31.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 229/112


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde maatregelen die met het oog op de instandhouding van de visbestanden worden genomen ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten

(COM(2011) 888 final — 2011/0434 (COD))

2012/C 229/21

Rapporteur: Gabriel SARRÓ IPARRAGUIRRE

Respectievelijk op 17 januari 2012 en 19 januari 2012 en in overeenstemming met artikel 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Europees Parlement en de Raad beslist om het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde maatregelen die met het oog op de instandhouding van de visbestanden worden genomen ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten

COM(2011) 888 final — 2011/0434 (COD).

De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, keurde het advies goed op 11 mei 2012.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 23 en 24 mei 2012 gehouden 481e zitting (vergadering van 23 mei 2012) dit advies met 149 stemmen vóór en geen tegen, bij 11 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies

1.1   Het EESC sluit zich volledig aan bij het voorstel voor een verordening, en feliciteert de Commissie met haar beslissing om het voorstel in te dienen en spoort haar aan om het strikt toe te passen.

1.2   Het EESC is van mening dat de landen die niet-duurzame visserij toelaten duidelijk gedefinieerd zijn. Desondanks is het van mening dat de voorwaarde uit artikel 3, lid 1, onder b), tweede alinea, aan het eind zou moeten luiden: „aanleiding geven tot visserijactiviteiten die het bestand onder het peil zouden brengen dat de maximale duurzame opbrengst oplevert of kan opleveren”.

2.   Achtergrond

2.1   Krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (hierna „UNCLOS” genoemd) en de Overeenkomst van de Verenigde Naties van 4 augustus 1995 voor de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden (hierna de „VN-Visbestandenovereenkomst” genoemd) is het nodig dat alle landen met vloten die de bestanden in kwestie exploiteren, met elkaar samenwerken.

2.2   Deze samenwerking kan plaatsvinden in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).

2.3   Zijn de ROVB's niet bevoegd voor het betrokken bestand, dan kunnen de landen met een belang bij de desbetreffende visserijtak ad-hocregelingen aangaan.

3.   Inleiding

3.1   Het voorstel voor een verordening is gericht op derde landen met een belang bij een visserijtak die vis van bestanden met een gemeenschappelijk belang voor die landen en voor de Unie vangt, die, zonder rekening te houden met de bestaande vispatronen en/of de rechten, plichten en belangen van andere landen en van de Unie, visserijactiviteiten verrichten die de duurzaamheid van de betrokken bestanden in gevaar brengen, en niet met de Unie samenwerken aan het beheer van deze bestanden.

3.2   Om deze landen ertoe aan te zetten om de instandhouding van deze bestanden te bevorderen, worden er in het voorstel voor de verordening specifieke door de Unie te treffen maatregelen bepaald.

3.3   Het kader voor de vaststelling van deze maatregelen heeft tot doel de langetermijnduurzaamheid van visbestanden van gemeenschappelijk belang voor de Europese Unie en die derde landen te waarborgen.

3.4   Voor de toepassing van deze maatregelen wordt in het voorstel vastgelegd onder welke voorwaarden een land wordt aangemerkt als een land dat niet-duurzame visserij toelaat, en volgens welk proces het land het recht krijgt om gehoord te worden en de gelegenheid krijgt om corrigerende maatregelen te nemen. Er moet van te voren worden nagegaan welke gevolgen de maatregelen kunnen hebben op ecologisch, economisch, sociaal en handelsgebied en de toepassing ervan dient snel te worden beëindigd wanneer het land in kwestie het nodige heeft gedaan om bij te dragen tot de instandhouding van het bestand van gemeenschappelijk belang.

3.5   Aangezien de EU een lucratieve afzetmarkt voor visserijproducten is, heeft zij een bijzondere verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de verplichting tot samenwerking door die landen wordt nagekomen. Het voorstel voor een verordening voorziet daarom in de mogelijkheid om snel en doeltreffend handelsgerelateerde maatregelen te treffen tegen landen die verantwoordelijk zijn voor maatregelen en praktijken die tot overexploitatie van de visbestanden leiden.

3.6   Daartoe worden beperkingen voorgesteld van de invoer van vangsten van vaartuigen die onder de verantwoordelijkheid van een land dat niet-duurzame visserij toelaat, vissen op een bestand van gemeenschappelijk belang, maar ook van de levering van havendiensten aan dergelijke vaartuigen, behalve in dwingende noodgevallen. Ook moet worden voorkomen dat een EU-vissersvaartuig of EU-visserijapparatuur wordt gebruikt om onder de verantwoordelijkheid van een land dat niet-duurzame visserij toelaat, te vissen op bestanden van gemeenschappelijk belang.

3.7   In het voorstel wordt omschreven welke soorten maatregelen kunnen worden genomen en worden de algemene voorwaarden voor de vaststelling van deze maatregelen bepaald om ervoor te zorgen dat deze op objectieve criteria stoelen en billijk, kosteneffectief en conform het internationale recht zijn, en met name conform de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie.

3.8   Om ervoor te zorgen dat de maatregelen doeltreffend en samenhangend zijn, wordt rekening gehouden met Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

3.9   Tot slot is de Commissie van mening dat haar, teneinde uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, uitvoeringsbevoegdheden moeten worden verleend, die moeten worden uitgeoefend middels uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

3.10   Om redenen van urgentie worden de besluiten over het beëindigen van de toepassing van de maatregelen vastgesteld middels onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen zoals bedoeld in de hiervoor genoemde verordening.

3.11   Het EESC sluit zich volledig aan bij de maatregelen die worden voorgesteld in het voorstel voor een verordening.

4.   Analyse van het voorstel en opmerkingen van het Comité

4.1   Doel en toepassingsgebied

4.1.1   In het voorstel voor een verordening wordt een kader ingesteld voor de vaststelling van bepaalde maatregelen ten aanzien van de visserijactiviteiten en het visserijbeleid van derde landen, om de langetermijnduurzaamheid van visbestanden van gemeenschappelijk belang voor de Europese Unie en die derde landen te waarborgen.

4.1.2   Er wordt in dat verband, en in overeenstemming met het UNCLOS, gekeken naar alle visbestanden waarvan de langetermijnduurzaamheid van gemeenschappelijk belang kan zijn voor de Europese Unie en die derde landen, en waarvan het beheer verzekerd wordt via het gezamenlijke optreden van beiden.

4.1.3   De maatregelen die krachtens dit voorstel worden aangenomen, zullen kunnen worden toegepast in alle gevallen waarin samenwerking met de Unie voor het gezamenlijke beheer van visbestanden van gemeenschappelijk belang vereist is, ook wanneer zulke samenwerking plaatsvindt in het kader van een ROVB of een vergelijkbaar orgaan.

4.2   Landen die niet-duurzame visserij toelaten

4.2.1   Een derde land kan als een land dat niet-duurzame visserij toelaat, worden omschreven indien:

4.2.1.1

het land niet met de Unie samenwerkt bij het beheren van een bestand van gemeenschappelijk belang overeenkomstig de bepalingen van het UNCLOS die in punt 2.1 van dit ontwerpadvies vermeld zijn, en

4.2.1.2

het land geen maatregelen voor visserijbeheer heeft vastgesteld, of

4.2.1.3

dergelijke maatregelen heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de rechten, plichten en belangen van andere partijen, waaronder de Europese Unie, en die maatregelen voor visserijbeheer aanleiding geven tot visserijactiviteiten die het bestand onder het peil zouden brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, wanneer deze maatregelen worden bekeken in combinatie met maatregelen die de Unie autonoom of in samenwerking met andere landen heeft genomen.

4.2.1.4

Het peil van de bestanden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, wordt bepaald op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

4.2.2   Het EESC is van mening dat de landen die niet-duurzame visserij toelaten duidelijk gedefinieerd zijn. Desondanks is het van mening dat de voorwaarde uit artikel 3, lid 1, onder b), tweede alinea, aan het eind zou moeten luiden: „aanleiding geven tot visserijactiviteiten die het bestand onder het peil zouden brengen dat de maximale duurzame opbrengst oplevert of kan opleveren”.

4.3   Maatregelen die kunnen worden vastgesteld ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten

4.3.1   De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen de volgende maatregelen ten aanzien van die landen vaststellen:

4.3.1.1

de landen die niet-duurzame visserij toelaten, als zodanig aanmerken;

4.3.1.2

waar nodig, de specifieke vloten waarop bepaalde maatregelen van toepassing zijn, noemen;

4.3.1.3

kwantitatieve beperkingen vaststellen voor de invoer in de Unie van vis, en visserijproducten vervaardigd van of met die vis, die afkomstig is van een bestand van gemeenschappelijk belang en die gevangen is onder de controle van een land dat niet-duurzame visserij toelaat; dit verbod heeft ook betrekking op de invoer in de Unie uit eender welk ander land van vis die afkomstig is van een bestand van gemeenschappelijk belang of producten vervaardigd van of met die vis;

4.3.1.4

kwantitatieve beperkingen vaststellen voor de invoer in de Unie van vis van samen met de doelsoort gevangen soorten, en van visserijproducten vervaardigd van of met die vis, die gevangen is in dezelfde omstandigheden zoals vermeld in het vorige punt; ook wordt het verbod op invoer van vis van samen met de doelsoort gevangen soorten in het kader van visserij van gemeenschappelijk belang door het land dat niet-duurzame visserij toelaat, uitgebreid naar alle andere landen;

4.3.1.5

beperkingen opleggen op het gebruik van EU-havens door vaartuigen die de vlag van een land dat niet-duurzame visserij toelaat, voeren en een bestand van gemeenschappelijk belang bevissen, en door vaartuigen die vis en visserijproducten vervoeren die afkomstig zijn van een bestand van gemeenschappelijk belang en zijn bovengehaald hetzij door vaartuigen die de vlag voeren van een land dat niet-duurzame visserij toelaat, hetzij door vaartuigen die een machtiging van een dergelijk land hebben gekregen, maar een andere vlag voeren; dergelijke beperkingen zijn in gevallen van overmacht of in noodsituaties in de zin van de bepalingen van UNCLOS voor zulke situaties niet van toepassing op de diensten die strikt noodzakelijk zijn om dergelijke gevallen of situaties op te vangen;

4.3.1.6

de aankoop, door EU-marktdeelnemers, van vissersvaartuigen die de vlag voeren van een land dat niet-duurzame visserij toelaat, verbieden;

4.3.1.7

het omvlaggen van vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, naar een land dat niet-duurzame visserij toelaat, verbieden;

4.3.1.8

lidstaten mogen geen toestemming verlenen voor het sluiten van charterovereenkomsten met marktdeelnemers uit die landen;

4.3.1.9

de uitvoer naar die landen verbieden van vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en voor de bevissing van bestanden van gemeenschappelijk belang benodigde visserijapparatuur en voorraden;

4.3.1.10

onderdanen van een lidstaat en van een land dat niet-duurzame visserij toelaat, mogen geen particuliere handelsovereenkomsten sluiten op grond waarvan een vissersvaartuig dat de vlag van die lidstaat voert, toestemming krijgt om de vangstmogelijkheden van het andere land te benutten, en

4.3.1.11

het verbieden om gezamenlijke visserijactiviteiten te verrichten waarbij vissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, samenwerken met vissersvaartuigen die de vlag voeren van een van die landen.

4.3.2   Het Comité is van mening dat al deze maatregelen ervoor zullen zorgen dat landen die niet-duurzame visserij toelaten, die visserij in de toekomst niet meer toelaten. Voorts is het van mening dat dit de meest doeltreffende maatregelen zijn die de Unie kan aannemen en feliciteert het daarom de Commissie met haar beslissing om dit voorstel voor een verordening in te dienen, waarin de maatregelen uit de Verordening tegen illegale visvangst uitgebreid en ontwikkeld worden, en spoort het haar aan om deze verordening strikt toe te passen en om het nodige toezicht uit te oefenen op die toepassing. Het Comité waarschuwt de Commissie dat zij deze verordening zonder aarzelen moet blijven toepassen, ongeacht eventuele verzoeken bij de Wereldhandelsorganisatie, aangezien dit de uitgelezen manier is om de langetermijnduurzaamheid van de visbestanden van gemeenschappelijk belang voor de Europese Unie en derde landen te waarborgen.

