22.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 143/82


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006

(COM(2011) 607 final — 2011/0268 (COD))

2012/C 143/16

Rapporteur: de heer VERBOVEN

Corapporteur: de heer CABRA DE LUNA

De Raad en het Europees Parlement hebben resp. op 27 oktober en 25 oktober 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over het

"Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006"

COM(2011) 607 final – 2011/0268 (COD).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 januari 2012 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 februari 2012 gehouden 478e zitting (vergadering van 22 februari) onderstaand advies met 217 stemmen vóór en 5 tegen, bij 7 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De twee beginselen van solidariteit en economische, sociale en territoriale cohesie zijn verankerd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en behoren tot de belangrijkste pijlers voor de integratie van volkeren, burgers en regio's. Als belangrijkste Europees financieel instrument ter ondersteuning van de menselijke hulpbronnen zal het Europees Sociaal Fonds blijven bijdragen tot de economische, sociale en territoriale cohesie, conform artikel 162 van het VWEU.

1.2   Economische, sociale en territoriale samenhang moet centraal blijven staan in de Europa 2020-strategie. Alle actoren van het middenveld met inbegrip van het vrijwilligerswerk worden erkend als een belangrijke factor voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, zoals de Raad heeft bevestigd in zijn conclusies van 3 oktober 2011 (1).

1.3   Overeenkomstig artikel 10 van het Verdrag moet de uitvoering van de door het ESF gefinancierde prioriteiten bijdragen aan de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, alsook aan de naleving van de verplichtingen in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ten aanzien van onder meer onderwijs, werkgelegenheid en toegankelijkheid.

1.4   Het Europees Sociaal Fonds moet het instrument bij uitstek zijn voor de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, met name op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs, sociale inclusie en de strijd tegen armoede. Het fonds moet het beleid ondersteunen dat door de lidstaten wordt gevoerd in het kader van de geïntegreerde richtsnoeren en de nationale hervormingsprogramma's (NHP's). Het EESC is van mening dat de NHP's onder meer doelstellingen moeten bevatten inzake de sociale inclusie van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen zoals jongeren, vrouwen, migranten, langdurig werklozen, ouderen, personen met een handicap (om te verzekeren dat de NHP's voldoen aan de verplichtingen in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap) en etnische minderheden. De NHP's moeten ook doelstellingen bevatten voor het halen van het Europa 2020-hoofddoel om het aantal armen tegen 2020 met 20 miljoen te verminderen.

1.5   Het bevorderen van de werkgelegenheid en sociale inclusie (m.n. via werk), in het bijzonder voor de meest kwetsbare groepen zoals jongeren, vrouwen, migranten, langdurig werklozen, ouderen, gehandicapten en etnische minderheden, is in alle regio's van de EU de eerste prioriteit van het ESF en moet dat ook blijven. In elke lidstaat moet ten minste 40 % van de totale ESF-middelen worden toegewezen aan de thematische doelstelling "bevordering van de werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit".

1.6   Het EESC juicht toe dat de nadruk ligt op sociale innovatie en de mogelijkheden om steun te verlenen aan projecten die verband houden met de sociale economie, sociaal ondernemerschap en sociale ondernemingen.

1.7   De verhoging van de investeringen in infrastructuur, regionaal concurrentievermogen en de ontwikkeling van bedrijven moet gepaard gaan met maatregelen voor duurzame werkgelegenheid in het kader van beleidsmaatregelen voor de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding, sociale inclusie, het aanpassingsvermogen van werknemers, ondernemingen en ondernemers, en de administratieve capaciteit.

1.8   De Europese werkgelegenheidsstrategie en de Europese beleidsmaatregelen betreffende sociale inclusie moeten opnieuw bovenaan op de prioriteitenagenda van de EU komen te staan en er moeten meer middelen worden vrijgemaakt voor het creëren van nieuwe en betere banen.

1.9   Het gemeenschappelijk strategisch kader weerspiegelt volgens het EESC de investeringsprioriteiten die voortvloeien uit de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Dat kader beschrijft alle voordelen van een meer open en toegankelijke arbeidsmarkt, in het bijzonder voor groepen die het slechtst geplaatst zijn op de arbeidsmarkt (jongeren, vrouwen, migranten, langdurig werklozen, ouderen, personen met een handicap, etnische minderheden, enz.).

1.10   Het EESC onderschrijft de bijdrage van het ESF aan andere prioriteiten van de Europa 2020-strategie – onderzoek en innovatie, de toegang tot en het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, de verbetering van het concurrentievermogen van het mkb, de bescherming van het milieu, de omschakeling naar een koolstofarme economie en het duurzame gebruik van middelen.

1.11   Het EESC staat achter de thematische concentratie en de complementariteit met de bestaande financiële instrumenten om voldoende impact en zichtbaarheid te bewerkstelligen.

1.12   Het EESC onderschrijft de doelstelling dat ten minste 20 % van de totale ESF-middelen in elke lidstaat wordt toegewezen aan de thematische doelstelling "bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede", die gericht is op de integratie van de burgers die op de arbeidsmarkt het slechtst geplaatst zijn.

1.13   Het partnerschapsbeginsel, dat verwijst naar betrokkenheid van de economische en sociale partners en de maatschappelijke organisaties, waaronder milieuorganisaties, ngo's, en verenigingen voor gelijke kansen en ter bestrijding van discriminatie, moet ervoor zorgen dat de maatregelen in het kader van de structuurfondsen en met name het ESF hun uitwerking niet missen.

1.14   De "Europese gedragscode voor de toepassing van het partnerschapsbeginsel" moet de rol van elke partner op de verschillende niveaus verduidelijken en definiëren, en duidelijk aangeven dat de sociale dialoog dan wel de exclusieve bevoegdheid van de sociale partners is, maar dat alle partners zoals erkend in artikel 5 van het voorstel voor een verordening houdende algemene bepalingen inzake de fondsen toegang moeten krijgen tot de verschillende uitvoeringsstadia van de fondsen (2), met inbegrip van de definitie en tenuitvoerlegging van de operationele programma's, en moeten kunnen beschikken over de middelen die nodig zijn voor hun participatie.

1.15   Het EESC is resoluut gekant tegen het voorstel van de Commissie om op grond van de naleving van het stabiliteits- of groeipact financiële sancties of stimulansen toe te passen op de structuurfondsen.

1.16   De structuurfondsen alleen volstaan niet om de crisis het hoofd te bieden. Europa heeft een ander soort economische governance nodig, waarbij verantwoordelijk bestuur centraal staat, groei en concurrentievermogen worden aangezwengeld, investeringen in menselijk kapitaal worden aangemoedigd en rechtvaardigheid, samenhang en de beginselen van solidariteit en sociale integratie voorop worden gesteld. De EU-begroting moet op basis van deze beginselen worden hervormd.

1.17   Het budget voor het ESF moet ten minste even hoog blijven als tijdens de laatste programmeringsperiode. Het fonds moet ook de participatie van de burgers, het maatschappelijk middenveld en het bewustzijn van de gemeenschappelijke Europese waarden ondersteunen.

2.   Context: de voorstellen voor het meerjarig financieel kader van de EU en het cohesiebeleid 2014-2020

2.1   Het nieuwe beleidskader voor het komende decennium, te weten de Europa 2020-strategie, is op 17 juni 2010 door de Europese Raad goedgekeurd.

2.2   Op 29 juni 2011 heeft de Commissie het voorstel voor "Een begroting voor Europa 2020" ingediend, met daarin de nieuwe financiële vooruitzichten van de EU voor de periode 2014-2020.

2.3   Op 6 oktober 2011 heeft de Commissie wetgevingsvoorstellen inzake de structuurfondsen, inclusief het Europees Sociaal Fonds, ingediend.

