4.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 299/97


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Initiatief „Kansen voor jongeren”

(COM(2011) 933 final)

2012/C 299/18

Rapporteur: de heer JASIŃSKI

De Europese Commissie heeft op 20 december 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Initiatief "Kansen voor jongeren"

COM(2011) 933 final.

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 juni 2012 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 11 en 12 juli 2012 gehouden 482e zitting (vergadering van 12 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 212 stemmen vóór en 1 tegen, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Samenvatting van de aanbevelingen

1.1   Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) onderstreept het nut van het Commissie-initiatief "Kansen voor jongeren", dat tegelijkertijd de aandacht vestigt op de huidige problemen en nader invulling geeft aan de uitgangspunten van de Mededeling "Jeugd in beweging". Het EESC is bereid om samen met de sociale partners en maatschappelijke organisaties mee te werken aan de tenuitvoerlegging van het initiatief en dat in samenwerking met belanghebbenden te promoten.

1.2   Het EESC wijst erop dat het bezuinigingsbeleid (austerity policy) en het ontbreken van een transparant en algemeen aanvaard groeibeleid het welslagen van het initiatief "Kansen voor jongeren" kunnen beïnvloeden. Dat belangrijke initiatief kan nieuwe mogelijkheden voor jongeren creëren, maar zal op zich - als geen rekening wordt gehouden met de beleidscontext - geen enkele nieuwe arbeidsplaats opleveren. Om ervoor te zorgen dat het doeltreffend wordt uitgevoerd, moeten daarom absoluut de juiste financiële en economische randvoorwaarden worden geschapen.

1.3   Het EESC erkent dat de acties ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten een vervolg moeten krijgen. Van groot belang is dat de middelen die de lidstaten hiervoor worden toegewezen, dezelfde omvang houden of indien mogelijk worden verhoogd.

1.4   Gelet op de verschillende prestaties van jongens en meisjes, onderstreept het EESC het belang van adequaat onderwijs, scholing en loopbaanadvies. Daarmee moeten jongeren worden geholpen om betere opleidingen te volgen en betere kwalificaties en vaardigheden op te doen en die scholen te kiezen (zoals een hogeschool of vakschool) die een garantie bieden op het vinden van passend werk.

1.5   Het EESC staat achter de ontwikkeling van vaardigheden die relevant zijn voor de arbeidsmarkt, hetgeen moet gebeuren via actieve samenwerking met de arbeidswereld en onderwijsinstellingen. Het is verheugd over de extra financiële steun van de Commissie voor de programma's "Uw eerste Eures-baan" en "Erasmus voor ondernemers" alsook voor de bevordering van de mobiliteit van jongeren.

1.6   Het EESC erkent het belang van een gedegen ondersteuning van een eerste werkervaring en bijscholing op de arbeidsplaats. Het beaamt dat leerlingplaatsen, stages en vrijwilligersprogramma's belangrijke instrumenten zijn om jongeren in staat te stellen vaardigheden te verwerven en werkervaring op te doen. Leerlingplaatsen, stages en vrijwilligersprogramma's mogen echter niet in de plaats komen van reguliere vormen van werk. In dit licht zijn alle initiatieven waarmee wordt beoogd de kwaliteit van stages te verbeteren belangrijk, zoals het Europese kwaliteitshandvest voor leerlingplaatsen en stages (European Quality Charter on Internships and Apprenticeships).

1.7   Het EESC beklemtoont dat kwaliteitsnormen voor leerlingplaatsen en stages absoluut nodig zijn. Het is dan ook ingenomen met het voornemen van de Commissie om in 2012 een kwaliteitskader te presenteren ter ondersteuning van het aanbod en het volgen van stages van hoge kwaliteit.

1.8   Het EESC wijst erop dat het van grote betekenis is, de sociale partners te betrekken bij de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en bij de uitwerking en uitvoering van en het toezicht op stageregelingen.

1.9   Het EESC erkent het belang van een aanzienlijke verhoging van de begrotingsmiddelen die de Commissie rechtstreeks toewijst aan het Europees vrijwilligerswerk. Ook is het verheugd over de geplande oprichting van een "Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening". Het baart het EESC echter zorgen dat het ontbreekt aan een gedegen evaluatie van de momenteel lopende proeffase van dit initiatief en niet duidelijk is of dat echt wel een vrijblijvend karakter heeft.

1.10   Ook tijdens de eerste baan van werknemers dienen gegarandeerd minimale arbeidsnormen te worden nageleefd. Die normen mogen niet afwijken van die welke voor oudere werknemers gelden. Essentieel in dit verband is een verbod op elke vorm van leeftijdsdiscriminatie. Het EESC wijst eens te meer op de grote betekenis van maatregelen die jongeren moeten helpen aan een vaste, behoorlijk betaalde kwaliteitsbaan waarbij een beroep kan worden gedaan op de sociale voorzieningen, en dat al vanaf het begin van de loopbaan.

1.11   Het EESC benadrukt dat het initiatief "Jeugdgarantie" moet worden geschraagd door een actief arbeidsmarktbeleid om de kloof tussen onderwijs/opleiding en de arbeidsmarkt te verkleinen, zowel voor jonge vrouwen als jonge mannen.

1.12   Het EESC wijst op de in zijn recente advies over de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid geformuleerde concrete voorstellen t.a.v. de wijze waarop de positie van jongeren op de arbeidsmarkt, die sinds de crisis in tal van lidstaten dramatisch is verslechterd, kan worden verbeterd. Hiertoe:

zullen ambitieuze Europese doelstellingen met betrekking tot werkgelegenheid voor jongeren moeten worden vastgelegd;

zal systematisch door alle lidstaten een "jeugdgarantie" ten uitvoer moeten worden gelegd;

zal moeten worden voorzien in extra EU-middelen en zal de toegang hiertoe in landen waar de werkloosheid het ernstigst is, moeten worden vergemakkelijkt;

zullen meer middelen voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid in de EU-begroting moeten worden vrijgemaakt;

zal de toegang van jongeren tot uitkeringen bij werkloosheid moeten worden verbeterd;

zullen onzekere en niet gereguleerde banen in het kader van stages moeten worden tegengegaan;

zal het duale systeem van beroepsopleidingen moeten worden gepromoot als navolgenswaardig voorbeeld in de EU (1).

1.13   Het EESC onderstreept dat er tijdens de uitwerking van het financieel kader voor de jaren 2014-2020 in het bijzonder op moet worden gelet of in het Europees Sociaal Fonds wel gegarandeerd middelen worden bestemd voor jongeren.

1.14   Het creëren van nieuwe kwaliteitsbanen dient een prioriteit te blijven. Overwogen zou kunnen worden om binnen het volgende meerjarig financieel kader een Europese strategie voor jeugdwerkgelegenheid (European Youth Employment Strategy) vast te stellen.

1.15   Het is van groot belang dat de Commissie bereid is een budget vrij te maken voor technische ondersteuning van de lidstaten teneinde hen te helpen de nog beschikbare financiële middelen van de EU te benutten. Daarbij gaat het vooral om middelen uit het Europees Sociaal Fonds, in het kader waarvan de lidstaten voor de periode 2007-2013 nog altijd beschikken over 30 miljard euro aan projectgeld.

2.   Samenvatting van het initiatief van de Commissie - Achterliggende problematiek

2.1   De problemen van jongeren op de arbeidsmarkt hebben een structureel karakter en doen zich al vele jaren voor. Ook vóór de huidige crisis bestonden ze reeds. De economische crisis waarvan sinds 2008 sprake is, heeft deze problemen alleen maar verergerd. De werkloosheid onder 15-24-jarigen is meer dan twee keer zo hoog als de werkloosheid onder de gehele actieve bevolking en bijna drie keer zo hoog als de werkloosheid onder de volwassen actieve bevolking. Tussen 2008 en 2010 is het aantal werkloze Europese jongeren met een miljoen gestegen en inmiddels hebben meer dan 5 miljoen jongeren in de EU geen baan. Alarmerend is dat momenteel één op de vijf mensen in de EU geen werk kan vinden. Nog alarmerender is de toename van de langdurige werkloosheid onder jongeren. Gemiddeld 28 % van de jonge werklozen onder de 25 jaar zit al meer dan 12 maanden zonder werk.

2.2   De Europa 2020-strategie omvat ambitieuze doelstellingen voor de EU waarvan de verwezenlijking moet leiden tot slimme, duurzame en inclusieve economische groei in de Unie. De rol van jongeren is hier van doorslaggevend belang. In het in september 2010 gepubliceerde initiatief "Jeugd in beweging" wordt gesteld dat voor iedereen toegankelijk onderwijs en opleiding van hoog niveau, doeltreffende en duurzame integratie op de arbeidsmarkt, fatsoenlijk en naar behoren betaald werk, en meer mogelijkheden voor mobiliteit essentiële factoren zijn om "jongeren ten volle te betrekken" bij het realiseren van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Fundamenteel is echter de implementatie van het in het kader van de strategie goedgekeurde model.

