30.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/42


Advies van het Comité van de Regio's over de wijziging van de Richtlijn betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten

2013/C 218/07

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is van mening dat deelname aan een gecoördineerde of gemeenschappelijke MEB-procedure zoals voorgesteld in in art. 2, lid 3, dient te geschieden op vrijwillige basis en niet verplicht moet worden gesteld; er zou ondubbelzinnig moeten worden aangegeven op welke andere wetgeving van de EU een en ander verder nog betrekking heeft;

de invoering van de in art. 5, lid 2 voorgestelde scopingverplichting waarop geen enkele uitzondering wordt gemaakt, moet van de hand worden gewezen; de opdrachtgever moet een passende reikwijdte en adequaat detailleringsniveau van de in het milieurapport mee te delen informatie garanderen;

de MEB-richtlijn zal in art. 5, lid 3, ruimte moeten laten voor de verschillende systemen voor de controle van de milieurapporten zoals die in de lidstaten worden gehanteerd, met inbegrip van systemen waar de controle van de rapporten intern wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten of de milieudiensten;

verwelkomt het voorstel om de raadpleging in art. 6, lid 7, aan een minimale duur van 30 dagen te verbinden; het moet echter aan de lidstaten worden overgelaten om termijnen vast te stellen die langer zijn dan 30 dagen;

dringt erop aan om de nieuwe bepalingen in art. 8, lid 1, inzake de vergunningsprocedure te wijzigen teneinde rekening te kunnen houden met de verschillende MEB-systemen die in de lidstaten worden gebruikt; in de richtlijn zou verder moeten worden aangegeven hoe lang een MEB geldig is, wat bevorderlijk zal zijn voor de kwaliteit en indirect ook de effectiviteit van de beoordeling;

plaatst kanttekeningen bij de in art. 8, lid 3, vastgestelde termijnen voor de afronding van milieueffectbeoordelingen van projecten; in plaats van een tijdschema vast te stellen, kan het beoogde snellere verloop van de procedure beter worden bereikt met gedifferentieerde nationale regelingen van de lidstaten.

roept ertoe op om aan de overgangsregeling van artikel 3 zodanig vorm te geven dat MEB's voor projecten die procedureel al ver zijn gevorderd, nog moeten worden afgerond volgens de voorschriften van de tot dusverre toepasselijke MEB-Richtlijn.

Rapporteur

Marek SOWA (PL/EVP), voorzitter van het regiobestuur van Klein-Polen

Referentiedocument

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten

COM(2012) 628 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

A.    Algemene opmerkingen

1.

onderstreept dat de voorgestelde wijzigingen in het juridische kader voor de milieueffectbeoordeling op Europees niveau in veel opzichten noodzakelijk en gewenst zijn. Belangrijk is dat bij elke wijziging de vereisten van milieubescherming en economische ontwikkeling zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Omslachtige procedures, nodig om het groene licht te geven voor de uitvoering van projecten, kunnen de sociaaleconomische belangen schaden en de concurrentiepositie van de EU als geheel verzwakken, terwijl ze in veel gevallen ook niet bijdragen tot de bescherming van het milieu of de gezondheid en de levenskwaliteit van de mensen. Wijzigingen die betrekking hebben op verbetering van de kwaliteit en samenhang van de procedures en documenten, moeten worden doorgevoerd voor zover ze niet ten koste gaan van de doelmatigheid en efficiency van het besluitvormingsproces.

2.

Reden voor ernstige bezorgdheid zijn enkele wijzigingen die kunnen leiden tot een langere duur van de belangrijkste stadia van de procedure.

3.

De voorgestelde wijziging van de MEB-richtlijn zal aanzienlijke gevolgen hebben voor de lokale en regionale overheden, die een sleutelrol vervullen bij het implementeren van de desbetreffende maatregelen. In tegenstelling tot de verwachtingen die de Europese Commissie koestert, vreest het Comité van de Regio's (CvdR) dat veel van de in de MEB-richtlijn voorgestelde veranderingen de administratieve rompslomp voor de lokale en regionale overheden kunnen vermeerderen in termen van organisatie, management en besteding van middelen. Het CvdR dringt er dan ook op aan om te vermijden dat verantwoordelijkheden van de opdrachtgever worden afgeschoven op de ter zake bevoegde overheden.

4.

Bij het nemen van besluiten die leiden tot extra financiële en administratieve lasten voor de overheid, dient men zich af te vragen welke sociaaleconomische en milieuvoordelen de voorgestelde wijzigingen opleveren, zodat de baten uiteindelijk zullen opwegen tegen de kosten.

5.

De richtlijn kan alleen effect sorteren als de overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau goed functionerende institutionele structuren in het leven roepen, uitgerust met de noodzakelijke financiële en personele middelen, waardoor alle bevoegde instanties, met name de milieudiensten, zich actief kunnen engageren. Er is onveranderlijk behoefte aan capaciteitsopbouw bij de lokale en regionale overheden, waartoe nauwer zal moeten worden samengewerkt met de reeds bestaande nationale MEB-instanties. Deze zullen ook de nodige ondersteuning moeten bieden.

6.

Er zal in de tekst van de ontwerprichtlijn en de bijlagen moeten worden gestreefd naar een consistenter gebruik van de betreffende terminologie, om de rechtszekerheid te vergroten.

7.

Het voornemen om de kwaliteit van de milieurapporten te verbeteren is lovenswaardig, maar de MEB-richtlijn zal ook ruimte moeten laten voor de verschillende systemen voor de controle van deze rapporten zoals die in de lidstaten, regio's en steden worden gehanteerd.

8.

De nieuwe bepalingen houden onvoldoende rekening met de verschillende MEB-systemen die in de lidstaten worden gebruikt. Zo kunnen de MEB-procedure en de vergunningsprocedure hetzij gecombineerd hetzij los van elkaar plaatsvinden.

B.    Toepassingsgebied — art. 1

9.

Verduidelijkt zal moeten worden waarom in art. 1, lid 2, de definitie van „project” is verruimd tot sloopwerken. Het CvdR is van mening dat als deze bepaling erop neer zou komen dat bij elk van de in de Bijlagen I en II opgesomde projecten de mogelijkheid wordt geboden om bij sloopwerken een MEB uit te voeren, dit zou leiden tot een aanzienlijke verhoging van de administratieve lasten. De verplichting om een MEB van sloopwerken uit te voeren zou dan ook beperkt moeten blijven tot een beperkt aantal nauw omschreven projecten in deze Bijlagen: als het gaat om de sloop- of afbraakwerken van een project dat op zijn einde loopt, of om sloopwerken die nodig zijn voor de verwezenlijking van het project.

10.

Dringt erop aan om zowel de definitie van „vergunning” als de verwoording ervan in de richtlijn opnieuw te bekijken, aangezien vanwege de omzetting en toepassing van de dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) in veel lidstaten de vereiste is komen te vervallen om een voorafgaande vergunning aan te vragen voor de ontwikkeling van bepaalde diensten, en dit vervangen is door controles achteraf.

11.

Het is een goede zaak dat projecten die uitsluitend bestemd zijn voor nationale defensie of om het hoofd te bieden aan civiele noodsituaties worden vrijgesteld van de verplichting om een MEB uit te voeren. Om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van die bepaling en dat te veel projecten van die verplichting worden vrijgesteld, zou er in de richtlijn een lijst kunnen worden opgenomen van voorbeelden van projecten die bestemd zijn om het hoofd te bieden aan civiele noodsituaties, waarbij ook rekening moet worden gehouden met projecten die steun krijgen uit het solidariteitsfonds van de Europese Unie.

12.

Het valt te betreuren dat in het voorstel verder niet gekeken is naar de inhoud van de Bijlagen I en II, omdat daarmee een kans gemist is, nl. om die bijlagen opnieuw te bewerken en het toepassingsgebied ervan, op grond van de inmiddels opgedane ervaring, zo nodig in te perken. Het CvdR wil er nogmaals op wijzen hoe belangrijk het is om in de EU minimumdrempels vast te stellen om de rechtsgang transparanter te maken. Hierdoor zouden de verschillen bij de behandeling van projecten in de EU kleiner kunnen worden gemaakt en de administratieve en financiële lasten voor de lokale en regionale overheden in de lidstaten kunnen worden beperkt. Opgemerkt zij dat bepaalde lidstaten bij het vaststellen van drempelwaarden vaak de grenzen van de hun geboden handelingsvrijheid overschrijden en ofwel alleen rekening houden met een aantal zelfgekozen criteria uit Bijlage III of bij voorbaat al bepaalde projecten vrijstellen van een MEB. Bij het gelijktrekken van de drempels zou ook moeten worden gekeken naar de grenswaarden en criteria die worden gebruikt in Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies.

C.    „Eenloketsysteem” (gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure) — art. 2, lid 3

13.

Het CvdR is van mening dat deelname aan een gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure dient te geschieden op vrijwillige basis en niet verplicht moet worden gesteld, zoals de Europese Commissie wil.

14.

Omwille van een grotere rechtszekerheid zou in art. 2, lid 3, ondubbelzinnig moeten worden aangegeven op welke andere wetgeving van de EU een en ander verder nog betrekking heeft.

15.

Het Comité wijst erop dat de invoering van een eenloketsysteem niet mag leiden tot hogere personele en financiële lasten, die niet in verhouding staan tot het voordeel dat zo'n systeem oplevert voor de uitvoering van milieueffectbeoordelingen. Duidelijk moet worden gemaakt of de alinea „De lidstaten wijzen één autoriteit aan die het verloop van de vergunningprocedure voor alle projecten dient te faciliteren” uitsluitend betrekking heeft op projecten waarop de gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure wordt toegepast, of dat het hier om alle projecten in het algemeen gaat. In een aantal lidstaten zal het heel moeilijk worden om aan deze eis te voldoen, gelet op de speciale hiërarchische verhoudingen en bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende openbare lichamen die bij dit proces betrokken zijn. In het geval van lidstaten waar de MEB-procedure al in het kader van de vergunningsprocedure door een hiertoe bevoegd lichaam wordt uitgevoerd, zou gepreciseerd moeten worden of onder de „ene autoriteit” die in het voorstel wordt genoemd, ook ditzelfde lichaam kan worden verstaan.

D.    Nieuwe elementen die in aanmerking moeten worden genomen bij de milieueffectbeoordeling (art. 3), de screeningprocedure (Bijlage III) en het milieurapport (art. 5, lid 1, Bijlage IV)

16.

