa (COM(2010)0245),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld "Ondersteuning van groei en werkgelegenheid – een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen" (COM(2011)0567),

gezien het Eurydice-rapport van de Commissie uit 2009 getiteld "Higher Education in Europe 2009: Developments in the Bologna Process" (14),

gezien het Eurydice-rapport van de Commissie uit 2010 getiteld "Focus on Higher Education in Europe 2010: The Impact of the Bologna Process" (15),

gezien de onder docenten gehouden Eurobarometer-enquête uit 2007 over de hervorming van het hoger onderwijs (16),

gezien de onder studenten gehouden Eurobarometer-enquête uit 2009 over de hervorming van het hoger onderwijs (17),

gezien de Eurostat-publicatie van 16 april 2009 getiteld "The Bologna Process in Higher Education in Europe – Key indicators on the social dimension and mobility" (18),

gezien het eindverslag van de op 8 en 9 september 2011 in Jerevan (Armenië) gehouden internationale conferentie over de financiering van het hoger onderwijs (19),

gezien zijn resolutie van 23 september 2008 over het Bologna-proces en studentenmobiliteit (20),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0035/2012),

A.

overwegende dat de doelstellingen van het Bologna-proces, namelijk het verenigbaar maken van de hogeronderwijsstelsels in Europa, het wegnemen van de drempels voor burgers die in een ander land willen studeren of werken en het aantrekkelijk maken van het Europees hoger onderwijs voor zo veel mogelijk mensen (ook voor jongeren uit derde landen), nog steeds actueel zijn, en overwegende dat er een dialoog tussen de verschillende niveaus van het onderwijssysteem moet komen met het oog op ontwikkeling van curricula op basis van ieder voorafgaand niveau, zodat het proces kan worden voortgezet, wat bijdraagt aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake op kennis en innovatie gestoelde groei, die des te belangrijker zijn in het licht van de huidige economische crisis; overwegende dat er een evaluatie moet plaatsvinden om de ontwikkeling van het proces vast te stellen, met aandacht voor de successen, de moeilijkheden, het onbegrip en de tegenstand die de betrokken partijen hebben ervaren;

B.

overwegende dat de rol van het hoger onderwijs erin bestaat een voor iedereen even toegankelijke leeromgeving te creëren, die autonomie, creativiteit, toegang tot kwaliteitsonderwijs en kennisontwikkeling bevordert, en dat het daarom essentieel is om de academische wereld in het algemeen en de studenten, docenten en onderzoekers in het bijzonder te betrekken bij de ontwikkeling van de verschillende stadia van universitair onderwijs;

C.

overwegende dat universiteiten, gezien hun drieledige rol (onderwijs, onderzoek en innovatie), van het grootste belang zijn voor de toekomst van de Europese Unie en de vorming van haar burgers;

D.

overwegende dat het instituut universiteit een belangrijke, bijna duizend jaar oude Europese verworvenheid is waarvan het belang voor de evolutie van de samenleving niet mag worden gereduceerd tot haar bijdrage aan de economie en waarvan de ontwikkeling niet uitsluitend van economische behoeften mag afhangen;

E.

overwegende dat de meeste landen die deelnemen aan het Bologna-proces ondanks de ondervonden moeilijkheden de driefasenstructuur toepassen, in een aantal gevallen met succes;

F.

overwegende dat de toezegging om de hervorming te bespoedigen gepaard moet gaan met een gezamenlijk actieplan en voldoende financiële steun, en dat het feit dat in een aantal lidstaten wordt bezuinigd op de overheidsuitgaven voor onderwijs niet bevorderlijk is voor het doorvoeren van deze noodzakelijke hervorming;

G.

overwegende dat mobiliteit voor iedereen toegankelijk moet zijn en de hoeksteen vormt van de hervorming van het hoger onderwijs; overwegende dat de mobiliteit van studenten op termijn kan bijdragen tot een mobielere beroepsbevolking; overwegende dat het evenwel belangrijk is gedurende het hele proces toe te zien op de toegankelijkheid voor iedereen;

H.

overwegende dat de lidstaten bijkomende inspanningen moeten leveren om de wederzijdse erkenning van diploma's te waarborgen, aangezien dit cruciaal is voor het welslagen van het Bologna-proces;

I.

overwegende dat de sociale dimensie moet worden versterkt als een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het Bologna-proces, om het recht op studeren betaalbaar te maken voor alle studenten, ook voor kwetsbare groepen, zodat iedereen gelijke toegang heeft en betere kansen krijgt op de arbeidsmarkt;

J.

overwegende dat universiteiten, overheden en bedrijven moeten focussen op inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; overwegende dat universiteiten studenten de hulpmiddelen en de vaardigheden moeten aanreiken die ze nodig hebben om hun menselijk potentieel ten volle te benutten; overwegende dat het universitair onderwijs rekening moet houden met de behoeften van de arbeidsmarkt, zodat het studenten de vaardigheden kan aanreiken die ze nodig hebben om een duurzame en goedbetaalde baan te vinden;

K.

overwegende dat het waarborgen van de toegang tot onderwijs (een fundamentele waarde van de Unie) een publieke verantwoordelijkheid is van de lidstaten, de EU-instellingen en andere belangrijke actoren, en dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de Europese Unie bij de totstandbrenging van de EHOR, namelijk het ondersteunen van de inspanningen van en de samenwerking met de lidstaten op dit gebied; overwegende dat een harmonisatie van het onderwijs en de opleidingen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, een eerste vereiste is om de Europese doelstellingen inzake werkgelegenheidskansen en groei te halen;

L.

overwegende dat het Bologna-proces geen gevolgen met terugwerkende kracht mag hebben voor studenten die vóór de inwerkingtreding van het Bologna-stelsel met hun opleiding begonnen zijn;

Relevantie van het proces

1.

benadrukt het belang van onderwijs als sleuteldomein voor samenwerking met de lidstaten om de essentiële EU2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid en groei te halen en te komen tot het broodnodige economische herstel;

2.

dringt aan op een versterking van de EU-steun voor het Bologna-proces, in het bijzonder met betrekking tot de wederzijdse erkenning van academische kwalificaties, de harmonisatie van academische normen, de bevordering van mobiliteit, de sociale dimensie en werkgelegenheidskansen, de actieve democratische participatie, de analyse van de uitvoering van de Bologna-beginselen, en het wegnemen van administratieve belemmeringen; verzoekt de lidstaten hun engagement met betrekking tot het proces te bevestigen en het systeem voor de financiering ervan te versterken, zodat de doelstellingen inzake groei van de Europa 2020-strategie kunnen worden gehaald;

3.

merkt op dat de oprichting van de EHOR een belangrijk gegeven is met het oog op de totstandbrenging en de ontwikkeling van een echt Europees burgerschap; meent dat het nu nodig is om deze ruimte met behulp van de geschikte middelen en procedures te versterken;

4.

onderstreept dat het Bologna-proces en de EHOR een sleutelfunctie vervullen binnen de Europa 2020-strategie, en wijst erop dat de koppeling tussen onderwijs en onderzoek essentieel is in die zin dat ze een onderscheidend kenmerk van het Europees hoger onderwijs vormt;

5.

benadrukt dat de in het kader van het Bologna-proces vastgestelde prioriteiten - mobiliteit, erkenning en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt - ervoor moeten zorgen dat iedere aan een Europese universiteit ingeschreven student de kans krijgt om kwaliteitsonderwijs te volgen, een diploma te behalen en zijn kwalificaties erkend te zien in alle landen van de EU;

Governance

6.

pleit voor de ontwikkeling van een doeltreffende bottom-upbenadering die alle belangrijke actoren, zoals universiteiten, vakbonden, beroepsorganisaties, onderzoeksinstellingen, het bedrijfsleven en vooral docenten en studenten, studentenorganisaties en universiteitspersoneel, ten volle bij de zaken betrekt;

7.

merkt op dat enkele Europese universiteiten nauwelijks bereid zijn om de nodige inspanningen te leveren met het oog op het bereiken van een geconsolideerde EHOR, terwijl deelnemen aan de EHOR voor sommige van deze universiteiten de enige manier is om hun concurrentievermogen en de kwaliteit van hun kennisaanbod te verhogen;

8.

verzoekt de universiteiten mee te werken aan de uitwerking van nieuwe onderwijsstrategieën en nieuwe strategieën op het gebied van beroepsopleidingen en een leven lang leren, door optimaal gebruik te maken van nieuwe technologieën en het belang van aanvullende leermethoden zoals niet-formeel onderwijs te erkennen, en deze strategieën te baseren op de pijlers van een op leren en onderzoek gericht universiteitssysteem dat de student centraal stelt en inzet op kritisch denken, creatieve vaardigheden, voortdurende professionele ontwikkeling en het verwerven van de theoretische en praktische kennis die studenten in hun beroepsleven nodig hebben; verzoekt de lidstaten en de EU om de universiteiten financieel te ondersteunen in hun streven naar nieuwe en aangepaste onderwijsmethoden;

9.

dringt erop aan de opleidingsprogramma's voor docenten te versterken en uit te breiden, en hierbij rekening te houden met de mogelijkheden die een leven lang leren en nieuwe technologieën bieden;

10.

benadrukt dat de openstelling van de Europese universiteiten voor de behoeften van de mondiale economie en de verdere consolidatie van de EHOR beschouwd moeten worden als pogingen van de Europese universiteiten om Europa te helpen de periode van algemene economische onzekerheid te doorstaan en Europa weer op het pad van duurzame ontwikkeling en groei te helpen;

11.

pleit voor de ontwikkeling van de "derde opdracht" van de universiteiten ten behoeve van de samenleving, een opdracht waarmee ook rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van de multidimensionale indelingscriteria en bij de erkenning van uitmuntendheid;

12.

pleit voor meer overheidsinvesteringen in het hoger onderwijs, met name om de economische crisis te bestrijden door te zorgen voor groei op basis van verbeterde vaardigheden en kennis, en om tegemoet te komen aan de verhoogde studentenbehoeften door de kwaliteit van en de toegang tot het onderwijs en de hiermee verband houdende diensten (in het bijzonder voor studiebeurzen) te verbeteren; is van mening dat bezuinigingen in het onderwijs een negatieve impact hebben op de pogingen tot versterking van de sociale dimensie van het onderwijs, een grondbeginsel van het Bologna-proces; verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen daarom nieuwe, doelgerichte en flexibele financieringsmechanismen uit te denken - en in dit verband Europese studiebeurzen te ontwikkelen - ter bevordering van groei en uitmuntendheid en ter ondersteuning van de specifieke en diverse taken van de universiteiten; benadrukt dat het nodig is een benadering op basis van meerdere fondsen te ontwikkelen, die stoelt op duidelijke en doeltreffende regels en aansluit bij het toekomstige financieringsmodel van de EU, en die erop gericht is de onafhankelijkheid van de universiteiten te waarborgen;

Consolidatie

13.

wijst erop dat het Bologna-proces en het Erasmus-programma de mobiliteit van de studenten hebben bevorderd en ook kunnen bijdragen tot meer arbeidsmobiliteit; betreurt echter dat de mobiliteitscijfers relatief laag blijven;

14.

verzoekt de EU, de lidstaten en de universiteiten systemen op te zetten om informatie te verstrekken en financiële en administratieve ondersteuning te bieden aan alle studenten, academici en personeel met het oog op een betere structurering van de mobiliteitsstromen; is verheugd over de invoering van Erasmus-programma's voor promovendi en dringt erop aan dat de Erasmus-diensten in hun geheel en de nieuwe generatie onderwijsprogramma's worden versterkt door middel van een verhoogde financiering volgens sociale criteria, de openstelling van het programma voor een groter aantal studenten, een reële en doelmatige studiepuntenerkenning, bijkomende mogelijkheden om een studieverblijf in het buitenland in de opleiding te integreren, en een verbeterde flexibiliteit in de toegestane termijnen; benadrukt echter dat een betere mobiliteit in geen geval mag resulteren in discriminatie van studenten met beperkte financiële middelen;

15.

meent dat universitaire docenten dankzij de grotere mobiliteit de kans krijgen om hun eigen kennis en ervaring te verrijken, maar indirect ook die van hun studenten, en om samen met buitenlandse collega's cursusmateriaal voor te bereiden;

16.

verzoekt de lidstaten hun toezegging na te komen wat de volledige overdraagbaarheid van leningen en beurzen betreft, en de financiële steun voor mobiele studenten aanzienlijk te verhogen, in overeenstemming met de verhogingen in nieuwe EU-programma's; verzoekt de EU na te denken over hoe de bestaande wetgeving betreffende het recht op vrij verkeer kan worden versterkt aan de hand van garanties op het gebied van overdraagbaarheid van leningen en beurzen;

17.

verzoekt de EU meer rekening te houden met de immigratie uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika en te komen tot een stelsel van regels dat is gericht op de erkenning van kwalificaties die zijn behaald in het land van herkomst;

18.

verzoekt de EU, met het oog op het wederzijds vertrouwen en de vereenvoudiging van de erkenning van academische kwalificaties via de uitvoering van een Europees kwalificatiekader in alle lidstaten, een betrouwbaar kwaliteitsborgingssysteem in te stellen, zowel op het niveau van de EU als op het niveau van de lidstaten; verzoekt de lidstaten hun nationale kwaliteitsborgingssystemen toe te passen in overeenstemming met de Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging, zonder evenwel de diversiteit van de cursussen en van de benaderingen van de universiteiten inzake inhoud en leermethoden uit het oog te verliezen; spoort de kwaliteitsborgingsbureaus aan om aan te sluiten bij het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs, en om ook via de Europese Vereniging voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs de Europese samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen;

19.

wijst erop dat de lidstaten uiteenlopende beoordelingsschalen hanteren, en dat ECTS-punten op adequate wijze in beoordelingscijfers moeten worden omgezet;

20.

dringt erop aan dat alle Bologna-landen nationale kwalificatiekaders uitvoeren die aansluiten bij het kwalificatiekader van de EHOR, en dat ze het streven naar wederzijdse erkenning financieel ondersteunen;

21.

verzoekt om krachtige financiële steun voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke basiscurricula die duidelijk gedefinieerde leerresultaten garanderen, en vraagt dat in dit verband onder meer aandacht wordt besteed aan de methodologie van Tuning en aan de ervaringen van de Tuning Academy; dringt erop aan dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke kenmerken van curricula voor de menswetenschappen, aangezien deze richtingen een erg nuttig instrument vormen voor de bevordering van de democratie en de sociale cohesie in Europa, teneinde de specifieke kennis en vaardigheden vast te stellen die aan het einde van een opleiding verworven moeten zijn en zo een onderwijsvorm te bevorderen waarin het aanleren van algemene en meetbare vaardigheden (het vermogen om opgedane kennis te gebruiken is meetbaar) gekoppeld wordt aan kennisoverdracht en kritisch en authentiek analytisch onderzoek; stelt dat alle studieprogramma's zowel moeten inzetten op kennis van de basisstof als op interdisciplinaire sleutelvaardigheden zoals kritisch denken, communicatie en ondernemingszin;

22.

vraagt meer steun voor nationale en Europese maatregelen die de gelijke inclusie, eerlijke toegang, succesvolle doorstroming en duurzame ondersteuning (bijv. op het gebied van huisvesting en vervoerkosten) van alle studenten garanderen, en verzoekt om bijzondere steun voor studenten uit ondervertegenwoordigde groepen of kansarme gezinnen en voor studenten met financiële moeilijkheden, teneinde het uitvalpercentage te verlagen, onderwijs en opleiding onafhankelijk te maken van tot achterstelling leidende sociaaleconomische factoren en tegemoet te komen aan de leerbehoeften van ieder individu; beveelt aan sneller werk te maken van de oprichting van centra voor loopbaanoriëntatie met gratis dienstverlening voor studenten;

23.

onderstreept het belang van het communiqué van Londen uit 2007 (21), dat het bevorderen van de sociale dimensie van onderwijs bestempelt als een van de doelstellingen van het Bologna-proces, met het oog op de gelijke toegang tot onderwijs, zonder onderscheid naar afkomst; betreurt dat er op dit vlak nog maar weinig vooruitgang geboekt is, en moedigt de Commissie aan hieraan te werken;

24.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de wederzijdse erkenning te bevorderen door de in dit verband bestaande administratieve belemmeringen weg te nemen;

25.

wijst op de bijzondere behoeften van bacheloropleidingen met betrekking tot hun curricula, de doorstroming naar masterprogramma's en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; benadrukt in dit verband dat specifieke acties nodig zijn, zoals de ontwikkeling van curricula waarin theorie en praktijk worden gecombineerd, alsook een meer doeltreffende samenwerking tussen universiteiten, lidstaten en economische en sociale actoren, om de vooruitzichten van afgestudeerden op een duurzame, goedbetaalde baan die aansluit op hun diploma te verbeteren; verzoekt de universiteiten daarom hun aanbod van opleidingsstages uit te breiden en de integratie van stages in universitaire opleidingen te verbeteren;

26.

onderstreept dat het bevorderen van inzetbaarheid, onder meer door programma's voor een leven lang leren, en de ontwikkeling van een breder gamma van arbeidsmarktgerichte vaardigheden de hoogste prioriteit verdienen om de doelstellingen inzake duurzame groei en welvaart te halen; ondersteunt in dit verband ten volle interuniversitaire uitwisselingen van docenten en studenten, de dialoog tussen universiteiten en bedrijfsleven, opleidingsstages en het vaardighedenpaspoort;

27.

is van mening dat de modernisering van de Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (2005/36/EG) de mobiliteit van werknemers en studenten in Europa zal bevorderen doordat ze de garantie biedt dat in een andere lidstaat behaalde kwalificaties in de hele EU erkend zullen worden;

28.

verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen de overgang van het op de Europese universiteiten nog steeds dominante "monodisciplinaire" methodologische concept van wetenschap naar het "interdisciplinaire" en "transdisciplinaire" concept te ondersteunen;

29.

verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen de dialoog en de samenwerking tussen de universiteiten en het bedrijfsleven te bevorderen als een gemeenschappelijk doel van de geconsolideerde EHOR, om de werkgelegenheidskansen van afgestudeerde Europese academici te vergroten;

30.

benadrukt in dit verband dat specifieke acties en een meer doelmatige samenwerking tussen de universiteiten en de arbeidsmarkt nodig zijn om de curricula relevanter te maken, de onderwijstrajecten beter op elkaar af te stemmen en de werkgelegenheidskansen te verbeteren door criteria te hanteren die ook bepalend zijn voor de toegang tot de beroepen;

31.

onderstreept dat het belangrijk is in voldoende stageplaatsen voor studenten te voorzien, zodat hun latere integratie op de arbeidsmarkt wordt vereenvoudigd;

32.

verzoekt de nationale regeringen en de Commissie een systeem van gestructureerde samenwerking te ontwikkelen om tot gezamenlijke hogeronderwijsdiploma's te komen, binnen clusters van vakgebieden, die in de hele EU erkend worden, en dit door de werking van en de financiële steun voor Erasmus Mundus en het toekomstige onderwijs- en opleidingsprogramma te verbeteren en de uitwerking van een Europese accreditatieregeling voor gezamenlijke programma's te bevorderen;

33.

is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een Erasmus-mobiliteitsplan voor masteropleidingen;

34.

beschouwt academische promoties, met inbegrip van promoties die in samenwerking met ondernemingen worden uitgevoerd, als een essentiële schakel tussen hoger onderwijs en onderzoek, en wijst er opnieuw op dat zij een essentiële component kunnen vormen in het streven naar op kennis gebaseerde innovatie en economische groei; erkent dat het nuttig is om promoties uit te voeren in bedrijven, omdat dit gunstig is voor de integratie van hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt; is verheugd over de toezegging van de Commissie om een Europees industrieel promotiestelsel te ontwikkelen in het kader van de Marie Curie-acties;

35.

is van mening dat een betere samenwerking tussen de EHOR en de Europese onderzoeksruimte bevorderlijk kan zijn voor het innovatievermogen en de ontwikkeling van Europa;

36.

onderstreept het belang van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, het programma voor concurrentievermogen en innovatie en de Europese onderzoeksruimte bij het streven naar meer mobiliteit voor EU-onderzoekers en bij het aanboren van het innovatie- en concurrentiepotentieel van de EU;

37.

dringt erop aan dat een doeltreffende strategie wordt uitgetekend om Europese programma's voor een leven lang leren te ondersteunen, en pleit voor duurzame initiatieven die volledig in de onderwijsinstelling geïntegreerd zijn en een leven lang leren bevorderen; verzoekt voorts het concept van een leven lang leren te bevorderen binnen bedrijven, zodat werknemers de mogelijkheid hebben hun kennis en vaardigheden uit te breiden; verzoekt de hogeronderwijsinstellingen een soepelere houding aan te nemen met betrekking tot hun programma's, waarin de leerresultaten centraal moeten staan en niet-formeel en informeel onderwijs een plaats moeten krijgen, en meer diensten aan te bieden ter ondersteuning van de leertrajecten via de bevordering van partnerschappen tussen universiteiten, ondernemingen en instellingen voor hogere beroepsopleidingen, teneinde de (mens)wetenschappelijke en technische vaardigheden te versterken en deze vaardigheden beter op elkaar af te stemmen;

38.

wijst erop dat pre-Bologna-studenten in sommige landen worden benadeeld bij de inschrijving voor masterprogramma's, en dat hun status moet worden vastgesteld;

39.

merkt op dat het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) transparanter moet zijn en de mogelijkheid moet bieden om kwalificaties en diploma's nauwkeurig met elkaar te vergelijken; spoort de Commissie en de lidstaten aan het ECTS te verbeteren om de mobiliteit voor studenten en werknemers te bevorderen;

Europese actie

40.

is verheugd over het voorstel van de Commissie om de middelen voor Europese onderwijs- en opleidingsprogramma's aanzienlijk te verhogen; verzoekt de Commissie een groot deel van deze middelen te besteden aan de ondersteuning van de modernisering van het hoger onderwijs en van de universiteitsinfrastructuur, in overeenstemming met de doelstellingen van het Bologna-proces en de moderniseringsagenda van de EU; moedigt de Commissie aan oplossingen te vinden om ook studenten met financiële moeilijkheden toegang te geven tot deze programma's;

41.

verzoekt de lidstaten en de EU te onderzoeken of het mogelijk is studenten ertoe te verplichten een deel van hun opleiding aan een universiteit in een andere lidstaat te volgen;

42.

vestigt de aandacht op de duidelijke band tussen het Bologna-proces en de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, en benadrukt dat de Commissie voor coördinatie moet zorgen op een manier die in overeenstemming is met het Bologna-proces; stelt dat deze band versterkt kan worden door studenten te voorzien van alle relevante praktische informatie over de erkenning van in het buitenland behaalde diploma's en over de carrièreperspectieven die buitenlandse opleidingen bieden;

43.

verzoekt in het kader van de herziening van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en met het oog op de totstandkoming van een echte EHOR om de minimumopleidingseisen per land te vergelijken, en om ervoor te zorgen dat lidstaten, bevoegde autoriteiten en beroepsorganisaties vaker rond de tafel zitten;

44.

stelt voor om instellingen die betrokken zijn bij door de EU gefinancierde studentenuitwisselingen te verplichten om de studiepunten die in het kader van Erasmus-programma's bij partneruniversiteiten zijn verkregen te erkennen met het oog op de consolidatie van het ECTS;

45.

wijst erop dat het belangrijk is het ECTS consequent toe te passen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en hogeronderwijsinstellingen een vergelijkend overzicht op te maken dat aangeeft hoeveel ECTS-punten aan ieder vak worden toegekend, met het oog op meer eenduidigheid en ter bevordering van de mobiliteit van studenten en werknemers; wijst op de moeilijkheden die studenten ondervinden wanneer ze studiepunten willen meenemen naar een andere universiteit, en is van mening dat studenten daardoor mogelijk minder snel geneigd zijn om aan universitaire uitwisselingen deel te nemen;

46.

pleit voor de ontwikkeling van een doeltreffende strategie voor de volledige harmonisatie van academische titels in de hele Europese Unie, waarbij ook de vóór de vaststelling van het Bologna-proces behaalde titels eventueel met terugwerkende kracht worden erkend;

47.

verzoekt de lidstaten een definitief en duidelijk besluit over de volledige wederzijdse erkenning van kwalificaties en diploma's aan te nemen, of een routekaart voor de goedkeuring van zo'n besluit op te stellen;

48.

verzoekt de samenwerking tussen universiteiten beter te structureren en te versterken, zodat de impact op de hogeronderwijsinstellingen en -stelsels meer tastbaar wordt en de studenten en het personeel ervan kunnen profiteren;

49.