2.3   De economische crisis blijkt zo ernstig dat de doelstellingen van het initiatief "Jeugd in beweging" tot nu toe niet konden worden gerealiseerd. Erger nog, de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt verslechtert stelselmatig. De EU moet in haar jongeren investeren en onmiddellijke en doeltreffende maatregelen voorstellen om hoge en langdurige jeugdwerkloosheid te voorkomen en te bestrijden. De huidige groeibevorderende maatregelen zijn nodig om nieuwe banen te scheppen, maar op zich niet toereikend om het probleem van de jeugdwerkloosheid aan te pakken.

2.4   Na het eerste Europese semester voor economische governance in 2011 heeft de Commissie in de jaarlijkse groeianalyse voor 2012 de aandacht gevestigd op de eerste duidelijke aanwijzingen dat de lidstaten niet effectief genoeg reageren op de gedane aanbevelingen.

2.5   In het licht van de zich verslechterende werkgelegenheidssituatie voor jongeren, onderneemt de Commissie een nieuwe poging om het tij te keren en is zij gekomen met het initiatief "Kansen voor jongeren", dat in het bijzonder is gericht op jongeren die niet werken en geen onderwijs of een opleiding volgen. Doelstelling van dit initiatief is om de concrete acties van de lidstaten met die van de EU te combineren, waarvan de prioriteiten zijn aangegeven in de Europa 2020-strategie, in de conclusies van de Raad van juni 2011 over de werkgelegenheid voor jongeren en in de aanbeveling van de Raad inzake het beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten.

2.6   Gezien de ernst van de situatie is de Commissie van mening dat de lidstaten, met name die met de hoogste jeugdwerkloosheidscijfers, zonder te wachten op de landenspecifieke aanbevelingen voor 2012 beslissende maatregelen moeten nemen op de volgende vier prioritaire gebieden:

preventie van voortijdig schoolverlaten;

ontwikkeling van vaardigheden die relevant zijn voor de arbeidsmarkt;

ondersteuning van een eerste werkervaring en opleiding op de arbeidsplaats;

toegang tot de arbeidsmarkt: het krijgen van een (eerste) baan.

2.7   De Commissie zal een budget vrijmaken voor technische ondersteuning van de lidstaten om hen te helpen de nog beschikbare financiële middelen van de EU te benutten, vooral die van het Europees Sociaal Fonds, in het kader waarvan voor de periode 2007-2013 nog altijd 30 miljard euro beschikbaar is voor het realiseren van projecten.

2.8   Het initiatief "Kansen voor jongeren" steunt op een sterk partnerschap tussen de lidstaten en de Commissie en moedigt gecoördineerde actie aan teneinde alle belanghebbenden volledig gebruik te laten maken van de financiële steun en instrumenten van de EU.

3.   Algemene opmerkingen van het EESC over de Mededeling van de Commissie

3.1   De Mededeling "Kansen voor jongeren" dient in nauw verband te worden gezien met de aanbevelingen die de Commissie heeft geformuleerd in haar initiatieven voor de Europa 2020-strategie (nl. "Jeugd in beweging" en "Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen"), alsook met de conclusies van de Raad van juni 2011 over de werkgelegenheid voor jongeren en de aanbeveling van de Raad inzake het beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten.

3.2   Het EESC betreurt dat de Commissie ook nu, net als bij het initiatief "Jeugd in beweging", heeft nagelaten om nader invulling te geven aan de sociale en civiele dimensie van de problemen van jongeren in Europa. In het kader van het voorliggende initiatief moet met jongeren worden samengewerkt en hun niet alleen informatie worden verschaft of acties voor hun eigen welzijn worden vastgesteld. Daarom roept het EESC de Commissie nogmaals op om in het initiatief hiertoe de nodige maatregelen op te nemen. Het benadrukt dat jongeren op elk niveau bij de tenuitvoerlegging van het initiatief moeten worden betrokken.

3.3   Sinds de publicatie van de Mededeling "Jeugd in beweging" is de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt in de EU er niet beter op geworden, maar ronduit verslechterd. Het EESC wijst erop dat het macro-economische bezuinigingsbeleid dat de lidstaten voeren in het kader van de nieuwe economische governance, en het ontbreken van een transparant en algemeen aanvaard groeibeleid het welslagen van het initiatief "Kansen voor jongeren" kunnen beïnvloeden. De lidstaten moeten in de maatregelen die zij in het kader van hun strikte begrotingsbeleid nemen, rekening houden met de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarktsituatie van jongeren. Volgens het EESC kan dit belangrijke initiatief derhalve nieuwe mogelijkheden voor jongeren creëren, maar zal het op zich - als geen rekening wordt gehouden met de beleidscontext - geen enkele nieuwe arbeidsplaats opleveren. Om ervoor te zorgen dat het doeltreffend wordt uitgevoerd, moeten daarom absoluut de juiste financiële en economische randvoorwaarden worden geschapen. Bij alle maatregelen ter bestrijding van de economische crisis en staatsschulden moet erop worden gelet dat deze de stimulering van de vraag en de werkgelegenheid tijdens en na de crisis niet tegenwerken, en dat sociale knelpunten worden tegengegaan. Er zal vooral moeten worden gezorgd voor overheidsinvesteringen in het actieve arbeidsmarktbeleid en in onderwijs en beroepsopleidingen.

3.4   Het EESC onderstreept dat het uitblijven van onmiddellijke en effectieve maatregelen om de arbeidsmarktsituatie in de EU te verbeteren, verschijnselen die met arbeidsmigratie verband houden, zoals verspilling van talent (brain waste) en hersenvlucht (brain drain), alleen maar zal verergeren. Dat betekent niet alleen een - vaak definitief - verlies aan publieke middelen die zijn geïnvesteerd in onderwijs, maar ook een verlies aan menselijk kapitaal, zowel op het niveau van de lidstaten als van de EU.

3.5   In dit licht bezien staat het EESC positief tegenover het nieuwe initiatief van de Commissie, dat tegelijkertijd de aandacht vestigt op de huidige problemen en nader invulling geeft aan de uitgangspunten van de Mededeling "Jeugd in beweging". De meerwaarde van de Mededeling "Kansen voor jongeren" bestaat erin dat deze zich richt op concrete maatregelen die de lidstaten kunnen nemen, en erop wijst welke mogelijkheden voor financiële ondersteuning er bestaan. Dat kan volgens het EESC de opleidings- en arbeidsmarktsituatie van jongeren flink helpen verbeteren.

3.6   Doel van de Commissiemededeling is om de lidstaten ertoe aan te sporen, onmiddellijk concrete correctieve maatregelen op werkgelegenheidsgebied te nemen, de werkgelegenheidsproblemen van jongeren (m.n. van hen die niet werken en geen onderwijs of een opleiding volgen, de zogenaamde NEET-groep) in verband te brengen met onderwijs en opleiding, en de wetgeving te verbeteren en aan te scherpen, gelet op het vaak nauwe verband tussen het verschijnsel NEET en de grijze economie.

3.7   Preventie van voortijdig schoolverlaten

3.7.1   Het EESC is ingenomen met het nieuwe initiatief ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten. Het meent dat het, met name in een aantal lidstaten, van bijzonder groot belang is om het percentage leerlingen dat voortijdig stopt met school, te verminderen. Dat is tevens een van de voornaamste doelstellingen van de Europa 2020-strategie (2) De desbetreffende acties dienen een vervolg te krijgen. Te dien einde moeten de middelen die de lidstaten hiervoor worden toegewezen, dezelfde omvang houden of indien mogelijk worden verhoogd en moeten maatregelen worden genomen om het onderwijsaanbod aantrekkelijker te maken. Het EESC wijst er ook op dat onderwijsstelsels inclusiever dienen te worden.

3.7.2   Het EESC is het met de Commissie eens dat hier onmiddellijke actie - d.w.z. via reïntegratie via opleiding - van essentieel belang is. Derhalve roept het de lidstaten op onverwijld adequate maatregelen te nemen om het percentage voortijdige schoolverlaters te verminderen tot 10 %. Momenteel bedraagt dat percentage in de EU gemiddeld 14 %.