Er zou in art. 3 en de Bijlagen III en IV meer samenhang moeten worden aangebracht in de gebruikte terminologie en de mate van gedetailleerdheid. Er is behoefte aan een nadere precisering van de in art. 3 genoemde factoren met inachtneming van Bijlage IV, bijv. als het gaat over grondgebruik en landbeslag, over ecosystemen en hun functies en over „de risico's van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen”. Sommige opsommingen (bijv. „onder meer” in Bijlage IV, pt. 5) dienen uitputtend te zijn, om uitbreiding van het toepassingsgebied te voorkomen.

17.

De Europese Commissie wordt opgeroepen om zo snel mogelijk na het van kracht worden van onderhavige richtlijn met richtsnoeren te komen voor methodes waarmee de lokale effecten van projecten voor het klimaat alsmede de blootstelling, kwetsbaarheid en weerbaarheid van een bepaald milieu t.a.v. de risico's van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen kunnen worden beoordeeld.

18.

In het laatste punt van par. 5 in Bijlage IV zou ook melding moeten worden gemaakt van op lokaal of regionaal niveau vastgestelde milieudoelstellingen.

19.

Het CvdR steunt het verzoek van de Raad om meer duidelijkheid te scheppen inzake het in de richtlijn gebruikte begrip „overwogen alternatieven” en over de beschrijving van de toestand van het milieu als een project niet wordt uitgevoerd (referentiescenario). Onder „overwogen” zouden hier alleen die alternatieven mogen worden verstaan die ook overeenkomen met de geformuleerde doelstellingen, stroken met de overige wetgeving van de EU of in overeenstemming zijn met de planningsfase en het type project waarvan sprake is.

E.    De screeningprocedure — art 4, Bijlage II.A, Bijlage III

20.

Het CvdR kan zich vinden in het algehele streven van de Europese Commissie om verbeteringen aan te brengen in de screeningprocedure en de afzonderlijke wijzen van aanpak van de lidstaten consistenter te maken, wat ervoor moet zorgen dat de MEB uitsluitend vereist is als aanzienlijke milieueffecten voor de hand liggen.

21.

Daarentegen staat het CvdR kritisch tegenover nieuwe bepalingen die de indruk wekken dat de screening neerkomt op een soort „mini-MEB”. De Bijlagen II.A en III houden in dat er in de praktijk een rapport zal worden opgesteld waarin wordt aangegeven of we te maken hebben met aanzienlijke effecten of niet. Het verschil zit hem hierin dat er geen analyse van alternatieven wordt gemaakt. De screening kan beter worden uitgevoerd aan de hand van een checklist, die de lokale en regionale overheden een gemakkelijk te hanteren middel biedt om te bepalen welke activiteiten geen noemenswaardige effecten zullen hebben. Bovendien geldt op grond van de voorgestelde wijziging van art. 4, lid 3, voor elk in Bijlage II van de richtlijn genoemd project dat de opdrachtgever informatie verstrekt over de kenmerken van het project, de potentiële gevolgen ervan voor het milieu en de geplande maatregelen om aanzienlijke effecten te vermijden en te beperken (de in de nieuwe Bijlage II.A bedoelde informatie). Dit druist in tegen de oplossing die in art. 4, lid 2, wordt geboden, nl. dat de lidstaten kunnen besluiten beide onder de punten a) en b) genoemde procedures toe te passen. Verder dient de toepassing van de onder punt b van lid 2 vermelde drempels te worden verduidelijkt en moet worden aangegeven of de lidstaten deze drempelwaarden zelf aan de hand van de criteria uit Bijlage III kunnen vaststellen of dat ze door de richtlijn worden vastgesteld.

22.

Ook wijst het CvdR erop dat Bijlage III t.a.v. de selectiecriteria van artikel 4, lid 4, in velerlei opzichten neerkomt op aanscherping van de geldende regelgeving. Immers, Bijlage III omvat naast talrijke uitvoerig omschreven concrete factoren ook nog andere criteria die in aanmerking moeten worden genomen (zoals het risico op natuurrampen, de gevolgen voor de klimaatverandering, landbouwareaal met een hoge waarde voor de bescherming van de natuur), waarbij een rechtstreeks verband met een project deels niet kan worden aangetoond en soms verder wordt gegaan dan het proefprogramma met het oog op het besluit om al dan niet een vergunning af te geven. Een voorbeeld is de klimaatverandering waarvan het effect vérstrekkend, maar in ruimtelijke zin nauwelijks aanwijsbaar is, een ontwikkeling die momenteel alleen kan worden gesimuleerd aan de hand van dure computermodellen. Tot dusverre werd bij projecten zo nodig in ieder geval gekeken naar de gevolgen ervan voor het lokale klimaat. Inmiddels is duidelijk geworden dat de aandacht vooral moet uitgaan naar gevolgen van projecten voor de verandering van het klimaat in ruime betekenis. Daarom is de vrees gerechtvaardigd dat opdrachtgevers met hogere kosten te maken krijgen, die tot bedenkelijke technische resultaten zullen leiden en, vanwege de secundaire betekenis van punctuele en lineaire projecten voor de klimaatontwikkeling, buitenproportioneel zijn. Samenvattend pleit het CvdR ervoor om alleen projecten op de lijst te zetten die relevant zijn voor de regeling. Belangrijk is ook dat de nagestreefde wijziging in strijd is met het beginsel van subsidiariteit. De daarmee beoogde nadere omschrijving is, net als de opname van aanvullende criteria, in tegenspraak met de grondgedachte achter Overweging 11 van de MEB-Richtlijn, waarin staat dat de lidstaten, ook om hun nationale kenmerken in aanmerking te kunnen nemen, voldoende armslag moeten krijgen om een adequaat besluit te nemen. De criteria die worden voorgesteld, gaan qua draagwijdte en detaillering verder dan wat in EU-verband bindend moet worden voorgeschreven.

F.    Scoping — art. 5, lid 2

23.

Het CvdR constateert weliswaar met voldoening dat de Europese Commissie in haar voorstel om een verplichte scoping in te voeren, rekening houdt met zijn al eerder gedane aanbevelingen om verbetering te brengen in de voorlichting over en rationalisering van de MEB-procedure. De invoering van een scopingverplichting waarop geen enkele uitzondering wordt gemaakt, moet echter van de hand worden gewezen. Het zal de opdrachtgever moeten zijn die er verantwoordelijk voor is dat een passende reikwijdte en adequaat detailleringsniveau van de in het milieurapport mee te delen informatie worden gegarandeerd. Omvangrijke extra lasten voor de opdrachtgever en de autoriteiten dienen te worden vermeden.

24.

Aanbevolen wordt om de scoping aan te vullen met richtsnoeren van de Europese Commissie of nationale richtsnoeren die concreet betrekking hebben op een bepaalde sector, indien dit ten goede komt aan de kwaliteit van de MEB en het verzamelen van alle voor de besluitvorming benodigde gegevens.

25.

Het CvdR staat kritisch tegenover de voorgestelde bepalingen in art. 5, lid 2 a), aangaande de te nemen beslissingen en in te winnen adviezen, in art. 5, lid 2 c), aangaande de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan en in art. 5, lid 2 d) aangaande de redelijke alternatieven die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken daarvan.

G.    Verbetering van de kwaliteit van de milieurapporten — art. 5, lid 3

26.

De verplichting om de kwaliteit van de milieurapporten te waarborgen dient een zaak van de opdrachtgever te zijn. Er zal moeten worden vastgehouden aan het onderscheid tussen waarborging van de kwaliteit tijdens het opstellen van de rapporten door de opdrachtgever enerzijds en de controle van de rapporten door de bevoegde autoriteit anderzijds. Het Comité erkent echter dat de kwaliteit van de rapporten moet worden verbeterd om te garanderen dat de analyses onafhankelijk van de opdrachtgever worden uitgevoerd.

27.

De MEB-richtlijn zal ruimte moeten laten voor de verschillende systemen voor de controle van de milieurapporten zoals die in de lidstaten en door de lokale en regionale lichamen worden gehanteerd. De bestaande systemen voorzien niet alleen in samenwerking met externe deskundigen en comités van deskundigen, zoals aangegeven in het voorstel van de Europese Commissie, maar ook in koppeling met andere systemen, zoals het geval is in de oudere lidstaten, waar de controle van de rapporten intern wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten of de milieudiensten.

H.    Raadpleging van het publiek — artt. 6 en 7

28.

De MEB-richtlijn is een essentieel instrument om de participatie van burgers op lokaal en regionaal niveau te verzekeren, waardoor het mogelijk wordt om de lokaal voorhanden knowhow in aanmerking te nemen en tegelijkertijd de kosten en de behoefte aan vaardigheden in te schatten. Het is dan ook een goede zaak dat de Commissie voorstelt om de raadpleging in art. 6, lid 7, aan een minimale duur van 30 dagen te verbinden. Daarentegen moet het aan de lidstaten worden overgelaten om termijnen vast te stellen die langer zijn dan 30 dagen. Anders kan gebeuren dat de procedure voor veel ondernemingen en openbare projectontwikkelaars overdreven lang wordt opgerekt, omdat de vrees bestaat dat de betrokken overheid aanstuurt op de volledige benutting van de in artikel 6, lid 7, vastgelegde termijn van 60 tot maximaal 90 dagen. Die maximale termijnen bemoeilijken de integratie van de MEB in de vergunningenprocedure en staan de versnelling van de planning in de weg. Het doel om meer vaart te zetten achter de procedure, waarvoor dit tijdschema wordt vastgelegd, kan beter worden nagestreefd met nationale regelingen die verschillen per lidstaat.

29.

Rekening houdend met de belangen van alle betrokkenen en trouw aan het principe dat besluiten moeten worden genomen zonder dat projecten ongefundeerd vertraging oplopen, stelt het CvdR voor om de termijnen voor de verstrekking van informatie, en de voorbereiding van de besluitvormingsprocedure op een verantwoorde wijze in te korten.

I.    Het verlenen van vergunningen voor projecten — art. 8

30.

