20.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 372/24


Conclusies van de Raad over de bevordering van actief burgerschap door vrijwilligerswerk in de sport

2011/C 372/06

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN:

de gezamenlijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 5 mei 2003 over „de maatschappelijke waarde van sport voor jongeren” (1);

Beschikking 2010/37/EG van de Raad van 27 november 2009 over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (2011) (2), waarin de volgende doelstellingen worden beklemtoond:

een stimulerend en gunstig klimaat voor vrijwilligerswerk in de EU creëren,

vrijwilligersorganisaties meer mogelijkheden geven en de kwaliteit van het vrijwilligerswerk verbeteren,

vrijwilligerswerk belonen en erkennen,

de waarde en het belang van vrijwilligerswerk onder de aandacht brengen;

de conclusies van de Raad van 18 november 2010 over de rol van sport als bron en motor van actieve sociale insluiting (3);

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de „Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport” (4), en de studie van 2010 over vrijwilligerswerk in de Europese Unie, waaruit blijkt dat vrijwilligerswerk in de sport in de EU zeer diverse vormen aanneemt en waarin de aandacht wordt gevestigd op wettelijke regelingen en financieringsbronnen op dit gebied, en tevens wordt gewezen op de noodzaak van opleiding van vrijwilligers;

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over „EU-beleid en vrijwilligerswerk: erkenning en bevordering van grensoverschrijdend vrijwilligerswerk in de EU” (5);

de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 mei 2011, over een werkplan van de Europese Unie voor sport voor 2011-2014 (6);

de conclusies van de Raad van 3 oktober 2011 over de rol van vrijwilligerswerk in het sociaal beleid (7);

de deskundigenconferentie „From Volunteering to Leadership in Sport” van 13-14 september 2011 te Warschau (Polen), waarin bijzondere aandacht werd besteed aan de volgende punten:

de nalatenschap, het erfgoed en de ervaringen van belangrijke sportevenementen, en de wijze waarop zij naderhand ten nutte kunnen worden gemaakt in dagelijkse vrijwilligersactiviteiten in de sport;

de mogelijkheden om bij het zoeken naar medewerkers voor toekomstige sportevenementen een beroep te doen op de reeds bestaande vrijwilligerspools;

de noodzaak om het erkennen en waarderen van vrijwilligerswerk in de sport te ondersteunen;

de noodzaak om wederzijds leren en het uitwisselen van beste praktijken aan te moedigen.

BEVESTIGT HETGEEN VOLGT:

1.

Met passende aandacht voor de specifieke kenmerken van de situatie in elke lidstaat en alle vormen van vrijwillige inzet, wordt de term „vrijwilligerswerk” gebruikt voor alle typen vrijwillige activiteit, formeel, niet-formeel of informeel, die iemand uit vrije wil, uit eigen keuze en uit eigen beweegredenen en zonder winstbejag op zich neemt. Vrijwilligerswerk komt ten goede aan de individuele vrijwilliger, aan gemeenschappen en aan de samenleving als geheel. Het is ook een instrument waarmee personen en verenigingen menselijke, sociale, intergenerationele of ecologische noden en problemen kunnen aanpakken, en wordt vaak verricht ter ondersteuning van non-profitorganisaties of een gemeenschapsinitiatief (8).

2.

Vrijwilligerswerk moet duidelijk worden onderscheiden van betaald werk en mag dit in geen enkel opzicht vervangen (9). Het mag er niet toe leiden dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen bij betaald en onbetaald werk blijft bestaan en dat de werktijd van werknemers wordt verkort of dat zij de arbeidsmarkt moeten verlaten.

3.

Vrijwilligerswerk kan de algemene taak van de overheid om economische, sociale en culturele rechten te verlenen en te waarborgen, niet vervangen.

4.

Om rechtsstatelijkheid en de volledige eerbiediging van de integriteit van de persoon te garanderen, moet vrijwilligerswerk onderworpen zijn aan de bestaande wetgeving en de universele en fundamentele rechten en vrijheden volledig eerbiedigen.

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

Sport is de grootste beweging van het maatschappelijk middenveld in de EU. Non-profitactiviteiten en -structuren op basis van vrijwilligerswerk zijn in de meeste lidstaten onontbeerlijk voor de sport.

2.

Vrijwilligerswerk in de sport is een van de meest aantrekkelijke en populaire sociale activiteiten in Europa en maakt deel uit van het sociale erfgoed van de sport. Het organiseren van sportevenementen, ook die welke door professionele en commerciële sportorganen worden georganiseerd, alsmede het verrichten van dagelijkse activiteiten in het kader van de sport, zijn in vele lidstaten afhankelijk van vrijwilligers en vrijwilligerswerk.

3.

Vrijwilligerswerk in de sport draagt bij tot actief burgerschap en is bevorderlijk voor de integratie van burgers met uiteenlopende achtergronden doordat zij elkaar via de universele taal van de sport beter begrijpen en meer respecteren. Vrijwilligerswerk in de sport helpt ook de basiswaarden en -beginselen van de Europese Unie, namelijk solidariteit, duurzame ontwikkeling, menselijke waardigheid, gelijkheid en subsidiariteit, in de praktijk te brengen en het draagt aldus de Europese identiteit uit.

4.

Door als vrijwilliger in de sport actief te zijn, kunnen burgers nieuwe vaardigheden verwerven, hetgeen onder meer hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt vergroot en hun een groter gemeenschapsgevoel geeft; het kan een katalysator voor sociale verandering zijn.

5.

Vrijwilligerswerk in de sport kan bijdragen tot de groei en de versterking van het sociale kapitaal door de ontwikkeling van een sociaal netwerk op basis van vertrouwen en samenwerking.

6.

Vrijwilligerswerk in de sport stimuleert positieve sociale attitudes die gebaseerd zijn op dankzij sport ontwikkelde waarden zoals:

fair play,

samenwerking binnen een groep,

doorzettingsvermogen,

verantwoordelijkheid,

leiderschap,

tolerantie,

respect voor anderen, en

het vermogen om hindernissen te overwinnen.

7.

De sportsector en het daarmee verband houdende vrijwilligerswerk, hebben een meetbare en aanzienlijke economische en sociale waarde voor de nationale economieën, en de potentie om in de gehele Europese Unie de groei en de werkgelegenheid te stimuleren.

8.

Door het bevorderen van vrijwilligerswerk in de sport wordt werk gemaakt van de doelstellingen van het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk 2011, worden de doelstellingen van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2010 verder verwezenlijkt en wordt bijgedragen tot de doelstellingen van het Europees Jaar voor actief ouder worden 2012.

9.

Vrijwilligerswerk in de sport kan aanzetten tot het ontwikkelen en stimuleren van lichamelijke activiteit op alle niveaus, en zo leiden tot meer welzijn van de burgers en tot een vermindering van levensstijlgerelateerde ziekten.

10.

Vrijwilligerswerk in de sport levert een belangrijke bijdrage tot de mobiliteit van de burgers doordat competenties worden opgebouwd en meer ervaringen worden opgedaan bij sportgerelateerde activiteiten in andere lidstaten, en het helpt de Europese identiteit te ontwikkelen en de waarden van de EU buiten haar grenzen uit te dragen.

11.

Vrijwilligerswerk in de sport kan bijdragen tot het verwezenlijken van de algehele doelstellingen van de Europa 2020-strategie doordat het de mobiliteit verhoogt en activiteiten inhoudt die de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt vergroten, de volksgezondheid vooruithelpen, de sociale insluiting bevorderen, het onderwijs verbeteren en actief ouder worden stimuleren.

VERZOEKT IN DIT VERBAND DE EU-LIDSTATEN EN DE BELANGHEBBENDEN OP SPORTGEBIED OM, HANDELEND BINNEN HUN BEVOEGDHEID EN MET INACHTNEMING VAN DE AUTONOMIE VAN SPORTORGANISATIES:

1.

gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van vrijwilligerswerk in de sport te scheppen, meer bepaald door:

goede praktijken tussen de lidstaten en sportorganisaties uit te wisselen,

de autonomie van sportorganisaties te eerbiedigen, waarbij tegelijkertijd wordt gezorgd voor passende ondersteuning van deze organisaties op het niveau van de lidstaten,

ervoor te zorgen dat aan sportvrijwilligers de nodige opleiding wordt verstrekt en hun de mogelijkheid wordt geboden veilig de vruchten van hun vrijwilligerswerk te plukken;

2.

bij te dragen tot het bevorderen van een positief beeld van sportvrijwilligers en vrijwilligerswerk in de sport;

3.

vrijwilligerswerk in de sport te beschouwen als een belangrijk instrument om competenties en vaardigheden te vergroten. Daartoe is het nodig:

passende stappen te ondernemen om competenties en vaardigheden in kaart te brengen die door middel van niet-formele en informele leerervaringen worden opgedaan bij vrijwilligerswerk in de sport, en de mogelijkheden na te gaan voor een grotere erkenning en bevestiging ervan in het kader van nationale kwalificatiesystemen, met verwijzing naar het Europees kwalificatiekader,

te streven naar overleg met sportbewegingen en vrijwilligersorganisaties bij het opstellen van maatregelen op dit gebied;