stelt voor dat de universiteiten uit de landen die de Bologna-verklaring ondertekenden de stages erkennen die in het kader van de door de Commissie gesteunde mobiliteitsprogramma's worden uitgevoerd;

50.

dringt erop aan dat studenten die aan een bepaalde uitwisseling deelnemen vooraf transparantere informatie krijgen over het aantal studiepunten dat zal worden toegekend, en verzoekt de lidstaten en de hogeronderwijsinstellingen samen te werken bij het bepalen van het aantal studiepunten dat de opleidingen vertegenwoordigen; moedigt de ontwikkeling van gemeenschappelijke platformen aan, omdat deze kunnen dienen om een door professionals en hogeronderwijsinstellingen vastgestelde kennis- en vaardighedenbasis aan te bieden en mogelijk ook om bepaalde diploma's beter op elkaar af te stemmen, evenwel met respect voor de eigenheid van de nationale systemen, naar analogie met de automatische erkenning van beroepskwalificaties in de EU (22);

51.

roept op tot betere networking, coördinatie en communicatie tussen de universiteiten van de EU om de erkenning van nieuwe diploma's te versnellen, de overdracht van studiepunten te vergemakkelijken, de kennis over en de notie van de verschillende onderwijs- en opleidingssystemen te verbeteren, en studenten meer inzicht te verschaffen in de verschillende Europese programma's;

52.

verzoekt de Commissie om, onder meer met financiële stimuleringsmaatregelen, de samenwerking binnen het nieuwe onderwijs- en opleidingsprogramma te bevorderen, met name op het gebied van transnationale curricula, gezamenlijke diploma's en wederzijdse erkenning; pleit voor de uitbreiding van het aantal Erasmus-partnerschappen voor opleidingsstages;

53.

wijst erop dat er heel wat instellingen bestaan die zich bezighouden met Europees hoger onderwijs en onderzoek; dringt erop aan dat de Europese Unie methoden bevordert om deze instellingen via een overkoepelend orgaan te coördineren;

54.

is van mening dat er initiatieven moeten worden opgezet ter ondersteuning van studenten die hun studieresultaten tijdens hun opleiding willen overdragen van de ene naar de andere universiteit;

55.

verzoekt de lidstaten en de EU bijgewerkte en vergelijkbare gegevens te verstrekken, onder meer over de proportionele vertegenwoordiging van kwetsbare groepen, op basis waarvan de uitvoering van de EHOR bewaakt kan worden, dit om de aan de uitvoering van het proces verbonden belemmeringen en problemen weg te nemen en niet om de instellingen te straffen die de geplande hervormingen nog niet hebben doorgevoerd; is van mening dat deze gegevens ieder jaar voor ieder afzonderlijk land en voor iedere afzonderlijke universiteit bekend moeten worden gemaakt, zodat het gemakkelijker wordt om te zien waar nog vooruitgang moet worden geboekt;

56.

spoort de universiteiten aan de academische normen te harmoniseren door partnerschappen te sluiten, met het oog op de uitwisseling van goede praktijken;

57.

verzoekt de Commissie en de lidstaten nieuwe, op wederzijdse belangen gestoelde samenwerkings- en onderzoeksprogramma's met universiteiten van derde landen op te richten en de bestaande programma's te versterken, met bijzondere aandacht voor universiteiten in conflictgebieden, opdat ook studenten uit deze landen zonder enige vorm van discriminatie toegang hebben tot hoger onderwijs en opleiding;

58.

meent dat de bij het Bologna-proces opgerichte EHOR dynamisch is; pleit daarom voor de integratie van een Euro-mediterrane hogeronderwijsruimte in de EHOR en voor verdere stappen met betrekking tot de oprichting van een doeltreffende hogeronderwijsruimte voor de landen die deel uitmaken van het Oostelijk Partnerschap en van andere interstatelijke samenwerkingsverbanden binnen de EU; verzoekt de Commissie de belemmeringen voor het vrije verkeer van studenten en docenten weg te nemen, de vorming van een netwerk van Euro-mediterrane universiteiten (waaronder EMUNI) te ondersteunen en het goede beheer van de progamma's Tempus en Erasmus Mundus voort te zetten;

59.

benadrukt dat het nodig is de informatievoorziening over het Bologna-proces en de EHOR te verbeteren door middel van een breed, doeltreffend en op heel Europa gericht communicatiebeleid om de aantrekkelijkheid van de universiteiten binnen en buiten Europa te vergroten;