De nieuwe bepalingen in art. 8, lid 1, moeten flexibel genoeg zijn om rekening te kunnen houden met de verschillende MEB-systemen die in de lidstaten worden gebruikt. In sommige lidstaten is de MEB een afzonderlijke procedure onder verantwoording van de milieudiensten, terwijl andere instanties — na eerst de MEB te hebben goedgekeurd — een vergunning voor het project verlenen, waarbij deze vergunning logisch moet voortvloeien uit de resultaten van de MEB. In andere lidstaten is de MEB onderdeel van de vergunningsprocedure.

31.

Het CvdR constateert dat er kritiek is op het feit dat in art. 8 niet voldoende aandacht wordt geschonken aan het geïntegreerde systeem dat in een aantal lidstaten is ontwikkeld, aangezien de bepalingen in dit artikel nieuwe materiële voorwaarden vooraf stellen, die leiden tot een situatie waarin de wet- en regelgeving van de EU strijdig is met de nationale sectorale wetgeving of deze overlapt. Daarom horen deze bepalingen niet thuis in de MEB-richtlijn, die geacht wordt van procedurele aard te zijn.

32.

Er kunnen zich procedurele problemen voordoen als gevolg van de bepalingen in art. 8 lid 2, die inhouden dat als blijkt dat een project aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben, de bevoegde autoriteit — in samenwerking met de bevoegde milieudiensten en met de opdrachtgever — nagaat of het milieurapport moet worden herzien en het project moet worden aangepast, en of er behoefte is aan extra verzachtende en compenserende maatregelen.

33.

Als wordt vastgehouden aan de langdurige procedure voor het verkrijgen van de vergunning om een project uit te voeren, bergt dit het reële gevaar in zich dat er vaak gebruik zal worden gemaakt van art. 8, lid 4, van het voorstel tot wijziging van de richtlijn. Hierin wordt gesteld dat de bevoegde autoriteit, alvorens te besluiten een vergunning toe te kennen of te weigeren, controleert of de in artikel 5, lid 1, bedoelde informatie in het milieurapport actueel is, met name wat betreft de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en, indien mogelijk, te compenseren.

34.

In de richtlijn zou moeten worden aangegeven hoe lang een MEB geldig is, wat bevorderlijk zal zijn voor de kwaliteit en indirect ook de effectiviteit van de beoordeling.

35.

De in art. 8, lid 3, vastgestelde termijnen voor de afronding van milieueffectbeoordelingen van projecten roepen de nodige vragen op. Voor veel zowel particuliere als publieke opdrachtgevers betekent dit dat de procedure onevenredig lang wordt opgerekt. Verder wordt in de regeling van artikel 8, lid 3 onvoldoende rekening gehouden met het feit dat met name grote infrastructuurprojecten omvangrijke en tijdrovende beoordelingen vergen die binnen het voorziene tijdsbestek niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd. In tegenstelling tot wat in Overweging 22 wordt aangevoerd, valt te vrezen dat de vaststelling van een concreet tijdschema afbreuk doet aan het hoge niveau van de normen voor milieubescherming, met mogelijk nadelige gevolgen voor de rechtszekerheid. In plaats van een tijdschema vast te stellen, kan het beoogde snellere verloop van de procedure beter worden bereikt met gedifferentieerde nationale regelingen van de lidstaten.

J.    Monitoring van aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu en van verzachtende en compenserende maatregelen — artt.8, lid 2 en 9, Bijlage IV

36.

De termen die in het voorstel worden gebruikt t.a.v. compenserende maatregelen (bijv. in art. 8, lid 2 a), en art. 9 resp. Bijlage IV), dienen met elkaar in overeenstemming te worden gebracht [noot vertaler: geldt niet voor de NL versie].

37.

Monitoring mag niet tot gevolg hebben dat er minder behoefte is aan een gedegen analyse van de aanzienlijke gevolgen en de maatregelen ter verzachting en compensatie hiervan door de opdrachtgever, noch leiden tot veronachtzaming van het preventie- en het voorzorgsbeginsel. Dit wil zeggen dat onzekerheid t.a.v. een groot deel van de effecten van een gepland project niet mag leiden tot een situatie waarin in plaats van te zoeken naar verzachtende en compenserende maatregelen toestemming wordt gegeven voor de uitvoering van het project waarbij alleen monitoring verplicht is. Dit kan problemen veroorzaken als het project later moet worden aangepast wanneer de hierdoor veroorzaakte effecten bekend zijn. De regeling in art. 8, lid 2, tweede alinea, roept kritiek op. Volgens deze regeling moeten de uitvoering van het project en de verwachte doelmatigheid van de verzachtende en compenserende maatregelen worden nagegaan, wat neerkomt op een monitoring. Het is niet duidelijk waarom de vergunningsautoriteit maatregelen zou moeten uitvaardigen om na te gaan of er geen onvoorzienbare nadelige milieueffecten optreden, als zij overtuigd is van de doeltreffendheid van de beoogde verzachtende en compenserende maatregelen, die in de praktijk al voldoende is bewezen. Een algemeen verplichte monitoring lijkt onevenredig en zou de opdrachtgever buitensporig belasten. In de regel moet een vergunningsautoriteit per geval bekijken of een dergelijke monitoring nodig is.

K.    Monitoring van de tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten — art. 12, lid 2

38.

Het CvdR constateert dat er kritiek is op de extra administratieve verplichtingen voor de lidstaten en de lokale en regionale overheden betreffende het verzamelen en verstrekken van nieuwe gegevens, zoals die door de Europese Commissie in het kader van de monitoring van de tenuitvoerlegging van de richtlijn zijn geformuleerd in het voorgestelde artikel 12, lid 2.

L.    Verlenen van machtiging aan de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen t.a.v. de Bijlagen II.A, III en IV — art. 12 bis

39.

Het CvdR is het er niet mee eens dat de Europese Commissie het recht krijgt om gedelegeerde handelingen vast te stellen om de Bijlagen II.A, III en IV gemakkelijker in overeenstemming te brengen met de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Alle bijlagen zouden moeten worden onderworpen aan de gebruikelijke wetgevingsprocedures, omdat ze nauw zijn gekoppeld aan de in de richtlijn geformuleerde eisen voor milieueffectbeoordeling.

M.    Overgangsregelingen

40.

Aan de overgangsregeling van artikel 3 zou zodanig vorm moeten worden gegeven dat MEB's voor projecten die procedureel al ver zijn gevorderd, nog moeten worden afgerond volgens de voorschriften van de tot dusverre toepasselijke MEB-Richtlijn. Daartoe zou bijvoorbeeld kunnen worden overgegaan als er al een milieurapport is uitgebracht (artikel 5) of als het project al openbaar is gemaakt.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 2, lid 3 MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Voor projecten waarvoor de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren voortvloeit uit zowel deze richtlijn als andere wetgeving van de Unie wordt een gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure vastgesteld die aan de vereisten van de toepasselijke wetgeving van de Unie voldoet.

3.   Voor projecten waarvoor de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren voortvloeit uit zowel deze richtlijn als andere wetgeving van de Unie wordt kan een gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure worden vastgesteld die aan de vereisten van de toepasselijke hierna volgende wetgeving van de Unie voldoet: de richtlijn inzake industriële emissies; de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn; de richtlijn inzake strategische milieueffectbeoordeling; de kaderrichtlijn water; de kaderrichtlijn maritieme strategie en de richtlijn inzake energie-efficiëntie.

De lidstaten wijzen één autoriteit aan die het verloop van de vergunningsprocedure voor alle projecten dient te faciliteren.

De lidstaten wijzen één of meerdere autoriteiten aan die het verloop van de MEB-procedure vergunningsprocedure voor alle projecten dient te faciliteren. Dit kan de voor de vergunningsprocedure verantwoordelijke autoriteit zijn.

Motivering

De gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure moet in plaats van een verplicht een vrijwillig karakter dragen. Omwille van een grotere rechtszekerheid zou ondubbelzinnig moeten worden aangegeven op welke andere wetgeving van de EU een en ander verder nog betrekking heeft. De wijziging wordt voorgesteld omdat het in een aantal lidstaten heel moeilijk zal worden om aan deze eis te voldoen, gelet op de speciale hiërarchische verhoudingen en bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende openbare lichamen die bij dit proces betrokken zijn.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 3 MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij de milieueffectbeoordeling worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:

Bij de milieueffectbeoordeling worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:

a)

de bevolking, de menselijke gezondheid en de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van Richtlijn 92/43/EEG (*) van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (**) beschermde soorten en habitats;

a)

de bevolking, de menselijke gezondheid en de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van Richtlijn 92/43/EEG (*) van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (**) beschermde soorten en habitats;

b)

grond, bodem, water, lucht en klimaatverandering;

b)

grond, bodem, water, lucht en klimaatverandering;

c)

materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;

c)

materiële goederen, en de blootstelling ervan aan milieufactoren, het cultureel erfgoed en het landschap;

d)

de samenhang tussen de onder a), b) en c) genoemde factoren.

d)

de samenhang tussen de onder a), b) en c) genoemde factoren.

e)

de blootstelling aan, de kwetsbaarheid voor en de weerbaarheid van de in de punten a), b) en c) genoemde factoren tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen."

e)

de blootstelling aan, de kwetsbaarheid voor en de weerbaarheid van de in de punten a), b) en c) genoemde factoren tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen."

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 5, lid 1 en 2, MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Wanneer een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden uitgevoerd, dient de opdrachtgever een milieurapport op te stellen. Het milieurapport is gebaseerd op het overeenkomstig lid 2 van dit artikel genomen besluit en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om een gefundeerde beslissing over de milieueffecten van het voorgestelde project te kunnen nemen, rekening houdend met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes, de kenmerken, technische capaciteit en locatie van het project, de aard van de potentiële effecten, alternatieven voor het voorgestelde project en de mate waarin bepaalde aspecten (waaronder de beoordeling van de alternatieven) beter op andere niveaus kunnen worden beoordeeld, waaronder het planningsniveau, of op basis van andere beoordelingsvereisten. De gedetailleerde lijst van de in het milieurapport mee te delen informatie is vastgesteld in bijlage IV.

1.   Wanneer een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden uitgevoerd, dient de opdrachtgever een milieurapport op te stellen. Het milieurapport is gebaseerd op de in Bijlage IV geformuleerde beschrijving en, zonodig, op het overeenkomstig lid 2 van dit artikel genomen besluit en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om een gefundeerde beslissing over de milieueffecten van het voorgestelde project te kunnen nemen, rekening houdend met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes, de kenmerken, technische capaciteit en locatie van het project, de aard van de potentiële effecten, alternatieven voor het voorgestelde project en de mate waarin bepaalde aspecten (waaronder de beoordeling van de alternatieven) beter op andere niveaus kunnen worden beoordeeld, waaronder het planningsniveau, of op basis van andere beoordelingsvereisten. De gedetailleerde lijst van de in het milieurapport mee te delen informatie is vastgesteld in bijlage IV.