4.

samenwerking tussen overheidsinstanties en sportorganisaties aan te moedigen op lokaal, nationaal en Europees niveau, met het oog op het tot stand brengen van netwerken voor het oplossen van gezamenlijke problemen waarmee vrijwilligers worden geconfronteerd;

5.

vrijwilligerswerk in de sport te stimuleren als een vorm van niet-formeel en informeel leren die gericht is op het verwerven van nieuwe vaardigheden en competenties en samen met formeel onderwijs deel uitmaakt van een tweeledige loopbaan voor atleten;

6.

vrijwilligerswerk in de sport te stimuleren door bijvoorbeeld de aanzet te geven tot bewustmakingscampagnes en positieve attitudes ten aanzien van vrijwilligers te bevorderen;

7.

het potentieel van bij de organisatie van sportevenementen betrokken vrijwilligers aan te boren voor langetermijnactiviteiten op alle sportniveaus;

8.

de mogelijke meerwaarde na te gaan van een beloningssysteem dat de meest innovatieve vrijwilligersprojecten op sportgebied erkenning geeft.

MOEDIGT DE LIDSTATEN VAN DE EU EN DE EUROPESE COMMISSIE, HANDELEND BINNEN HUN BEVOEGDHEDEN EN CONFORM HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL EN REKENING HOUDEND MET HUN INSTITUTIONELE STRUCTUUR, AAN OM:

1.

te streven naar het wegnemen van onnodige belemmeringen, zoals onnodige administratieve lasten, die de ontwikkeling van vrijwilligerswerk in de sport in de weg staan;

2.

onderzoek te verrichten naar de ontwikkeling van sport op basis van vrijwilligerswerk in de Europese Unie, met inbegrip van onderzoek naar de economische en sociale impact ervan;

3.

kennis, ervaring en beste praktijken uit te wisselen op het gebied van vrijwilligerswerk in de sport;

4.

de ontwikkeling van vrijwilligerswerk in de sport te stimuleren in het nationale en Europese beleid en de nationale en Europese strategieën inzake sport en sociale zaken, onderwijs en werkgelegenheid;

5.

de mogelijkheden te verkennen om vrijwilligerswerk in de sport te laten bijdragen tot projecten die uit EU-middelen worden gesubsidieerd en mechanismen te ontwikkelen die een passende evaluatie van vrijwilligerswerk in de sport mogelijk maken;

6.

waar dienstig aspecten van vrijwilligerswerk in de sport te integreren in de activiteiten van verschillende deskundigengroepen die overeenkomstig het werkplan van de EU voor sport zijn opgezet;

7.

de ontwikkeling van vrijwilligerswerk in de sport aan te moedigen door intersectorale samenwerking tussen entiteiten op lokaal, nationaal en Europees niveau uit de publieke en de particuliere sector op het gebied van sport, volksgezondheid, cultuur, onderwijs, jongeren en sociaal beleid.

VERZOEKT DE EUROPESE COMMISSIE:

1.

specifieke aandacht te besteden aan vrijwilligerswerk en aan de mogelijkheid om sportorganisaties zonder winstoogmerk toegang te verlenen tot de volgende generatie van EU-programma's, zonder vooruit te lopen op de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader;

2.

succesfactoren, beste praktijken en terreinen waarop een nauwere samenwerking op EU-niveau vereist is, in kaart te brengen, en na te gaan welke belemmeringen de ontwikkeling van vrijwilligerswerk in de sport thans in de weg staan;

3.

bij het voorstellen van nieuwe EU-wetgeving te beoordelen wat de mogelijke gevolgen daarvan kunnen zijn voor het vrijwilligerswerk in de sport.


(1)  PB C 134 van 7.6.2003, blz. 5.

(2)  PB L 17 van 22.1.2010, blz. 43.

(3)  PB C 326 van 3.12.2010, blz. 5.

(4)  COM(2011) 12 definitief.

(5)  COM(2011) 568 definitief.

(6)  PB C 162 van 1.6.2011, blz. 1.

(7)  Doc. 14061/1/11 REV 1.

(8)  Zie voetnoot 2.

(9)  Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 16 mei 2007, over de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligersactiviteiten van jongeren (PB C 241 van 20.9.2008, blz. 1).