15.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/36


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Een bijgewerkte analyse van de kosten van een niet-verenigd Europa” (initiatiefadvies)

2012/C 351/08

Rapporteur: de heer DASSIS

Corapporteur: de heer JAHIER

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 juli 2011 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het thema

Een bijgewerkte analyse van de kosten van een niet-verenigd Europa

(initiatiefadvies).

Het subcomité „De kosten van een niet-verenigd Europa”, dat met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft zijn advies op 19 juni 2012 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 september 2012 gehouden 483e zitting (vergadering van 18 september 2012) onderstaand advies uitgebracht, dat met 154 stemmen vóór en 5 tegen, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting

1.1

Het vraagstuk van de kosten van een niet-verenigd Europa dient zich bijna een kwart eeuw na het verschijnen van het Cecchini-rapport (in 1988) weer aan. Het lijkt pertinent en interessant dit vraagstuk te gebruiken om het debat over hoe het verder moet met de Europese integratie, vooruit te helpen. In het Cecchini-rapport werd dit vraagstuk echter puur vanuit het perspectief van de interne markt behandeld. Nu moet veel verder worden gegaan en ook worden gesproken over de kosten van het niet-voltooien van de economische en politieke unie in Europa. Die kosten zijn al zeer hoog en zouden nog veel hoger kunnen worden als geen actie wordt ondernomen.

1.2

Het betreft hier een prangende kwestie gelet op de huidige context waarin de lidstaten - onder druk van de financiële markten maar ook van nieuwe bindende institutionele regels - worden verplicht hun schulden sneller af te bouwen. Hoe kan worden gehandeld zonder dat dit ten koste gaat van groei? Groei die de financiële markten juist ook vereisen. De juiste aanpak - om niet in een oneindige neerwaartse spiraal terecht te komen en een groot deel van de Europese bevolking in armoede en ellende te storten - bestaat eruit bepaalde uitgaven op Europees niveau te bundelen en op dat niveau een ambitieuzer beleid te voeren. Op die manier zou de EU een opwaartse spiraal van groei in gang kunnen zetten, zich in de globaliserende wereld een sterke eigen economische, industriële en technologische identiteit kunnen verwerven en het Europees sociaal model kunnen verdedigen, dat in belangrijke mate heeft bijgedragen aan hoe Europa er vandaag de dag uitziet.

1.3

Uiteraard kleven er enkele methodologische en technische nadelen aan de in dit advies bepleite behandeling van het vraagstuk van de kosten van een niet-verenigd Europa, maar het grote voordeel is dat op deze wijze oplossingen worden aangedragen - waar rationeel moeilijk iets tegen valt in te brengen - om de huidige crisis te boven te komen en een echte economische en politieke unie in Europa te realiseren. In feite gaat het erom, juist nu bepaalde politieke krachten de EU tot zondebok proberen te maken, de nadelen van een niet-verenigd Europa keihard aan te tonen, teneinde de publieke opinie ervan te overtuigen dat de huidige problemen kunnen worden opgelost, en dan niet door subsidiariteit maar door méér en beter Europa centraal te stellen.

1.4

De Europa 2020-strategie biedt in dit verband een aantal uiterst interessante aanknopingspunten. Grote waardering verdient de daarin verwoorde ambitie om echte convergentie te bevorderen, onder meer m.b.v. gezamenlijk beleid en gezamenlijke doelstellingen en meer coördinatie tussen de lidstaten op alle niveaus en op terreinen waar een Europese aanpak ontbreekt of heel basaal is. De vraag kan niettemin worden gesteld of deze strategie wel geschikt is om een echte economische en politieke unie te realiseren en de positie van Europa in de globaliserende wereld te verstevigen, en of ze in haar huidige vorm een beter lot beschoren zal zijn dan de Lissabonstrategie.

1.5

Het lijkt geboden een stap verder te gaan en de geplande halfjaarlijkse discussies van zowel de 17 leiders van de eurozone als die van de 27 van de EU op te schudden en hen en de publieke opinie ervan te doordringen dat een copernicaanse revolutie nodig is in de betrekkingen lidstaten-Europa-wereld. Het vraagstuk van de kosten van een niet-verenigd Europa die de lidstaten momenteel torsen en in de toekomst mogelijk moeten dragen, biedt hiervoor een uitstekend instrument. Door het bewijs te leveren van de economische, politieke en strategische voordelen van de EU moet de eurosceptici de mond worden gesnoerd met de burgers als getuige: Europa is niet het probleem, maar moet de oplossing zijn.

1.6

De bepleite aanpak heeft als voordeel dat kosten verminderd, uitgaven geoptimaliseerd en kansen gemaximaliseerd worden, waarmee gepast wordt gereageerd op de huidige uitdagingen en er voor iedereen een uitweg kan worden gevonden.

