13.9.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 277/143


Advies van het Comité van de Regio's — Horizon 2020 (het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie)

2012/C 277/14

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wil de volgende kernboodschappen meegeven:

In het voorstel voor een Raadsverordening en de uitvoeringsplannen voor Horizon 2020 moet meer aandacht komen voor de dagelijkse praktijk door het lokale en regionale niveau te stimuleren actief mee te werken aan het bereiken van de doelen van de Europa 2020-strategie.

De drie pijlers van Horizon 2020 betekenen een grote meerwaarde voor het Europees onderzoek.

Binnen Horizon 2020 moeten middelen worden vrijgemaakt voor onderzoek naar en ontwikkeling van concepten, methoden en andere vormen van intellectueel kapitaal die nodig zijn om de samenwerking tussen regio's en steden, universiteiten en bedrijfsleven op het gebied van innovatie en kennisexploitatie te bevorderen.

Regio's en steden moeten Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (OOI) als essentieel onderdeel opnemen in hun beleidsagenda. Horizon 2020 en cohesiemiddelen moeten worden gebruikt om de concepten, instrumenten en andere voorwaarden uit te werken waarmee het voor lokale en regionale overheden mogelijk wordt innovatie actief te bevorderen, risico's te nemen en te investeren in praktische OOI-toepassingen, teneinde regionaal maatwerk te leveren.

Het CvdR stelt een strategische doelstelling voor t.b.v. Horizon 2020, om een Europese open innovatiecultuur tot stand te brengen via speciaal daarvoor op te zetten programma's en andere instrumenten. Innovatie-ecosystemen, sleuteltechnologieën, openbare aanbestedingen en onderzoeksinfrastructuurvoorzieningen moeten extensief worden ontwikkeld.

Vernieuwing van het kaderprogramma betekent dat de praktische uitvoering van het programma wordt vereenvoudigd en dat door de EU gefinancierde OOI-activiteiten meer effect sorteren.

Er is een mentaliteitsverandering nodig om de doelstellingen te halen. Pionierswerk verrichtende regio's zouden Europese consortia met verschillende capaciteiten moeten vormen om grensverleggende innovaties tot stand te brengen die in heel Europa gebruikt kunnen worden.

Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) kan ook op regionaal niveau voor een specifieke meerwaarde zorgen.

Rapporteur

Markku MARKKULA (FI/EVP), lid van de gemeenteraad van Espoo

Referentiedocument

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)

COM(2011) 809 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

Kernboodschap 1:

In het voorstel voor een verordening van de Raad en de plannen voor de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 moet meer de klemtoon worden gelegd op de dagelijkse praktijk; het lokale en regionale niveau moet m.a.w. worden gestimuleerd om actief deel te nemen aan de verwezenlijking van de streefdoelen van de Europa 2020-strategie.

1.

De Commissievoorstellen zijn een uitstekend uitgangspunt voor de afbakening van de EU-activiteiten op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) tijdens de volgende programmeringsperiode (2014-2020). Alle regio's en regionale betrokkenen kunnen en moeten hun kennis nuttig gebruiken. De verspreiding en verdere ontwikkeling van de OOI-resultaten over heel Europa is dan ook cruciaal.

2.

Willen we de doelstellingen van de Europa 2020-strategie bereiken, dan moet het cohesiebeleid van de EU bijdragen tot verbreding van de vaardigheden en het innovatievermogen op lokaal niveau en tot de ontwikkeling van instrumenten ter bevordering van de intra-Europese samenwerking tussen regio's. Dergelijke instrumenten en samenwerkingsinitiatieven zijn nodig om de resultaten van Horizon 2020 op lokaal en regionaal niveau te implementeren. Alle regionale onderzoeksactiviteiten die door Horizon gefinancierd worden, moeten worden toegespitst op „wereldwijde excellentie”; de beginselen van slimme specialisatie kunnen hieraan bijdragen. Daarnaast moet een nauwere koppeling tussen Horizon 2020 en de structuurfondsen ook goed tot uitdrukking komen in de operationele programma's en in de strategieën voor onderzoek, innovatie en slimme specialisatie.

3.

De Commissievoorstellen doen recht aan het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel. Het is de bedoeling dat de acties in het kader van Horizon 2020 op EU-niveau zo veel mogelijk toegevoegde waarde leveren en maximaal effect sorteren. Hierdoor kan het algemene fundament voor onderzoek en innovatie worden versterkt en kunnen de onderzoeksactiviteiten van de lidstaten worden gesteund en overlappingen worden voorkomen. Het is met name van belang om het via Horizon 2020 mogelijk te maken om in cruciale sectoren een kritische massa te scheppen en O&O-activiteiten te realiseren waaraan veel risico's zijn verbonden en die veel doorzettingsvermogen vereisen. Dit is de best denkbare manier om de risico's te delen en via een groots opgezette aanpak voldoende schaalvoordelen te realiseren.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

4.

beklemtoont het belang van Horizon 2020. Voorgesteld wordt om een noodzakelijk minimumbedrag van 80 miljard euro uit te trekken voor het programma, dat immers een belangrijke rol speelt in de uitvoering van de Europa 2020-strategie en ander beleid van de Unie, alsook in de totstandbrenging en werking van de Europese Onderzoeksruimte (EOR). Europa moet echter herstellen van de financiële crisis en ervoor zorgen dat het op bepaalde prioritaire gebieden een internationale voortrekkersrol kan vervullen. Er zijn in Horizon 2020 dan ook instrumenten nodig die gericht zijn op veranderingen in de dagelijkse praktijk en waarmee sneller maatschappelijk resultaat zal worden geboekt, zoals nieuwe banen, slimme groei en meer welzijn, zowel op korte als lange termijn.

5.

Het Comité is ingenomen met de Horizon 2020-doelstelling van innovatiever onderzoek dat rekening houdt met het innovatiepotentieel. Het is daarom van essentieel belang dat regionale beleidsmakers en lokale universiteiten en onderzoeksinstellingen zich – nog voor de start van de nieuwe programmeringsperiode – actief gaan bezighouden met de ontwikkeling van gezamenlijke regionale innovatiestrategieën en uitvoeringsprogramma's die gericht zijn op slimme specialisatie en uit verschillende bronnen worden gefinancierd, inclusief gemeentelijke begrotingen, bijdragen van het bedrijfsleven en diverse EU-financieringsinstrumenten. Daarbij is het van belang dat zowel de Europese onderzoeks- en innovatieagenda en de nationale en regionale innovatiestrategieën op elkaar aansluiten.

6.

De plannen in het kader van Horizon 2020 (inhoud, toewijzing van middelen en instrumenten) dienen in de eerste plaats te worden beoordeeld op grond van hun impact en hun stimulerende rol in het kader van de OOI-activiteiten overal in Europa. Financieel gesproken is Horizon 2020 een bijzonder ambitieus programma (80 miljard euro voor de periode 2014-2020). Bij de Marie Curieacties merkt men echter een terugval: van bijna 1 miljard in 2013 naar slechts 0,7 miljard in 2014. Gezien de verdiensten van dit programma zouden de financiële inspanningen van deze acties meer in lijn moeten liggen met die van de ERC. Bovendien vertegenwoordigt het Horizon 2020-programma maar een klein percentage van alle Europese OOI-activiteiten; bij de besluitvorming moet dan ook naar de hele Europese OOI-sector worden gekeken en moeten duidelijke prioriteiten worden gesteld voor het gebruik van de middelen uit het Horizon 2020-programma.

7.

Het Comité heeft er eerder al op gewezen (1) dat grote concrete stappen nodig zijn, waarbij alle – lokale, regionale en centrale – bestuurslagen in de lidstaten meer verantwoordelijkheid krijgen en ook alle andere partijen worden ingeschakeld. De belangrijke rol van regionale en lokale overheden bij de uitwerking en implementatie van de Europa 2020-strategie dient te worden erkend in de nationale hervormingsprogramma's. Ook is de gezamenlijke inzet nodig van alle betrokkenen, die via de territoriale pacten kunnen meewerken aan de regionale OOI-activiteiten.

8.

Regio's en steden moeten een hoofdrol spelen bij de totstandbrenging van nieuwe vormen van joint ventures en samenwerkingsverbanden tussen overheden, bedrijven en mensen; bij het stimuleren van OOI met het oog op het vinden van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen moet de klemtoon liggen op een grotere rol van de gebruikers, op open innovatie en op valorisatie van excellente kennis. Als Europa wil uitgroeien tot een wereldleider die de grote maatschappelijke uitdagingen aankan, zoals bepaald in Horizon 2020, dan moeten de OOI-activiteiten multidisciplinair, multisectoraal, multidimensionaal en multicultureel van aard zijn, en dus ruim medewerking krijgen vanuit het veld. Laboratoria zijn niet langer meer uitsluitend terug te vinden op de universitaire campus maar zijn uitgegroeid tot regionale innovatie-ecosystemen die fungeren als proeftuin voor het snel verkrijgen van prototypes van allerhande soorten van gebruikersgestuurde innovatie: nieuwe op verandering gerichte en schaalbare producten, procedés, structuren en systemen. Dat is echter ondenkbaar zonder actieve medewerking van de lokale en regionale overheden.

9.

Om de beoogde synergie tussen het regionaal beleid en het onderzoeksbeleid te realiseren is er grote behoefte aan een regionale component in Horizon 2020. Het Comité vraagt daarom om behoud van instrumenten en programma's in Horizon 2020 als Kennisregio's en Levende Laboratoria. Deze programma's zijn op regionale leest geschoeid, hebben een sterke regionale impact, versterken het regionale innovatiepotentieel en gaan verder dan alleen „kennisuitwisseling”.

10.

Het programma Kennisregio's mag in geen geval worden stopgezet, zelfs niet op grond van het feit dat er gelijkaardige initiatieven bestaan die ruimschoots worden gefinancierd uit de cohesiemiddelen. Bedoeling is juist dat het programma zich gaat richten op de ontwikkeling van regionale excellentie en veel grootschaliger wordt. Kennisregio's kunnen van cruciaal belang zijn om regio's te prikkelen en te ondersteunen in de richting van slimme specialisatie, en kunnen het pad effenen voor meer Europese samenwerking en benchlearning. Benchlearning is een proces waarmee beoogd wordt bij te dragen tot systeemveranderingen door middel van benchmarking en collaboratief leren.

11.

Het programma Kennisregio's moet een bijzondere rol vervullen in de financiering van het onderzoek naar de manier waarop regionale activiteiten kunnen worden geïntegreerd in verschillende vlaggenschipinitiatieven, zodat op Europees niveau vruchtbaar kan worden samengewerkt. Zo moet dit programma o.m. gericht zijn op de versterking van het concurrentievermogen van regionale onderzoeksecosystemen op het gebied van de digitale agenda en zuinige technologieën, niet alleen in Europa maar in de hele wereld; dit zal nieuwe perspectieven openen voor deelnemende kleine en middelgrote ondernemingen, die een cruciale rol spelen bij het vermarkten en implementeren van innovatieve ontwikkelingen.

12.

Noch in het voor de periode 2014-2020 voorgestelde meerjarig financieel kader van de Europese Unie, noch in Horizon 2020 wordt melding gemaakt van het programma „Intelligente energie – Europa” (IEE), dat in de huidige programmeringsperiode essentieel was voor de innovatie van het lokaal bestuur, de financiële instrumentering, het aantrekken van lokale actoren en burgers, het uitwerken van een langetermijnvisie en netwerkvorming, en dat initiatieven zoals het Burgemeesterconvenant mogelijk heeft gemaakt. Het CvdR dringt er dan ook op aan dat in Horizon 2020 een aparte begrotingspost wordt opgenomen voor niet-technologische oplossingen, in de geest en ter voortzetting van het IEE-programma.

Kernboodschap 2:

De drie pijlers van Horizon 2020 betekenen een grote meerwaarde voor het Europees onderzoek

13.

Om de regionale impact van de Europese OOI-activiteiten te vergroten moet aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:

a)

het publiek bewust maken van het belang van innovatie en de impact en schaalbaarheid van OOI;

b)

ontwikkeling van waardenparameters met het oog op de bevordering van regionale samenwerking om de grote maatschappelijke problemen aan te pakken, en op de totstandbrenging en werking van gezamenlijke platforms voor open innovatie en samenwerkingsverbanden tussen overheden, bedrijven en individuen;

c)

bevordering van de dialoog tussen wetenschap en samenleving, teneinde beter inzicht te krijgen in de systemische aard van innovatie en toekomstverkenningen.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

14.

benadrukt de volgende kernthema's m.b.t. onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) voor regio's in heel Europa:

a)

de rol van OOI bij de vernieuwing van de traditionele overheidsprocedures, met inbegrip van de besluitvorming;

b)

vergroten van de relevantie en bruikbaarheid van de resultaten van de EU-vlaggenschipinitiatieven, en vervolgens vaart zetten achter de uitvoering van deze activiteiten;

c)

leren om de bestaande kennis op het gebied van onderzoek en innovatie via publiek-private partnerschappen en de uitwisseling van beste praktijken en andere relevante kennis te benutten en te vermarkten.

15.

De driepijlerstructuur van Horizon 2020 biedt kansen om de strategische doelstellingen van EU 2020 te verwezenlijken. Aangezien Horizon 2020 zich focust op OOI-activiteiten op EU-niveau, wat een katalysatoreffect zou moeten hebben op OOI-activiteiten in de lidstaten en regio's, zouden de volgende aanbevelingen in aanmerking moeten worden genomen bij de herziening van de regelgeving en praktijken van Horizon 2020:

a)

Wat betreft de evaluatie- en financieringscriteria ligt de nadruk op wereldwijde excellentie; alle activiteiten zijn gebaseerd op wetenschappelijke expertise. Benadrukt moet echter worden dat iedere pijler zijn eigen kwaliteitscriteria moet hebben: in de eerste pijler moet het gaan om wetenschappelijke excellentie, in de tweede pijler om excellentie van industriële innovaties en bedrijfsvernieuwing, en in de derde om excellentie en de impact van maatschappelijke innovaties.

b)

In de pijler „Wetenschap op topniveau” zou meer nadruk moeten worden gelegd op de multidisciplinaire aard van toekomstige en opkomende technologieën. De effectbeoordelingscriteria zouden, behalve wetenschappelijke publicaties en octrooiaanvragen, ook andere vormen van kennisoverdracht tussen verschillende actoren (zij die kennis genereren, zij die kennis gebruiken en de uiteindelijke begunstigden) moeten omvatten.

c)

In de pijler „Industrieel leiderschap” zou sterk de nadruk moeten worden gelegd op de combinatie van verschillende technologieën in OOI-activiteiten om het groeipotentieel van Europese bedrijven en in het bijzonder het mkb, te vergroten. Daarbij zou de mkb-deelname aan publiek-private consortia bevorderd kunnen worden. De aanpak van complexe industriële vraagstukken vraagt ook om een grotere OOI-behendigheid, waarvoor een grotere deelname van het mkb vereist is. Technologieën moeten worden beschouwd als instrumenten die een snelle ontwikkeling mogelijk maken, zelfs radicale veranderingen, wat betekent dat de grootste nadruk moet komen te liggen op de integratie van digitalisering, menselijk gedrag en marktdynamiek.

d)

In de pijler „Maatschappelijke uitdagingen” zou de nadruk moeten liggen op het combineren van de beste Europese expertise met grootschalige co-creatieprojecten, zodat Europa in staat is grote systemische structurele vernieuwingen door te voeren, over de traditionele grenzen heen. Disciplinegericht onderzoek is niet voldoende om kennis te creëren om grote maatschappelijke problemen op te lossen. De focus zou moeten komen te liggen op multidisciplinaire OOI-activiteiten die concepten en componenten opleveren die nodig zijn voor dergelijke structuurvernieuwende veranderingen op systeemniveau. Onderzoek dient gebaseerd te zijn op experimenten en proeven. Een goed voorbeeld hiervan is het uitgebreide werkterrein van het Smart City-project. Van essentieel belang hierbij is dat de resultaten kunnen worden gemoduleerd naar gelang van de verschillende omstandigheden in Europa.

e)

Aangezien ook op korte termijn resultaten van wereldklasse nodig zijn, zou vooral de pijler „Maatschappelijke uitdagingen” moeten worden gebruikt om het momenteel veel te rigide beleidskader te vernieuwen, dat bovendien veel te ver afstaat van de dagelijkse werkelijkheid. Voor de verschillende programma's worden verschillende financieringsregelingen gebruikt, naargelang van hun doelstellingen. Een oplossing zou gelegen kunnen zijn in een meerfasen-financieringsbeleid, waarbij iedere fase doeltreffend van middelen wordt voorzien en resultaten beoordeeld worden op basis van criteria waarin de nadruk ligt op de noodzaak van topkwaliteit. Alleen succesvolle projecten die aan deze excellentievereisten voldoen, gaan door naar het volgende niveau. De niveaus zouden de volgende projectfases kunnen omvatten: 1) haalbaarheid, 2) experimenten, 3) co-creatie van kennis, en 4) verspreiding en aanpassing. De eerste fase is gericht op het vinden van oplossingen in een brede en open interactie. De tweede fase zou gericht zijn op het uittesten van de verschillende alternatieven en de conceptualisering van het systeem. In de derde fase zouden toponderzoekers de vereiste componenten verder uitwerken. De vierde fase zou bestaan uit verschillende parallelle, toegepaste en tegelijkertijd nieuw-scheppende experimenten die de maatschappelijke impact van het project vergroten.

f)

De hierboven beschreven meerfase-projectprocedure zou – mits op transparante wijze toegepast en mits de resultaten op doeltreffende wijze worden verspreid – de regio's en andere ontvangers van steun uit het cohesiefonds een schat aan nuttige informatie geven over bestaande expertise en potentiële katalysatoren van ontwikkelingsactiviteiten.

Kernboodschap 3:

Regio's en steden zouden OOI-activiteiten moeten opnemen in hun beleidsagenda, als essentieel onderdeel daarvan. Horizon 2020 en cohesiemiddelen moeten worden gebruikt om de concepten, instrumenten en andere voorwaarden uit te werken waarmee lokale en regionale overheden innovatie actief kunnen bevorderen, risico's kunnen nemen en kunnen investeren in de praktische toepassing van OOI, zodat regionaal maatwerk wordt geleverd.

16.

De bereidheid van regio's om van onderzoek te profiteren moet worden vergroot. Hier moet meer aandacht en financiering op worden gericht. De ontwikkelde vaardigheden, praktijken en instrumenten moeten vervolgens worden gebruikt om de onderzoekresultaten in heel Europa te kunnen toepassen. Dit kan alleen worden bereikt door de synergie te vergroten tussen alle financieringsinstrumenten, namelijk Horizon 2020, het cohesiebeleid en nationale, regionale en lokale middelen. Het gezamenlijk gebruik van middelen volstaat echter niet en vraagt bovendien een aanpassing van de werkwijze en administratieve procedures. Met name is er behoefte aan het opvoeren van regionale samenwerking en gezamenlijk leren waar het gaat om een doeltreffend gebruik van RIS3-strategieën (nationale/regionale innovatiestrategieën voor slimme specialisatie).

17.

Wel moet er in het kader van de complementariteit van Horizon 2020 met andere EU-financieringsprogramma's, inclusief de structuurfondsen, op worden toegezien dat ook de regio's en steden die niet in aanmerking komen voor financiering uit deze fondsen, steun krijgen voor de ontwikkeling van het zogenaamde triple helix-model (waarbij lokale en regionale overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven samenwerken) op het gebied van innovatie en kennisexploitatie. Daarom, en gezien het belang van Horizon 2020 voor de EU in haar geheel, moeten specifieke middelen uit het programmabudget worden vrijgemaakt voor onderzoek naar en de ontwikkeling van dergelijke samenwerkingsverbanden.

18.

Daarnaast is een mentaliteitsverandering noodzakelijk om de doelstellingen te halen. Pionierswerk verrichtende regio's zouden Europese consortia met verschillende capaciteiten moeten vormen om grensverleggende innovaties tot stand te brengen die in heel Europa gebruikt kunnen worden. Regio's en steden zouden ook meer mogelijkheden moeten krijgen om gebruik te maken van het Horizon 2020-programma en vergelijkbare initiatieven. Met name de mogelijkheden van digitalisering en de nieuwe sleuteltechnologieën dienen ten volle te worden benut ter modernisering van het regionale innovatiebeleid. Het CvdR moedigt verder de regio's aan om zich te richten op open innovatie, waarbij het individu centraal staat in publiek-private partnerschappen met een cruciale rol voor universiteiten en andere kennisinstellingen.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

19.

benadrukt de aanvullende rol van Horizon 2020 ten aanzien van OOI-activiteiten in de lidstaten. De tenuitvoerlegging van Horizon 2020 zou in het bijzonder moeten resulteren in programma's en andere financieringsinstrumenten die als katalysator voor Europese innovatiemaatregelen werken, pionierswerk aanmoedigen en de deelname van het bedrijfsleven en met name het mkb opvoeren. Dit vraagt om het aanmoedigen van de bereidheid om risico's te nemen, die immers vaak hand in hand gaat met grote innovaties. Ook zijn meer middelen nodig voor het mkb, met name waar het gaat om de snelle productie van prototypes en het vermarkten en toepassen van innovatieve ontwikkelingen.

20.

De rol van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek moet worden gewijzigd, om regionale en lokale besluitvormers te helpen met de laatste OOI-resultaten. Dit zou in nauwe coördinatie met het nieuwe platform voor slimme specialisatie moeten worden ontwikkeld. In plaats van rapporten en andere publicaties zouden de resultaten veel meer moeten draaien om financiering van experimenten en snelle vervaardiging van prototypen en toepassing van onderzoekskennis op praktische veranderingsprocessen in alle delen van Europa, om zo het vernieuwingspotentieel op regionaal en lokaal niveau te vergroten.

21.

Zeer belangrijk volgens het CvdR zijn manieren om ervoor te zorgen dat nieuwe doeltreffende instrumenten met een sterke regionale dimensie worden ontwikkeld en toegepast. Horizon 2020 beschikt wel degelijk over beleidsrichtsnoeren. In het specifiek programma ter uitvoering van Horizon 2020 wordt expliciet verwezen naar activiteiten van regionaal belang en de coördinatie met de steunverlening met cohesiemiddelen. De prioriteit „Maatschappelijke uitdagingen” omvat een activiteit voor het dichten van de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa, bijvoorbeeld door excellente onderzoeksinstellingen en minder ontwikkelde regio's samen te brengen in teams, door topkwaliteit in minder ontwikkelde regio's te erkennen en door ervoor te zorgen dat overheden op regionaal niveau van elkaars beleid kunnen leren.

22.

Het CvdR geeft een krachtige boodschap af aan de lokale en regionale overheden, om een actieve rol binnen Horizon 2020 te spelen. Voor een optimaal resultaat van Horizon 2020 moeten lokale en regionale overheden de grensoverschrijdende territoriale en pan-Europese samenwerking verder ontwikkelen. Daartoe moeten ze ook gebruikmaken van de mogelijkheden die de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) biedt (2). Zij moeten met name in staat worden gesteld om gezamenlijke platforms te ontwikkelen (zoals innovatiefora en testopstellingen voor samenwerking waarin de reële en virtuele wereld worden geïntegreerd) om open innovatie en regionale innovatie-ecosystemen te bevorderen. Actieve Europese samenwerking zou schaalvoordelen opleveren en zou resulteren in de totstandkoming van grotere markten voor lokale ondernemingen en andere lokale ontwikkelingen. Slimme specialisatie – het belangrijkste basisbeginsel van zowel Horizon 2020 als het cohesiebeleid – biedt nieuwe mogelijkheden voor dit alles.

23.

Het CvdR benadrukt dat de uitvoering van Horizon 2020 de systemische aard van de OOI-keten en zijn slotfases, d.w.z. het op de markt brengen van de onderzoeksresultaten, moet accentueren. Een toename van open-innovatieactiviteiten vraagt om meer onderzoeksactiviteiten die samenhangen met innovatievermogen en innovatie-ecosystemen. Daarom moeten multidisciplinaire OOI-activiteiten hoofdzakelijk gericht zijn op factoren die een innovatieve verandering mogelijk maken, met inbegrip van prognoses, menselijk kapitaal, vernieuwingscapaciteiten, en parameters voor de beoordeling van innovatie.

24.

Het CvdR stelt een strategische doelstelling voor t.b.v. Horizon 2020, om een Europese open-innovatiecultuur tot stand te brengen via speciaal daarvoor op te zetten programma's en andere instrumenten, bijvoorbeeld om eindgebruikers, burgers en maatschappelijke organisaties hier meer bij te betrekken, door op ICT gebaseerde methoden en instrumenten voor open innovatie te ontwikkelen. Deze doelstelling zou activiteiten moeten omvatten voor moduleerbare ervaringen op het gebied van beheer, methoden, instrumenten en praktische toepassingen van open innovatie. De experimentele benadering is nodig, met name op gebieden waar aan digitalisering gelinkte innovatie een enorme impact kan hebben, zoals slimme steden en slimme mobiliteit.

Kernboodschap 4:

De vernieuwing van het kaderprogramma betekent een vereenvoudiging van de praktische uitvoering van het programma en een vergroting van de impact van door de EU gefinancierde OOI-activiteiten.

25.

Van Horizon 2020 wordt vooral een stroomlijning van de administratieve procedures verwacht. Gestreefd moet worden naar onderzoekthema's en flexibele, transparante financieringssystemen die zo aantrekkelijk zijn dat het voor universiteiten, onderzoekinstellingen en ondernemingen de moeite loont om een grootschalige Europese samenwerking op te zetten en hiervoor aanzienlijke bedragen van hun eigen middelen te reserveren. De rechtsgeldige boekhouding en routinecontroles van iedere deelnemer zouden als een adequate en voldoende controle op de uitgaven kunnen worden beschouwd. Dit zou het aantal controles door de EU en door overheidsambtenaren van de lidstaten aanzienlijk beperken en zelfs terugdringen tot een lager niveau dan oorspronkelijk was gepland.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

26.

pleit ervoor om administratieve procedures te vereenvoudigen en beklemtoont dat administratieve praktijken altijd voor ondersteuning moeten zorgen en ten dienste moeten staan van de feitelijk beoogde inhoudelijke streefdoelen van projecten. Een one-stop-shop bij de Europese Commissie zou kunnen voorkomen dat de coördinatie van innovatieve projecten gefragmenteerd wordt. Dit is met name belangrijk voor multidisciplinaire projecten of projecten die uit verschillende Europese fondsen worden gefinancierd.

27.

Artikel 24 van de ontwerpverordening inzake de regels voor deelneming (COM(2011) 810 final), waarin het gaat over de indirecte kosten, zal moeten worden gewijzigd. Het model dat hier wordt voorgesteld (het zgn. flat rate-model), houdt in dat de indirecte kosten worden vastgesteld tegen een vast tarief van 20 % van de totale directe subsidiabele kosten. Dit zou in veel gevallen leiden tot enorme problemen bij het dekken van de indirecte kosten. Ofwel zal het percentage aanzienlijk moeten worden opgetrokken, ofwel zal het mogelijk moeten worden om ook in het geval van de indirecte kosten de daadwerkelijk uitgegeven bedragen te aanvaarden.

28.

Het is een goede zaak dat Horizon 2020 en het cohesiebeleid op elkaar worden afgestemd en dat de verschillende programma's en financiële instrumenten van de EU worden gekoppeld. Om de benodigde veranderingen te garanderen, moeten de plannen van Horizon 2020 echter wel nader worden uitgewerkt. Dit betekent dat er bij ieder programma criteria moeten worden vastgesteld die aansluiten bij de doelen van het programma in kwestie, maar bij alle programma's moet wel als uitgangspunt gelden dat het project voorziet in doeltreffende maatregelen om onderzoeksresultaten over te dragen zodat ze ook van buitenaf kunnen worden gebruikt. Om de impact te vergroten zou er tijdens het project flexibeler gebruik moeten kunnen worden gemaakt van de financiële middelen. Het gaat uiteindelijk om de resultaten, niet om de administratieve regels.

29.

Het Comité herhaalt zijn steun voor de door het EP voorgestelde benadering, gebaseerd op „wetenschap en technologie” of „wetenschap en innovatie”, die uitgaat van deugdelijke wetenschappelijke of technische criteria voor de kwaliteit en realistische beheerspraktijken, met oog voor de overeenkomsten en verschillen tussen wetenschap, technologische ontwikkeling en marktverspreiding (3).

30.

Belangrijk is dat de activiteiten die gefinancierd worden met middelen uit het Horizonprogramma en het Cohesiefonds nauw op elkaar worden afgestemd. In de nieuwe programmeringsperiode moeten de cohesiemiddelen gebruikt worden voor het doel dat het CvdR heeft aangegeven in zijn advies over het Vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma's voor onderzoek. Het CvdR pleitte daarin voor de invoering van nieuwe mechanismen voor het verlenen van financiële steun aan lokale en regionale overheden om expertise te kopen van onderzoekers van succesvolle projecten, waarmee zij de benodigde vaardigheden voor de ontwikkeling van innovaties in de regio in huis kunnen halen (4).

31.

Volgens het CvdR zouden de volgende maatregelen van de Horizon 2020-programma's op grote schaal moeten worden toegepast, waarbij in ieder programma de focus moet liggen op onderwerpen die het meest relevant zijn voor de doelstellingen die ermee worden beoogd:

a)

Een van de voornaamste tekortkomingen in het huidige systeem is dat bestaande kennis onvoldoende wordt benut. Bij de start van een project moeten er voldoende tijd en middelen worden vrijgemaakt om reeds bestaande kennis die met het thema verband houdt te verzamelen en te analyseren. De uitkomsten van deze projectfase zouden openlijk bekendgemaakt moeten worden, ook voor betrokkenen die buiten het project staan, teneinde te bevorderen dat informatie overal wordt verspreid en gebruikt kan worden.

b)

Meer dan in het verleden moet het accent komen te liggen op het belang van het bereiken van de streefdoelen. Dit betekent in de praktijk bv. dat in programmabeschrijvingen en projectvoorstellen de maatschappelijke impact van OOI-activiteiten op zowel korte als lange termijn moet worden benadrukt. Er moet meer worden geïnvesteerd in impactvergroting, en ook moet er meer voor worden geijverd om activiteiten te sturen en de uitkomsten bekend te maken en te spreiden over de gehele levensduur van het project. Er moeten middelen worden uitgetrokken om plaats in te ruimen voor nieuwe partners tijdens de fasen waarin het project loopt, door met name medescheppers van kennis en toepassers van resultaten uit andere regio's en sectoren erbij te betrekken.

c)

Tevens zouden openheid, samenwerking en reactiegevoeligheid in de projectcultuur moeten worden vergroot, zodat een deel van het projectbudget (normaliter 10-20 %) wordt gereserveerd voor niet van tevoren geplande maatregelen die gedurende het project worden genomen om te reageren op veranderingen van buitenaf en op ontwikkelingen op het terrein. Deze financiële middelen kunnen ook worden gebruikt om nieuwe partners bij het project te halen wanneer blijkt dat actoren die aanvankelijk niet bij het project waren betrokken over deskundigheid beschikken die nuttig kan zijn voor het project.

d)

Met inachtneming van de financiële regels moeten mechanismen worden opgezet om kleine geldbedragen te kunnen uittrekken voor de verdere ontwikkeling van projecten die uitzonderlijke resultaten hebben opgeleverd. Deze steun zou worden verstrekt op basis van excellentiecriteria en is op de eerste plaats bedoeld als stimulans om ervoor te zorgen dat uitmuntende resultaten worden aangewend in de volgende fase van de innovatiecyclus (bv. niet alleen in onderzoek, maar ook in demonstratie en afzet).

e)

De kennisdriehoek (wisselwerking tussen onderzoek, onderwijs en innovatie) zou één van de sleutelbeginselen moeten zijn, niet alleen in het EIT, maar in het gehele Horizonprogramma. Bij ieder project zouden activiteiten moeten worden gepland om de kennisdriehoek invulling te geven.

Kernboodschap 5:

Innovatie-ecosystemen, sleuteltechnologieën, openbare aanbestedingen en onderzoeksinfrastructuurvoorzieningen moeten extensief worden ontwikkeld

32.

Horizon 2020 moet ervoor zorgen dat er overal in Europa geavanceerde methoden en procedés voor samenwerkingsverbanden tussen universiteiten en bedrijven worden toegepast. Het accent moet liggen op het scheppen van een resultaatgerichter onderzoeksklimaat dat tot meer innovatie leidt, en op het scheppen van winst voor bedrijven, incl. overheidsbedrijven.

33.

Internationaal succesvolle producten – waarbij het kan gaan om producten in de enge betekenis van het woord, maar ook om systemen, diensten of bredere operationele kaders – zijn het resultaat van expertise van wereldklasse, gebaseerd op waardeketens en ecosystemen. Horizon 2020 moet de voorwaarden kunnen creëren voor functionele innovatieketens. Alleen dan zal kunnen worden gereageerd op de grote maatschappelijke uitdagingen en op de noodzaak om de industrie nieuw leven in te blazen.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

34.

benadrukt de rol van sleuteltechnologieën in Horizon 2020. Technologieën moeten niet alleen in aparte programma's voor wetenschap en technologie worden ontwikkeld; veeleer is het zaak dat ze meteen al in de O&O-fase gekoppeld worden aan industriële waardeketens en mondiale innovatienetwerken, en aan activiteiten om regionale ecosystemen en innovatieclusters te ontwikkelen en de expertise te vergroten. Campusontwikkelingen op regionaal niveau kunnen een bijdrage hieraan leveren. Dit is belangrijk omdat productontwikkelingsactiviteiten van kleine en ook grotere bedrijven hierdoor verder dan de altijd moeilijke beginfase kunnen komen.

35.

De behoefte van de overheidssector aan nieuwe diensten, producten en technologieën zou ten volle moeten worden benut, en gebruikt moeten worden als hefboom om meer vraag naar innovatie te scheppen via openbare aanbestedingen. Het CvdR heeft eerder gewezen (5) op de enorme koopkracht die overheidsopdrachten vertegenwoordigen (ze zijn goed voor 17 % van het bbp in de EU-27), alsook op het feit dat ze een cruciale rol spelen als drijvende kracht achter innovatie en als natuurlijke drijfveer om hogere normen te hanteren (o.a. op sociaal en milieugebied). Het potentieel zou benut moeten worden op regionaal, nationaal en Europees bestuursniveau en zou moeten worden geschraagd door adequate maatregelen voor capaciteitsopbouw.

36.

De Europese Onderzoeksruimte (EOR) kan versterkt worden als het aanbesteden van diensten betreffende onderzoek en ontwikkeling wordt opgenomen in openbare-aanbestedingsprocedures. In dit verband zij gewezen op het CvdR-advies over het groenboek inzake de aanbestedingsmarkt (6) en het CvdR-advies over precommerciële inkoop (7), mits dit er niet toe leidt dat deze diensten aan concurrentie worden blootgesteld.

37.

Steden zijn van essentieel belang als omgevingen waarin brede, systeemveranderende innovaties kunnen plaatsvinden die in potentie aanzienlijke kansen bieden om oplossingen uit te dokteren voor de lastige economische, sociale en milieuproblemen van onze tijd. Vanuit beleids- en kennisinstellingen dient er meer steun te komen voor het omschakelingsproces waarbinnen systeemveranderende vernieuwingen in stedelijke omgevingen ontwikkeld, aangestuurd en opgeschaald kunnen worden.

38.

Volledige betrokkenheid van regio's en lokale overheden is cruciaal om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor groei en banen, in het bijzonder die van de Innovatie-Unie, op basis van regionaal maatwerk te realiseren. Het CvdR onderstreept de essentiële rol die zij spelen in het samenbrengen van bedrijven, universiteiten of onderzoekscentra en publieke instellingen (via de triple helix of gelijkaardige benaderingen).

39.

Het is belangrijk om te investeren in pan-Europese onderzoeksinfrastructuur. Om lokale en regionale actoren bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen te betrekken, zou de innovatiedimensie passend aanwezig moeten zijn in alle aspecten van het EOR-raamwerk, bv. door de EOR te ontwikkelen in de richting van een Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte. Pan-Europese onderzoeksinfrastructuurvoorzieningen vormen een essentiële aanvulling op universitaire en andere onderzoeksfaciliteiten en -voorzieningen. Ook trekken ze toponderzoekers vanuit de hele wereld aan en moeten ze beschouwd worden als gezamenlijke platforms voor onderzoekers uit verschillende disciplines en als belangrijke centra voor samenwerking tussen academici, professionals van particuliere en overheidsbedrijven en andere maatschappelijke actoren.

Kernboodschap 6:

Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) kan ook op regionaal niveau voor een specifieke meerwaarde zorgen

40.

De Commissie benadrukt (8) dat de EIT-colocatiecentra een belangrijke rol spelen in het beter op elkaar afstemmen van lokale en mondiale aspecten van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) als geheel, door nauwe samenwerking met regionale overheden, met name wanneer zij betrokken zijn bij het uitstippelen en uitvoeren van regionale innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (Regional Innovation Strategies for Smart Specialisation, RIS3). Een uitstekend voorbeeld van de uitwerking van dit concept zijn de Regionale Innovatie- en Uitvoeringsgemeenschappen van de Klimaat-KIG. Zij bieden een oorspronkelijk pan-Europees regionaal innovatiemodel, waarbij regio’s als proeftuin worden gebruikt en de ontwikkeling van managementvaardigheden en regionale pluspunten aan mondiale uitdagingen worden gekoppeld.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

41.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om op de thematische gebieden nieuwe KIG's tot stand te brengen: in de eerste ronde over innovatie voor gezond leven en actief ouder worden, grondstoffen en voedsel voor de toekomst, en in de tweede ronde over stedelijke mobiliteit, productie met toegevoegde waarde en slimme en veilige samenlevingen. Van speciaal belang is de rol van KIG's bij het aanmoedigen en ondersteunen van open innovatie via geavanceerde digitalisering, teneinde innovatie in heel Europa te stimuleren.

42.

Het EIT zou moeten doorgaan met zijn werk, dat van groot belang is om de verbreiding van goede praktijken ter integratie van de kennisdriehoek actief te promoten, teneinde een gemeenschappelijke cultuur te scheppen op het gebied van innovatie en kennisoverdracht. In de toekomst zou het EIT moeten bevorderen dat de KIG-ervaringen overal in de Europese regio's bruikbaar worden en dat er een samenwerkingscultuur wordt geschapen die binnen en buiten Europa als rolmodel kan dienen.

43.

Het CvdR steunt de structurele ontwikkelingsplannen voor het bestuur van het EIT. Vooral belangrijk in het desbetreffende verordeningsvoorstel van de Commissie (9) is dat het EIT de nationale en regionale vertegenwoordigers en andere belanghebbenden uit de innovatieketen rechtstreeks bij zijn activiteiten moet betrekken, tot wederzijds voordeel van de partijen. Voor een systematischer dialoog en uitwisseling moet een EIT-forum van belanghebbenden worden opgericht, waarin de ruimere groep van belanghebbenden over horizontale vraagstukken kunnen discussiëren. Het CvdR zou moeten fungeren als brug tussen het forum en de regio's.

44.

Het CvdR stelt voor dat de KIG's van het EIT topmanagementtrainingen gaan verzorgen waar regionale besluitvormers kunnen leren profiteren van de bestaande kansen om onderzoek, ontwikkeling en innovatie te gebruiken als wezenlijk onderdeel van de plaatselijke besluitvorming en van benchlearning in netwerken tussen Europese regio's. Dit is uitermate belangrijk, omdat het EIT-netwerk de Europese innovatiemotor is die topspelers uit de wereld van onderwijs en onderzoek en het bedrijfsleven samenbrengt.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Motivering

Als Europa wil uitgroeien tot een wereldleider in het aanpakken van de grote maatschappelijke uitdagingen, zoals bepaald in Horizon 2020, dan moeten de activiteiten op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en innovatie een sterke regionale component krijgen. Laboratoria voor innovatie zijn niet langer universitaire voorzieningen, maar regionale innovatie-ecosystemen die fungeren als proeftuin voor het snel verkrijgen van prototypes van allerhande soorten van gebruikersgestuurde innovatie: nieuwe, op verandering gerichte en schaalbare producten, diensten, procedés, structuren en systemen.

Hiertoe dient de modernisering van triple helix-activiteiten in het budget van Horizon 2020 een specifieke regionale dimensie te krijgen. Speciale nadruk moet gelegd worden op onderzoek naar en innovatie van concepten en methoden die nodig zijn voor het vergroten van de maatschappelijke impact van kennisoverdracht tussen verschillende actoren (zij die kennis genereren, zij die kennis gebruiken en de uiteindelijke begunstigden). De structuurfondsen kunnen gebruikt worden om een deel van deze kosten te financieren. De complementariteit van Horizon 2020 met de structuurfondsen bestrijkt slechts een deel van de ontwikkelingskosten en alleen van dìe regio's en steden welke in aanmerking komen voor structuurfondsensteun. Er moet echter ook worden gedacht aan de regio's en steden die niet of maar voor een klein gedeelte in aanmerking komen voor deze steun en daarvan dus geen gebruik kunnen maken voor de ontwikkeling van triple helix-activiteiten op het gebied van innovatie en kennisexploitatie.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo groot mogelijk effect heeft, moet Horizon 2020 nauwere synergieën ontwikkelen met andere programma’s van de Unie op terreinen zoals onderwijs, ruimte, milieu, concurrentievermogen en het mkb, interne veiligheid, cultuur en media en met het fonds voor cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling, hetgeen specifiek kan helpen nationale en regionale onderzoeks- en innovatiecapaciteit te versterken in de context van slimme specialisatiestrategieën.

Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo groot mogelijk effect heeft, moet Horizon 2020 nauwere synergieën ontwikkelen met andere programma’s van de Unie op terreinen zoals onderwijs, ruimte, milieu, concurrentievermogen en het mkb, interne veiligheid, cultuur en media en met het fonds voor cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling, hetgeen specifiek kan helpen nationale en regionale onderzoeks- en innovatiecapaciteit te versterken in de context van slimme specialisatiestrategieën.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Horizon 2020 voorziet in een gemeenschappelijk strategisch kader voor financiering van onderzoek en innovatie door de Unie, en vervult daarmee een centrale rol in de uitvoering van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Bijgevolg fungeert het programma als een instrument voor het creëren van een hefboomeffect voor particuliere investeringen, het scheppen van nieuwe banenkansen en het waarborgen van Europa's groei en concurrentievermogen op de lange termijn.

Horizon 2020 voorziet in een gemeenschappelijk strategisch kader voor financiering van onderzoek en innovatie door de Unie, en vervult daarmee een centrale rol in de uitvoering van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Bijgevolg fungeert het programma als een instrument voor het creëren van een hefboomeffect voor particuliere investeringen, het scheppen van nieuwe banenkansen en het waarborgen van Europa's groei en concurrentievermogen op de lange termijn.

Motivering

De ontwikkeling van triple helix-activiteiten op het gebied van innovatie en kennisexploitatie moet niet alleen worden gefinancierd uit de structuurfondsen, maar ook uit Horizon 2020. Modernisering van triple helix is van cruciaal belang om regio's te prikkelen en te ondersteunen in de richting van slimme specialisatie en om het pad naar Europese excellentie te effenen via meer samenwerking en benchlearning. Daartoe moeten binnen Horizon 2020 ook middelen worden vrijgemaakt voor universiteiten en regio's die pionierswerk verrichten om de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te dichten door excellente onderzoeksinstellingen en minder ontwikkelde regio's samen te brengen in teams, door topkwaliteit in minder ontwikkelde regio's te erkennen en door ervoor te zorgen dat overheden op regionaal niveau van elkaars innovatiebeleid kunnen leren.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 5, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 5

Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen

1.   Door voldoende aanvullende financiering voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie aan te trekken, levert Horizon 2020 een bijdrage aan de opbouw van een economie die berust op kennis en innovatie in de gehele Unie. Dientengevolge draagt het bij aan de uitvoering van de Europa 2020-strategie en ander beleid van de Unie, alsmede aan de totstandbrenging en werking van de Europese Onderzoeksruimte (EOR). De desbetreffende prestatie-indicatoren worden in de inleiding van bijlage I nader beschreven.

Artikel 5

Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen

1.   Door voldoende aanvullende financiering voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie aan te trekken, levert Horizon 2020 een bijdrage aan de opbouw van een economie die berust op kennis en innovatie in de gehele Unie. Dientengevolge draagt het bij aan de uitvoering van de Europa 2020-strategie en ander beleid van de Unie, alsmede aan de totstandbrenging en werking van de Europese Onderzoeks (EOR). De desbetreffende prestatie-indicatoren worden in de inleiding van bijlage I nader beschreven.

Motivering

Horizon 2020 is geheel doortrokken van het belang van innovatie. Onderzoek op zich volstaat niet: het zal ook moeten leiden tot innovatie en tot economische ontwikkeling en meer welvaart. In paragraaf 39 van dit advies wordt een meer geschikte naam voor de EOR voorgesteld, nl. „Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte” (EOIR). Deze nieuwe naam zou ook overal in de ontwerpverordening moeten worden gebruikt.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 5, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 5

Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen

3.   Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) levert een bijdrage aan de in de twee bovengenoemde leden genoemde algemene doelstellingen en prioriteiten door wetenschappelijke en technische ondersteuning te verlenen aan beleidsmaatregelen van de Unie. De hoofdlijnen van de activiteiten worden in deel IV van bijlage I nader beschreven.

Artikel 5

Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen

3.   Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) levert een bijdrage aan de in de twee bovengenoemde leden genoemde algemene doelstellingen en prioriteiten door wetenschappelijke en technische ondersteuning te verlenen aan beleidsmaatregelen van de Unie. De hoofdlijnen van de activiteiten worden in deel IV van bijlage I nader beschreven.

Motivering

Zoals opgemerkt in paragraaf 20 van het advies zou het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek ook regionale en lokale besluitvormers moeten „helpen met de laatste OOI-resultaten. Dit zou in nauwe coördinatie met het nieuwe platform voor slimme specialisatie moeten worden ontwikkeld. In plaats van rapporten en andere publicaties zouden de resultaten veel meer moeten draaien om financiering van experimenten en snelle vervaardiging van prototypen en toepassing van onderzoekskennis op praktische veranderingsprocessen in alle delen van Europa, om zo het vernieuwingspotentieel op regionaal en lokaal niveau te vergroten.”

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 7, lid 1, (b) (ii)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(b) ii)

zij hebben een goede staat van dienst als het gaat om deelname aan EU-programma’s voor onderzoek en innovatie;

Motivering

Nieuwkomers worden hierdoor automatisch uitgesloten.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 12

Extern advies en maatschappelijk engagement

Artikel 12

Extern advies en maatschappelijk engagement

1.   Bij de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 wordt rekening gehouden met adviezen en bijdragen van: door de Commissie opgerichte adviesgroepen van onafhankelijke deskundigen op hoog niveau; dialoogstructuren gevormd in het kader van internationale overeenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie; toekomstgerichte activiteiten; doelgerichte openbare raadplegingen; en transparante en interactieve processen die zorgen voor de ondersteuning van verantwoorde onderzoeks- en innovatieactiviteiten.

1.   Bij de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 wordt rekening gehouden met adviezen en bijdragen van: door de Commissie opgerichte adviesgroepen van onafhankelijke deskundigen op hoog niveau; dialoogstructuren gevormd in het kader van internationale overeenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie; toekomstgerichte activiteiten; doelgerichte openbare raadplegingen; en transparante en interactieve processen die zorgen voor de ondersteuning van verantwoorde onderzoeks- en innovatieactiviteiten.

2.   Daarnaast wordt ten volle rekening gehouden met relevante aspecten van de onderzoeks- en innovatieagenda’s afkomstig van Europese technologieplatforms, gemeenschappelijke programmeringsinitiatieven en Europese innovatiepartnerschappen.

2.   Daarnaast wordt ten volle rekening gehouden met relevante aspecten van de onderzoeks- en innovatieagenda’s afkomstig van Europese technologieplatforms, gemeenschappelijke programmeringsinitiatieven en Europese innovatiepartnerschappen.

 

   

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel is gebaseerd op de paragrafen 8 t/m 11 van het advies.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 13, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 13

Horizontale acties

1.   Tussen en binnen de prioriteiten van Horizon 2020 worden koppelingen en dwarsverbanden aangebracht. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling en toepassing van belangrijke ontsluitende en industriële technologieën, aan het slaan van een brug tussen uitvinding en commerciële toepassing, aan interdisciplinair onderzoek en innovatie, aan sociale en economische wetenschappen en menswetenschappen, aan de bevordering van het functioneren en de totstandbrenging van de EOR, aan samenwerking met derde landen, aan verantwoorde onderzoeks- en innovatie-inspanningen met inbegrip van de genderdimensie, aan het aantrekkelijker maken van het beroep van onderzoekers en aan het vergemakkelijken van de grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van onderzoekers.

Artikel 13

Horizontale acties

1.   Tussen en binnen de prioriteiten van Horizon 2020 worden koppelingen en dwarsverbanden aangebracht. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling en toepassing van belangrijke ontsluitende en industriële technologieën, aan het slaan van een brug tussen uitvinding en commerciële toepassing, aan interdisciplinair onderzoek en innovatie, aan sociale en economische wetenschappen en menswetenschappen, aan de bevordering van het functioneren en de totstandbrenging van de EOR, aan samenwerking met derde landen, aan verantwoorde onderzoeks- en innovatie-inspanningen met inbegrip van de genderdimensie, aan het aantrekkelijker maken van het beroep van onderzoekers en aan het vergemakkelijken van de grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van onderzoekers.

Motivering

Zoals in paragraaf 34 van het advies staat te lezen, moet de rol van sleuteltechnologieën in een veel breder kader worden gezien dan dat van technologische ontwikkeling. Technologieën moeten met andere woorden meteen al in de O&O-fase worden gekoppeld aan industriële waardeketens en mondiale innovatienetwerken en aan activiteiten om regionale ecosystemen en innovatieclusters te ontwikkelen en de expertise te vergroten. Dit zwaartepunt kan beter worden gedefinieerd als „belangrijke ontsluitende vaardigheden en industriële technologieën”.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 20

Publiek-publieke partnerschappen

Artikel 20

Publiek-publieke partnerschappen

1.   Horizon 2020 draagt bij aan het versterken van publiek-publieke partnerschappen, waarbij acties op regionaal, nationaal en internationaal niveau gezamenlijk ten uitvoer worden gelegd binnen de Unie.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan gezamenlijke programmeringsinitiatieven tussen lidstaten.

1.   Horizon 2020 draagt bij aan het versterken van publiek-publieke partnerschappen, waarbij acties op regionaal, nationaal en internationaal niveau gezamenlijk ten uitvoer worden gelegd binnen de Unie.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan gezamenlijke programmeringsinitiatieven tussen lidstaten.

2.   Publiek-publieke partnerschappen kunnen worden ondersteund binnen of tussen de in artikel 5, lid 2, vermelde prioriteiten, in het bijzonder via:

2.   Publiek-publieke partnerschappen kunnen worden ondersteund binnen of tussen de in artikel 5, lid 2, vermelde prioriteiten, in het bijzonder via:

(a)

een ERA-NET-instrument dat gebruik maakt van subsidies om publiek-publieke partnerschappen te ondersteunen bij hun voorbereiding, het opzetten van netwerkstructuren, het opzetten, uitvoeren en coördineren van gezamenlijke activiteiten, evenals extra financiering van gezamenlijke uitnodigingen en van acties met een transnationaal karakter;

(a)

een ERA-NET-instrument dat gebruik maakt van subsidies om publiek-publieke partnerschappen te ondersteunen bij hun voorbereiding, het opzetten van netwerkstructuren, het opzetten, uitvoeren en coördineren van gezamenlijke activiteiten, evenals extra financiering van gezamenlijke uitnodigingen en van acties met een transnationaal karakter;

(b)

deelname van de Unie aan programma’s die overeenkomstig artikel 185 VWEU door meerdere lidstaten worden opgezet.

(b)

deelname van de Unie aan programma’s die overeenkomstig artikel 185 VWEU door meerdere lidstaten worden opgezet.

Voor de uitvoering van lid 2, onder a), hangt extra financiering af van een significant niveau van voorafgaande financiële verbintenissen, gesloten door de entiteiten die aan de gezamenlijke uitnodigingen en acties deelnemen. Het ERA-NET-instrument kan gepaard gaan met een doelstelling om regels en uitvoeringsmodaliteiten van de gezamenlijke uitnodigingen en acties te harmoniseren. Het kan tevens worden gebruikt om een initiatief op grond van artikel 185 VWEU voor te bereiden.

Voor de uitvoering van lid 2, onder a), hangt extra financiering af van een significant niveau van voorafgaande financiële verbintenissen, gesloten door de entiteiten die aan de gezamenlijke uitnodigingen en acties deelnemen. Het ERA-NET-instrument kan gepaard gaan met een doelstelling om regels en uitvoeringsmodaliteiten van de gezamenlijke uitnodigingen en acties te harmoniseren. Het kan tevens worden gebruikt om een initiatief op grond van artikel 185 VWEU voor te bereiden.

Voor de uitvoering van lid 2, onder b), worden dergelijke initiatieven uitsluitend voorgesteld indien er behoefte bestaat aan een specifieke uitvoeringsstructuur en de deelnemende landen veel belang hechten aan integratie op wetenschappelijk, beleidsmatig en financieel niveau. Daarnaast worden voorstellen voor initiatieven als bedoeld onder b) vastgesteld op basis van alle onderstaande criteria:

Voor de uitvoering van lid 2, onder b), worden dergelijke initiatieven uitsluitend voorgesteld indien er behoefte bestaat aan een specifieke uitvoeringsstructuur en de deelnemende landen veel belang hechten aan integratie op wetenschappelijk, beleidsmatig en financieel niveau. Daarnaast worden voorstellen voor initiatieven als bedoeld onder b) vastgesteld op basis van alle onderstaande criteria:

(a)

duidelijke omschrijving van de na te streven doelstelling en de relevantie ervan voor de Horizon 2020-doelstellingen en bredere beleidsdoelstellingen van de Unie;

(a)

duidelijke omschrijving van de na te streven doelstelling en de relevantie ervan voor de Horizon 2020-doelstellingen en bredere beleidsdoelstellingen van de Unie;

(b)

duidelijke financiële verbintenissen van de deelnemende landen, onder meer over het bundelen van nationale en/of regionale investeringen voor transnationaal onderzoek en innovatie;

(b)

duidelijke financiële verbintenissen van de deelnemende landen, onder meer over het bundelen van nationale en/of regionale investeringen voor transnationaal onderzoek en innovatie;

(c)

de toegevoegde waarde van optreden op het EU-niveau;

(c)

de toegevoegde waarde van optreden op het EU-niveau;

(d)

kritische massa, als het gaat om de omvang en het aantal van de betreffende programma’s, de overeenkomsten tussen activiteiten en in hoeverre ze betrekking hebben op relevant onderzoek;

(d)

kritische massa, als het gaat om de omvang en het aantal van de betreffende programma’s, de overeenkomsten tussen activiteiten en in hoeverre ze betrekking hebben op relevant onderzoek;

(e)

doeltreffendheid van artikel 185 VWEU als de meest geschikte manier om de doelstellingen te verwezenlijken.

(e)

doeltreffendheid van artikel 185 VWEU als de meest geschikte manier om de doelstellingen te verwezenlijken.

Motivering

Om de doelstellingen van Horizon 2020 te bereiken moeten de regio's een actieve rol spelen. Bij de uitwerking van gezamenlijke programmeringsinitiatieven moet meer flexibiliteit aan de dag worden gelegd en moeten de regio's een grotere rol spelen.

Voorts moet de Unie ook kunnen deelnemen aan programma's van de regionale overheden, en niet alleen aan programma's van de lidstaten, conform art. 185 VWEU.

Brussel, 19 juli 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Mercedes BRESSO


(1)  CdR 72/2011 fin.

(2)  CdR 230/2010 fin.

(3)  CdR 67/2011 fin.

(4)  CdR 230/2010 fin.

(5)  CdR 373/2010 fin.

(6)  CdR 70/2011 fin.

(7)  CdR 58/2008 fin.

(8)  COM(2011) 822 final.

(9)  COM(2011) 817 final.