15.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/65


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Innovatie voor een duurzame toekomst — Het Actieplan voor eco-innovatie (Eco-AP)

(COM(2011) 899 final)

2012/C 351/14

Rapporteur: Lutz RIBBE

De Commissie heeft op 15 december 2011 besloten, overeenkomstig artikel 304 van het VWEU, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Innovatie voor een duurzame toekomst — Het Actieplan voor eco-innovatie (Eco-AP)

COM(2011) 899 final.

De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling, Milieu, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 29 augustus 2012 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 september 2012 gehouden 483e zitting (vergadering van 18 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 141 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité kan zich vinden in het voorgestelde actieplan. Het doelt daarbij vooral op de geïntegreerde aanpak: bestaande hinderpalen in kaart brengen en uit de weg ruimen alsmede stimulansen bevorderen om positieve ontwikkelingen in gang te zetten.

1.2

Een algemeen geldende definitie van eco-innovatie kan niet worden gegeven, omdat er binnen de samenleving (en tussen verschillende culturen) zeer uiteenlopende opvattingen bestaan over de inhoud van de begrippen "innovatief" en "vooruitstrevend". De Commissie zou daarom zo duidelijk mogelijke kwalitatieve of als het kan zelfs kwantitatieve gunningscriteria moeten vastleggen voor de gebieden waarop zij actief wil worden.

1.3

Ondernemingen die van het toekomstige actieplan willen profiteren, zouden moeten worden verplicht om in een kleine aanvullende studie kort te beschrijven wat zij als grootste hindernissen beschouwen voor het gebruik en de marktintroductie van hun technologieën.

1.4

De door de Unie gesteunde eco-innovaties moeten tijdens de gehele levenscyclus worden gekenmerkt door een efficiënt gebruik van hulpbronnen, respect voor fair trade en oog voor duurzaamheid. Verder moet de innovatiesteun worden gekoppeld aan de criteria van de duurzaamheidsstrategie van de EU.

1.5

Daarnaast moet bijzondere aandacht worden geschonken aan zog. kleine, adequate milieutechnologie. Reeds in zijn advies over "Feiten en mogelijkheden voor adequate milieutechnologie in de toetredingslanden"  (1) wees het Comité erop dat er vaak alternatieven voor grootschalige centrale oplossingen bestaan of dat deze ontwikkeld moeten worden. Adequate, decentrale en kleinschalige technische oplossingen stroken evenwel vaak niet met de belangen van onderzoeksinstellingen en beleggers. Er valt namelijk weinig of geen geld mee te verdienen, omdat zij, hoe doeltreffend ook, zo goedkoop zijn. De Commissie zou er daarom goed aan doen om de aanbevelingen uit genoemd advies in het actieplan te verwerken.

1.6

Regelmatig zou moeten worden onderzocht of de bestaande richtlijnen en verordeningen, maar ook de steuncriteria van de structuurfondsen en het GLB, aan de nieuwe milieutechnologische innovaties dienen te worden aangepast.

1.7

Tevens moet de Commissie eindelijk de lijst met milieuonvriendelijke subsidies opstellen en deze geleidelijk afschaffen. Het biedt geen soelaas meer om veel geld in eco-innovaties te pompen en tegelijkertijd zelf door een verkeerd steunbeleid tot aantasting van het milieu bij te dragen.

2.   Inhoud van het Commissiedocument

2.1

Zoals bekend, werden er voor de tenuitvoerlegging en concretisering van de Europa 2020-strategie (het huidige instrument van de Commissie voor de planning en uitvoering van het beleid) zeven vlaggenschipinitiatieven opgestart, te weten:

Innovatie-Unie;

Jeugd in beweging;

Digitale Agenda voor Europa;

Efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa;

Industriebeleid in een tijd van mondialisering;

Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen en

Europees platform ter bestrijding van armoede.

2.2

Het is de bedoeling dat het actieplan eco-innovatie een van de programma's zal zijn die het initiatief "Innovatie-Unie" ingrijpend beïnvloedt, al zal het ook doorwerken in andere initiatieven zoals "Efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa" en de "Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen".

2.3

De Commissie wijst erop dat d.m.v. milieubeschermingstechnologieën snel groeiende markten kunnen worden ontsloten en veel banen gecreëerd kunnen worden.

2.4

Het actieplan bouwt voort op het oude "Actieplan inzake Milieutechnologieën (ETAP)" uit 2004. Het is niet alleen gericht op klassieke O&O-activiteiten op het gebied van nieuwe “groene” technieken en technologieën, maar veeleer bedoeld als een maatregelenpakket, opgebouwd rond het alomvattende concept eco-innovatie, waarin ook wordt bekeken waar de hinderpalen en stimulansen voor het gebruik van nieuwe technologieën liggen en hoe deze uit de weg geruimd resp. ondersteund kunnen worden.

2.5

Het Commissiedocument bevat in dit verband interessante enquêtegegevens, die een beeld geven van genoemde hinderpalen en stimulansen en deze in zekere mate kwantificeren.

2.6

Als de twee grootste obstakels worden marktonzekerheid en onzeker rendement op investeringen genoemd. Hoge energie- en materiaalprijzen, nieuwe regelingen en standaards en toegang tot kennis behoren daarentegen tot de belangrijkste stimulansen.

2.7

De Commissie schrijft het volgende: "Tot op heden is de marktpenetratie van eco-innovatie een relatief traag proces geweest, uitgezonderd voor hernieuwbare energie, die door het energie- en klimaatbeleid wordt gesteund. Knelpunten voor eco-innovatie zijn onder meer het feit dat de milieukosten en -voordelen niet goed in de marktprijzen zijn weergegeven, de starre economische structuren, de beperkte veranderingsmogelijkheden op het gebied van infrastructuur en gedrag, en nadelige stimuleringsmaatregelen en subsidies." Conclusie daarvan is dat milieuonvriendelijke subsidies uit de wereld moeten worden geholpen om eco-innovatie te versterken.

2.8

Het actieplan strekt ertoe om eco-innovaties in alle economische sectoren d.m.v. doelgerichte maatregelen versneld in te voeren. De vraag moet worden vergroot en gestabiliseerd en daarom moeten er voorstellen komen voor maatregelen op het gebied van: prikkels via regelgeving; werkgelegenheid in de particuliere en de publieke sector, en standaardisering. Verder moet het MKB worden gesteund om meer te investeren en netwerken op te bouwen.

2.9

Daarmee richt de Commissie zich op de aanbod- en vraagzijde, op onderzoek en industrie en op beleids- en finacieringsinstrumenten. Ook bekrachtigt zij de fundamentele rol van het milieurecht als prikkel voor eco-innovatie en wil zij kijken welke regels en standaards moeten worden herzien als deze een belemmering blijken te zijn.

2.10

Ook gaat zij in op de internationale dimensie van eco-innovatie en op een efficiënte beleidscoördinatie met de internationale partners.

2.11

Voorts somt zij in totaal zeven actieterreinen met bijbehorende doelstellingen op:

1.

milieubeleid en milieuwetgeving als een stimulans om eco-innovatie te bevorderen;

2.

ondersteuning van demonstratieprojecten en partnerschappen om veelbelovende, slimme en ambitieuze operationele technologieën die nog nauwelijks worden toegepast, naar de markt te brengen;

3.

ontwikkeling van nieuwe normen die eco-innovatie stimuleren;

4.

mobilisering van financiële instrumenten en ondersteunende diensten voor het MKB;

5.

bevordering van internationale samenwerking;

6.

ondersteuning van de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden en banen en de bijbehorende opleidingsprogramma's om in te spelen op de behoeften van de arbeidsmarkt;

7.

bevordering van eco-innovatie via de Europese innovatiepartnerschappen in het kader van de Innovatie-Unie.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het Comité steunt het actieplan, dat logisch gestructureerd en doordacht lijkt te zijn.

3.2

Eco-innovatie is een centrale, zo niet DE opdracht om op lange termijn concurrentiekrachtig te blijven en duurzaamheidsdoelstellingen te verwezenlijken. Maar ook is zij van het grootste belang om achtergebleven regio’s te tonen hoe economie en welvaart kunnen groeien zonder dat het milieu wordt belast.

3.3

Daarbij is overigens de vraag wat "eco-innovatie" betekent, niet zonder belang. Wat de een als innovatief of progressief aanmerkt, kan bij de ander op weerstand stuiten, en ook culturele verschillen spelen een rol. Dit springt het meest in het oog bij bijv. gentechniek of kernenergie. Zodoende kan er geen algemeen geldende definitie van "eco-innovatie" worden gegeven.

3.4

Niettemin probeert de Commissie zeer terecht in haar mededeling een soort definitie te formuleren: Eco-innovatie is elke vorm van innovatie die uitmondt in of gericht is op significante en aantoonbare vooruitgang in de richting van duurzame ontwikkeling, door het beperken van milieu-effecten, het verhogen van de bestandheid tegen milieudruk, of het verwezenlijken van een efficiënter en verantwoordelijker gebruik van natuurlijke hulpbronnen.” Daarbij blijft wel onduidelijk wat "significante en aantoonbare vooruitgang" in relatie tot de reductie van milieuvervuiling precies inhoudt. De Commissie wordt aanbevolen om in het latere uitvoeringsplan de verschillende prioritaire gebieden meer in detail te beschrijven en te verzekeren dat EU-steun vloeit naar projecten die het beste bijdragen tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen per sector.

3.5

Voorts zou de Commissie binnen het actieplan ook prioritaire steungebieden moeten aangeven. Daarbij denkt het Comité aan onderdelen van het milieubeleid waarop a) Europa door de jaren heen maar weinig vorderingen heeft geboekt, b) de doelstellingen slechts met veel moeite te realiseren zijn en c) de technologieën nog altijd te duur zijn.

3.6

Belangrijk is de opmerking van de Commissie dat vooral ook aandacht moet uitgaan naar zog. kleine, adequate milieutechnologie. Reeds in zijn advies over "Feiten en mogelijkheden voor adequate milieutechnologie in de toetredingslanden" (NAT/203, van 31 maart 2004) wees het Comité erop dat er vaak alternatieven voor grootschalige centrale oplossingen bestaan of dat deze ontwikkeld zouden moeten worden. Adequate, decentrale en kleinschalige technische oplossingen stroken evenwel vaak niet met de belangen van onderzoeksinstellingen en beleggers. Er valt namelijk weinig of geen geld mee te verdienen omdat zij, hoe doeltreffend ook, zo goedkoop zijn. De Commissie zou er daarom goed aan doen om de aanbevelingen uit genoemd advies in het actieplan te verwerken.

3.7

Eco-innovaties zijn niet alleen nieuwe technologieën die een commerciële toepassing krijgen, maar ook ideeën en concepten die zonder al te veel investeringen in praktijk kunnen worden gebracht. Daarom gaat het initiatief hiervoor niet zozeer uit van ondernemingen die hun marktpositie dienen te behouden of nieuwe markten moeten aanboren.

3.8

De ontwikkeling van aangepaste technologieën voor onder meer plattelandsgebieden en minder ontwikkelde regio's/landen moet daarom minstens even energiek worden aangepakt als de O&O-projecten van ondernemingen.

3.9

De conclusie luidt dat het Comité zich in het actieplan kan vinden, wat m.n. geldt voor de aankondiging om de hinderpalen terdege te analyseren.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Onduidelijk blijft echter hoe de hinderpalen uit de weg kunnen worden geruimd. De belemmeringen (van technische en niet- technische aard) voor innovatie moeten immers eerst in kaart worden gebracht en dat is niet zo eenvoudig

4.2

Een concreet voorbeeld: de Unie heeft in het kader van haar zevende Onderzoeksprogramma een "2nd Generation Vegetable Oil"-project gesteund. Dit project was erop gericht om uit te vinden of landbouwtractoren, binnen de grenzen van de Europese milieu- en klimaatnormen, zouden kunnen rijden op kleinschalig geproduceerde, niet-geraffineerde plantaardige oliën. Resultaat: de huidige "high-tech-motoren" kunnen dat inderdaad en maar liefst met een CO2-reductie die kan oplopen tot 60 %. Dat is meer dan de in de richtlijn over hernieuwbare energie voorgeschreven minimumwaarde!

4.3

Toch zal dit schoolvoorbeeld van eco-innovatie in de EU onrealiseerbaar blijven zolang diesel fiscaal gunstig wordt behandeld, CO2 nauwelijks in aanmerking wordt genomen bij de geplande energiebelastingen of het gebruik van plantaardige olie eenvoudigweg verboden is.

4.4

Daarom zou de Commissie moeten overwegen om bij alle steunprojecten de verplichting op te leggen om in een kleine aanvullende studie kort te beschrijven wat de potentiële of bestaande belemmeringen zijn. Het gaat niet om een zware wetenschappelijke verhandeling maar eenvoudigweg om de politiek erop attent te maken waar bijkomende uitvoeringsmaatregelen geboden zijn.

4.5

Verder moet de Commissie regelmatig al haar richtlijnen en verordeningen, maar ook de steuncriteria van de structuurfondsen en het GLB toetsen en kijken of deze niet aan de nieuwe milieutechnologische innovaties moeten worden aangepast.

4.6

Ten slotte vestigt het Comité er de aandacht op dat er naast vele andere documenten ook in het actieplan zeer terecht op wordt gewezen dat milieuonvriendelijke subsidies moeten worden geschrapt. Daarom is het des te ergerlijker dat de Commissie ondanks herhaalde verzoeken van het Comité tot op heden geen lijst dienaangaande heeft opgesteld, hoewel ze dat al vijf jaar belooft. Met een dergelijke kloof tussen woord en daad kan men niet anders dan de oprechtheid van haar belofte in twijfel te trekken.

Brussel, 18 september 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  PB C 112 van 30.4.2004, blz. 83-91.