1.7

Dit alles in aanmerking nemend moeten de kosten van een niet-verenigd Europa vanuit een veel breder perspectief worden geanalyseerd dan is voorgesteld in het kader van de studie over "De kosten van een niet-verenigd Europa: het onbenutte potentieel van de Europese interne markt", waartoe de Europese Commissie opdracht heeft gegeven. Er is geen behoefte aan de zoveelste studie (hoewel ongetwijfeld van zeer goede kwaliteit) die ongelezen op de plank blijft liggen en alleen af en toe door enkele verregaand gespecialiseerde deskundigen zal worden geraadpleegd.

1.8

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) verzoekt de Commissie derhalve om in eerste instantie een zo nauwkeurig mogelijke raming te geven van alle kosten van een niet-verenigd Europa die in dit advies worden genoemd en van de weerslag daarvan op groei en werkgelegenheid. Vervolgens zouden in de Europa 2020-strategie streefcijfers kunnen worden opgenomen voor de vermindering van die kosten, waartoe een duidelijk actieplan moet worden opgesteld. Ook dient de geboekte vooruitgang stelselmatig te worden geëvalueerd.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Het vraagstuk van de kosten van een niet-verenigd Europa is door het EESC de afgelopen jaren in meerdere adviezen vanuit verschillende invalshoeken ter sprake gebracht (1). De discussie hierover is door het Europees Parlement en de Commissie eind 2010 opnieuw aangezwengeld. De Commissie heeft bovendien opdracht gegeven tot een ambitieuze studie om het Cecchini-rapport te actualiseren (2)  (3).

2.2

De Commissie en het Parlement hebben het onderwerp en de aan te houden werkwijze vooral gekozen met het oog op de voorbereiding van de Single Market Act II, hoewel ze ook hebben onderstreept dat het onderwerp doelgericht moet zijn en de nadruk moet liggen op het ‧wetenschappelijk bewijs‧ (4) dat de studie zou moeten opleveren. De relatief ingewikkelde modellen van het Cecchini-rapport lieten indertijd een besparing van 4,5 % à 7 % van het bbp van de EU (voor de 12 lidstaten) zien, waarbij werd aangenomen dat er in de eengemaakte ruimte 2 tot 5 miljoen nieuwe banen zouden ontstaan. Deze ramingen waren echter gebaseerd op een methodologische aanpak en basisveronderstellingen die niet vrij waren van kritiek en betwist konden worden. Bovendien zijn deze ramingen, ondanks dat ze vanuit communicatief oogpunt duidelijk een succes waren, voor zover bekend naderhand nooit getoetst geweest, wat betekent dat hun nauwkeurigheid achteraf niet beoordeeld is (5).

2.3

Het EESC is ermee ingenomen dat dit vraagstuk nu weer op de agenda staat, hoewel het enigszins verbazing wekt dat dit pas een kwart eeuw na de publicatie van het Cecchini-rapport het geval is. De manier echter waarop dit vraagstuk wordt behandeld, namelijk m.b.v. dezelfde methode opnieuw berekenen wat de mogelijke economische weerslag zou zijn als de handelsbelemmeringen op de interne markt zouden worden weggenomen, lijkt in het beste geval beperkend en in het slechtste geval gewoon ontoereikend en wel om twee complementaire redenen.

2.4

Ten eerste dreigt de discussie over de kosten van een niet-verenigd Europa op deze manier louter technisch (zo niet technocratisch) te worden, terwijl - ondanks dat uiterst ingewikkelde instrumenten kunnen worden gebruikt - het technische karakter van sociale wetenschappen vaak maar schijn is.

2.5

Ten tweede zijn de tijden inmiddels volledig veranderd, hetgeen van nog fundamenteler belang is. In 1988 ging de discussie namelijk hoofdzakelijk over de toestand van de gemeenschappelijke markt, die tot "interne markt" werd omgedoopt. Het Cecchini-rapport is in dat opzicht zeer nuttig geweest omdat het de vinger op de zere plek legde en de destijds bestaande belemmeringen en vertragingen in cijfers uitdrukte. Daarmee kon een stimuleringsplan worden gerechtvaardigd en werd een positieve dynamiek in gang gezet waaruit onder meer het programma "Delors" met de "1992"-doelstelling voortvloeide.

2.6

In 2012 is de toestand van de interne markt niet meer het kernprobleem. Behalve dat de afgelopen kwart eeuw met de opbouw van de interne markt grote vooruitgang is geboekt, is eerst en vooral de algemene context sterk geëvolueerd. In vergelijking met eind jaren tachtig heeft die nu ten minste vijf opvallende nieuwe kenmerken: 1) een aanzienlijk verder ontwikkelde mondialisering, met op de internationale markt opkomende landen als Brazilië, India en vooral China, terwijl de concurrenten van Europa in de jaren tachtig vooral ontwikkelde landen waren; 2) een Europa dat tegenwoordig bestaat uit 27 landen, waarvan het ontwikkelingsniveau, de economische structuren en de sociale stelsels meer van elkaar verschillen dan in de jaren tachtig; 3) het veel verder gevorderde karakter van de Europese eenwording en de komst van een aantal ‧vaste waarden‧, zoals de euro en de ECB; 4) de zwaarste economische crisis sinds de jaren dertig die maar blijft duren en inmiddels de vorm heeft van een ‧staatsschuldcrisis‧; 5) de absolute noodzaak voor de Europese landen om de komende jaren hun schulden af te bouwen.

2.7

Gelet op deze kenmerken stelt het EESC voor het vraagstuk van de kosten van een niet-verenigd Europa op een heel andere manier te behandelen. De handicap die Europa in dit stadium dwarszit, heeft niet zozeer te maken met vertragingen in de opbouw van de interne markt (een interne markt waarvan trouwens zijn concurrenten evenveel profiteren als de Europeanen zelf). Het probleem zit hem vooral in het creëren van een sterke economische, industriële en technologische identiteit in de op vele fronten globaliserende wereld. Deze mondialisering betekent een steeds sterker wordende concurrentie, met name van de zogenoemde ‧opkomende‧ machten, en dat in een systeemcrisis zoals die nooit eerder is voorgekomen.

2.8

Daarom moet vooral worden nagedacht over alle kosten van een niet-verenigd Europa die voortvloeien uit het onvoltooide karakter van de Europese eenwording. Deze kosten hebben niets van doen met de kosten die veroorzaakt kunnen worden door eventueel nog bestaande belemmeringen voor het intracommunautaire handelsverkeer. Het EESC is zich ervan bewust dat zo'n brede en fundamenteel politieke behandeling van dit vraagstuk zeer lastig is, maar alleen een dergelijke behandeling is voor Europa in de huidige omstandigheden zinvol (6).

3.   Europese verworvenheden

3.1

Zestig jaar geleden kreeg de hoop van de Europeanen om in vrede samen te leven concreet vorm met de oprichting van de eerste Europese gemeenschap, de EGKS. De integratie ging vervolgens tot 1992 langzaam maar gestaag verder. De afgelopen twintig jaar was de uitbreiding van de EU tot 27 lidstaten onbetwist een uiterst belangrijke stap voorwaarts, maar slechts de enige echt volledige vooruitgang. De al begin jaren tachtig aangekondigde verdieping van de Unie is in de vergetelheid geraakt. De eenheidsmunt, de interne markt, het cohesiebeleid en het GLB vormen zeker belangrijke verworvenheden, maar zijn niet voltooid en verre van voldoende om een echte unie te creëren.

3.2

Er moet niet alleen worden gesproken over de grenzen van de discussie, maar ook over de gehanteerde termen. Wat betekent "kosten"? Wat betekent "een niet-verenigd Europa"? Wat is zelfs de betekenis van het woordje "niet" in "niet-verenigd"? In potentie kan alles al dan niet worden beschouwd als "Europa". Objectief gezien is het lastig de instrumenten/beleidsterreinen/publieke goederen te benoemen waar het hierover gaat, om hun impact te identificeren, te bepalen op welk niveau ze het doeltreffendst kunnen worden ingezet (Europees/nationaal/lokaal), te besluiten in welke bewoordingen kosten/baten moeten worden uitgedrukt, in welk tijdsbestek die moeten worden geanalyseerd etc. (zo kunnen er oneindig veel moeilijkheden worden opgesomd). Gelet op dit alles is het geen sinecure om overeenstemming te bereiken over een nauwkeurige werkmethode en over meer dan alleen een aantal algemeenheden waar iedereen zich in kan vinden. De mededeling van het Europees Parlement over de methodologische aspecten is in dit verband zeer waardevol aangezien enkele zaken erin worden verduidelijkt en de buitengewone complexiteit van het vraagstuk er perfect in wordt aangetoond.

3.3

Maar welke benadering ook wordt gekozen, de conceptuele definities - zelfs de meest brede - laten het niet toe om in de discussie een aantal fundamentele publieke goederen in aanmerking te nemen die de Europese integratie in nauwelijks meer dan een halve eeuw heeft voortgebracht (zoals vrede of het vrije verkeer van personen).

3.4

Het is niet de bedoeling om te trachten de bijdrage van deze verworvenheden aan het welzijn van de Europese burgers in cijfers uit te drukken noch om aan alternatieve geschiedschrijving te doen (wat zou er gebeurd zijn als de Europese integratie er anders had uitgezien?). Desondanks is het niet zinloos eraan te herinneren - nu het steeds meer in zwang raakt om over de "kosten van Europa" te filosoferen - dat de geschiedenis van het Europese continent niet altijd zo is verlopen als sinds 1945 het geval is. Vrede, welvaart, grondrechten (zoals vastgelegd in het EU-Handvest van de grondrechten (7)), het vrije verkeer van personen en goederen, de mogelijkheid om over de grens hetzelfde geld te gebruiken, prijsstabiliteit en andere verworvenheden die in Europa deel uitmaken van het dagelijks leven, worden inmiddels door veel EU-burgers (vooral jongeren) ervaren als de normaalste zaak van de wereld, als een soort natuurlijke toestand: controles aan de Frans-Duitse grens zouden worden beschouwd als een hinderlijke eigenaardigheid en het schrikbeeld van een oorlog tussen Europese staten hoort thuis in de categorie misplaatste grappen. Uiteraard is het moeilijk zo niet onmogelijk met zekerheid te zeggen hoe de situatie er vandaag de dag had uitgezien als de Europese landen binnen puur nationale kaders waren blijven opereren, maar het lijkt niet onredelijk te stellen dat de Europese integratie op zijn minst de ontwikkeling van voornoemde verworvenheden heeft bespoedigd en ze voor de burgers zo vanzelfsprekend en natuurlijk heeft gemaakt.

3.5

Betekent dit dat die verworvenheden er nu voor eeuwig zullen zijn? Dat staat niet vast. De mogelijkheid van een broedertwist leek in de jaren tachtig in Joegoslavië even absurd en onwaarschijnlijk, hetgeen echter niet kon voorkomen dat er na het uiteenvallen van het land zeer bloedige oorlogen uitbraken. De verworvenheden die de afgelopen tientallen jaren stukje bij beetje zijn opgebouwd, kunnen zo weer worden afgebroken: over de herinvoering van grenscontroles en een mogelijk einde van de eurozone wordt inmiddels her en der zonder schroom gesproken, niet alleen door eurosceptische en/of populistische commentatoren of politieke partijen, maar steeds vaker ook door de traditionele politieke bewegingen.

3.6

Zelfs al worden de meest extreme scenario's buiten beschouwing gelaten, er zal niet voorbijgegaan kunnen worden aan het vraagstuk van de kosten van een niet-verenigd Europa als bepaalde ‧vaste waarden‧, zoals de eenheidsmunt, geheel of gedeeltelijk worden ontmanteld. In een recent onderzoek van de bank UBS (8), waarop vanuit methodologische hoek niettemin veel kritiek kan worden geuit, worden de kosten van een uitstap uit de euro voor een ‧zwak‧ land geraamd op 40-50 % van het bbp, en dat dan alleen nog maar in het eerste jaar. Zelfs als een ‧sterk‧ land (zoals Duitsland) uit de euro zou stappen, zouden de kosten voor dit land in het eerste jaar alleen al uitkomen op 20-25 % van het bbp, wat neerkomt op 6 000 tot 8 000 euro per inwoner. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de destabiliserende gevolgen op politiek gebied, eventuele valutaoorlogen en een kettingreactie van devaluaties om de concurrentiepositie te verbeteren, de opkomst van protectionistisch beleid op nationaal niveau en de mogelijk dramatische impact op de verwachtingen van de economische actoren. Allemaal verschijnselen die Europa in een jarenlange depressie zouden kunnen doen terechtkomen. Niemand kan de gevolgen van dit soort gebeurtenissen voorspellen, maar waarschijnlijk zullen er grote geopolitieke verschuivingen plaatsvinden en nieuwe allianties ontstaan die een destabiliserende invloed kunnen hebben op de politiek-economische eenheid in Europa.

4.   Geen Europese Unie zonder een echte economische unie

4.1

In tegenstelling tot de demagogische standpunten die door bepaalde politieke stromingen in veel lidstaten worden verkondigd - vooral sinds het uitbreken van de crisis in 2008-2009 en de talrijke latere afspinsels daarvan - houden de huidige economische problemen geen verband met ‧machtsmisbruik van Brusselse eurocraten‧, maar juist met het in essentie onvoltooide karakter van de Europese eenwording. De beoogde doelstelling om een monetaire en economische unie tot stand te brengen is in werkelijkheid nooit gerealiseerd. De schandelijke onverschilligheid van de lidstaten en Europese instellingen, die de noodzakelijke stappen ter verwezenlijking van echte economische integratie steeds maar weer uitstellen, maar ook de in de lidstaten vereiste procedures om legitieme en democratische besluiten te kunnen nemen (die soms enorm veel media-aandacht kregen), hebben uiteindelijk - na een disproportionele, ongekend heftige externe schok - geleid tot een spiraal van wantrouwen op de markten. Dit alles kost de lidstaten steeds meer in termen van concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid, sociale samenhang en zelfs democratische legitimiteit op Europees niveau.

4.2

De oprichting van een monetaire unie zonder echte economische unie heeft al haar beperkingen aangetoond door in fine divergentie in plaats van convergentie te creëren. De geschiedenis gunt Europa nu geen tijd meer om te wachten totdat ‧de zaken in een verre toekomst vanzelf op hun pootjes terechtkomen‧. De keuze is ofwel snel vooruitgang boeken en een echte Europese economische unie tot stand brengen - m.i.v. een doeltreffend mechanisme om het hoofd te bieden aan asymmetrische schokken - ofwel de potentieel explosieve kosten incasseren van het niet bestaan van zo'n unie.

4.3

Deze situatie weerspiegelt zich in de huidige problemen met de euro, een in essentie ‧onvolledige‧ munt. De staatsschuld van de eurozone als geheel en zelfs van de meeste Europese landen waarvan wordt gezegd dat ze ‧in gevaar‧ verkeren, bedraagt in verhouding minder dan de staatsschuld van andere zgn. ‧ontwikkelde‧ landen zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Japan. Maar dollar, pond en yen worden beschouwd als de valuta van echt ‧complete‧ mogendheden, terwijl de euro last heeft van het imago van een munt waarvan de soevereiniteit niet geheel duidelijk is (9), van het beperkte mandaat voor de Europese Centrale Bank en van het ontbreken van daadwerkelijke economische governance op Europees niveau. Om al deze redenen is het cruciaal dat een Europese economische unie echt een feit wordt, met heldere, vooral afdwingbare regels en verantwoordelijkheden op elk niveau. Dat is echter ondenkbaar zonder grondige politieke hervormingen om aan zo'n unie de noodzakelijke democratische legitimiteit te geven.

4.4

Het is moeilijk te becijferen hoeveel voornoemd wantrouwen van de markten in totaal kost, een wantrouwen waaraan overigens het huidige recessieklimaat voor het merendeel kan worden toegeschreven. Toch kunnen de kosten van een niet-verenigd Europa voor de overheidsbegrotingen, alleen al ten gevolge van de risicopremies die momenteel aan bepaalde lidstaten worden opgelegd, voor de eurozone in haar geheel (waarbij uiteraard zeer grote verschillen tussen de lidstaten bestaan) worden geraamd op 0,4 à 1,5 % van het bbp in 2012 (ofwel tussen de 9 en 36 miljard euro), oplopend tot 1,8 resp. 2,4 % van het bbp in 2013 en 2014 (ofwel 42 resp. 56 miljard euro) (10).

4.5

Bij een succesvolle economische integratie, voornamelijk bestaand uit verdergaande budgettaire en fiscale integratie in combinatie met strikte regels en streng toezicht, hadden deze risicopremies vermeden kunnen worden met de invoering van bundelingsmechanismen op Europees niveau (zoals euro-obligaties). Zulks in plaats van ter plekke geïmproviseerde noodoplossingen waarmee keer op keer gaten worden gedicht terwijl de situatie onhoudbaar wordt. De lidstaten en Europa moeten de moed hebben om niet reactief te handelen, maar een actieplan en coherente institutionele hervormingen goed te keuren, teneinde een globaal antwoord op de huidige crisis te bieden dat een echt geloofwaardig perspectief schept.

4.6

Onlangs zijn enkele stappen in deze richting gezet. Die lijken in het licht van de huidige problemen helaas onvoldoende.

5.   Verwachte baten

5.1

De recentste afspraken die op 9 december 2011 tijdens de EU-top in Brussel zijn gemaakt en die weer aanknopen bij de discipline van het stabiliteitspact van Maastricht, betekenen dat de overheidstekorten van de lidstaten drastisch zullen worden teruggedrongen doordat voortaan automatisch sancties worden opgelegd als bij inbreuken op de ‧gouden regel‧ tekortkomingen worden vastgesteld. De lidstaten zullen er dus toe worden gedwongen om zich, niet alleen onder druk van de financiële markten, maar ook van nieuwe bindende regels meer in te spannen om hun schulden weg te werken.

5.2

De grote vraag waarvoor de politieke leiders van meerdere lidstaten zich gesteld zien in het licht van de staatsschuld van hun land lijkt onmogelijk te beantwoorden: hoe te reageren op het wantrouwen van de markten, die werkelijk twee uitersten eisen, nl. een drastische terugdringing van het overheidstekort en - vrijwel gelijktijdig - herstel van de groei? Een manier om deze onmogelijke kwestie op te lossen is door de lidstaten onnodig dubbel werk te laten voorkomen door gezamenlijk schaalvoordelen te realiseren en door tegelijkertijd de grondslag te leggen voor een toekomstige Europese budgettaire wederopleving. Zo zouden met name de depressie uitlokkende gevolgen van een "ieder-voor-zich"-bezuinigingsbeleid kunnen worden vermeden - of in ieder geval beperkt - zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de openbare dienstverlening voor de burgers, en zou tevens de verspilling van middelen kunnen worden aangepakt die het gevolg is van 27 verschillende soorten, vaak niet op elkaar afgestemd beleid op dezelfde terreinen. Het spreekt voor zich dat deze oplossing onuitvoerbaar is met een communautaire begroting van slechts 1 % van het bbp en volkomen haaks staat op het voorstel om op elk niveau, ook het Europese, bezuinigingen door te voeren.

5.3

De defensiebegrotingen van de lidstaten bijvoorbeeld bedroegen in 2010 in totaal bijna 200 miljard euro, maar volgens veel deskundigen blijft het nationaal beleid op dit gebied versnipperd en over het algemeen weinig doeltreffend (11). Ondanks talrijke initiatieven op nationaal en Europees niveau zijn materieel en O&O op defensiegebied (bijna 20 % van het totale budget) vrijwel de enige terreinen waarop echt sprake is van het poolen van uitgaven en zelfs hier ging het volgens het EDA slechts om 22 % in 2010 (12). Uit onderzoek is gebleken dat alleen al op deze gebieden met het poolen van uitgaven een besparing van 32 %, of 13 miljard euro, kan worden gerealiseerd (13).

5.4

Hetzelfde gaat op voor andere overheidsprerogatieven van de lidstaten, zoals diplomatie, douane, grensbewaking, civiele bescherming, fraudebestrijding enz. Op al deze gebieden is het realiseren van kostenbesparingen - in weerwil van mogelijke discussies over de exacte omvang daarvan - puur een kwestie van politieke wil.

5.5

De fiscale kosten van een niet-verenigd Europa hangen met het voorafgaande samen en vormen een probleem dat de budgettaire kosten nog verhoogt. Er bestaat geen kader voor de belastingconcurrentie tussen de lidstaten dat rekening houdt met gemeenschappelijke Europese belangen. Bijgevolg worden verplaatsbare mobiele belastinggrondslagen onderbelast en andere overbelast, wat tot gevolg heeft dat Europa en de lidstaten belastinginkomsten mislopen (hetgeen een kostenpost vormt). Deze situatie brengt bovendien onevenwichtigheden, onrechtvaardigheid en vooral hoge sociale kosten met zich mee die door de publieke opinie zeer slecht worden ontvangen.

5.6

Wat het sociaal beleid betreft is de discussie over de kosten van een niet-verenigd Europa niet nieuw. De Europese integratie mag niet alleen gegrondvest zijn op het vrijhandelsbeginsel, waarbij het mededingingsbeleid en het welzijn van de consument vóór alles gaan en leiden tot sociale nivellering naar onderen toe. Ook hier is - ondanks de vaak gehoorde beschuldigingen over vermeende ‧Europese dictaten‧ - sprake van te weinig in plaats van te veel ‧Europa‧. Verscheidene onderzoeken hebben aangetoond dat een sociaal niet-verenigd Europa eveneens hoge economische kosten met zich meebrengt, naast, met name in de huidige omstandigheden, onrechtvaardigheidsgevoelens en enorm grote sociale lasten (14). Uit empirische gegevens blijkt dat rechtvaardig en doeltreffend sociaal beleid bijdraagt aan de macro-economische stabiliteit, met name doordat het de omvang van cyclische verschijnselen beperkt, een betere toewijzing van de middelen in de hand werkt en meer in het algemeen ook het welzijn van de burgers bevordert (15). Bovendien worden met hoogwaardig sociaal beleid verschijnselen van ‧negatieve selectie‧ tegengegaan, bepaalde externe kosten geïnternaliseerd en wordt de kwaliteit van de arbeidskrachten en het ‧sociale kapitaal‧ in ruime zin verbeterd. Het Europees Sociaal Handvest strekte ertoe om alle lidstaten een aantal basisregels op dit gebied op te leggen. Nu lijkt het nodig verder te gaan en na te denken over een gestructureerd kader om het sociaal beleid te convergeren, teneinde al te grote verschillen te verkleinen en te voorkomen dat de sociale ongelijkheid en de algemene armoede toenemen en uiteindelijk ernstige belemmeringen gaan opleveren voor een significante, evenwichtige en duurzame economische groei.

5.7

In een geglobaliseerde economische ruimte met weinig belemmeringen voor het verkeer van goederen, diensten en kapitaal leidt een nauwelijks gereguleerde fiscale en sociale concurrentie ook tot andere uiterst schadelijke ontwikkelingen. De geleidelijke afbrokkeling van de industriële structuur in een aantal Europese landen is een niet te ontkennen realiteit die niet alleen tot sterke weerstand bij de burgers leidt, maar ook strategische problemen voor die landen zelf oplevert, aangezien het hier gaat om zeer ingrijpende veranderingen die op korte/middellange termijn moeilijk terug te draaien zijn en dus grote gevolgen hebben (16). Doordat nationaal denken in het industriebeleid de overhand krijgt, neemt het gebrek aan samenhang toe. Dit leidt tot niet-coöperatieve, inferieure en soms zelfs contraproductieve oplossingen (17) in een tijd waarin de opkomende landen een "vrij" industriebeleid voeren op basis van een zwakke munt en actieve overheidssteun (18). In plaats van hun middelen te bundelen of ten minste het gebruik ervan te coördineren om de problemen het hoofd te bieden, wordt een aantal grote Europese landen steeds meer gedwongen, vanwege het ontbreken van een "Europese energiegemeenschap" (19), bilaterale overeenkomsten te sluiten met derde landen op belangrijke gebieden als energie en O&O (20). Een Europees beleid zou hier ongetwijfeld een veel efficiëntere oplossing zijn.

5.8

Het O&O-budget van de EU voor de periode 2014-2020 bedraagt 0,08 % van haar bbp en ligt daarmee 20 tot 30 keer lager dan de nationale budgetten. Uit een studie blijkt echter dat elke extra euro belastinggeld die in O&O met een Europese dimensie wordt geïnvesteerd, 93 eurocent aan particuliere investeringen oplevert (21). Het zevende kaderprogramma voor communautair onderzoek (7KP, 2007-2013), waarvoor 50,5 miljard euro beschikbaar is, laat zien dat zulks geen ijdele hoop is, maar dat op dit gebied een gemeenschappelijk beleid kan worden gevoerd. Dit programma heeft aanzienlijke spin-offeffecten: naar schatting leidt elke euro die in het kaderprogramma wordt gestoken op termijn tot een toename van de industriële toegevoegde waarde met 7 à 14 euro. De door het DG Onderzoek voor de lange termijn uitgevoerde macro-economische analyses laten zien dat het 7KP in 2030 waarschijnlijk 900 000 nieuwe arbeidsplaatsen zal hebben opgeleverd, waarvan 300 000 voor onderzoekers. Dankzij een verbetering van de concurrentiepositie zal het 7KP tegen die tijd ook hebben geleid tot een stijging van de export van de EU met bijna 1,6 % en een daling van de import met ongeveer 0,9 %.

5.9

In het gemeenschappelijk industriebeleid moet overigens absoluut rekening worden gehouden met milieuvraagstukken en dit beleid moet nauwgezet worden afgestemd op het energiebeleid van de EU. Het nationaal aanpakken van energieproblemen kan op korte of middellange termijn gemakkelijker lijken, maar kan op lange termijn ook zeer duur uitpakken doordat het een sterke afhankelijkheid creëert van olieproducerende landen en de energierekening laat exploderen. De oplossing zou dankzij O&O met een Europese dimensie kunnen worden gevonden in investeringen in de ontwikkeling van energie-infrastructuur en de verspreiding van nieuwe energiebronnen (22). Volgens een door Accenture voor het DG Energie uitgevoerd onderzoek zou de exploitatie van hernieuwbare energiebronnen, zoals windenergie in het Verenigd Koninkrijk en zonne-energie in Spanje, in combinatie met de interconnectie van de nationale netten de energierekening van de Europese consument tussen nu en 2020 met ongeveer 110 miljard euro kunnen laten dalen.

5.10

In de huidige crisis lopen burgers een steeds groter risico om langdurig en mogelijkerwijs zelfs definitief werkloos te worden. Wie dat overkomt, kan niet tot zelfontplooiing komen op de werkplek, terwijl de economie van de EU misloopt wat deze burgers te bieden hebben. Deze situatie staat haaks op de doelstelling van inclusieve groei en maakt grondig onderzoek naar langetermijnoplossingen noodzakelijk. Daarbij moet o.a. worden gedacht aan overheidssteun voor inclusieve banen (met als doel om te voorkomen dat mensen uit hun werkritme geraken) en aan steun voor her- en bijscholing (met als doel om werknemers zich te helpen aanpassen aan de toekomstige vraag op de arbeidsmarkt).

Nawoord

"Het gaat niet meer om holle woorden, maar om een gedurfde daad, een constructieve daad."

Deze woorden, die op 9 mei 1950 door Robert Schuman werden uitgesproken, zijn actueler dan ooit. Beste besluitvormers, doe wat! De burgers verlangen naar vrede en waardigheid. Maak het formidabele potentieel dat de 500 miljoen Europeanen samen bieden, te gelde. U heeft het recht niet hen teleur te stellen.

Brussel, 18 september 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie bijv. het EESC-advies over "De vernieuwing van de communautaire methode (richtsnoeren)" van 21 oktober 2010 en het advies over de "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de nationale parlementen: Evaluatie van de EU-begroting" van 16 juni 2011.

(2)  Dit rapport was bedoeld om te berekenen wat de mogelijke economische weerslag zou zijn als de belemmeringen voor het intracommunautaire handelsverkeer tussen de toenmalige lidstaten zouden worden weggenomen. In de nieuwe studie moet dezelfde werkwijze worden aangehouden, waarbij deze wel moet worden afgestemd op de uitdagingen in de huidige context.

(3)  Het Europees Parlement (EP) heeft op 15 december 2010 besloten opdracht te geven tot een uitvoerig rapport over de kosten van een niet-verenigd Europa. De Europese Commissie heeft de desbetreffende studie na een aanbesteding toegewezen aan een consortium dat geleid wordt door de London School of Economics. Deze studie moet als basis dienen voor de discussies in het kader van de voorbereiding van de Single Market Act II.

(4)  Zo wordt in de methodologische nota van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie van het Europees Parlement van 21/2/2011 het volgende benadrukt: In principe weerspiegelt de motivering die een raming van deze kosten/baten rechtvaardigt de wil om beslissingen te nemen op basis van wetenschappelijk bewijs met betrekking tot verschillende begrippen of beginselen (goed financieel bestuur, efficiëntie, effectiviteit en duurzaamheid) teneinde transparantie en verantwoordelijkheid voor beleidsmaatregelen ten aanzien van de burgers te garanderen (cursief in de tekst).

(5)  Afgezien van een 20 jaar later verschenen obscure analysenota waarvan de opstellers onbekend zijn die te vinden is op www.oboulo.com. In deze nota wordt geschreven dat de verwachtingen niet zijn ingelost, maar dat de ramingen in het algemeen van goede kwaliteit waren (zie The Cecchini Report – 20 years later, 16/01/2009).

(6)  De Commissie en het Parlement zijn doordrongen van het belang van deze thematiek. Hoewel in de mededeling van het Parlement wordt erkend dat de kosten die verband houden met de externe aspecten van het gemeenschappelijk beleid mogelijk van grote invloed zijn, luidt de conclusie dat een dergelijke studie zeer complex en de verkregen resultaten te onzeker dreigen te worden aangezien veel afhangt van de besluiten van internationale instellingen en vanwege de bestaande tekortkomingen op het vlak van multilevel governance (blz. 15). Wat de interne uitdagingen betreft, wordt in de mededeling voorgesteld om het vraagstuk m.b.v. de Europa 2020-strategie te behandelen. Daarbij worden 12 gebieden opgesomd waar communautair beleid voordelen zou kunnen opleveren (blz. 15-17).

(7)  Het Handvest van de grondrechten omvat de aan de burgers van de EU voorbehouden grondrechten en de economische en sociale rechten uit het Sociaal handvest van de Raad van Europa en het Handvest van de sociale grondrechten van de werknemers.

(8)  UBS Investment Research, Euro Break-up - the Consequences, www.ubs.com/economics, september 2011.

(9)  "Wie moet ik bellen als ik met Europa wil spreken?", deze beroemde uitspraak die Henry Kissinger in de jaren zeventig zou hebben gedaan, is helaas nog steeds actueel.

(10)  Vause N., von Peter G. (2011), Euro Area Sovereign Crisis Drives Global Markets, BIS Quartely Review, december 2011, http://www.bis.org/publ/qtrpdf/r_qt1112a.pdf#page=4.

(11)  Heuninckx B. (2008), A Primer to Collaborative Defence Procurement in Europe: Troubles, Achievements and Prospects, Public Procurement Law Review, volume 17, issue 3.

(12)  Dit percentage is overigens lager dan in 2009. Defensiedata: aan het EDA deelnemende lidstaten in 2010, 18 januari 2012.

(13)  Zie bijv. Dufour N. et al. (2005), Intra-Community Transfers of Defence Products, Unisys.

(14)  Fouarge, D., The Cost of non-Social Policy: Towards an Economic Framework of Quality Social Policies - and the Cost of not Having Them, rapport voor het DG Werkgelegenheid en Sociale Zaken, 2003, Brussel.

(15)  Zie over het verband tussen ongelijkheid en welzijn o.a. Wilkinson en Pickett (2009), The Spirit Level. Why Equal Societies Almost Always Do Better, Allen Lane, Londen.

(16)  In dit verband valt bijvoorbeeld te denken aan de EGKS, waarvan het einde het verval van de Europese staalindustrie zal hebben versneld, of aan de aanzienlijke vertraging van het Galileo-project, dat is vastgelopen in bestuurs- en financieringsproblemen door onvoldoende publieke aansturing op Europees niveau.

(17)  Bijv. de regels en financieringsprogramma's die deel uitmaken van het nationaal energiebeleid van de lidstaten.

(18)  Hoewel in de Lissabonstrategie was vastgelegd dat de uitgaven voor O&O minstens 3 % van het bbp zouden moeten bedragen, zou dit percentage in de EU momenteel op 1,84 % liggen tegenover 3 % in de VS en 8 % in China.

(19)  Gezamenlijke verklaring van "Notre Europe" en het Europees Economisch en Sociaal Comité over het streven naar een Europese energiegemeenschap, 21 februari 2012.

(20)  Een van de meest recente voorbeelden hiervan is momenteel een reeks akkoorden die Duitsland en China op 27 juli 2011 sloten over onderzoek naar en investeringen in ‧groene‧ technologieën, met name elektrische auto's en systemen voor koolstofafvang en -opslag (Peel Q., Anderlini J., "China and Germany launch green initiative", The Financial Times, 28 juli 2011).

(21)  Mededeling van de Europese Commissie "Bouwen aan de EOR van kennis voor groei", COM(2005) 118 final van 6 april 2005.

(22)  Syndex, Koolstofarm industriebeleid als uitweg uit de crisis, verslag opgesteld in opdracht van het EESC, maart 2012, Brussel.