4.4   Algemene vereisten voor op grond van dit voorstel voor een verordening vastgestelde maatregelen

4.4.1   De algemene vereisten zijn:

4.4.1.1

dat de op grond van deze verordening vastgestelde maatregelen altijd betrekking hebben op de instandhouding van bestanden van gemeenschappelijk belang en samen gelden met beperkingen van de visserij door EU-vaartuigen of met in de EU geldende productie- en consumptiebeperkingen voor vissoorten en visserijproducten vervaardigd van of met die vissoorten, waarvoor op grond van deze verordening maatregelen zijn vastgesteld; wat samen met de doelsoort gevangen soorten betreft, mogen deze beperkingen slechts gelden wanneer deze soorten gevangen zijn terwijl op het bestand van gemeenschappelijk belang werd gevist;

4.4.1.2

dat de maatregelen in overeenstemming zijn met de verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten waarbij de EU partij is, en met andere ter zake relevante internationaalrechtelijke bepalingen;

4.4.1.3

dat de vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met de maatregelen die reeds op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 betreffende illegale visvangst zijn genomen;

4.4.1.4

dat de vastgestelde maatregelen niet worden toegepast op een manier die discriminatie tussen landen waar soortgelijke omstandigheden gelden, of een verholen beperking van de internationale handel zou inhouden, en

4.4.1.5

dat de Commissie evalueert welke effecten deze maatregelen hebben op ecologisch, economisch, sociaal en handelsniveau.

4.4.1.6

De vastgestelde maatregelen moeten een adequaat systeem voor de handhaving ervan door de bevoegde autoriteiten omvatten.

4.4.2   Het EESC is van mening dat deze vereisten logisch zijn, en hecht er bijgevolg zijn goedkeuring aan.

4.5   Procedures die voorafgaan aan de vaststelling van maatregelen

4.5.1   Wanneer de Commissie het noodzakelijk acht op grond van het voorstel maatregelen vast te stellen, meldt zij dat van te voren aan het betrokken land, waarbij zij haar redenen aangeeft en bepaalt welke maatregelen op grond van deze verordening ten aanzien van dat land kunnen worden genomen. Alvorens maatregelen vast te stellen, geeft de Commissie het betrokken derde land tevens een redelijke kans om schriftelijk op de melding te reageren en de situatie recht te zetten.

4.6   Periode van toepassing van de maatregelen

4.6.1   De toepassing van op grond van deze verordening vastgestelde maatregelen wordt beëindigd wanneer het land in kwestie adequate corrigerende maatregelen neemt die zijn afgesproken in het kader van overleg met de Unie en, in voorkomend geval, met andere betrokken derde landen, en wanneer het effect van maatregelen die de EU ter instandhouding van de betrokken visbestanden autonoom of in overleg met andere landen heeft genomen, niet wordt ondermijnd.

4.6.2   De Commissie bepaalt middels uitvoeringshandelingen of aan de vooraf met het land afgesproken voorwaarden is voldaan en besluit dat de toepassing van de vastgestelde maatregelen wordt beëindigd.

4.6.3   Om naar behoren gemotiveerde redenen van urgentie die verband houden met een onvoorziene verstoring van de economische of de sociale situatie, besluit de Commissie middels onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen dat de toepassing van de vastgestelde maatregelen wordt beëindigd.

4.6.4   Voor de correcte toepassing van deze verordening, zal de Commissie worden bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

4.6.5   HET EESC hecht zijn goedkeuring aan de manier waarop wordt voorgesteld de vastgestelde maatregelen te beëindigen en acht de onmiddellijke toepassing ervan om redenen van urgentie logisch, in het bijzonder in het geval van ontwikkelingslanden.

Brussel, 23 mei 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON