22.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 143/3


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp „Hoe het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de regulering van de financiële markten?” (initiatiefadvies)

2012/C 143/02

Rapporteur: de heer MORGAN

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 20 januari 2011 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het onderwerp

Hoe het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de regulering van de financiële markten?

De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 februari 2012 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 februari 2012 gehouden 478e zitting (vergadering van 22 februari 2012) het volgende advies uitgebracht, dat met 66 stemmen vóór en 53 tegen, bij 41 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De ontoereikende en gebrekkige regulering van en het ontoereikend en gebrekkig toezicht op de financiële markten waren een van de oorzaken van de financiële crisis. Een van de moeilijkheden waarop die regulering stuit is uiteenlopende en bij tijd en wijlen zelfs tegengestelde standpunten op evenwichtige wijze te weerspiegelen. Zo kunnen de belangen van de financiële sector op legitieme vertegenwoordiging rekenen, maar er bestaat geen significant tegengewicht in de vorm van betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld. De politieke gedachtewisseling voltrekt zich namelijk hoofdzakelijk tussen de wetgever en het betrokken segment van het financieel bedrijf.

1.2   Juist ter zake van genoemde regulering is het EESC voorbestemd om het tekort aan betrokkenheid van het middenveld te compenseren. Want binnen het Comité zijn zowel de organisaties van de financiële branche als consumenten- en vakverenigingen vertegenwoordigd. Overigens moet daarbij onmiddellijk worden aangetekend dat het geen substituut wil en kan zijn voor de directe deelname van de organisaties van het maatschappelijk middenveld. De civiele dialoog is een democratisch en open meningsvormingsproces waaraan alle relevante actoren daadwerkelijk moeten kunnen deelnemen.

1.3   Daarbij staat buiten kijf dat de deelname van de financiële sector zelf aan de meningsvorm een volstrekt legitieme zaak is. De financiële ondernemingen zijn namelijk de adressaten van de regulering, moeten aan voorwaarden voldoen en wettelijke verplichtingen naleven. Verder weet het Comité dat het merendeel van de actoren in het financieel bedrijf serieus en integer handelt en de financiële crisis niet heeft veroorzaakt.

1.4   Op detailniveau is de regelgeving ingewikkeld en daarom is het cruciaal dat de organisaties hun inbreng niet tot principedoelstellingen beperken en slechts algemene aanscherpingen vorderen. Ze moeten juist met doelmatige voorstellen en argumenten van hoog deskundigengehalte komen. Daartoe moet heel wat werk worden verzet want de organisaties moeten met dezelfde know how met andere verbanden en de wetgever van gedachten kunnen wisselen.

1.5   Commissie, Europees Parlement, Raad en lidstaten moeten zelf initiatieven nemen om grote delen van het maatschappelijk middenveld bij de regulering te betrekken.

1.6   De Europese Centrale Bank, het Europees Comité voor systeemrisico's en de recent opgerichte Europese financiële toezichthouders moeten de middenveldorganisaties op passende wijze bij hun werkzaamheden betrekken. Verder moet bij de werkzaamheden van de wettelijk voorgeschreven stakeholdersgroepen van de financiële toezichthouders oog bestaan voor de specificiteiten van die organisaties.

1.7   Om leemten in de vertegenwoordiging van belangrijke belangen op te vullen, kan het in bepaalde gevallen dienstig zijn dat de EU de organisaties financieel ondersteund. Daarbij moet de ondersteuning met alle transparantie worden omgeven, dient de onafhankelijkheid van de organisaties gegarandeerd te zijn en moet worden voorkomen dat deze organisaties in de betrekkingen met de Commissie in vergelijking met niet-gesteunde organisaties worden voorgetrokken.

1.8   Naast consumenten- en vakverenigingen is er nog een hele reeks ander groepen die substantieel aan de gedachtewisseling over de financiële markten kan bijdragen. Te denken valt aan welzijnsorganisaties, mkb's, organisaties van institutionele beleggers, industriële ondernemingen en dienstverleners die grotere financiële transacties verrichten en hun verenigingen, financiële intermediairs en zelfs ratingbureaus. Gegeven de mededingingssituatie op de markten kunnen vertegenwoordigers van andere sectoren als de door de regulering geviseerde nuttige bijdragen leveren.

