VERSLAG VAN DE COMMISSIE OVER SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID (Negentiende verslag "De wetgeving verbeteren" 2011) /* COM/2012/0373 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE OVER SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
(Negentiende verslag "De wetgeving verbeteren" 2011) 1. Inleiding Dit is het negentiende verslag over de
toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in het
wetgevingsproces van de EU. Het wordt ingediend in overeenstemming met artikel
9 van het Protocol (nr. 2) over de toepassing van de beginselen (hierna:
"het Protocol"), dat als bijlage bij het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie (VWEU) is gevoegd. Evenals in de voorgaande jaren wordt in dit
verslag onderzocht op welke wijze de beginselen door de verschillende
instellingen en organen van de EU (de Commissie, het Europees Parlement, de
Raad en het Comité van de Regio's) worden toegepast en worden enkele initiatieven
en wetgevingsvoorstellen van de Commissie waarbij op het gebied van
subsidiariteit in 2011 problemen zijn gerezen, op meer gedetailleerde wijze
gepresenteerd. Ook wordt in het verslag nagegaan hoe de
subsidiariteitscontrole, met een bijzondere controlefunctie voor de nationale
parlementen conform artikel 12 VEU en het Protocol, zich heeft ontwikkeld sinds
het Verdrag van Lissabon in werking is getreden. Aangezien de
subsidiariteitscontrole in nauw verband staat met de politieke dialoog tussen de
nationale parlementen en de Commissie, moet dit verslag worden beschouwd als
een aanvulling op het verslag 2011 van de Commissie over de betrekkingen met de
nationale parlementen[1]. 2. Toepassing van de beginselen door de
instellingen Besluiten over de vraag of het opportuun is
actie op het niveau van de EU voor te stellen (subsidiariteit) en, zo ja, over
de vraag in welke vorm actie moet worden ondernomen en hoever deze actie moet
gaan (evenredigheid), zijn van fundamenteel belang voor slimme regelgeving[2]. Beide beginselen moeten door alle
EU-instellingen in acht worden genomen. Het
is van belang om in de prelegislatieve fase een zorgvuldige afweging te maken
van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, zodat voorstellen op de
juiste wijze worden opgesteld. In de postlegislatieve fase zou het Hof
van Justitie kunnen worden verzocht de rechtmatigheid van de vastgestelde
wetgeving te toetsen. Tot dusverre heeft het Hof geen maatregel nietig
verklaard wegens een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel. De argumenten inzake subsidiariteit en
evenredigheid moeten absoluut transparant worden gemaakt, zodat de
verschillende institutionele spelers evenals het algemene publiek op
constructieve wijze over de geldigheid van het voorstel kunnen discussiëren. Daarom
moet, in overeenstemming met artikel 5 van het Protocol en ongeacht waar het
initiatief ontstaat, ieder ontwerp van wetgevingshandeling een
"notitie" met gedetailleerde gegevens bevatten aan de hand waarvan de
belanghebbende partijen kunnen beoordelen of het beginsel in acht is genomen.
Hoewel subsidiariteit niet zonder meer kan worden beoordeeld op basis van
operationele criteria, blijft de Commissie in haar analytisch kader de criteria
"noodzaak" en "Europese meerwaarde" gebruiken en beveelt zij
de andere partijen aan dit ook te doen. 2.1. Commissie De Commissie dient op grond van haar
initiatiefrecht wetgevingsvoorstellen in. Zij moet erop toezien dat reeds in
een vroeg stadium van beleidsontwikkeling de juiste keuzen worden gemaakt over
de vraag of, en zo ja op welke wijze, maatregelen op Europees niveau worden
voorgesteld. De Commissie publiceert roadmaps[3] voor alle belangrijke initiatieven. Deze
roadmaps lichten de doelstellingen van de Commissie toe en bevatten onder
andere een eerste rechtvaardiging van de subsidiariteit en de evenredigheid.
Deze ideeën worden later tijdens de raadpleging van de belanghebbenden en het effectbeoordelingsproces
geverifieerd. De notitie over de subsidiariteit, als bedoeld in artikel 5 van
het Protocol, wordt in de toelichting en in de overwegingen van het voorstel
gepresenteerd. In effectbeoordelingen die worden opgesteld voor voorstellen met
aanzienlijke gevolgen worden subsidiariteit en evenredigheid grondig
geanalyseerd. De kwaliteit van deze analyse wordt door het
effectbeoordelingscomité (Impact Assessment Board) systematisch gecontroleerd. In 2011 heeft de Raad bij het controleren van
de kwaliteit van de effectbeoordelingen opnieuw gekeken naar de Europese meerwaarde.
Hoewel het aantal aanbevelingen van het comité over subsidiariteit en
evenredigheid in vergelijking met 2010 iets was gedaald, was het aantal
adviezen dat dergelijke aanbevelingen bevatte nog altijd aanzienlijk (43%). Het
comité vroeg in veel gevallen om een betere onderbouwing van de noodzaak van actie
op EU-niveau, met name: — de noodzaak om ten aanzien van
bepaalde problemen duidelijker aan te tonen dat zij actie op EU-niveau
vereisen. Bij het initiatief inzake alternatieve geschillenbeslechting verzocht
het comité het bestaan en de omvang van marktfalen en het belang ervan voor de
werking van de interne markt beter aan te tonen. Ook ten aanzien van de strategie
van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren vroeg het
comité duidelijker onderscheid te maken tussen problemen in verband met de bevoegdheid
van de EU, zoals concurrentieverstoring op de interne markt, en problemen
waarbij actie op het niveau van de lidstaten passender zou zijn. — in sommige gevallen concludeerde het
comité dat het feitenmateriaal aan de hand waarvan de noodzaak en de evenredigheid
van een Europees wetgevingsvoorstel moest worden aangetoond, nog steeds te zwak
was. Dat gold bijvoorbeeld voor het bovengenoemde initiatief inzake alternatieve
geschillenbeslechting, waarbij werd opgemerkt dat 'er niet voldoende
duidelijkheid bestond over de kosten en baten van een alternatieve
geschillenbeslechting met volledige EU-dekking op zowel Europees niveau als op
het niveau van de lidstaten'. Ook met het oog op het initiatief inzake de
toegankelijkheid van gewone betaalrekeningen verlangt het comité dat op
meer overtuigende wijze wordt aangetoond dat een bindend EU-instrument
noodzakelijk en evenredig is. De diensten van de Commissie hebben in het
definitieve effectbeoordelingsverslag met de opmerkingen van het comité
rekening gehouden. 2.2. Nationale parlementen Het subsidiariteitscontrolemechanisme verleent
de nationale parlementen het recht een standpunt in te nemen over de vraag of
ontwerpen van wetgevingshandelingen, die niet onder de exclusieve bevoegdheid van
de EU vallen, aan het subsidiariteitsbeginsel voldoen. Afhankelijk van het
aantal gemotiveerde adviezen waarin wordt geconcludeerd dat een voorstel in
strijd is met het subsidiariteitsbeginsel[4],
dat wil zeggen wanneer de in artikel 7 van het Protocol vermelde drempel binnen
een termijn van acht weken is bereikt, kunnen de zogenoemde "gele
kaart" en "oranje kaart" worden toegepast. Deze mechanismen
voorzien in toetsing van de ontwerpwetgeving en kunnen tot wijziging of
intrekking van het voorstel leiden. In 2011 ontving de Commissie 64 gemotiveerde adviezen
van nationale parlementen, een stijging van bijna 75% in vergelijking met 2010,
toen het subsidiariteitscontrolemechanisme voor de eerste keer werd toegepast. Ondanks
deze stijging maken deze 64 gemotiveerde adviezen slechts zo’n 10% uit van het
totale aantal van 622 adviezen dat de Commissie in 2011 in het kader van haar
bredere politieke dialoog met de nationale parlementen heeft ontvangen. Net zoals in het eerste jaar waarin het nieuwe
subsidiariteitscontrolemechanisme van toepassing was, hadden de gemotiveerde adviezen
van de nationale parlementen betrekking op uiteenlopende onderwerpen: de 64 in
2011 ingediende adviezen betroffen 28 verschillende voorstellen van de
Commissie. Bij het merendeel van de adviezen ging het om wetgevingsvoorstellen
op het gebied van belastingen, landbouw, interne markt en justitie. De
voorstellen waarover de meeste gemotiveerde adviezen werden ingediend,
betroffen de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de
vennootschapsbelasting (negen adviezen), de tijdelijke herinvoering van de
controles aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden (zes), het
gemeenschappelijk Europees kooprecht (vijf) en de Integrale-GMO-verordening
(vijf). De nationale parlementen die de meeste gemotiveerde adviezen indienden
waren de Zweedse Riksdag, de Luxemburgse Chambre des Députés (lagerhuis)
en de Poolse Sejm en Senat (lager- en hogerhuis). In 2011 werd in geen van de gevallen de
drempel voor toepassing van de gele of oranje kaart gehaald. Los van de
hierboven beschreven gevallen werden voor het merendeel van de 28
wetgevingsvoorstellen in 2011 door de nationale parlementen niet meer dan drie gemotiveerde
adviezen per voorstel ingediend. De Commissie heeft in het kader van haar
politieke betrokkenheid bij de nationale parlementen op elk van de gemotiveerde
adviezen geantwoord of bereidt thans in de context van de politieke dialoog een
antwoord voor; in de interinstitutionele discussies en onderhandelingen die in
aansluiting hierop plaatsvonden zijn de adviezen in aanmerking genomen. Elk nationaal parlement kiest zijn eigen
interne procedure voor het vaststellen van gemotiveerde adviezen en het formaat
waarin deze bij de Commissie worden ingediend. Dit leidt tot grote verschillen
qua formaat, omvang, gedetailleerdheid en bij de vaststelling betrokken partijen.
Aangezien er altijd enige overlapping is tussen de politieke dialoog en het
subsidiariteitscontrolemechanisme, verzocht voorzitter Barroso in zijn brief
van 1 december 2009[5] de
nationale parlementen "in hun adviezen zoveel mogelijk een onderscheid te
maken tussen de subsidiariteitsaspecten en opmerkingen over de inhoud van het
voorstel, en zich zo duidelijk mogelijk uit te spreken over de vraag of een
voorstel al dan niet aan het subsidiariteitsbeginsel voldoet." De
Commissie zal dit laatste punt in haar contacten met de nationale parlementen
blijven benadrukken. De gemotiveerde adviezen die in 2011 bij de
Commissie werden ingediend, vertoonden behalve wat de meer formele aspecten betreft
ook verschillen ten aanzien van de inhoud en argumentatie. In enkele gevallen gebruikten
nationale parlementen inhoudelijke argumenten om een inbreuk op het
subsidiariteitsbeginsel aan te tonen, zoals de potentiële negatieve gevolgen
van een voorgestelde maatregel voor de algemene economische situatie. In andere
gevallen werden conclusies gebaseerd op argumenten in verband met de subsidiariteit
en de evenredigheid of op een vermeend onjuiste of niet gespecificeerde
rechtsgrond. Tot slot waren er verscheidene gevallen waarbij een nationaal
parlement een gemotiveerd advies indiende om duidelijk te maken dat het afwijzend
stond tegenover de voorgestelde toepassing van gedelegeerde handelingen op een
bepaald gebied of de gebrekkige onderbouwing van de subsidiariteit in
toelichtingen bij wetgevingsvoorstellen (zie hoofdstuk 3.1). Zoals vermeld in bovengenoemde
brief van voorzitter Barroso zal de Commissie "alle gemotiveerde adviezen
waarin wordt gesteld dat een wetgevingshandeling niet strookt met het
subsidiariteitsbeginsel in aanmerking nemen (…), zelfs indien de verschillende
gemotiveerde adviezen verschillende redenen opgeven waarom het
subsidiariteitsbeginsel niet zou zijn nageleefd". Conform haar
interpretatie van het subsidiariteitscontrolemechanisme is de Commissie van
mening dat de indiening van een gemotiveerd advies inzake een voorstel van de
Commissie en de daaraan ten grondslag liggende argumenten uitsluitend onder de
verantwoordelijkheid van elk nationaal parlement vallen. In een aantal gemotiveerde adviezen in 2011
werd gewezen op een ontoereikende of ontbrekende rechtvaardiging van de
subsidiariteit, wat in sommige adviezen werd aangemerkt als een formele inbreuk
op het subsidiariteitsbeginsel; daarom wijst de Commissie er nogmaals op dat
zij vastberaden is ervoor te zorgen dat alle wetgevingsvoorstellen die onder
het subsidiariteitscontrolemechanisme vallen een deugdelijke rechtvaardiging
van de subsidiariteit bevatten. 2.3. Het Europees Parlement en de
Raad De wetgevers moeten ook waarborgen dat een
voorstel verenigbaar is met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid
en moeten wijzigingen die voor de desbetreffende EU-maatregel gevolgen hebben
naar behoren rechtvaardigen.[6] In de
Raad ziet het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper) toe op de inachtneming
van de beginselen.[7] In
het Reglement van het Europees Parlement is een specifieke bepaling opgenomen,
"Verificatie van de eerbiediging van het beginsel van subsidiariteit"[8], waarin staat dat deze taak wordt waargenomen
door de met specifieke wetgevingsdossiers belaste commissies en door de
Commissie juridische zaken. De bevoegde commissie mag pas na het verstrijken
van de termijn van acht weken overgaan tot haar definitieve stemming. Verder moet worden opgemerkt dat de Commissie in
2011 een klein aantal parlementaire vragen heeft ontvangen (32 van de meer dan
12 000) over kwesties in verband met de inachtneming van de beginselen van
subsidiariteit en evenredigheid. Die vragen betroffen hoofdzakelijk verzoeken
aan de Commissie om aan te tonen dat bepaalde voorstellen van de Commissie met
deze beginselen verenigbaar zijn; hiermee werden ten dele bezwaren van andere
instellingen en actoren weergegeven. 2.4. Comité van de Regio's Het Comité van de
Regio’s neemt hetzij wanneer het wordt geraadpleegd hetzij op eigen initiatief
een standpunt in. Overeenkomstig artikel 8 van het Protocol kan het Comité
krachtens artikel 263 VWEU tegen een wetgevingshandeling beroep instellen wegens
schending door die wetgevingshandeling van het subsidiariteitsbeginsel. Dit
geldt echter alleen voor de gebieden waar het Comité volgens het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie moet worden geraadpleegd. Het Comité oefent
op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel toezicht uit door middel van adviezen,
door de activiteiten van het netwerk voor toezicht op de naleving van het
subsidiariteitsbeginsel of via bijdragen die regionale parlementen met
wetgevende bevoegdheden in het kader van het subsidiariteitscontrolemechanisme aan
nationale parlementen toezenden. De wijze waarop regionale parlementen met
wetgevende bevoegdheden door hun nationale parlementen worden geraadpleegd varieert,
waardoor de termijn van acht weken een probleem kan worden. Een aantal
regionale parlementen is begonnen hun adviezen inzake subsidiariteitskwesties
rechtstreeks ter informatie aan de Commissie toe te sturen. Hoewel er in 2011
geen schending van het subsidiariteitsbeginsel werd vastgesteld, heeft het
Comité in zijn adviezen met nadruk op het beginsel gewezen en is het voornemens
in zijn definitieve adviezen vaker een beoordeling van de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel
op te nemen. Het Comité zal gebruik blijven maken van het analyserooster voor
subsidiariteits- en evenredigheidstoezicht. Het netwerk voor
toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel van het Comité omvatte
eind 2011 134 partners. Dit is een aanzienlijke toename, met name wat regionale
parlementen en overheden betreft. In 2011 organiseerde het netwerk gerichte
raadplegingen met betrekking tot vijf voorstellen van de Commissie (Financieringsfaciliteit
voor Europese verbindingen; Minder administratieve formaliteiten voor burgers;
Herziening van het EU-beleid inzake luchtkwaliteit en emissies;
Energie-efficiëntie en integratie van de Roma[9]). Ook bracht het Comité het tweede
actieplan inzake het TEN-V-beleid op gang dat gericht is op het identificeren
van beste praktijken voor de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel in de
regio's en steden van Europa. In 2011 werden bovendien voorbereidingen getroffen voor de lancering
van de REGPEX-website. Deze website is bedoeld om regio's die over wetgevende
bevoegdheden beschikken te helpen hun rol in het kader van het
subsidiariteitscontrolemechanisme te vervullen en om een bron te verschaffen van
informatie voor uitwisseling tussen regionale parlementen en overheden bij hun
voorbereiding van subsidiariteitsanalyse. De website is in maart 2012
gelanceerd[10]. Tot slot is na de
in 2011 gestarte onderhandelingen op 16 februari 2012 het herziene Protocol
betreffende de samenwerking tussen de Europese Commissie en het Comité van de
Regio's[11] ondertekend, waarin
zij zich bereid verklaren om de samenwerking en de uitwisseling bij de
uitvoering van het Protocol verder te versterken. 2.5. Hof van Justitie Het Hof van Justitie van de Europese Unie is,
overeenkomstig artikel 263 VWEU, bevoegd om de wettigheid van
wetgevingshandelingen ten aanzien van de naleving van het
subsidiariteitsbeginsel na te gaan. Het Protocol geeft aan dat het Comité van
de Regio’s of de lidstaten, uit eigen naam of namens hun nationale parlement,
bij het Hof van Justitie een beroep kunnen instellen. Het arrest in de zaak Luxemburg/Europees
Parlement en de Raad[12] bevestigde
wat al eerder werd opgemerkt in het arrest inzake de roamingverordening[13], zoals vermeld in het verslag van 2009. Bij
zijn toetsing van de verenigbaarheid met de beginselen van subsidiariteit en
evenredigheid zal het Hof zich op de effectbeoordeling van de Commissie richten.
3. Belangrijke gevallen waarin bezwaren aangaande
subsidiariteit en evenredigheid werden geüit In dit deel worden de voorstellen van de
Commissie behandeld die tot de meeste discussie over de inachtneming van het
subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel hebben geleid. 3.1. Follow-up van in eerdere
verslagen genoemde gevallen Wat een aantal van de gevallen betreft die in
eerdere verslagen zijn genoemd, zoals de richtlijn inzake heffingen voor de
beveiliging van de luchtvaart,[14]
de richtlijn inzake bescherming van de bodem,[15] de richtlijn inzake gelijke behandeling
op andere gebieden dan arbeid[16]
en de richtlijn inzake teelt van genetisch gemodificeerde organismen zijn
er bij de lopende wetgevingsprocedures in 2011 geen noemenswaardige
ontwikkelingen geweest. De richtlijn inzake seizoenarbeiders was
nog steeds in behandeling bij het Europees Parlement en de Raad, maar hierbij
was geen sprake van problemen op het gebied van subsidiariteit of
evenredigheid. Wat de richtlijn inzake zwangerschapsverlof[17] betreft, die in het verslag 2008 werd
genoemd, zijn de wetgevers er nog niet in geslaagd op één lijn te komen.
Tijdens de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken van juni 2011 nam de Raad kennis van een voortgangsverslag
waarin de bezwaren worden vermeld van sommige delegaties die ertoe opriepen dat
het subsidiariteitsbeginsel en de verschillende situaties in de verschillende
lidstaten naar behoren in aanmerking moeten worden genomen. Een aantal
aanwezige delegaties herinnerde aan de in de notulen van de Raad van december
2010 opgenomen verklaring van acht delegaties, waarin werd voorgesteld dat het
elke lidstaat moet vrijstaan met inachtneming van bepaalde minimumeisen en in
overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel over het niveau van bescherming
te beslissen. Sommigen riepen de Raad ertoe op zijn werk op dit terrein te staken. Tijdens de interinstitutionele dialoog in
december 2011 werd overeenstemming bereikt over het voorstel inzake Voedselverstrekking
aan de meest behoeftigen, waarover in
2010 drie gemotiveerde adviezen door nationale parlementen waren ingediend.
Het Europees Parlement toonde zich een groot voorstander van voortzetting van
het programma na 2013. De Raad had ook een politiek akkoord bereikt over
voortzetting van de regeling tot en met 2013. In haar verklaring nam de
Commissie nota van het standpunt van een grote groep lidstaten waarin ervoor
wordt gepleit het programma niet tot na 2013 te verlengen. Dit laat evenwel het
initiatiefrecht van de Commissie op grond van het Verdrag onverlet. Tijdens de plenaire vergadering van het
Europees Parlement in februari 2012 werd een verslag over het voorstel inzake
de depositogarantiestelsels aangenomen, waarover in eerste lezing geen
overeenstemming kon worden bereikt. Over dit voorstel waren in 2010 door
nationale parlementen drie gemotiveerde adviezen ingediend. Niettemin gaven
zowel de rapporteur, Peter Simon (S&D/DE), als het Deense voorzitterschap
van de Raad aan verder te willen onderhandelen om snel tot overeenstemming in
tweede lezing te komen. Tot slot werd de richtlijn betreffende
consumentenrechten in oktober 2011 formeel door de Raad vastgesteld. 3.2. Andere gevallen waarin de
subsidiariteit tot discussies heeft geleid Gemeenschappelijke geconsolideerde
heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)[18] De Commissie heeft in maart 2011 voorgesteld een
gemeenschappelijke regeling in te voeren voor de berekening van de
belastinggrondslag van ondernemingen die in de EU actief zijn. Met het voorstel
wordt beoogd de administratieve lasten aanzienlijk te beperken, de nalevingskosten
door verrekenprijzen te verminderen, grensoverschrijdende compensatie van
fiscale verliezen mogelijk te maken en de rechtsonzekerheid weg te nemen waar
bedrijven in de EU thans tegenaan lopen doordat zij met 27 verschillende
nationale stelsels voor de berekening van hun belastbare winsten te maken
hebben. Over dit voorstel werd in 2011 het grootste
aantal adviezen door nationale parlementen, in totaal 17, ingediend, negen waarvan
gemotiveerde adviezen waren conform het Protocol, waarin werd betoogd dat het
voorstel in strijd was met het subsidiariteitsbeginsel. Aangezien de gemotiveerde
adviezen slechts 13 stemmen vertegenwoordigden, kon de zogenoemde "gele
kaart"-procedure niet in werking treden, omdat hiervoor minstens 18
stemmen vereist zijn. Behalve
op vermeende tekortkomingen in de rechtvaardiging van de subsidiariteit wezen verscheidene
nationale parlementen ook op het feit dat het voorstel betrekking heeft op een gebied
dat onder de bevoegdheid van de lidstaten ressorteert. Volgens hen zou het
voorstel negatieve gevolgen voor de lidstaten hebben, aangezien zij de
vennootschapsbelasting niet zouden mogen gebruiken als instrument om groei en
werkgelegenheid te stimuleren. Zij waren van mening dat de lidstaten door het
voorstel hun individuele concurrentievoordelen zouden verliezen en dat er indirecte
druk op de nationale belastingtarieven zou ontstaan, wat een verslechtering van
de begrotingssituatie en afname van de belastinginkomsten tot gevolg kon hebben.
Verder werd in twee gemotiveerde adviezen de kwestie van de evenredigheid
opgeworpen, waarbij werd gesteld dat het voorstel verder ging dan noodzakelijk
was en zou resulteren in twee verschillende stelsels van vennootschapsbelasting
en tot onnodige administratieve lasten zou leiden. In haar antwoorden aan de nationale
parlementen wees de Commissie erop dat dit belastinggebied onder gedeelde
bevoegdheid valt en dat artikel 115 VWEU de rechtsgrond vormt voor maatregelen
op dit vlak. De ontwerpwetgeving van de Commissie was op deze grondslag
vastgesteld met als doel fiscale belemmeringen en ongelijkheden die
voornamelijk voortvloeien uit de fragmentering van de interne markt in 27
verschillende belastingstelsels, geleidelijk op te heffen. Ondernemingen die op
de interne markt opereren worden met deze belemmeringen geconfronteerd. De
CCCTB zal naar verwachting besparingen opleveren voor ondernemingen, die
daardoor gestimuleerd worden hun activiteiten grensoverschrijdend uit te
breiden; dit geldt niet alleen voor bestaande multinationale concerns, maar ook
voor bedrijven die uitsluitend in eigen land actief zijn, waaronder kmo's die
zich vestiging in het buitenland momenteel niet kunnen veroorloven. Met de
CCCTB wordt dus beoogd positieve schaaleffecten te genereren en
grensoverschrijdende bedrijfsinvesteringen te bevorderen. De Commissie
benadrukte voorts dat het voorstel de bevoegdheid van de lidstaten om de belastingtarieven
vast te stellen niet aantast, aangezien dit als tevoren binnen de nationale wetgeving
valt. Het voorstel, dat aan een bijzondere
wetgevingsprocedure is onderworpen, ligt momenteel ter behandeling bij de Raad.
Het Europees Parlement bracht op 19 april 2012 een gunstig advies uit over dit
voorstel. Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht
aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden[19] Dit voorstel voor een verordening, dat in
september 2011 op basis van de conclusies van de Europese Raad van juni 2011
werd aangenomen, is gericht op versterking van de governance van de ruimte
zonder toezicht aan de binnengrenzen (het Schengengebied). Met het voorstel
wordt beoogd maatregelen in te voeren om, in omstandigheden die een bedreiging
vormen voor de Schengensamenwerking in het algemeen, op doeltreffende wijze te
kunnen ingrijpen zonder dat het beginsel van het vrije personenverkeer in
gevaar wordt gebracht. De Commissie ontving elf adviezen van
nationale parlementen over dit voorstel, zes waarvan gemotiveerde adviezen
waren. De nationale parlementen betoogden dat met het voorstel inbreuk wordt
gemaakt op de nationale soevereiniteit van de lidstaten, die in een betere
positie verkeren om de eventuele herinvoering van het grenstoezicht te
beoordelen en hierover een besluit te nemen. Verder waren enkele nationale
parlementen van oordeel dat de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel niet
adequaat was gerechtvaardigd. De argumenten van de nationale parlementen werden
ook in de discussies van de Raad over dit voorstel naar voren gebracht. In haar antwoorden aan de nationale parlementen
die bezwaren ten aanzien van de subsidiariteit hadden geuit, wees de Commissie met
klem op het feit dat het Schengengebied in het voordeel van de gehele EU is en
dat derhalve besluiten daarover op EU-niveau en niet individueel moeten worden
genomen. De regels inzake de totstandbrenging en het beheer van deze ruimte
zonder binnengrenzen zijn onderworpen aan de wetgeving van de EU en eventuele
uitzonderingen op het beginsel van vrij verkeer moeten op het niveau van de
Unie worden vastgelegd. De Commissie betoogde voorts dat het voorstel niets
afdoet aan de nationale soevereiniteit van de lidstaten ten aanzien van de handhaving
van recht en orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid. Persoonsgegevens van passagiers[20] De Commissie ontving tien adviezen van
nationale parlementen over dit voorstel, in de meeste daarvan werd
geconcludeerd dat het voorstel van de Commissie aan het subsidiariteitsbeginsel
voldeed. Vijf kamers waren evenwel van oordeel dat het voorstel niet met het
evenredigheidsbeginsel in overeenstemming was omdat de voorgestelde termijn
voor de bewaring van gegevens naar hun mening onevenredig lang was. 4. Conclusies Zoals in de voorgaande jaren werd het
merendeel van de voorstellen van de Commissie zonder noemenswaardige discussies
over subsidiariteit en evenredigheid door de medewetgevers goedgekeurd. In 2011
werden de drempels voor de zogenoemde "gele kaart" en "oranje
kaart" niet bereikt en slechts een klein percentage (circa 10%) van de
adviezen van nationale parlementen die in het kader van de politieke dialoog naar
de Commissie waren gezonden, waren gemotiveerde adviezen in de zin van het
Protocol, dat wil zeggen adviezen inzake schending van het
subsidiariteitsbeginsel. In gevallen waarin de naleving van het subsidiariteitsbeginsel
en het evenredigheidsbeginsel in twijfel werd getrokken liepen de standpunten
van de instellingen en andere actoren soms sterk uiteen. De begrippen subsidiariteit en evenredigheid
zijn fundamentele elementen voor het beleidsontwikkelingsproces van de Europese
instellingen; de effectbeoordelingen van de Commissie blijven het voornaamste
middel om in de prelegislatieve fase aandacht te besteden aan kwesties in
verband met subsidiariteit en evenredigheid en daarbij heeft het comité een
belangrijke rol te vervullen. Uit de interinstitutionele praktijk blijkt echter
dat de wijze waarop deze beginselen tijdens het wetgevingsproces worden
geïnterpreteerd en toegepast, vaak afhankelijk is van de politieke context, wat
de politieke dimensie van deze beginselen onderstreept. De manier waarop de meeste nationale
parlementen het Protocol ten uitvoer leggen en het
subsidiariteitscontrolemechanisme toepassen, heeft het overwegend politieke
karakter van dit nieuwe instrument aangetoond, zoals door de voorzitter van de
Commissie in zijn brief van 1 december 2009 al werd opgemerkt. Het
subsidiariteitscontrolemechanisme heeft het proces transparanter gemaakt en
heeft ertoe bijgedragen dat beleidsstrategieën van de Unie in het publieke
debat in de lidstaten meer aandacht hebben gekregen, waardoor ook de publieke opinie
zich sterker bewust is geworden van deze kwesties. BIJLAGE Lijst van
de initiatieven van de Commissie waarover de nationale parlementen ten
aanzien van het subsidiariteitsbeginsel in 2011 een met redenen omkleed advies
hebben uitgebracht || Titel || Nationale kamers die een met redenen omkleed advies hebben uitgebracht 1. || Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), COM(2011) 121 || UK House of Commons BG Narodno Sabranie SE Riksdag NL Tweede Kamer PL Sejm ML Kamra tad-Deputati IE Dail Eireann RO Camera Deputaţilor SK Národná Rada 2. || Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden COM(2011) 560 || FR Assemblée nationale NL Eerste en Tweede Kamer PO Assembleia da República SE Riksdag RO Senatul SK Národná Rada 3. || Integrale-GMO-verordening, COM(2010) 799 || PL Sejm PL Senat DK Folketing LU Chambre des Députés SE Riksdag 4. || Gemeenschappelijk Europees kooprecht, COM(2011) 635 || AT Bundesrat DE Bundestag UK House of Commons BE Senaat BE Kamer van Volksvertegenwoordigers 5. || De bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, COM(2011) 127 || PL Senat PL Sejm RO Senatul IT Senato della Repubblica 6. || Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen, COM(2011) 452 || UK House of Commons SE Riksdag FR Sénat 7. || Gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties, COM(2011) 594 || CY Vouli ton Antiprosopon SE Riksdag MT Kamra tad-Deputati 8. || Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014 - 2020), COM(2011) 608 || NL Eerste en Tweede Kamer SE Riksdag DK Folketing 9. || Specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang - COM(2011) 779 || BE Kamer van Volksvertegenwoordigers SK Národná Rada SE Riksdag 10. || Handelsnormen, COM(2010) 738 || LU Chambre des Députés PL Senat 11. || Herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, COM(2011) 169 || BG Narodno Sabranie ES Beide kamers 12. || Nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, COM(2011) 215 en op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen, COM(2011) 216 || IT Camera dei Deputati ES Beide kamers 13. || Richtlijn betreffende energie-efficiëntie, COM(2011) 370 || FI Eduskunta SE Riksdag 14. || Toegang tot de werkzaamheden en het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen in een financieel conglomeraat, COM(2011) 453 || SE Riksdag RO Camera Deputaţilor 15. || Voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, COM(2011) 625 || DE Bundesrat LU Chambre des Députés 16. || Steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), COM(2011) 627 || DE Bundesrat (in samenhang met het gemotiveerde advies inzake COM(2011)625) LU Chambre des Députés 17. || Verordening inzake de verstrekking van levensmiddelen aan de meest hulpbehoevenden in de Unie, COM(2011) 634 || SE Riksdag UK House of Lords 18. || Contractuele betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten, COM(2010) 728 || PL Sejm 19. || Financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, COM(2010) 745 || PL Senat 20. || Rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, COM(2010) 748 || NL Eerste en Tweede Kamer 21. || Koppeling van centrale, handels- en vennootschapsregisters, COM(2011) 79 || PL Sejm 22. || De bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, COM(2011) 126 || IT Senato della Repubblica 23. || Voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik, COM(2011) 353 || IT Senato della Repubblica 24. || De definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten, COM(2011) 530 || LU Chambre des Députés 25. || Instelling van een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied, COM(2011) 540 || LU Chambre des Députés 26. || Programma van de Europese Unie voor sociale verandering en innovatie, COM(2011) 609 || SE Riksdag 27. || Specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006, COM(2011) 614 || LU Chambre des Députés 28. || Gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006, COM(2011) 615 || IT Camera dei Deputati [1] COM(2012)375 [2] De bredere thematiek van de slimme regelgeving is
behandeld in mededeling van de Commissie COM(2010) 543. [3] De
roadmaps zijn te vinden op de website van de Commissie over effectbeoordeling:
http://ec.europa.eu/governance/impact/index_en.htm. [4] Een gemotiveerd advies wordt gedefinieerd als een advies
dat door een nationaal parlement wordt toegezonden aan de Commissie (of het
Europees Parlement, de Raad, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of
de Europese Investeringsbank – afhankelijk van welke instelling het
wetgevingsvoorstel heeft opgesteld) binnen de in het Protocol genoemde termijn
van acht weken, en waarin een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel wordt
geconstateerd. [5] http://ec.europa.eu/dgs/secretariat_general/relations/relations_other/npo/index_fr.htm [6] Zie het
Interinstitutioneel Akkoord over subsidiariteit (PB C 329 van 6.12.1993, blz.
132). [7] Besluit
2009/937/EU van de Raad, PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35. [8] Artikel 38 bis. [9] COM(2011)665, COM(2010)747, SEC(2011)342, COM(2011)370
respectievelijk 173. [10] http://extranet.cor.europa.eu/subsidiarity/regpex/Pages/default.aspx [11] http://cor.europa.eu/en/about/interinstitutional/Documents/EN.pdf [12] Zaak C-176/09. [13] Zaak C-58/8 Vodafone Ltd, Telefónica O2 Europe plc,
T-Mobile International AG, Orange Personal Communications Services Ltd tegen
Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Reform betreffende
Verordening (EG) nr. 717/2007. [14] COM(2009)
217. Nadere informatie over de interinstitutionele dialoog is te vinden via de
PreLex database: http://ec.europa.eu/prelex/apcnet.cfm. [15] COM(2006)
232. [16] COM(2008)
426. [17] COM(2008) 637. [18] COM(2011)121. [19] COM(2011)560. [20] COM(2011)32.