3.8   Ontwikkeling van vaardigheden die relevant zijn voor de arbeidsmarkt - Mobiliteit

3.8.1   Het EESC beaamt dat de ontwikkeling van vaardigheden die relevant zijn voor de arbeidsmarkt, absoluut van doorslaggevend belang is voor de arbeidsintegratie van jongeren. Het allerbelangrijkste in dit verband is om de arbeidswereld en onderwijsinstellingen dichter bij elkaar te brengen. Met name duale opleidingsstelsels moeten daarbij een grote rol spelen. Het EESC wijst hier ook op het belang van de stimulering van ondernemerschap en van de samenwerking tussen bedrijfsleven (landbouw, industrie, dienstensector) en onderwijs op alle niveaus. Tegelijkertijd benadrukt het de bredere maatschappelijke betekenis van onderwijs, die verder reikt dan de behoeften van de markt. In dit verband is het belangrijk dat in lesprogramma's aandacht wordt geschonken aan arbeidsrechtelijke vraagstukken en ervoor wordt gezorgd dat jongeren leren welke mogelijkheden de EU op dit vlak biedt. Een en ander zou jongeren nog vóór hun intrede op de arbeidsmarkt bewuster maken van bepaalde zaken en ertoe leiden dat ze zich meer met Europa gaan identificeren.

3.8.2   Het EESC vestigt de aandacht op de richtsnoeren uit het communiqué van Brugge over intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor de periode 2011-2020. Europa heeft flexibele en kwalitatief goede stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding nodig waarmee aan de huidige en toekomstige behoeften kan worden beantwoord. Levenslange begeleiding op het gebied van onderwijs, opleiding en werk, kan een effectieve manier zijn om het initiatief meer effect te laten sorteren en is met name relevant tegen de achtergrond van het probleem van de hersenvlucht.

3.8.3   De instrumenten ter bevordering van de mobiliteit van jongeren moeten worden versterkt. Het EESC staat achter het initiatief van de Commissie om samen met het Europees Parlement een doelgerichte arbeidsmobiliteitsregeling op te zetten met als doel jongeren te helpen bij het vinden van een baan in een andere lidstaat en bedrijven te helpen bij het vervullen van knelpuntvacatures. Het EESC vindt het essentieel om steun te verlenen aan vreemdetalenonderwijs en training in informatie- en communicatietechnologieën (ICT).

3.8.4   Het EESC kan zich vinden in het initiatief van de Commissie voor financiële steun in het kader van het programma "Uw eerste Eures-baan". Het doel van dat programma is circa 5 000 jongeren te helpen om in 2012-2013 in een andere lidstaat werk te vinden. Het EESC zal de proeffase van dit programma nauwgezet volgen met het oog op de verdere ontwikkeling ervan.

3.8.5   Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om 3 miljoen euro van de voor technische hulp bestemde ESF-gelden te benutten voor ondersteuning van de lidstaten bij het opzetten van subsidieregelingen voor jonge startende ondernemers en sociale ondernemers. Van grote betekenis is ook de financiering in 2012 van ongeveer 600 extra uitwisselingen in het kader van het programma "Erasmus voor ondernemers".

3.8.6   Het EESC vindt echter dat in de Mededeling onvoldoende aandacht wordt geschonken aan de financiële problemen m.b.t. de rechtstreekse steun voor jongeren die een eigen onderneming willen opzetten (tekort aan de daarvoor benodigde middelen en de beperkte toegankelijkheid ervan). Het gaat hier zowel om steun die afkomstig is uit Europese fondsen als om steun die wordt verleend door de lidstaten. Volgens het EESC kan dergelijke steun een sleutelrol spelen bij het verminderen van de jeugdwerkloosheid.

3.9   Ondersteuning van een eerste werkervaring en opleiding op de arbeidsplaats

3.9.1   Het EESC beaamt dat leerlingplaatsen en stages belangrijke instrumenten zijn om jongeren in staat te stellen vaardigheden te verwerven en werkervaring op te doen. Beide zouden dan ook terug te vinden moeten zijn in een strategie voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Door als bedrijf in jonge werknemers te investeren en hen als waardevol kapitaal te beschouwen, zullen deze zich aanzienlijk meer inzetten voor het functioneren van de onderneming.

3.9.2   Het EESC wijst in dit verband ook op het belang van een actief arbeidsmarktbeleid en betere diensten voor arbeidsbemiddeling. Jongeren moeten op school reeds loopbaanadvies krijgen, waarbij moet worden gekeken naar alle sectoren (landbouw, industrie en dienstensector).

3.9.3   Het EESC vindt het zeer goed dat de Commissie in 2012 een bedrag van 1,5 miljoen euro uittrekt voor een campagne om bedrijven bewuster te maken van het belang van "Erasmus"- en "Leonardo da Vinci"-plaatsingen.

3.9.4   Het EESC beklemtoont echter dat kwaliteitsnormen voor leerlingplaatsen en stages absoluut nodig zijn. Er zou een Europees regelgevingskader voor stages moeten worden vastgesteld. Het is dan ook ingenomen met het voornemen van de Commissie om in 2012 een kwaliteitskader te presenteren ter ondersteuning van het aanbod en het volgen van stages van hoge kwaliteit, waaronder een EU-panorama voor werkstages ter vergroting van de transparantie van de voorwaarden voor stagiairs in de gehele EU.

3.9.5   Stages mogen niet in de plaats komen van reguliere vormen van werk. Ze moeten jongeren de kans geven vaardigheden op te doen die onmisbaar zijn voor een vlotte integratie op de arbeidsmarkt. Stagiairs moeten een behoorlijke financiële vergoeding krijgen voor het verrichten van feitelijke arbeidstaken op hun stageplek. Als dergelijke vergoedingen zeer laag zijn of ontbreken, wordt arbeidsmarktsegmentatie in de hand gewerkt. Doeltreffende stages die zijn afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt, vereisen dat de sociale partners worden betrokken bij de planning, organisatie, uitvoering en financiering ervan.

3.9.6   Het EESC zal alle initiatieven om de kwaliteit van stages te verbeteren nauwlettend volgen en ondersteunen, zoals het door het Europees Jeugdforum voorgestelde Europese kwaliteitshandvest voor leerlingplaatsen en stages (European Quality Charter on Internships and Apprenticeships), teneinde de civiele dialoog over de vaststelling van passende regelgeving op dit vlak te stimuleren.

3.9.7   Het EESC is er zeer mee ingenomen dat de Europese sociale partners in 2010 een raamovereenkomst inzake toegankelijke arbeidsmarkten (inclusive labour markets) hebben afgesloten. Het wijst erop dat arbeidsmarktintegratie in belangrijke mate afhangt van de volgende, in deze overeenkomst genoemde factoren: a) omgevingsfactoren (die verband houden met de economische en arbeidsmarktsituatie en vaak integratiebelemmerend werken), b) werkgerelateerde factoren, en c) individuele factoren (zoals vaardigheden, kwalificaties en opleidingsniveau, motivatie, talenkennis, gezondheidstoestand en handicaps, en herhaaldelijke of langdurige werkloosheid). De sociale partners in de lidstaten zouden de raamovereenkomst onverwijld moeten implementeren en met name uitvoering moeten geven aan de doelstelling om het aantal stage- en leerlingplaatsen van hoge kwaliteit te vergroten.

3.9.8   Het EESC wijst op de noodzaak van één Europees vaardighedenpaspoort, d.w.z. één instrument waarin alle kwalificaties en vaardigheden die zijn verworven in het formeel, informeel en niet-formeel onderwijs, terug te vinden zijn.

3.9.9   Het EESC onderstreept het belang van de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden m.b.t. leerlingplaatsen voor jongeren en is tevreden dat de Commissie onmiddellijk 1,3 miljoen euro aan ESF-gelden uittrekt om te helpen bij het creëren van leerlingplaatsen.

3.9.10   Van bijzonder groot belang in dit verband zijn de ervaringen van de lidstaten die duale opleidingsstelsels hebben ingevoerd. Het voordeel van dergelijke stelsels is dat traditioneel onderwijs wordt gecombineerd met de praktische toepassing van het op school geleerde in een werkomgeving. Daardoor krijgen leerlingen de kans de vaardigheden en competenties te ontwikkelen waar de arbeidsmarkt om vraagt. Het EESC benadrukt dat het van grote betekenis is, de sociale partners te betrekken bij de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en bij de uitwerking en uitvoering van en het toezicht op stageregelingen. Het is dan ook ingenomen met de door de Commissie voorgestelde richtsnoeren ter zake. Er zal moeten worden bekeken in hoeverre het duale leersysteem waarin ondernemingspraktijk en schoolonderwijs samen de beroepsopleiding uitmaken, kan worden overgedragen op andere landen.

3.9.11   Het EESC erkent het belang van een aanzienlijke verhoging van de begrotingsmiddelen die de Commissie rechtstreeks toewijst aan het Europese vrijwilligerswerk. Doel daarvan is om in 2012 ten minste 10 000 plaatsen voor vrijwilligerswerk te creëren. Ook is het verheugd over de geplande oprichting van een "Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening". Het baart het EESC echter zorgen dat het ontbreekt aan een gedegen evaluatie van de momenteel lopende proeffase van dit initiatief en niet duidelijk is of dat wel echt een vrijblijvend karakter heeft. Net als bij stages moet er ook bij vrijwilligerswerk op worden gelet dat dit van hoge kwaliteit is.

3.9.12   Het EESC zal de uitwisseling en verspreiding ondersteunen van ervaringen en informatie m.b.t. nationale langlopende vrijwilligersprogramma's. Zulke programma's, die in een aantal lidstaten met succes zijn ingevoerd, komen de beroepsoriëntatie ten goede en bieden jongeren de kans een eerste werkervaring op te doen.

3.10   Toegang tot de arbeidsmarkt: het krijgen van een (eerste) baan

3.10.1   De eerste baan is van een niet te overschatten betekenis voor toekomstig inkomen, verdere loopbaan en pensioen. Meteen vanaf het begin van de eerste baan dienen gegarandeerd minimale arbeidsnormen te worden nageleefd. Deze normen mogen niet afwijken van die welke voor oudere werknemers gelden. Essentieel in dit verband is een verbod op elke vorm van leeftijdsdiscriminatie. Het EESC wijst er eens te meer op dat het belang van maatregelen die jongeren al vanaf het begin van hun beroepsleven moeten helpen aan een vaste, behoorlijk betaalde kwaliteitsbaan, niet mag worden onderschat (3). Nagedacht zou moeten worden over stimuleringsregelingen voor kleine en middelgrote ondernemingen die jonge werknemers die aan hun eerste baan bezig zijn, een vast contract bieden.

3.10.2   De Commissie pleit ervoor de rigiditeit van vaste arbeidscontracten te verminderen, maar daarbij zou ze ook oog moeten hebben voor de gevaren die dat met zich mee kan brengen. Tijdelijke arbeidscontracten - die jongeren maar al te vaak hebben, vooral aan het begin van hun loopbaan - hebben geleid tot het ontstaan van een tweedeling op de arbeidsmarkt (arbeidsmarktsegmentatie). Tijdelijke werknemers leven in onzekerheid, lopen het risico werkloos te raken en hebben weinig carrièremogelijkheden. De tweedeling op de arbeidsmarkt is een bijzonder groot probleem aan het worden voor jongeren en kan ertoe leiden dat zij zich - als werknemers met een permanent onzekere toekomst - constant staande moeten proberen te houden. Dit kan het verdere verloop van hun loopbaan negatief beïnvloeden. De segmentatie van de arbeidsmarkt, die van jongeren tweederangs werknemers maakt, kenmerkt zich ook door slechtere arbeidsvoorwaarden en carrièreperspectieven. Het EESC raadt af om gebruik te maken van oplossingen die geen zekerheid bieden en uitzichtloos zijn. In plaats van in te zetten op onzekere banen moeten er maatregelen worden genomen om te verhinderen dat slecht betaalde tijdelijke banen met onvoldoende sociale zekerheid voor jongeren de norm worden.

3.10.3   Stabiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt zijn niet alleen belangrijk voor werknemers, maar ook voor werkgevers. De productiviteit neemt daardoor namelijk toe, wat het concurrentievermogen van ondernemingen, sectoren en branches bevordert. Het is dan ook belangrijk iedereen ervan te doordringen dat wat de stabiliteit van werk betreft, tijdelijk contracten in feite duurder voor werkgevers zijn dan vaste contracten.

3.10.4   Het EESC wijst op de in zijn recente advies over de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid geformuleerde concrete voorstellen t.a.v. de wijze waarop de positie van jongeren op de arbeidsmarkt, die sinds de crisis in tal van lidstaten dramatisch is verslechterd, kan worden verbeterd. Hiertoe:

zullen ambitieuze Europese doelstellingen met betrekking tot werkgelegenheid voor jongeren moeten worden vastgelegd;

zal systematisch door alle lidstaten een "jeugdgarantie" ten uitvoer moeten worden gelegd;

zal moeten worden voorzien in extra EU-middelen en zal de toegang hiertoe in landen waar de werkloosheid het ernstigst is, moeten worden vergemakkelijkt;

zullen meer middelen voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid in de EU-begroting moeten worden vrijgemaakt;

zal de toegang van jongeren tot uitkeringen bij werkloosheid moeten worden verbeterd;

zullen onzekere en niet gereguleerde banen in het kader van stages moeten worden tegengegaan;

zal het duale systeem van beroepsopleidingen moeten worden gepromoot als navolgenswaardig voorbeeld in de EU.

3.11   De lidstaten en de arbeidsmarktactoren zouden zich aanzienlijk meer moeten inspannen om uitvoering te geven aan de "Jeugdgarantie", zodat jongeren binnen vier maanden na het verlaten van de school werk hebben, onderwijs volgen of zich (her)scholen; dit is met name van belang voor voortijdige schoolverlaters en andere kwetsbare groepen jongeren. De Commissie moet de lidstaten effectief aansporen om dit initiatief snel te implementeren.

3.12   De acties van de lidstaten en arbeidsmarktactoren hebben de situatie van jongeren tot nu toe niet verbeterd. De tenuitvoerlegging van de "Jeugdgarantie" laat dat duidelijk zien. Het EESC is dan ook ingenomen met het initiatief van de Commissie om 4 miljoen euro uit te trekken voor ondersteuning van de lidstaten bij het opzetten van "jeugdgarantiestelsels". Het EESC wil in dit verband nog eens wijzen op zijn eis dat de lidstaten onmiddellijk dienen vast te stellen welke belemmeringen de totstandkoming van een "jeugdgarantie" in de weg staan, en dat ze in het kader van de nationale hervormingsplannen concrete doelstellingen en maatregelen moeten formuleren.

3.13   Het EESC benadrukt dat het initiatief "Jeugdgarantie" moet worden geschraagd door een actief arbeidsmarktbeleid om de kloof tussen onderwijs/opleiding en de arbeidsmarkt te verkleinen, zowel voor jonge vrouwen als voor jonge mannen. Daarbij moet tevens de situatie van migranten, nationale en etnische minderheden en gehandicapten in aanmerking worden genomen, alsook de kennis, competenties, vaardigheden en ervaring van oudere en gepensioneerde werknemers.

3.14   Nog altijd zijn er in de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de EU geen concrete doelstellingen m.b.t. de werkgelegenheid van jongeren opgenomen. Het EESC herhaalt dan ook zijn eis tot formulering van goed meetbare EU-streefdoelen, m.n. waar het gaat om een significante verlaging van de jeugdwerkloosheid en om een "jeugdgarantie".

3.15   Het is van buitengewoon groot belang dat de Commissie bereid is, een budget vrij te maken voor technische ondersteuning van de lidstaten, teneinde hen te helpen de nog beschikbare financiële middelen van de EU te benutten. Daarbij gaat het vooral om middelen uit het Europees Sociaal Fonds, in het kader waarvan de lidstaten voor de periode 2007-2013 nog altijd beschikken over 30 miljard euro aan projectgeld. De Commissie moet de lidstaten beslist stimuleren om dit bedrag onverwijld en volledig te benutten.

3.16   Het EESC roept de Commissie op om de lidstaten duidelijk te maken dat deze middelen vooral moeten worden gebruikt voor projecten t.b.v. jongeren. De Commissie moet de lidstaten er ook op wijzen dat de sociale partners, hun jeugdorganisaties (indien bestaand) en ngo's die de belangen van jongeren behartigen, steeds moeten worden betrokken bij de verdeling van deze middelen en de daadwerkelijke toekenning daarvan.

3.17   Het EESC onderstreept dat er tijdens de uitwerking van het financieel kader voor de jaren 2014-2020 in het bijzonder op moet worden gelet of in het Europees Sociaal Fonds wel gegarandeerd middelen worden bestemd voor jongeren, m.n. voor hen die niet werken en geen onderwijs of een opleiding volgen (de NEET-groep). In dit verband zij erop gewezen dat het verschijnsel NEET vaak nauw verband houdt met de grijze economie. Het EESC benadrukt dat zowel nu als in de toekomst nood is aan een langdurige, stabiele en systematische financieringsformule waar een groot deel van het maatschappelijk middenveld gebruik van kan maken.

3.18   Het creëren van nieuwe kwaliteitsbanen dient een prioriteit te blijven. Overwogen zou kunnen worden om binnen het volgende meerjarig financieel kader een Europese strategie voor jeugdwerkgelegenheid (European Youth Employment Strategy) vast te stellen. De voor deze strategie bestemde middelen zouden moeten worden benut voor de ondersteuning van ondernemingen, maatschappelijke organisaties, overheden en andere werkgevers die nieuwe banen van hoge kwaliteit voor jongeren creëren.

Brussel, 12 juli 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie de concrete aanbevelingen in hoofdstuk 5 van EESC-advies (PB C 143 van 22.05.2012, blz. 94).

(2)  EESC-advies over de Mededeling "Jeugd in beweging" (PB C 132 van 03.05.2011, blz. 55).

(3)  EESC-advies over de Mededeling "Jeugd in beweging" (PB C 132 van 03.05.2011, blz. 55).