1.9   Niet alle onderwerpen lenen zich in dezelfde mate voor commentaar van de middenveldorganisaties. Consumentenbescherming, besteding van belastinggeld om financiële instellingen te redden of de belasting van de financiële sector komen zonder meer in aanmerking, maar voor technische detailkwesties betreffende bijv. solvabiliteitsberekening of financiële verslaglegging geldt dat in mindere mate.

1.10   Het volstaat niet wanneer slechts algemene en ongedifferentieerde vorderingen om verscherpte regels naar voren worden gebracht. Daarmee komt de wetgever geen stap verder. Niet alleen moeten er zo concreet mogelijke voorstellen op tafel worden gelegd, maar ook dient er een eigen afweging van de voor- en nadelen van strengere eisen te worden gemaakt.

1.11   Het Comité moedigt de Europese en nationale organisaties van het maatschappelijk middenveld aan om zich intensiever met de regulering van de financiële markten te gaan bezighouden. Voor een aantal van die organisaties zou het nuttig kunnen zijn om de bevordering van de stabiliteit op de financiële markten als een zelfstandig en eventueel nieuw doel te formuleren en hun belangen- en activiteitengebied dienovereenkomstig uit te breiden.

1.12   Ook zou het een goede zaak zijn wanneer de organisaties hun betrokkenheid bij de regulering zouden gebruiken om de succesvolle activiteiten van de Unie op dit gebied uitgebreid en positief intern en extern onder de aandacht te brengen.

1.13   Ondanks individuele fouten behoort het Europese financiële bedrijf ook tot de slachtoffers van de crisis. De branche wordt dan ook verzocht om tot een efficiënte regulering bij te dragen. Verder moeten de respectieve sectoren geen misplaatste terughoudendheid aan de dag leggen wanneer er in het belang van de stabiliteit op de financiële markten commentaar op regelingen van andere branches moet worden geleverd.

1.14   De financiële sector moet zich op zijn beurt ook openstellen voor de dialoog met de organisaties van het maatschappelijk middenveld. De burger heeft sinds de financiële crisis veel aandacht voor de sector en daarom kan die branche er baat bij hebben om met het middenveld in gesprek te geraken, argumenten uit te wisselen en voorstellen te overwegen.

1.15   Het spreekt voor zich dat de media een grote rol spelen bij de Europese meningsvorming. Dus moeten de standpunten van de middenveldorganisaties daar doordringender worden weergegeven.

1.16   Het Comité zal zich intensiever over de reguleringsvoorstellen buigen, daarover uitgebreid discussiëren en doorwrochte adviezen uitbrengen, waarbij vooral de nadruk zal worden gelegd op integratie van de opvattingen van de in hem verenigde vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. Middels hoorzittingen van afdelingen en studiegroepen zullen de organisaties sterker bij zijn standpuntontwikkeling worden betrokken.

1.17   Ten slotte zal het ervoor zorgen dat bij de planning van zijn werkzaamheden, zittingen en afdelings- en studiegroepvergaderingen voldoende ruimte zal bestaan voor een intensieve discussie over de regulering. Ook zal het ervoor zorgen dat de leden in dit verband kunnen rekenen op zijn secretariaat voor voldoende deskundigenondersteuning op niveau.

2.   Doel en achtergrond van het advies

2.1   De crisis die de financiële markten (1) sinds 2008 teistert, heeft wereldwijd en met name in de Unie desastreuze gevolgen voor de burgers gehad. Het Comité heeft zich daarmee al herhaaldelijk intensief beziggehouden. Ontoereikende regulering was een van de oorzaken van het ineenstorten van de markten, de daarop vooruitlopende speculatie, de handel in zeer riskante financiële producten en gebrekkig toezicht verergerde de zaak alleen maar.

2.2   Een van de moeilijkheden bij het uitvaardigen van regels op dit gebied was en is om in het pluralistische en democratische meningsvormingsproces uiteenlopende en soms zelfs tegenstrijdige standpunten op evenwichtige wijze te weerspiegelen. Momenteel bieden de middenveldorganisaties geen significant tegengewicht tegen de, overigens legitieme, vertegenwoordiging van de belangen van de financiële sector. In het kader van de nieuwe financiële-marktregulering moet dit recht worden getrokken.

2.3   Het Comité, Europees orgaan van het maatschappelijk middenveld, brengt adviezen uit. Maar ook beschouwt het als zijn taak te bevorderen dat alle belanghebbenden in zeer hoge mate bij het Europese wetgevingsproces worden betrokken. Daarom constateert het met zorg dat het op bepaalde beleidsterreinen regelmatig mislukt om een evenwichtige discussie te organiseren.

2.4   Zodoende is het doel van dit initiatiefadvies, de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de regulering van de financiële markten te analyseren en aanbevelingen te doen om die te verbeteren.

3.   Leemten en belemmeringen in verband met de deelname van het maatschappelijk middenveld

3.1   Zoals overduidelijk bleek tijdens de op 28 november 2011 door het EESC georganiseerde hoorzitting werd de regulering van de financiële markten tot op heden op de eerste plaats door de betrokken kringen uit de financiële sector begeleid. Dat lag niet aan een gebrek aan openbaarheid bij de EU-instellingen, maar de materie heeft tot nu toe doodeenvoudig weinig belangstelling opgewekt bij organisaties van buiten het financieel bedrijf. Dat blijkt bijv. uit de geringe respons op raadplegingen door de Commissie, de weinige aandacht voor hoorzittingen van het EP of de geringe participatie aan de openbare discussie.

3.2   De politieke gedachtewisseling over richtlijnen of verordeningen voltrekt zich ook momenteel nog hoofdzakelijk tussen de wetgever en het betrokken segment van de financiële sector. Op andere gebieden ligt dat anders. Daar behoort de beleidsdiscussie tot kern van de pluralistische gedachtewisseling tussen de organisaties van het maatschappelijk middenveld, bijv. tussen werkgevers en vakverenigingen wanneer het om sociaal beleid gaat, tussen industrie en milieuorganisaties ter zake van milieubeleid en handel en consumentenverenigingen in het geval van consumentenbeleid.

3.3   Volgens het EESC kennen de leemten in de regulering van de financiële markten een reeks oorzaken:

3.3.1   Die regulering is gecentreerd op behoud van zekerheid en stabiliteit op die markten. Dat is een weinig concreet of tastbaar publiek goed dat lang volstrekt veilig leek te zijn. Substantiële belangen van de burgers, waaraan men tegemoet had kunnen komen, waren niet terstond zichtbaar. Daarom bestond er in kringen buiten de financiële markten weinig aanleiding om zich daarmee bezig te houden.

3.3.2   Verder zitten die markten zeer ingewikkeld in elkaar en hun werking is voor leken dan ook niet zo maar te begrijpen. De verscheidenheid aan actoren, de gecompliceerdheid van de producten en de interacties op allerlei niveaus maken het voor organisaties van buiten de sector tot een karwei van jewelste om zich met de nodige deskundigheid in de discussie te mengen.

3.3.3   De indirecte en vooral directe gevolgen van een regeling voor de belangen van een lid van een middenveldorganisatie zijn vaak moeilijk te herkennen. Dat is met name het geval wanneer het niet om richtlijnen of verordeningen gaat maar om ingewikkelde uitvoeringsbepalingen en technische normen.

3.3.4   Voorts is het reguleringsproces op financieel gebied relatief ondoorzichtig. Vaak is het namelijk moeilijk om op het juiste moment met doelgerichte standpunten te komen. Dat is het gevolg van de vroegere procedure Lamfalussy en het huidige stelsel van gedelegeerde handelingen, uitvoeringsvoorschriften en dwingende technische normen met talrijke procedurele fasen en veel in verschillende mate betrokken instellingen en overheidsinstanties. Bovendien worden regelingen inhoudelijk steeds meer bepaald door mondiale organen als de G-20, het Comité van Basel of de IASB (International Accounting Standard Board), en die werken bepaald niet in alle transparantie.

3.3.5   Gegeven de vele reguleringsplannen, de snelheid van de wetgevingsprocedures en het grote aantal stakeholders zitten de besluitvormers binnen de instellingen aan de grenzen van hun mogelijkheden om gesprekken te voeren, standpunten op papier te zetten of aan een conferentie deel te nemen.

3.3.6   De hoge mate aan mondiale integratie van de financiële markten, het gemak waarmee kapitaal de hele wereld rondgaat en de hoge volatiliteit van de handel vormden steeds moeilijk weerlegbare argumenten tegen ingrijpen op de Europese markten. De concurrentiestrijd om dat beweeglijke kapitaal te bemachtigen om te kunnen investeren ten behoeve van groei en werkgelegenheid leek een strategie van "Light-touch"-regulering voor lange tijd te wettigen.

3.4   Deze problemen liggen aan de basis van het initiatief "Finance Watch", waarin zich op initiatief van leden van het Europees Parlement verschillende Europese en nationale organisaties hebben verenigd om de wetgeving betreffende de financiële sector kritisch te begeleiden.

3.5   In de lidstaten schijnt hetzelfde soort problemen te bestaan. Ook daar valt niet te constateren dat het maatschappelijk middenveld flink aan invloed op de regulering gewonnen zou hebben.

3.6   Ook schijnt het zo te zijn dat de behartiging van de belangen van mkb's in de financiële sector evenals de betrokkenheid van het middenveld op moeilijkheden stuit. Veel kleinere financiële instellingen klagen over de vele administratieve rompslomp en de ingewikkeldheid van de door hen nauwelijks na te komen voorschriften.

4.   Principiële opmerkingen

4.1   De participatiedemocratie is een hecht onderdeel van het Europees samenlevingsmodel en de Europese governance. Representatieve en participatiedemocratie zijn in het Verdrag van Lissabon verankerd. Maar de desbetreffende passage van het EU-Verdrag is wel restrictief geformuleerd: "... de burgers en de representatieve organisaties" de mogelijkheid bieden hun mening kenbaar te maken (zie artikel 11, lid 1). Het is dus aan de Europese instellingen om initiatieven te nemen wanneer het middenveld niet of slechts in geringe mate op plannen reageert.

4.2   Daarbij spreekt het voor zich dat besluiten door de democratisch gelegitimeerde instellingen worden genomen en dat de civiele dialoog slechts een voorbereidend en flankerend gebeuren is.

4.3   Het EESC is het forum bij uitstek voor vertegenwoordiging, uitwisseling van standpunten en meningsuiting door het maatschappelijk middenveld en daarmee vormt het een onmisbare brug tussen Europa en de burgers. En juist bij wetgeving functioneert het als zodanig.

4.4   En juist ter zake van onderhavige regulering is het EESC voorbestemd om een zeer belangrijke rol te spelen en het tekort aan betrokkenheid van het middenveld te compenseren. Want binnen het Comité zijn zowel de organisaties van de financiële branche als consumenten- en vakverenigingen vertegenwoordigd. Het is de taak van het Comité, over Commissievoorstellen te adviseren en bijgevolg houden zijn leden zich automatisch met wetgevingsteksten bezig en daarvoor behoeven zij geen verdere aansporing of motivering.

4.5   Zodoende heeft het Comité sinds het begin van de financiële crisis veelvuldig de stem van de middenveldorganisaties laten horen en heeft het sinds halverwege 2008 zo'n 30 adviezen uitgebracht over die crisis in het algemeen en wetgevingsinitiatieven in het bijzonder.

4.6   Het maatschappelijk middenveld is dus voor het overige te weinig betrokken en daarom worden de Europese instellingen des te meer uitgenodigd om aandacht te schenken aan de adviezen die het EESC op financieel gebied uitbrengt.

4.7   Overigens moet daarbij onmiddellijk worden aangetekend dat het Comité geen substituut wil zijn voor de directe deelname van de organisaties van het maatschappelijk middenveld. De civiele dialoog is een democratisch en open meningsvormingsproces waaraan zo veel mogelijk actoren op uiteenlopende manieren moeten kunnen deelnemen.

4.8   Daarbij staat buiten kijf dat deelname van de financiële sector zelf aan de meningsvorm net zo legitiem is als de deelname van andere sectoren. De financiële ondernemingen zijn namelijk de adressaten van de regulering, moeten aan voorwaarden voldoen en wettelijke verplichtingen naleven. Daarbij speelt natuurlijk ook dat die branche als eerste bij zoveel mogelijk financiële stabiliteit is gebaat, en haar sectorale deskundigheid broodnodig is om betrouwbare effectbeoordelingen te maken.

4.9   Verder weet het Comité ook dat het merendeel van de actoren in het financieel bedrijf serieus en integer handelt en de financiële crisis niet mede heeft veroorzaakt. Daarom wordt momenteel de plank misgeslagen wanneer men de gehele sector over één, negatieve, kam scheert. Er bestaan daar namelijk vooral ondernemingen die niet van de overdreven situaties op de financiële markten hebben geprofiteerd maar juist zelf door de crisis en de gevolgen ervan zijn geraakt. Overigens is het aantal cliënten van financiële instellingen dat geld heeft verloren, mede dank zij staatssteun, beperkt gebleven.

4.10   Toch is de individuele burger, als belastingbetaler, werknemer en consument, het grootste slachtoffer van de economische en financiële crisis. Hij wordt er dan ook door zijn middenveldorganisatie opgeroepen om intensiever aan het opstellen van nieuwe regels voor de financiële sector deel te nemen ten einde een nieuwe crisis van een dergelijke omvang te voorkomen.

4.11   Op detailniveau is de regelgeving ingewikkeld en daarom is het cruciaal dat de organisaties hun inbreng niet tot principedoelstellingen beperken en slechts algemene aanscherpingen eisen. Ze zullen ook met doelmatige voorstellen en argumenten van hoog deskundigengehalte moeten komen, en daartoe moet nog het nodige werk worden verzet want de organisaties moeten met dezelfde know how met andere verbanden en de wetgever van gedachten kunnen wisselen.

5.   Specifieke aanbevelingen

5.1   Commissie, Europees Parlement, Raad en lidstaten moeten zelf initiatieven nemen om grotere delen van het maatschappelijk middenveld bij de regulering te betrekken.

5.1.1   Doorslaggevend daarbij is dat de directe gevolgen die reguleringsvoorstellen voor het middenveld meebrengen duidelijk, transparant en nauwkeurig worden aangegeven zodat de middenveldorganisaties beter kunnen zien wat de consequenties voor de burgers zijn.

5.1.2   Vaak bleek het maatschappelijk middenveld slechts mondjesmaat te reageren op raadplegingen over de financiële markten. Daarom is het beter om organisaties voortaan individueel specifiek om hun standpunt te vragen. Zo nodig moeten de responstermijnen worden verlengd, hetgeen overigens reeds het geval is met het initiatief van de Commissie voor "smart regulation". Verder moet niet alleen naar technische aspecten worden gevraagd, maar dient de raadpleging ook op de inschattingen van het middenveld en zijn verwachtingen te zijn gericht. En vervolgens moet daarmee rekening worden gehouden.

5.1.3   Tevens moeten de betrokken organisaties van meet af aan bij hoorzittingen van de Commissie of het Europees Parlement worden betrokken. Ook moeten de instellingen ondanks tijdgebrek openstaan voor gesprekken met de middenveldorganisaties en aan hun evenementen deelnemen.

5.1.4   Daarnaast dienen deskundigengroepen van Commissie en Parlement niet alleen uit vertegenwoordigers van het financieel bedrijf maar ook uit vertegenwoordigers van andere sectoren te bestaan. Het moet dan uiteraard wel gaan om personen die over de nodige kennis beschikken. Schieten zij qua deskundigheid tekort, dan komen we geen stap verder, nietwaar?

5.1.5   Ook zou het soms helpen wanneer de Unie de deelname van de middenveldorganisaties financieel steunt om genoemde gebreken bij de vertegenwoordiging van significante belangen op te vullen. Daar staat tegenover dat een dergelijke bijdrage strijdt met de zelforganisatie en –financiering van het middenveld, de onafhankelijkheid van de organisaties in gevaar kan brengen en aan beide kanten in loyaliteitsconflicten kan uitmonden. Hoe dan ook, mocht er geld worden vrijgemaakt, dan dient zulks met alle transparantie omgeven te zijn en mogen niet-gesteunde verenigingen nimmer in hun betrekkingen met de Commissie worden achtergesteld.

5.2   De verder met de regulering belaste EU-instanties als de ECB, het Europees Comité voor systeemrisico’s en de drie financiële toezichthouders (banken, effecten en verzekeringen) moeten de opvattingen van de middenveldorganisaties bij hun werkzaamheden voor ogen houden.

5.3   Ook moet in de werkmethode van de wettelijk voorziene groepen stakeholders bij de toezichthouders rekening gehouden worden met de gezichtspunten van die organisaties en moet terugkoppeling mogelijk zijn om de betrokkenheid van het middenveld verder uit te bouwen. Dit is momenteel lang niet altijd het geval vanwege een transparantiegebrek, d.w.z. een overdosis aan vetrouwelijkheid van documenten en besprekingen.

5.4   Het middenveld kann niet uitsluitend via abstracte beleidseisen meer bij de regulering worden betrokken. Concreet moet worden bepaald wie zich wanneer over kwesties betreffende de financiële markten zou moeten uiten.

5.4.1   Naast consumenten- en vakverenigingen is er nog een hele reeks ander groepen die substantieel tot de gedachtewisseling over de financiële markten kan bijdragen. Te denken valt aan welzijnsorganisaties, mkb's, organisaties van institutionele beleggers, industriële ondernemingen en dienstverleners die grotere financiële transacties verrichten en hun verenigingen, financiële intermediairs en zelfs ratingbureaus. Ook kunnen vertegenwoordigers van andere sectoren als de door de regulering geviseerde nuttige bijdragen leveren.

5.4.2   Niet alle onderwerpen lenen zich in dezelfde mate voor commentaar van de middenveldorganisaties.

5.4.2.1

Consumentenbescherming, besteding van belastinggeld om financiële instellingen te redden of de belasting van de financiële sector komen zonder meer in aanmerking, maar voor technische detailkwesties betreffende bijv. solvabiliteitsberekening of financiële verslaglegging geldt dat in mindere mate.

5.4.2.2

Daarbij moeten de organisaties hun betrokkenheid niet staken wanneer een regeling eenmaal is uitgevaardigd, maar dienen zij zich bezig te houden met de regulering als geheel, dus ook met uitvoeringsbepalingen en technische normen, hoe lastig dat soms ook mag zijn.

5.4.2.3

Maar het Comité beseft dat stabiliteit voor de lange termijn en duurzaamheid op de financiële markten voortvloeien uit een samenspel van een groot aantal adequate individuele voorschriften, die echter afzonderlijk onderwerp van discussie zijn. Kunnen de organisaties zich niet met alle voorstellen bezighouden, dan moet het middenveld in ieder geval die onderwerpen behandelen die voor de regulering als geheel cruciaal zijn. Daarbij gaat het niet alleen om consumentenwetgeving maar ook om bijv. het toezichtrecht, de hoogte van het eigen vermogen of corporate governance.

5.4.2.4

Bovendien is het zeer verraderlijk dat achter vermeend hoogtechnische problemen vaak zeer politieke en de burgers direct rakende aangelegenheden schuilgaan. Zo heeft de bijv. de bepaling van het renteniveau voor de berekening van reserves voor particuliere pensioenverzekeringen een significant effect op de mogelijkheid van verzekeraars om op de lange termijn gegarandeerde beloftes over de pensioenhoogte te doen.

5.4.2.5

Het volstaat niet wanneer slechts algemene en ongedifferentieerde verlangens naar verscherpte regels naar voren worden gebracht. Daarmee komt de wetgever geen stap verder. Niet alleen moeten er zo concreet mogelijke voorstellen op tafel worden gelegd, maar ook dient er een eigen afweging van de voor- en nadelen van strengere eisen te worden gemaakt. Belastingen op ondernemingen (vooral mkb's), toegang tot krediet voor particulieren en bedrijven en het functioneringsvermogen van de markten moeten daarbij aan de orde komen.

5.4.3   Het middenveld dient zich zoveel mogelijk in alle fasen van het besluitvormingsproces te laten horen. Vaak worden de hoofdlijnen van een regeling reeds in een vroeg stadium getrokken, bijv. na een eerste raadpleging door de Commissie of bij het opstellen van ontwerpteksten door de financiële toezichthouders. Daarom dienen de middenveldorganisaties zich vertrouwd maken met en blijven studeren op bovenaangestipte ingewikkelde en atypische procedures.

5.5   Het Comité moedigt de Europese en nationale organisaties van het middenveld aan om zich intensiever met de regulering van de financiële markten te gaan bezighouden.

5.5.1   Voor een aantal van die organisaties zou het nuttig kunnen zijn om de bevordering van de stabiliteit op de financiële markten als een zelfstandig en eventueel nieuw doel te formuleren en hun belangen- en activiteitengebied dienovereenkomstig uit te breiden.

5.5.2   Gegeven de geschetste complexiteit van die markten en hun regulering moeten de organisaties de nodige deskundige mensen aantrekken en hun permanente bijscholing aanbieden. Soms kan het ook geboden zijn om nieuwe organen in het leven te roepen, nauwer met de nationale organisaties samen te werken en externe deskundigen in te schakelen.

5.5.3   De oprichting van "Finance Watch" is in dit verband een goede zaak. Het gaat om een nieuw Europees orgaan dat zich richt op de bevordering van de stabiliteit op de financiële markten. Een en ander volstaat echter niet om de betrokkenheid van het middenveld te vergroten.

5.5.4   De middenveldorganisaties moeten zich ook in de openbare discussie op Europees en nationaal niveau mengen om een politieke bijdrage tot de regulering te leveren.

5.5.5   Verder zou het een goede zaak zijn wanneer de organisaties hun betrokkenheid bij de regulering zouden gebruiken om de succesvolle activiteiten van de Unie op dit gebied uitgebreid en positief intern en extern onder de aandacht te brengen.

5.5.6   De samenwerking tussen de nationale en Europese organisaties is in dit verband van bijzonder belang. Juist ter zake van de financiële markten zijn de Europese en nationale reguleringsniveaus namelijk complementair. Voorts hebben de nationale organisaties vaak efficiëntere middelen dan de Europese koepelorganisaties en het is zeker zaak dat die middelen op de Europese regulering worden toegesneden.

5.5.7   Kapitaal kan wereldwijd gemakkelijk worden verplaatst en daarom moeten de regelingen voor de financiële markten mondiaal gezien naar een vergelijkbaar niveau worden getild. Daartoe kan met name een bijdrage worden geleverd door verbanden die internationaal georiënteerd zijn of over internationale contacten beschikken. Zij kunnen zich op mondiaal niveau sterk maken voor doeltreffende regulering die overal op een vergelijkbaar hoog niveau ligt om de globale mededinging betreffende vestigingsplaatsen middels zo laag mogelijke normen in te dammen. In alle financiële centra ter wereld moet het belang van mondiale stabiliteit van de financiële markten met dezelfde intensiteit worden nagestreefd.

5.6   Ondanks gebleken fouten van sommigen behoort het Europese financiële bedrijf zelf ook tot slachtoffers van de crisis. Het Comité verzoekt de sector dan ook om tot een efficiënte regulering bij te dragen.

5.6.1   Daarbij moeten de respectieve sectoren geen misplaatste terughoudendheid aan de dag leggen wanneer er in het belang van de stabiliteit op de financiële markten commentaar op regelingen van andere branches moet worden geleverd.

5.6.2   Het spreekt voor zich dat de vertegenwoordiging van de belangen van de financiële sector bij de besluitvormers transparant en integer dient te zijn en van respect moet getuigen. Representatieve organisaties van de industrie voldoen hier doorgaans aan, maar van specifieke activiteiten van individuele ondernemingen en hun commerciële vertegenwoordigers kon dit in het verleden niet altijd gezegd worden.

5.6.3   Het Comité verzoekt het financieel bedrijf om de dialoog met de middenveldorganisaties te zoeken. De financiële crisis heeft die sector midden in de schijnwerpers gezet en daarom zou de branche er baat bij kunnen hebben om met het middenveld in gesprek te komen, argumenten uit te wisselen en suggesties op te pikken. Daarmee zou zij een grote stap in de richting van de gehele samenleving zetten. Mocht de financiële sector zich middels zelfregulering tot een bepaalde gedragswijze willen verplichten, dan lijkt de betrokkenheid van het middenveld bij de voorbereiding van de desbetreffende regels een goede zaak.

5.6.4   Met het oog op een faire en transparante civiele dialoog is het Comité ingenomen met het door Commissie en Europees Parlement ingevoerde gemeenschappelijk lobbyistenregister en ook hecht het waarde aan de resultaten van de groep-Buzek van het EP. Wel waarschuwt het ervoor dat de aanscherping van de regelgeving de participatie van de middenveldorganisaties niet mag belemmeren. Dit geldt met name voor praktische kwesties als de toegang tot EU-gebouwen of deelname aan openbare vergaderingen.

5.7   De wetenschap, maatschappelijke stichtingen en Think Tanks worden verzocht om hun beoordelingsvermogen, deskundigheid en ervaringen in te brengen in de discussie over de financiële markten. Weliswaar zijn die categorieën vaak niet gericht op deelname aan het opstellen van concrete wetgeving, maar toch moeten zij de kans grijpen om hun capaciteiten te benutten om in de toekomst crises te vermijden.

5.8   Uiteraard spelen de media een hoofdrol bij de meningsvorming in Europa. Het is wenselijk dat ook zij meer ruchtbaarheid geven aan de opvattingen van de organisaties van het maatschappelijk middenveld. Daarbij moeten de organisaties er zo nodig toe worden gebracht om tot de meningsvorming over een bepaalde kwestie bij te dragen want momenteel doen slechts weinig van hun vertegenwoordigers uit eigen beweging mee aan de publieke discussie.

5.9   Het Comité is voornemens om zijn deelname aan de gedachtewisseling over en de plannen voor de regulering op te voeren.

5.9.1   Het zal zich intensiever over de reguleringsvoorstellen buigen, daarover uitgebreid discussiëren en doorwrochte adviezen uitbrengen, waarbij vooral de nadruk zal worden gelegd op integratie van de opvattingen van de in hem verenigde vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

5.9.2   Het zal er verder voor zorgen dat de vertegenwoordigers van de drie groepen in gelijke mate aan de discussie deelnemen en bij alle fases van de procedure worden betrokken.

5.9.3   Verder zal het de middenveldorganisaties via hoorzittingen van afdelingen en studiegroepen intensiever en directer in zijn meningsvormingsproces betrekken.

5.9.4   Daarnaast zal het ervoor zorgen dat er bij de planning van zijn werkzaamheden en tijdens zittingen en afdelings- en studiegroepvergaderingen voldoende ruimte zal bestaan voor intensieve discussie over de reguleringsmaterie.

5.9.5   Ook zal het ertoe bijdragen dat zijn leden zich binnen hun organisatie intensief met de regulering van de financiële markten bezighouden en hun mensen daar bewust van de materie maken.

Brussel, 22 februari 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  In dit advies wordt niet ingegaan op de excessieve begrotingstekorten als crisisoorzaak. Wel kan men zich hier afvragen waarom het maatschappelijk middenveld niet eerder en krachtiger op schuldreductie heeft aangedrongen.