60.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat leningen en toelagen (en in het bijzonder studiebeurzen die op grond van verdiensten en behoeften worden verstrekt) tussen alle Europese landen overdraagbaar zijn, om de gelijke toegang tot de voorzieningen inzake mobiliteit te waarborgen;

61.

pleit voor het creëren van uniforme universiteitsmerken op regionaal niveau om het prestige van universiteiten op internationaal niveau te vergroten, in overeenstemming met de doelstellingen van het Bologna-proces;

62.

verzoekt de EU-instellingen mechanismen uit te werken om de lidstaten en de hogeronderwijsinstellingen te steunen bij de uitvoering van de Bologna-doelstellingen, bijvoorbeeld door te voorzien in een systeem van regelmatige rapportage of door doelgericht gebruik te maken van EU-programma's, met inbegrip van de programma's die een samenwerking met de niet-EU-landen van de EHOR betreffen;

63.

verzoekt de EU in haar beleidssamenwerking met relevante niet-EU-landen in te zetten op maatregelen waarmee de uitvoering van haar toezeggingen in verband met het Bologna-proces wordt ondersteund; verzoekt de Commissie en het Parlement het voortouw te nemen in deze opdracht;

64.

vertrouwt erop dat de inventarisopmaak op de ministeriële bijeenkomst in Boekarest van volgend jaar zal resulteren in een duidelijk plan om vóór de vastgestelde termijn van 2020 te komen tot een goed functionerende EHOR; dringt aan op sectoroverschrijdende voorstellen met betrekking tot ICT-opleidingen, beroepsopleidingen, een leven lang leren en praktijkstages, meent dat deze actief moeten inzetten op integratie en slimme en duurzame groei, aangezien dit de EU na de crisis concurrentievoordelen kan opleveren inzake het creëren van banen, menselijk kapitaal, onderzoek, innovatie, ondernemerschap en de bredere kenniseconomie;

65.

verzoekt de Commissie en de onderwijsministers van de EU de kansen die hun gezamenlijke deelname aan de EHOR biedt ten volle te benutten om het voortouw te nemen in de verwezenlijking van de Bologna-doelstellingen, en verzoekt de ministers hun toezeggingen met betrekking tot het Bologna-proces te onderbouwen met gezamenlijke toezeggingen op EU-niveau in de Raad, met steun van de Commissie, zodat dit samenwerkingsproces leidt tot een harmonieuze tenuitvoerlegging;

66.

wijst erop dat op de tweejaarlijkse ministeriële bijeenkomst in 2012 in Boekarest rekening moet worden gehouden met het feit dat de oprichting van de EHOR de EU en de lidstaten in staat stelt om, in overeenstemming met de beleidsverklaringen van de EU-instellingen, een sterke en eensgezinde bijdrage te leveren aan het Bologna-proces op basis van hun gedeelde verantwoordelijkheden inzake hoger onderwijs, hun gezamenlijke deelname aan dit proces en hun gedeelde toezegging om actie te ondernemen;

*

* *

67.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/SORBONNE_DECLARATION1.pdf

(2)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/BOLOGNA_DECLARATION1.pdf

(3)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/Leuven_Louvain-la-Neuve_Communiqu%C3%A9_April_2009.pdf

(4)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/Budapest-Vienna_Declaration.pdf

(5)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(6)  PB L 289 van 3.11.2005, blz. 23.

(7)  PB L 64 van 4.3.2006, blz. 60.

(8)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(9)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(10)  PB C 302 van 12.12.2009, blz. 3.

(11)  PB C 135 van 26.5.2010, blz. 12.

(12)  PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.

(13)  PB C 199 van 7.7.2011, blz. 1.

(14)  http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/thematic_reports/099EN.pdf

(15)  http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/thematic_reports/122EN.pdf

(16)  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl198_en.pdf

(17)  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_260_en.pdf

(18)  http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-78-09-653/EN/KS-78-09-653-EN.PDF

(19)  http://www.ehea.info/news-details.aspx?ArticleId=253

(20)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 18.

(21)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/London_Communique18May2007.pdf

(22)  Bijlage V inzake de erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingeisen van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.