2.4   In het kader van die voorstellen werd een grootschalige raadpleging van het maatschappelijk middenveld en alle belanghebbenden gehouden. Deze raadpleging werd eind 2011 afgerond. In januari 2012 zal de Commissie het nieuwste pakket van voorstellen inzake het gemeenschappelijk strategisch kader voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

2.5   In verband met de toekomst van het ESF heeft het EESC op 15 maart 2011 een advies over "Het Europees Sociaal Fonds na 2013" (3) goedgekeurd. Er moet worden nagegaan of de belangrijkste punten zijn overgenomen in het voorstel voor de toekomstige ESF-verordening, waarop dit advies betrekking heeft.

2.6   De economische context: voor een juiste analyse van de nieuwe financiële vooruitzichten moet rekening worden gehouden met de algemene context van de uitdagingen van de globalisering, de demografische en migratietrends, en vooral de ernstige economische crisis, die de grondbeginselen van de Europa 2020-strategie radicaal heeft veranderd. De verhoging van investeringen in infrastructuur, regionaal concurrentievermogen en de ontwikkeling van bedrijven, met name van het mkb en de ondernemingen van de sociale economie, moet dan ook gepaard gaan met maatregelen voor duurzame werkgelegenheid in het kader van beleidsmaatregelen voor de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding, sociale inclusie, het aanpassingsvermogen van werknemers, ondernemingen en ondernemers.

2.7   De in wezen positieve doelstellingen en instrumenten van de Europa 2020-strategie moeten gerichter worden gemaakt en worden aangepast aan de nieuwe situatie. Dit moet gebeuren in het kader van een gereguleerde en inclusieve arbeidsmarkt, die Europese burgers, en dan vooral degenen die het minst betrokken zijn bij de arbeidsmarkt (jongeren, vrouwen, migranten, langdurig werklozen, ouderen, gehandicapten, etnische minderheden, enz.) uitzicht biedt op stabiel en hoogwaardig werk dat overeenstemt met de verworven vaardigheden.

2.8   Er valt nog heel wat te verbeteren aan de tenuitvoerlegging en de praktische aspecten van de toegang tot financiering van het ESF. Die verbeteringen hebben vooral tot doel de bureaucratische rompslomp voor en tijdens de tenuitvoerlegging van het operationele programma te verlichten; daartoe dienen de procedures voor de toegang tot de financiering flexibeler te worden, wat m.n. inhoudt dat sneller wordt uitbetaald, zodat de financiële kosten voor de programmaverantwoordelijken tot een minimum beperkt blijven; daarnaast moeten de procedures voor de facturering en de regularisering van rekeningen eenvoudiger worden gemaakt, onder meer door het principe van geharmoniseerde percentages ruimer, maar met het nodige realisme, te hanteren.

2.9   Het gemeenschappelijk strategisch kader weerspiegelt volgens het EESC de investeringsprioriteiten die voortvloeien uit de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Dat kader beschrijft alle voordelen van een meer open en toegankelijke arbeidsmarkt, in het bijzonder voor groepen die het slechtst geplaatst zijn op de arbeidsmarkt (jongeren, vrouwen, migranten, langdurig werklozen, ouderen, personen met een handicap, etnische minderheden, enz.). De globale subsidies zouden meer moeten worden benut om de toegang tot het fonds voor kleine ngo's te vergemakkelijken.

2.10   Het Europees Sociaal Fonds moet het instrument bij uitstek zijn voor de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, met name op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs, sociale inclusie en de strijd tegen armoede. Het fonds moet het beleid ondersteunen dat door de lidstaten worden nagestreefd in het kader van de geïntegreerde richtsnoeren en de nationale hervormingsprogramma's. Het EESC is van mening dat de NHP's onder meer doelstellingen moeten bevatten inzake de sociale inclusie van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen zoals jongeren, vrouwen, migranten, langdurig werklozen, ouderen, personen met een handicap (om te verzekeren dat de NHP's voldoen aan de verplichtingen in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap) en etnische minderheden. De NHP's moeten ook doelstellingen bevatten voor het halen van het Europa 2020-hoofddoel om het aantal armen tegen 2020 met 20 miljoen te verminderen.

2.11   Het Europees Sociaal Fonds moet de participatie van de burgers, het maatschappelijk middenveld en het bewustzijn van de gemeenschappelijke Europese waarden ondersteunen.

3.   Algemene opmerkingen over het voorstel voor de toekomstige verordening betreffende het ESF

3.1   De EU-begroting moet worden versterkt, met name voor de hoofdstukken die economische groei, sociale samenhang, innovatie (ook sociale innovatie) en duurzame ontwikkeling op regionaal en nationaal niveau ondersteunen.

3.2   Het EESC is van mening dat in het licht van het voorstel van de Commissie het totaalbedrag van de EU-begroting hoe dan ook zal worden verlaagd, ondanks de eventuele invoering van de belasting op financiële transacties en de verhoging van het Europees Sociaal Fonds.

3.3   Net als in de huidige programmeringsperiode zullen de regio's gedifferentieerde steun krijgen in functie van hun economische ontwikkeling. Dat ontwikkelingsniveau mag echter niet uitsluitend op basis van het bbp per inwoner worden berekend. Er moet ook rekening worden gehouden met andere criteria, zoals werkloosheid, werkgelegenheid en arbeidsparticipatie, bekwaamheidsniveaus, armoede, welvaart en sociale integratie, en schooluitval.

3.4   De invoering van de nieuwe categorie "overgangsregio's", met een gemiddeld bbp per inwoner tussen 75 % en 90 %, kan het EESC slechts aanvaarden als hierdoor de toegewezen middelen voor de categorie van minder ontwikkelde regio's niet dalen. De acties om de situatie van de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt (langdurig werklozen, jongeren, vrouwen, migranten, ouderen, personen met een handicap en etnische minderheden) te verbeteren, moeten ongeacht het type regio gefinancierd kunnen worden.

3.5   De structuurfondsen zijn cruciaal om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de regio's en tussen de verschillende sociale groepen, en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen. Deze instrumenten passen binnen de strategie om de prioriteiten voor een "slimme, duurzame en inclusieve groei" in de lidstaten, regio's en gemeenten te verwezenlijken.

3.6   Het spreekt vanzelf dat in het licht van de huidige economische crisis de Europese strategie voor werkgelegenheid opnieuw bovenaan op de prioriteitenagenda van de EU moet staan en dat meer middelen moeten gaan naar het creëren van meer en betere banen.

3.7   Het Europees Sociaal Fonds is het instrument bij uitstek om de tenuitvoerlegging van het Europees sociaal beleid, met name op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs, sociale inclusie en de strijd tegen armoede, te ondersteunen en moet die prioritaire rol in het kader van de Europa 2020-strategie behouden.

3.8   Het ESF mag niet worden beperkt tot de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren binnen het huidige werkgelegenheidsbeleid. Ook moet de rol van het ESF bij de uitvoering van de sociale agenda (4) worden versterkt.

3.9   Het ESF moet tegelijkertijd het beleid ondersteunen dat door de lidstaten wordt nagestreefd in het kader van de nationale hervormingsprogramma's en bijdragen tot het bereiken van andere belangrijke prioriteiten van de Europa 2020-strategie zoals de versterking van de investeringen in onderzoek en innovatie, de vergroting van het concurrentievermogen van het mkb, de omschakeling naar een koolstofarme economie en het duurzame gebruik van middelen.

3.10   In deze bijzonder moeilijke tijden moet het ESF ook uitzonderlijk worden ingezet om de economische crisis te bestrijden en werknemers en de meest kansarme burgers tegen de gevolgen ervan te beschermen. Na de crisis zal het fonds zich ook op preventie moeten richten, zodat mensen zich met name zekerder gaan voelen en zich beter kunnen wapenen. Concreet moet het fonds – hopelijk tijdelijk – steun bieden aan langdurig werklozen, de burgers die het minst betrokken zijn bij de arbeidsmarkt (jongeren, vrouwen, migranten, ouderen, gehandicapten, etnische minderheden, enz.).

3.11   Daartoe zou het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering het ESF moeten aanvullen en op termijn eventueel erin opgaan, zodat meer nadruk op werkloosheid kan worden gelegd en de middelen gemakkelijker kunnen worden ingezet. Essentieel is ook dat dezelfde samenhang tussen de beginselen van beide fondsen wordt verzekerd, zeker wat het partnerschap en met name de deelname van de sociale partners aangaat.

3.12   Het EESC stelt voor om het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering te combineren met de deskundigheid van het Europees Sociaal Fonds op het vlak van sociale aangelegenheden met het oog op meer complementariteit en cohesie. Aangezien het ESF over de nodige kennis beschikt om aanvragen vrij snel te beoordelen, zou goedkeuring door de begrotingsautoriteiten na positief advies van het ESF slechts een formaliteit zijn.

3.13   Het EESC is er geen voorstander van om de bevoegdheid van dit Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering uit te breiden tot landbouwers door het grootste deel of zelfs het beheer van het fonds aan de landbouwsector toe te wijzen. Via het GLB en de "nieuwe reserve voor crisissen" in de landbouwsector moet de landbouw doeltreffender kunnen worden gesteund. Het EESC wil ook de garantie dat de middelen voor technische bijstand van het ESF beschikbaar en toegankelijk zullen blijven voor het maatschappelijk middenveld (technische bijstand wordt niet expliciet vermeld in de ESF-verordening).

3.14   Het partnerschapsbeginsel moet een sleutelrol spelen en verzekeren dat de maatregelen in het kader van de structuurfondsen van de EU correct werken. Dit partnerschapsbeginsel moet in de structuurfondsverordeningen duidelijk worden afgebakend; het volstaat niet te verwijzen naar de "huidige nationale voorschriften en gebruiken". Ook moet worden aangegeven wat de rol van elk van de partners op lokaal en regionaal niveau is. Het EESC pleit voor een specifieke erkenning van het maatschappelijk middenveld (overeenkomstig de Europa 2020-strategie) als initiatiefnemer van projecten die sociale inclusie bevorderen en armoede bestrijden.

4.   Specifieke opmerkingen en voorstellen bij de verschillende hoofdstukken

4.1   Algemene bepalingen

4.1.1

Het EESC steunt de thematische benadering op basis van de volgende vier thematische doelstellingen die worden omgezet in steunverleningscategorieën of investeringsprioriteiten:

bevordering van werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit;

investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren;

bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede;

vergroting van de institutionele capaciteit en bevordering van een efficiënte overheidsadministratie.

4.1.2

In elke lidstaat moet ten minste 40 % van de totale ESF-middelen worden toegewezen aan de thematische doelstelling "bevordering van de werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit". Het EESC steunt het voorstel dat ten minste 20 % van alle ESF-middelen moet worden toegewezen aan de verwezenlijking van de thematische doelstelling "bevordering van sociale inclusie en de bestrijding van armoede" om via werkgelegenheid en opleidingen sociale inclusie te bevorderen, met name voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen (jongeren, vrouwen, migranten, ouderen, personen met een handicap, etnische minderheden, enz.), zodat het aantal armen tegen 2020 met ten minste 20 miljoen vermindert.

4.1.3

In het kader van de Europa 2020-strategie zijn en blijven de bevordering van werkgelegenheid, sociale inclusie en onderwijs de prioriteiten van het ESF.

4.1.4

Het ESF moet een ondersteuning vormen voor de territoriale pacten en plaatselijke initiatieven voor werkgelegenheid, sociale inclusie en onderwijs, met name via de bevordering van digitale inclusie, cultuur en creativiteit om de inzetbaarheid van de Europese burgers te verbeteren, inspraak van het maatschappelijk middenveld in de besluitvorming, steun aan de maatschappelijke organisaties en bewustmaking op het gebied van de gemeenschappelijke waarden van Europa.

4.1.5

Het EESC juicht toe dat de nadruk ligt op sociale innovatie en de mogelijkheden om steun te verlenen aan projecten die verband houden met de sociale economie, sociaal ondernemerschap en sociale ondernemingen.

4.1.6

Het EESC verwelkomt de bijdrage van het ESF aan de transnationale samenwerking om wederzijds leren te bevorderen en de doeltreffendheid van de door het ESF ondersteunde beleidsmaatregelen te verbeteren.

4.2   Specifieke bepalingen voor programmering en uitvoering – het partnerschapsbeginsel

4.2.1

Het partnerschapsbeginsel moet een sleutelrol spelen en verzekeren dat de maatregelen in het kader van de structuurfondsen van de EU correct werken.

4.2.2

Dit partnerschapsbeginsel moet in de structuurfondsverordeningen duidelijk worden afgebakend; het volstaat niet te verwijzen naar de "huidige nationale voorschriften en gebruiken". Ook moet worden aangegeven wat de rol van elk van de partners op lokaal en regionaal niveau is; het is zaak hiertoe de nodige middelen ter beschikking te stellen.

4.2.3

De "Europese gedragscode voor de toepassing van het partnerschapsbeginsel" moet de rol van elke partner op de verschillende niveaus verduidelijken en definiëren, en duidelijk aangeven dat de sociale dialoog dan wel de exclusieve bevoegdheid van de sociale partners is, maar dat alle partners zoals erkend in artikel 5 van het voorstel voor een verordening houdende algemene bepalingen inzake de fondsen toegang moeten krijgen tot de verschillende uitvoeringsstadia van de fondsen (5), met inbegrip van de definitie en tenuitvoerlegging van de operationele programma's, en moeten kunnen beschikken over de middelen die nodig zijn voor hun participatie.

4.2.4

De partners moeten van bij aanvang kunnen beschikken over middelen voor technische bijstand zodat ze een strategische bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van de structuurfondsenprogramma's. Technische bijstand is ook essentieel om vertegenwoordiging te verzekeren in de toezichtcomités die de operationele programma's op alle niveaus definiëren en uitvoeren, en te garanderen dat technische bijstand beschikbaar is voor potentiële initiatiefnemers.

4.2.5

De huidige werkwijze van het ESF-comité om de sociale partners samen met de lidstaten te raadplegen, kan een goede referentiebasis vormen voor een uitbreiding tot alle fondsen. Het EESC zou graag zien dat in ditzelfde platform ook mechanismen worden opgenomen voor de participatie van alle in artikel 5 van de Verordening houdende algemene bepalingen inzake de fondsen erkende partners.

4.2.6

De steun voor de deelname van de sociale partners en andere belanghebbenden, in het bijzonder niet-gouvernementele organisaties, aan door het ESF ondersteunde acties mag niet worden beperkt tot de armste regio's en/of de regio's die onder het Cohesiefonds vallen, maar moet net gelden voor alle lidstaten en regio's van de EU.

4.2.7

Het EESC is van mening dat 2 % van de totale ESF-middelen moet worden gebruikt ter bevordering van de deelname van de sociale partners aan de door het ESF ondersteunde acties; eveneens 2 % moet gaan naar de bevordering van de deelname van de andere in artikel 5 van de Verordening houdende algemene bepalingen inzake de fondsen erkende partners.

4.3   Specifieke bepalingen met betrekking tot procedures, prestaties en voorwaarden

4.3.1

Het EESC is het ermee eens dat de fondsen beter moeten worden gecoördineerd en dat de evaluatie, prestaties en resultaten van hun gebruik moeten verbeteren.

4.3.2

Het EESC steunt tevens alle maatregelen om de prioriteiten van de structuurfondsen te concentreren en bij te stellen, de administratieve obstakels en rompslomp te verminderen en de uitgaven en betalingen te bespoedigen.

4.3.3

Er moeten niet alleen prestatie-indicatoren worden ontwikkeld, er is ook een grote behoefte aan kwantitatieve en kwalitatieve criteria. Bij het beoordelen van de resultaten moet ook worden gekeken naar de doeltreffendheid van de genomen maatregelen, de kwaliteit van de gecreëerde banen en het aantal positieve maatregelen die zijn genomen om sociale integratie te bevorderen.

4.3.4

Het EESC heeft echter ernstige bedenkingen bij de mogelijkheid om de toewijzing van middelen overal aan de resultaten te koppelen. Bij een evaluatie van het werkgelegenheidsbeleid, en het sociale beleid in het algemeen, zijn de resultaten vaak moeilijker te meten en minder zichtbaar dan bij het vervoersbeleid bijvoorbeeld. Dat is met name het geval wanneer ze worden beperkt tot harde economische maatstaven ("hard results"), zoals banen. In plaats daarvan moeten aangepaste resultaten voor de moeilijkst te helpen groepen, zoals de afgelegde weg, en meer kwalitatieve resultaten ("soft outcomes"), met name vrijwilligerswerk, worden aangemoedigd. Als bovendien de toewijzing van middelen afhankelijk wordt gemaakt van resultaten, zullen zij die het zwakst staan op de arbeidsmarkt – en dus minder gemakkelijk "positieve" resultaten op korte termijn kunnen halen – weinig of geen toegang meer hebben tot die middelen. Om de resultaten van de mede door het ESF gefinancierde programma's te kunnen meten, moeten in de ESF-verordening "gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren betreffende de deelnemers" worden vastgelegd die rekening houden met deze moeilijkheden en complicaties.

4.3.5

De ESF-verordening moet bij de gemeenschappelijke outputindicatoren voor entiteiten het aantal in partnerschap ontwikkelde projecten vermelden en bij de gemeenschappelijke langeretermijn-resultaatindicatoren betreffende de deelnemers informatie verschaffen over de deelnemers die hun sociale afhankelijkheid hebben verminderd.

4.3.6

De voorwaarden voor de bestemming van Europese steun moeten zeker de nadruk leggen op specifieke en efficiënte doelstellingen, maar mogen de zwakste lidstaten niet benadelen, en ze moeten worden gedefinieerd om economische groei, toename van de werkgelegenheid en sociale cohesie te ondersteunen.

4.3.7

Het EESC is resoluut gekant tegen het voorstel van de Commissie om op grond van de naleving van het stabiliteits- of groeipact financiële sancties of stimulansen toe te passen op de structuurfondsen. Dergelijke sancties zouden de al zwakke lidstaten, regio's en gemeenten straffen.

4.3.8

Bovendien brengt het niet nakomen van macro-economische verbintenissen de nog onvoldoende ontwikkelde Europese solidariteit verder in gevaar. Dit leidt tot een verarming van de meest kwetsbare volkeren en sociale groepen van de Europese Unie en druist in tegen de basisbeginselen van het economische en sociale beleid en het in het Verdrag van Lissabon bevestigde cohesiebeleid.

Brussel, 22 februari 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  3114e vergadering van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken in Luxemburg, 3 oktober 2011, punt 12.

(2)  COM(2011) 615 final.

(3)  PB C 132 van 3-5-2011, blz. 8-14.

(4)  Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw (COM(2008) 412 final).

(5)  COM(2011) 615 final.