2.   Na raadpleging van de opdrachtgever en de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten, bepaalt de bevoegde autoriteit de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de opdrachtgever in het milieurapport mee te delen informatie overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De autoriteit bepaalt met name:

2.   Na raadpleging van de opdrachtgever en de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten, bepaalt de bevoegde autoriteit Voorafgaand aan de uitspraak over de MEB kan de bevoegde autoriteit de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de opdrachtgever in het milieurapport mee te delen informatie overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepalen, na raadpleging van de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten en, zonodig, van de opdrachtgever. De autoriteit bepaalt met name:

a)

de te nemen beslissingen en in te winnen adviezen;

a)

de te nemen beslissingen en in te winnen adviezen;

b)

de autoriteiten en de bevolking voor wie het project gevolgen kan hebben;

b a)

de autoriteiten en de bevolking voor wie het project gevolgen kan hebben;

c)

de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;

c)

de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;

d)

de redelijke alternatieven die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken daarvan;

db)

de redelijke alternatieven die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken daarvan;

e)

de in artikel 3 bedoelde milieuaspecten die significante gevolgen kunnen ondervinden;

e c b)

de in artikel 3 bedoelde milieuaspecten die significante gevolgen kunnen ondervinden;

f)

de informatie die moet worden verstrekt met betrekking tot de specifieke kenmerken van een bepaald project of type project;

f d c)

de informatie die moet worden verstrekt met betrekking tot de specifieke kenmerken van een bepaald project of type project;

g)

de beschikbare informatie en kennis die op andere besluitvormingsniveaus of via andere wetgeving van de Unie is verkregen en de toe te passen beoordelingsmethoden.

g e d)

de beschikbare informatie en kennis die op andere besluitvormingsniveaus of via andere wetgeving van de Unie is verkregen en de toe te passen beoordelingsmethoden.

 

De bevoegde autoriteit kan dit alles ofwel op verzoek van de opdrachtgever bepalen, ofwel op enig moment tijdens het beoordelingsproces, wanneer deze autoriteit ontbrekende informatie t.a.v. de punten a), b), c), d) en e) constateert.

Motivering

De kwesties betreffende de te nemen beslissingen en in te winnen adviezen en betreffende de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan dienen te worden geregeld in het kader van het nationale procesrecht. Bovendien behoort het niet tot de taken van overheden om alternatieven uit te werken. Met een dergelijke overheveling van de planning en verantwoordelijkheid van de projectontwikkelaar naar de autoriteiten kan niet worden ingestemd.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 5, lid 3 MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Om de volledigheid en kwaliteit van de in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapporten te waarborgen dient:

3.   Om de volledigheid en kwaliteit van de in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapporten te waarborgen dient:

a)

de opdrachtgever te waarborgen dat het milieurapport wordt opgesteld door een erkende en technisch bekwame deskundige; of

a)

de opdrachtgever te waarborgen dat het milieurapport wordt opgesteld door een erkende en technisch bekwame externe of interne deskundige of milieudienst; of

b)

de bevoegde autoriteit te waarborgen dat het milieurapport wordt gecontroleerd door erkende en technisch bekwame deskundigen en/of comités van nationale deskundigen.

b)

de bevoegde autoriteit te waarborgen dat het milieurapport wordt gecontroleerd door erkende en technisch bekwame externe of interne deskundigen, milieudiensten en/of comités van nationale deskundigen.

Motivering

De MEB-richtlijn zal ruimte moeten laten voor de verschillende systemen voor de controle van de milieurapporten zoals die in de lidstaten, regio's en steden worden gehanteerd. De bestaande systemen voorzien niet alleen in samenwerking met externe deskundigen en comités van deskundigen, zoals aangegeven in het voorstel van de Europese Commissie, maar ook in koppeling met andere systemen, zoals het geval is in de oudere lidstaten, waar de controle van de rapporten intern wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten of de milieudiensten. Het is de bedoeling van de voorgestelde formulering om duidelijk te maken dat zowel de opdrachtgever als de bevoegde autoriteit er zorg voor dienen te dragen dat het milieurapport wordt gecontroleerd door een hiertoe bevoegd lichaam.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 8, lid 1, MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5, 6 en 7 ingewonnen informatie worden in het kader van de vergunningsprocedure in aanmerking genomen. Daartoe wordt in het besluit om een vergunning te verlenen de volgende informatie opgenomen:

1.   De resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5, 6 en 7 ingewonnen informatie worden in het kader van de vergunningsprocedure in aanmerking genomen. Daartoe wordt in het besluit om een vergunning te verlenen de volgende aanvullende informatie opgenomen:

d)

d)

 

De hierboven genoemde voorwaarden worden geacht vervuld te zijn als de lidstaten, overeenkomstig art. 2, lid 2, ter verwezenlijking van de doelstellingen van onderhavige richtlijn een afzonderlijke procedure vaststellen om te voldoen aan de hierin vervatte eisen, en als het besluit dat na beëindiging van de MEB wordt genomen, de onder a) t/m d) genoemde informatie bevat en er passende regels worden opgesteld om te voldoen aan de in lid 4 geformuleerde voorwaarde.

Motivering

Artikel 8, lid 1, houdt niet voldoende rekening met de verschillende MEB-systemen die in de lidstaten worden gebruikt. In sommige lidstaten is de MEB een afzonderlijke procedure onder verantwoording van de milieudiensten, terwijl andere instanties — na eerst de MEB te hebben goedgekeurd — een vergunning voor het project verlenen, waarbij deze vergunning logisch moet voortvloeien uit de resultaten van de MEB. In andere lidstaten is de MEB onderdeel van de vergunningsprocedure.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 8, lid 4, MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Vóór zij besluit een vergunning toe te kennen of te weigeren, controleert de bevoegde autoriteit of de in artikel 5, lid 1, bedoelde informatie in het milieurapport actueel is, met name wat betreft de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en, indien mogelijk, te compenseren.

Vóór zij besluit een vergunning toe te kennen of te weigeren, controleert de bevoegde autoriteit of de in artikel 5, lid 1, bedoelde informatie in het milieurapport actueel is, met name wat betreft de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en, indien mogelijk, te compenseren.

Een MEB is vier jaar geldig. Als wordt geconstateerd dat de gegevens in het rapport nog actueel zijn, zal de bevoegde autoriteit deze termijn met twee jaar verlengen. Als wordt geconstateerd dat de gegevens in het rapport niet langer actueel zijn, zal de bevoegde autoriteit de opdrachtgever oproepen het rapport bij te werken.

Motivering

In meerdere fasen van de procedure kan de bevoegde autoriteit van de opdrachtgever adequate gegevens en aanvullingen verlangen, zeker als blijkt dat de informatie in het milieurapport niet meer actueel is. Als middel dat de kwaliteit en de effectiviteit van de beoordeling dient, is vaststelling van een termijn waarbinnen de MEB geldig is, hier de beste oplossing.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 11, lid 3, MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Wat een voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen. Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, geacht voldoende te zijn in de zin van lid 1, onder a), van dit artikel. Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b), van dit artikel.

3.   Wat een voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen. Te dien einde wordt het belang van e Een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, zal worden geacht voldoende te zijn in beginsel ertoe gerechtigd te zijn om een beroep in te stellen in de zin van lid 1, onder a), van dit artikel. Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b), van dit artikel.

Motivering

Alle nationaal erkende NGO's moeten zich als zodanig tot de rechter kunnen wenden.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 12, lid 2, MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Met name om de twee jaar na de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn XXX [Nummer van deze richtlijn in te vullen door het Bureau voor publicaties] genoemde datumstellen de lidstaten de Commissie in kennis van

2.   Met name om de twee jaar na de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn XXX [Nummer van deze richtlijn in te vullen door het Bureau voor publicaties] genoemde datumstellen de lidstaten de Commissie in kennis van

f)

de gemiddelde kosten van de milieueffectbeoordelingen.

f)

voor zover mogelijk de gemiddelde kosten van de milieueffectbeoordelingen.

Motivering

Omdat informatie die verband houdt met de kosten van milieurapporten onder de geheimhoudingsplicht valt, zal het niet in alle gevallen mogelijk zijn om de gemiddelde kosten van de milieueffectbeoordelingen op te geven.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 3, MEB-Richtlijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Projecten waarvoor de vergunningsaanvraag is ingediend vóór de in de eerste alinea van artikel 2, lid 1, bedoelde datum en waarvan de milieueffectbeoordeling niet vóór die datum is afgesloten, vallen onder de verplichtingen van de artikelen 3 tot en met 11 van Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij deze richtlijn.

Projecten waarvoor de vergunningsaanvraag is ingediend vóór de in de eerste alinea van artikel 2, lid 1, bedoelde datum, en waarvan de milieueffectbeoordeling niet vóór die datum is afgesloten, waarover nog geen milieurapport krachtens artikel 5 is uitgebracht en die nog niet openbaar zijn gemaakt, vallen onder de verplichtingen van de artikelen 3 tot en met 11 van Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij deze richtlijn.

Motivering

In artikel 3 is bepaald dat een procedure waarbij de MEB voor de volledig naleving van de verplichting om de richtlijn om te zetten, niet is afgerond, ongeacht de mate waarin die procedure al is gevorderd, altijd onderhevig is aan de voorschriften van de gewijzigde richtlijn. Die overgangsregeling zou in veel gevallen leiden tot een herhaling van al eerder doorlopen fasen van de procedure, wat hoge kosten met zich mee brengt voor opdrachtgevers en autoriteiten. Dit zou buitenproportioneel zijn, omdat het hier niet gaat om projecten waarvoor een nieuwe verplichting om een MEB uit te voeren, is ontstaan, maar om projecten waarvoor die verplichting al bestond. Daarom zou aan de overgangsregeling van artikel 3 zodanig vorm moeten worden gegeven dat MEB's voor projecten die procedureel al ver zijn gevorderd, moeten worden afgerond volgens de voorschriften van de tot dusverre toepasselijke MEB-Richtlijn.

Brussel, 30 mei 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO