52011PC0752

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer /* COM/2011/0752 definitief - 2011/0367 (COD) */


TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het beleid op het gebied van binnenlandse zaken is de laatste jaren alsmaar belangrijker geworden. Dat beleid vormt de kern van het Europese project om een ruimte zonder interne grenzen te creëren die EU-burgers en onderdanen van derde landen kunnen binnenkomen en waarin zij zich kunnen verplaatsen, wonen en werken en zo nieuwe ideeën, kapitaal, kennis en innovatie kunnen aanreiken of tekorten op de nationale arbeidsmarkten kunnen aanvullen, met de zekerheid dat hun rechten ten volle worden gerespecteerd en hun veiligheid wordt gewaarborgd. Het toenemend belang van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken werd door het programma van Stockholm bevestigd. Dit is ook een van de terreinen waarop het Verdrag van Lissabon wezenlijke veranderingen heeft meegebracht.

Op 29 juni 2011 heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020[1]: een begroting voor de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie. Wat het beleid op het gebied van binnenlandse zaken betreft, dat veiligheid, migratie en het buitengrenzenbeheer omvat, heeft de Commissie voorgesteld om de structuur van de uitgaveninstrumenten te vereenvoudigen, door het aantal programma's te verminderen tot een structuur bestaande uit twee fondsen: een Fonds voor asiel en migratie en een Fonds voor interne veiligheid.

Vereenvoudiging is als kerndoelstelling aangewezen in de mededeling "De evaluatie van de EU-begroting"[2], de agenda voor slimme regelgeving[3] en voornoemde mededeling inzake het volgende meerjarig financieel kader. De ervaring van de huidige programmeringsperiode is dat de verscheidenheid aan en versnippering van regelgeving voor steunprogramma's zowel onnodig gecompliceerd als moeilijk uitvoer- en controleerbaar worden geacht. Dit brengt niet alleen voor begunstigden maar ook voor de Commissie en de lidstaten een grote administratieve belasting mee, die deelname onbedoeld kan ontmoedigen, foutenpercentages kan doen toenemen en uitvoering kan vertragen waardoor de potentiële voordelen van EU-programma's niet volledig worden gerealiseerd.

Deze verordening maakt deel uit van een pakket van vier verordeningen, die samen het kader vormen voor de EU-financiering op het gebied van binnenlandse zaken uit de twee fondsen. Deze verordening bevat regels inzake programmering, beheer en toezicht, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, sluiting van programma's, verslaglegging en evaluatie. Zij regelt derhalve de verstrekkingsmechanismen, terwijl de doelstellingen en het toepassingsgebied van de twee fondsen, de financiële middelen en uitvoeringsmiddelen ervan worden geregeld in de respectieve specifieke verordeningen over die fondsen. Dit horizontale instrument zal zorgen voor een gemeenschappelijke aanpak bij de implementatie van de twee fondsen en voor een uniforme behandeling van de begunstigden wat betreft alle door de Unie verleende steun op het gebied van binnenlandse zaken.

Deze algemene structuur bestaande uit vier verordeningen is noodzakelijk in het licht van de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag. In verband met de verschillende regels voor de stemming binnen de Raad die het gevolg zijn van de variabele geometrie op grond van Protocol nr. 19 (betreffende het Schengenacquis) en Protocol nr. 21 (betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht) is het juridisch niet mogelijk om het Fonds voor interne veiligheid in te stellen met één enkel alomvattend wetgevingsvoorstel, niettegenstaande de te verwezenlijken beleidsdoelstellingen gelijklopen. Bovendien werd het belangrijk geacht dat de twee fondsen (het Fonds voor interne veiligheid en het Fonds voor asiel en migratie), conform de algemene doestelling van vereenvoudiging en mainstreaming, voor zover mogelijk identieke verstrekkingsmechanismen zouden hebben. Ten slotte zijn er door een horizontale verordening met gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen, in totaal veel minder bepalingen nodig doordat deze niet in elk instrument moeten worden herhaald.

In deze verordening worden alleen verplichtingen van financiële en technische aard vastgesteld; de keuzes inzake beleidsdoelstellingen, subsidiabele acties, de toewijzing van middelen en de reikwijdte van de bijstandsmiddelen voor elk specifiek beleidsgebied worden overgelaten aan de respectieve rechtsgrondslagen (dat wil zeggen aan de specifieke verordeningen).

Het doel van de mechanismen waarin de verordening voorziet, is de belangrijkste bron van EU-financiering op het gebied van binnenlandse zaken volledig te bestrijken. Zij zouden dus in de plaats komen van de talloze meer of minder gedetailleerde en complexe bepalingen die thans vervat zijn in de rechtsgrondslagen van de bestaande financieringsinstrumenten op het gebied van binnenlandse zaken, namelijk de vier instrumenten van het algemene programma “Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, het Buitengrenzenfonds, het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, het Europees Terugkeerfonds en de twee specifieke programma's van het algemene programma "Veiligheid en bescherming van de vrijheden", ISEC (Preventie en de bestrijding van criminaliteit) en CIPS (Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico's: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen).

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

In overeenstemming met de sterkere nadruk die wordt gelegd op evaluatie als middel om de beleidsvorming te sturen, is dit voorstel gebaseerd op de resultaten van evaluatie, raadpleging van de belanghebbenden en effectbeoordeling.

De ontwikkeling van de nieuwe financieringsinstrumenten voor binnenlandse zaken is begonnen in 2010 en voortgezet in 2011. In het kader van deze voorbereidende werkzaamheden is in december 2010 een evaluatie/effectbeoordeling gestart, waarvoor een beroep is gedaan op een externe contractant. De studie is afgerond in juli 2011 en omvatte alle beschikbare evaluatieresultaten van de bestaande financieringsinstrumenten. Op grond hiervan zijn de problemen, doelstellingen en beleidsopties (en de waarschijnlijke gevolgen) geformuleerd die in de effectbeoordeling zijn onderzocht. Voortbouwend op deze studie heeft de Commissie een effectbeoordelingsverslag opgesteld waarover de dienst effectbeoordelingen op 9 september 2011 advies heeft uitgebracht.

In de effectbeoordeling werden problemen vastgesteld in verband met de werkingssfeer en de prioriteiten van de huidige financieringsprogramma's op het gebied van binnenlandse zaken enerzijds en problemen betreffende de verstrekking van de financiering anderzijds. Wat dat laatste betreft werden in de effectbeoordeling opties onderzocht betreffende gedeeld beheer, gecentraliseerd beheer en het tijdig reageren op noodsituaties.

· Wat het gedeeld beheer betreft, werd in de effectbeoordeling geconcludeerd dat de optie van door een beleidsdialoog voorafgegane meerjarige programmering de voorkeur geniet. Ten opzichte van een status-quo, waarbij jaarprogramma's worden gecombineerd binnen een meerjarig kader, zou dat de administratieve werklast aanzienlijk verminderen. Overschakeling op meerjarenprogrammering zonder meer zou weliswaar meer flexibiliteit mogelijk maken, maar zou geen oplossing bieden voor de voortdurende noodzaak om te reageren op veranderende situaties in de lidstaten en derde landen, wat typisch is op het gebied van binnenlandse zaken. De combinatie van meerjarenprogrammering en een regelmatige beleidsdialoog zou echter in deze behoefte voorzien en een resultaatgerichte aanpak mogelijk maken.

· Wat de verbetering van de verstrekking van de financiering onder gecentraliseerd beheer betreft, werd een status-quo buiten beschouwing gelaten omdat het weinig of geen vooruitzichten biedt voor vereenvoudiging of vermindering van de administratieve werklast. De overschakeling op een uitsluitend op aanbestedingen gebaseerde aanpak werd eveneens verworpen omdat daardoor de mogelijkheid om beleidsgestuurde acties te bevorderen, grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren en maatschappelijke organisaties te steunen via subsidies, volledig wordt uitgesloten. De voorkeursoptie bestaat erin gebruik te maken van een meer doelgericht, minder middelen vergend en gediversifieerd gecentraliseerd beheer omdat deze naar verwachting de relaties met de voornaamste belanghebbenden zal verbeteren en tot een algemene vermindering van de werklast zal leiden.

· Wat het noodresponsmechanisme betreft, werd in de effectbeoordeling geconcludeerd dat het huidige mechanisme duidelijk niet tegemoet komt aan de noodzaak om sneller en doeltreffender te reageren op crises op het gebied van migratie en veiligheid. Een verbeterd mechanisme dat wordt uitgebreid tot een bredere waaier van migratiegerelateerde en veiligheidgerelateerde crises werd als voorkeursoptie aangemerkt.

Bij de effectbeoordeling is rekening gehouden met de resultaten van een speciale openbare raadpleging (online) over de toekomst van de financiering op het gebied van binnenlandse zaken. Deze raadpleging liep van 5 januari tot en met 20 maart 2011 en alle belanghebbenden konden eraan deelnemen. Er kwamen in totaal 115 antwoorden van individuen en namens organisaties, waaronder acht standpuntnota’s. Er waren bijgedragen van respondenten uit alle lidstaten, alsook van respondenten uit een aantal derde landen.

In april 2011 werd onder het motto “The future of EU funding for Home Affairs: A fresh look" een conferentie gehouden voor de voornaamste belanghebbenden (lidstaten, internationale organisaties, maatschappelijke organisaties, enz.) om de toekomst van de EU-financiering voor binnenlandse zaken te bespreken. Deze conferentie diende ook om de resultaten van de inventarisatie en de openbare raadpleging te toetsen.

De toekomst van de EU-financiering voor binnenlandse zaken is ook meermaals met institutionele betrokkenen besproken, onder meer bij een informeel lunchoverleg tijdens de JBZ-Raad van 21 januari 2011, een informeel ontbijt met de fractiecoördinatoren van het Europees Parlement op 26 januari 2011, de hoorzitting met commissaris Malmström voor de EP-commissie SURE van 10 maart 2011 en de gedachtewisseling tussen de directeur-generaal van DG Binnenlandse zaken en de EP-commissie LIBE van 17 maart 2011. Specifiek deskundig advies werd ook ingewonnen via overleg met deskundigen van de lidstaten binnen het gemeenschappelijk comité voor het algemene programma “Solidariteit en beheer van de migratiestromen”.

Deze raadplegingen, conferenties en discussies met deskundigen wezen uit dat er bij de voornaamste belanghebbende partijen een algemene consensus bestaat dat de verstrekkingsmechanismen moeten worden vereenvoudigd en dat er behoefte is aan meer flexibiliteit, met name om op noodsituaties te reageren. De belanghebbenden waren er voorstander van de diverse financieringsinstrumenten te reduceren tot een structuur met twee fondsen, mits dit daadwerkelijk tot vereenvoudiging leidt. Ook waren de belanghebbenden het erover eens dat de Unie behoefte heeft aan een flexibel noodmechanisme om bij crises op het gebied van migratie en veiligheid snel en doeltreffend te kunnen reageren. Over het algemeen werd gedeeld beheer, gecombineerd met meerjarenprogrammering en gemeenschappelijke streefdoelen op het niveau van de EU beschouwd als de meest geschikte beheermethode voor alle uitgaven op het gebied van binnenlandse zaken. Niet-gouvernementele organisaties waren echter van mening dat ook direct beheer mogelijk moet blijven. De belanghebbenden waren er ook voorstander van om ter bevordering van samenwerking en synergie de rol van de agentschappen voor binnenlandse zaken uit te breiden.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

De rechtsgrondslag is artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie: "De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit."

Met deze verordening worden tegelijkertijd verschillende doeleinden nagestreefd die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, zonder dat de ene secundair en indirect is ten opzichte van de andere, en de materiële rechtsgrondslagen ervan bevinden zich in titel V van het Verdrag (over de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht), en wel in artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2. Deze artikelen vormen de rechtsgrondslagen voor EU-optreden op het gebied van asiel, immigratie, beheer van migratiestromen, billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, bestrijding van illegale immigratie, verwijdering en repatriëring van illegaal verblijvende personen, mensenhandel, justitiële samenwerking in strafzaken, criminaliteitspreventie, bestrijding van criminaliteit, waaronder terrorisme, corruptie en georganiseerde misdaad, en politiële samenwerking.

Wat de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland [en Denemarken] betreft, vormen deze artikelen verenigbare rechtsgrondslagen wat betreft de gebieden waarop zij betrekking hebben, en bijgevolg kan in de Raad over deze tekst worden gestemd. Aangezien op elk daarvan de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is, is de combinatie van de gekozen rechtsgrondslagen volledig in overeenstemming met de prerogatieven van het Europees Parlement.

In artikel 80 VWEU wordt bovendien benadrukt dat aan sommige van deze beleidsmaatregelen van de Unie en de uitvoering daarvan de beginselen ten grondslag liggen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook op financieel vlak.

In het licht van bovengenoemde besluitvormingsprocedure voorziet deze verordening in horizontale gemeenschappelijke bepalingen voor de uitvoering van het Fonds voor asiel en migratie en van een onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, namelijk het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer.

Voor de beleidsmaatregelen op het gebied van binnenlandse zaken die onder het Fonds voor interne veiligheid vallen en waarvan de rechtsgrondslagen niet verenigbaar zijn met de bovengenoemde, moet deze verordening van toepassing worden op basis van een specifieke clausule in een van de specifieke verordeningen, namelijk die betreffende het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa op basis van artikel 77, lid 2, VWEU, aangezien deze beleidsmaatregelen een ontwikkeling van het Schengenacquis vormen waaraan het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deelnemen.

Bijgevolg zullen, na de gezamenlijke vaststelling van deze en de specifieke verordeningen, de bepalingen van deze verordening tegelijkertijd van toepassing worden op alle EU-financiering voor binnenlandse zaken.

In het algemeen biedt het inzetten van de EU-begroting overduidelijk een meerwaarde op het gebied van binnenlandse zaken.

Het optreden van de Unie is gerechtvaardigd op grond van de doelstellingen die zijn opgenomen in artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt bepaald op welke wijze de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand komt. De uitvoering van financiële bijstand in partnerschap met de lidstaten via gedeeld beheer is een belangrijk aspect van de EU-financiering voor binnenlandse zaken. De beheersvorm gedeeld beheer werd geschikt bevonden voor alle beleidsgebieden inzake binnenlandse zaken en werd daarom uitgebreid tot het gebied interne veiligheid waar deze beheersvorm voorheen niet werd gebruikt. Gecentraliseerd beheer wordt behouden voor beleidsgestuurde activiteiten.

In het kader van het gedeeld beheer zal de overschakeling van jaarprogramma's op meerjarenprogrammering, voorafgegaan door een beleidsdialoog binnen een op EU-niveau gedefinieerd strategisch kader, ervoor zorgen dat de uit de EU-begroting gefinancierde acties voorzien in de behoeften van individuele lidstaten en tegelijk EU-prioriteiten aanpakken. Dit voorstel bevat de algemene regels inzake programmering, verslaglegging, financieel beheer, controles en evaluaties die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de EU-financiering voor binnenlandse zaken maar laat de lidstaten, zo nodig, de vrijheid om te beslissen hoe zij deze regels op nationaal niveau uitvoeren. De subsidiabiliteit van uitgaven zal bijvoorbeeld worden bepaald op grond van nationale regels, maar is ook onderworpen aan een beperkt aantal gemeenschappelijke, eenvoudige beginselen die in deze verordening zijn vastgesteld.

De maatregelen worden derhalve op het passende niveau genomen en gaan niet verder dan nodig is. Zoals in de begrotingsevaluatie wordt onderstreept, moet "de EU-begroting […] worden aangesproken om collectieve voorzieningen en maatregelen te financieren waar de lidstaten en de regio's dat zelf niet of niet met beter resultaat kunnen".[4]

In de toelichting bij de specifieke verordeningen wordt het EU-optreden in verband met de uiteenlopende onder deze verordening vallende beleidsterreinen uitvoerig gemotiveerd.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

In het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader wordt voor het Fonds voor asiel en migratie een bedrag uitgetrokken van 3,869 miljard euro en voor het Fonds voor interne veiligheid een bedrag van 4,648 miljard euro (lopende prijzen).

5. BELANGRIJKSTE ELEMENTEN

Als nieuw algemeen kader voor de uitvoering van EU-financiering op het gebied van het beleid inzake binnenlandse zaken, stelt deze verordening algemene regels vast betreffende de financiering van uitgaven, inclusief regels over partnerschap, programmering, verslaglegging, toezicht en evaluatie, de door de lidstaten in te stellen beheers- en controlesystemen en de goedkeuring van de rekeningen:

– de regels over partnerschap, programmering, toezicht en evaluatie zijn vastgesteld op basis van de ervaring met de huidige vier fondsen van het algemene programma "Solidariteit en beheer van migratiestromen";

– de regels inzake beheers- en controlesystemen, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, verslaglegging, en afsluiting van programma's zijn geïnspireerd op Deel II van het voorstel van de Commissie voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake de fondsen die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen (hierna "de verordening GSK-fondsen" genoemd)[5] en het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid[6], en zorgen waar nodig voor de continuïteit met de op de huidige vier fondsen toegepaste regels.

De verordening beoogt de voorwaarden vast te stellen voor

(1) een meer beleidgestuurde en resultaatgerichte financiering, onder meer middels een sterkere strategische programmering;

(2) een aanzienlijke vereenvoudiging van de verstrekkingsmechanismen in vergelijking met de huidige situatie;

(3) meer flexibiliteit in het financieel beheer en in de uitvoering, gezien de typische behoefte op het gebied van binnenlandse zaken om te reageren op nieuwe en onvoorziene omstandigheden;

(4) een beter toezicht- en evaluatiekader dat verantwoording, doorzichtigheid en goed onderbouwde reflectie over toekomstige steun op het gebied van binnenlandse zaken waarborgt.

5.1. Een beleidgestuurde en resultaatgerichte agenda

Voor gedeeld beheer

· Bij het begin van het volgende meerjarig financieel kader wordt met elke lidstaat één overkoepelende beleidsdialoog over binnenlandse zaken gevoerd waarbij wordt besproken hoe de lidstaat van de fondsen zal gebruikmaken, en meer bepaald hoe elke lidstaat afzonderlijk met middelen uit de EU-begroting zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht. Voorafgaand aan deze dialogen zal de Commissie een mededeling presenteren over de algemene verwachtingen en het kader voor de dialoog. Deze mededeling zal ook de voornemens van de Commissie bevatten in verband met de EU-acties en het uitvoeringskader ervan (bv. verschillende toe te passen beheersmethoden).

· Rekening houdend met de uitkomst van de beleidsdialoog wordt in de tussen de Commissie en de lidstaat overeen te komen programma's de uitgangssituatie beschreven en worden de doelstellingen vastgesteld die de lidstaten op het beleidsgebied moeten bereiken alsook de doelstellingen voor het gebruik van middelen uit de EU-begroting. Het nationale programma moet voor elke doelstelling streefdoelen en voorbeelden van acties bevatten. Daarnaast zal in een financieel zevenjarenplan worden aangegeven hoe de toegewezen middelen moeten worden vastgelegd en besteed binnen de beschikbare maxima. In en met betrekking tot derde landen uit te voeren acties mogen niet rechtstreeks op ontwikkeling zijn gericht en in de beleidsdialoog moet worden gestreefd naar volledige coherentie met de beginselen en de algemene doelstellingen voor het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie.

· Hoewel al het mogelijke zal worden gedaan om de nationale programma's in 2014 vast te stellen, valt niet uit te sluiten dat het voor sommige programma's 2015 zal worden. Teneinde het verlies van de betrokken vastleggingskredieten voor 2014 te vermijden, zal de Commissie haar voorstel voor een Verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 [COM(2011) 398 van 29.6.2011] wijzigen om de bepalingen van artikel 7 van die verordening uit te breiden tot programma's die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd in het kader van het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid.

· De lidstaten brengen jaarlijks verslag uit over het financieel beheer en de resultaten van de programma's.

· In 2017 vindt een tussentijdse evaluatie plaats om de situatie in elke lidstaat opnieuw te bekijken. Naar aanleiding daarvan kunnen voor de periode 2018-2020 nieuwe middelen worden toegewezen.

Voor direct en indirect beheer

· De met de nationale programma’s te bereiken doelstellingen zullen worden aangevuld met “EU-acties” en een mechanisme waarmee snel op noodsituaties kan worden gereageerd. Met EU-acties zal de uitvoering van EU-beleid worden ondersteund via subsidies en aanbestedingen. Het zal onder meer gaan om acties in en met betrekking tot derde landen zoals aangegeven in de mededeling over het meerjarig financieel kader[7]. Dergelijke acties mogen niet rechtstreeks op ontwikkeling gericht zijn en dienen, waar relevant, een aanvulling te vormen op de financiële steun die via de EU-instrumenten voor externe steun wordt verleend; deze laatste blijven de belangrijkste financieringsbron om derde landen te helpen hun capaciteiten op dit gebied op te bouwen. Bij de uitvoering van de steun dient te worden gestreefd naar volledige coherentie met de beginselen en de algemene doelstellingen voor het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. Door intensievere coördinatie met de EDEO en de betrokken diensten van de Commissie zal voor complementariteit van het optreden worden gezorgd.

· EU-acties en noodhulpmaatregelen kunnen ook door EU-agentschappen op het gebied van binnenlandse zaken (Cepol, Europol, EASO, Frontex en het IT-agentschap) worden uitgevoerd wanneer dat in het belang van de EU is, wanneer het om ad-hocacties gaat en wanneer voor een succesvolle uitvoering de operationele en technische deskundigheid van het betrokken agentschap vereist is. Dergelijke acties zullen binnen het kader van hun mandaat worden uitgevoerd, in overeenstemming met hun rechtsgrondslagen en complementair met hun werkprogramma's zijn, en geen invloed hebben op de geplande algemene vermindering van het aantal personeelsleden.

· Technische bijstand op initiatief van de Commissie zal worden gebruikt om lidstaten en begunstigden te ondersteunen, om wederzijds leren aan te moedigen en de communicatie (ook, in voorkomend geval, institutionele communicatie) en evaluatie te verbeteren. Met deze kredieten zullen in de Unie en in derde landen ook adequate controlemaatregelen worden ondersteund betreffende gefinancierde acties en het beheer van het IT-systeem voor de communicatie tussen de lidstaten en de Commissie in het kader van gedeeld beheer.

5.2. Vereenvoudiging van verstrekkingsmechanismen

Voor gedeeld beheer

· Elke lidstaat zal verplicht zijn om per fonds één enkel nationaal programma te hebben en derhalve verscheidene beleidsterreinen samen te voegen, waardoor de steun uit de EU-begroting betrekking zal hebben op respectievelijk een geïntegreerd migratiebeleid, inclusief integratie, asiel en terugkeer wat het Fonds voor asiel en migratie betreft, en een alomvattende strategie inzake interne veiligheid, inclusief politiële samenwerking, grensbeveiliging, bestrijding van ernstige grensoverschrijdende criminaliteit, fraude met documenten, enz., wat het Fonds voor interne veiligheid betreft.

· Het nieuwe kader betekent een aanzienlijke vereenvoudiging en beperking van de administratieve belasting ten opzichte van de huidige vier fondsen, die werken met zowel een meerjarenstrategie als jaarprogramma's. Het maximale aantal programma's bedraagt 26 voor het Fonds voor asiel en migratie (exclusief Denemarken, en gesteld dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland deelnemen) en 27 voor het Fonds voor interne veiligheid (alle lidstaten). Bovendien zullen ook de Schengen-geassocieerde staten aan het Fonds voor interne veiligheid deelnemen wat betreft de onderdelen buitengrenzen en visa, en de politiële samenwerking.

· Er wordt een klein aantal wijzigingen van de nationale programma's verwacht : de programma's zullen vooral doelstellingen en streefdoelen bevatten en geen exhaustieve lijst van acties. Voor zover mogelijk, en behalve in het geval van nieuwe en onvoorziene omstandigheden, is het de bedoeling per lidstaat en per fonds één besluit te hebben tot goedkeuring van het meerjarenprogramma en, zo nodig, één besluit tot herziening van het programma in het kader van de tussentijdse evaluatie.

· Zoals bij de GSK-fondsen, moet het partnerschapsbeginsel worden uitgevoerd via een toezichtcomité.

· Elke lidstaat zet één enkel beheers- en controlesysteem op per fonds, met de mogelijkheid één systeem te hebben voor beide fondsen. Om rekening te houden met nationale institutionele bijzonderheden, kunnen de lidstaten instanties oprichten waaraan de verantwoordelijke instanties bijzondere (programmerings- en uitvoerings-) taken kunnen delegeren.

· De subsidiabiliteit van uitgaven wordt vastgesteld op basis van nationale regels, maar is ook onderworpen aan een beperkt aantal gemeenschappelijke eenvoudige beginselen. Deze aanpak moet zorgen voor een aanzienlijke vereenvoudiging van het projectbeheer op het niveau van de begunstigden. Dankzij vereenvoudigde kostenopties zoals vaste percentages en vaste bedragen kunnen lidstaten op het niveau van de begunstigden resultaatgericht beheer invoeren.

Voor direct en indirect beheer

· Financiële bijstand zal beschikbaar zijn in noodsituaties, zoals gedefinieerd in de relevante bepalingen van de specifieke verordeningen. Het mechanisme wordt in werking gesteld door de Commissie, ook op initiatief van lidstaten, het comité van artikel 71 (COSI), vertegenwoordigd door het respectieve voorzitterschap van de Unie, of andere belanghebbenden zoals internationale organisaties (de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Internationale Organisatie voor Migratie, enz.) en EU-agentschappen op het gebied van binnenlandse zaken.

· Alles zal in het werk worden gesteld om versnippering te voorkomen: de middelen zullen op een beperkt aantal EU‑doelstellingen worden geconcentreerd en de deskundigheid van de belangrijkste betrokkenen zal worden benut, waar mogelijk op basis van partnerschaps- en kaderovereenkomsten.

· Voor de financiële steun voor de ontwikkeling van nieuwe IT-systemen ("het slimmegrenzenpakket") zullen de huidige jaarlijkse financieringsbesluiten waarmee de Commissie de centrale onderdelen kan ontwikkelen, worden vervangen door een meerjarig kader.

5.3. Flexibiliteit

Voor gedeeld beheer

· Welke gevolgen de tussentijdse evaluatie zal hebben, zal afhangen van de situatie in de lidstaten. Lidstaten waarvan wordt aangenomen dat zij extra risico's lopen of die extra middelen krijgen om EU-specifieke prioriteiten uit te voeren, zou worden verzocht de bedragen in hun financieel plan te herzien en in voorkomend geval elementen aan hun programma toe te voegen.

· Financiële flexibiliteit is een integrerend onderdeel van het huidige Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en van het voorstel van de Commissie voor de verordening over het meerjarig financieel kader 2014-2020. Dit beginsel komt ook tot uiting in het voorstel voor de herziening van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften ervan. Het zal met name in de praktijk worden gebracht via de verschillende mechanismen waarin deze voorstellen voorzien, rekening houdend met de voor de uitvoering van die voorstellen centrale fases: de financiële meerjarenprogrammering en de jaarlijkse actualisatie ervan, de jaarlijks toegewezen begrotingsmiddelen en de jaarlijkse uitvoering van de begroting.

· In de specifieke verordeningen worden de bedragen vastgesteld die aan de nationale programma's, EU-acties en andere activiteiten worden toegewezen. In het totaalpakket dat uit deze verordening en de specifieke verordeningen bestaat, is echter voorzien dat de Commissie via gedelegeerde handelingen bepaalde bedragen kan wijzigen om het optimale gebruik van de EU-begroting te garanderen.

Voor direct en indirect beheer

· De jaarlijkse kredieten voor EU-acties, noodhulp en, binnen de jaarlijkse maxima, de technische bijstand op initiatief van de Commissie worden als "één budget" beschouwd, waardoor maximale flexibiliteit mogelijk is om van jaar tot jaar te beslissen waaraan de middelen worden toegewezen, afhankelijk van de specifieke behoeften.

· EU-acties zijn zeer algemeen gedefinieerd zodat de Commissie over alle nodige instrumenten beschikt om haar taken inzake wetgeving en beleidscoördinatie te kunnen uitvoeren.

– Deze concentreren zich vooral op transnationale aspecten (samenwerking, vergelijkende analyse, netwerken), die overlegd optreden in alle lidstaten vereisen en collectieve en elkaar versterkende acties van de lidstaten en andere actoren die de samenwerking binnen de Unie consolideren en wederzijdse leerprocessen en innovatie stimuleren, actief ondersteunen.

– Daardoor zijn acties mogelijk die niet transnationaal zijn, maar voor de Unie als geheel van bijzonder belang zijn voor de beleidsontwikkeling op deze gebieden.

– Het kan gaan om acties in en met betrekking tot derde landen.

– De specifieke verordeningen voorzien in uitvoeringsregels voor alle door de fondsen gesteunde beleidsmaatregelen en doelstellingen en zelfs in financiering van beleidsgerelateerde aspecten van de werking van de fondsen. Wat het onderdeel grenzen en visa van het Fonds voor interne veiligheid betreft, kan het gaan om de uitvoering van het evaluatie- en controlemechanisme van Schengen.

· De specifieke verordeningen voorzien derhalve in steun voor de ontwikkeling van maatschappelijke organisaties en transnationale netwerken (met name voor het Fonds voor asiel en migratie) en voor het testen en valideren van onderzoek, bv. projecten voor toegepast onderzoek om de kloof te dichten tussen het programma Horizon 2020 en het gebruik ervan op het terrein (met name voor het Fonds voor interne veiligheid).

5.4. Een coherent en doeltreffend kader voor verslaglegging, toezicht en evaluatie

Voor gedeeld beheer

· De lidstaten zullen jaarlijks als integrerend deel van de goedkeuring van de rekeningen verslag uitbrengen over de uitvoering van het meerjarenprogramma. Voorts zullen de lidstaten in 2017 voor de tussentijdse evaluatie aanvullende informatie moeten verstrekken over de vooruitgang die bij het verwezenlijken van de doelstellingen is geboekt. In 2019 zal dit opnieuw gebeuren, zodat waar nodig in het laatste begrotingsjaar (2020) aanpassingen kunnen worden doorgevoerd.

· Om ervoor te zorgen dat er zich op het gebied van binnenlandse zaken een cultuur van evaluatie ontwikkelt, zullen de fondsen een gemeenschappelijk kader voor toezicht en evaluatie hebben, met ruime beleidgerelateerde indicatoren die de resultaatgerichte aanpak van de fondsen beklemtonen alsook de belangrijke rol die zij kunnen spelen in de beleidsmix waarmee de doelstellingen inzake totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moeten worden verwezenlijkt. Deze indicatoren hebben betrekking op het mogelijke effect van de fondsen: de totstandbrenging van een gemeenschappelijke cultuur van grensbeveiliging, politiële samenwerking en crisisbeheer; het doeltreffende beheer van migratiestromen in de Unie; de eerlijke en gelijke behandeling van onderdanen van derde landen; solidariteit en samenwerking tussen de lidstaten bij het aanpakken van problemen op het gebied van migratie en interne veiligheid en een gemeenschappelijke aanpak van de Unie van migratie en veiligheid ten opzichte van derde landen.

· Om ervoor te zorgen dat de evaluatiebeginselen correct worden toegepast en er rekening wordt gehouden met de ervaringen die de lidstaten in de praktijk met de evaluatie van de huidige EU‑financiering op het gebied van binnenlandse zaken hebben opgedaan, zullen de Commissie en de lidstaten samenwerken om via uitvoeringsmaatregelen het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie te ontwikkelen, onder meer door modellen en gemeenschappelijke indicatoren voor output en resultaat vast te stellen.

· Alle maatregelen zullen bij aanvang van de programmeringsperiode worden vastgesteld, zodat de lidstaten hun systemen voor verslaglegging en evaluatie kunnen ontwikkelen op basis van de overeengekomen beginselen en eisen.

· Om de administratieve lasten te verminderen en synergieën tussen de verslaglegging en de evaluatie tot stand te brengen, zal de informatie die in de evaluatieverslagen moet worden verstrekt, steunen en een aanvulling vormen op de informatie die de lidstaten in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de nationale programma’s moeten verstrekken.

· Het tussentijds evaluatieverslag moet in 2018 worden ingediend en moet bijdragen tot de reflectie over de volgende programmeringsperiode.

2011/0367 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[8],

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[9],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het beleid van de EU op het gebied van binnenlandse zaken heeft als doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen: een ruimte zonder interne grenzen, waar mensen kunnen binnenkomen, zich verplaatsen, leven en werken in alle vrijheid, met de zekerheid dat hun rechten volledig worden gerespecteerd en hun veiligheid wordt gewaarborgd, rekening houdende met gemeenschappelijke uitdagingen zoals de totstandbrenging van een alomvattend EU-immigratiebeleid om het concurrentievermogen en de sociale samenhang van de Unie te versterken, de invoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en de voorkoming en bestrijding van bedreigingen door ernstige en georganiseerde misdaad, computercriminaliteit en terrorisme.

(2) De financiering door de Unie van de ontwikkelingen op dit gebied moet een tastbare uiting zijn van de voor de aanpak van de gemeenschappelijke uitdagingen benodigde solidariteit en de gedeelde verantwoordelijkheid.

(3) Een gemeenschappelijk kader moet zorgen voor de noodzakelijke coherentie, vereenvoudiging en uniforme tenuitvoerlegging van die financiering voor alle betrokken beleidsgebieden.

(4) Een gemeenschappelijk kader moet de beginselen inzake bijstandsverlening bevatten en met het oog op de toepassing ervan de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie vaststellen.

(5) De financiering door de Unie zal doelmatiger en doelgerichter zijn als de medefinanciering van subsidiabele acties steunt op een strategische meerjarenprogrammering die elke lidstaat in samenspraak met de Commissie opstelt.

(6) De krachtens de specifieke verordeningen gesteunde maatregelen in en met betrekking tot derde landen dienen te worden genomen in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische en thematische EU-instrumenten voor externe bijstand worden ondersteund. Bij de uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar volledige coherentie met de beginselen en de algemene doelstellingen voor het externe optreden van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. Deze maatregelen mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtsreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe steun aan te vullen. Er dient tevens te worden gezorgd voor samenhang met het humanitair beleid van de Unie, met name wat betreft de verlening van noodhulp.

(7) Het externe optreden moet samenhangend en coherent zijn zoals artikel 18, lid 4, VEU, voorschrijft.

(8) Voordat meerjarenprogramma's worden opgesteld als middel om de doelstellingen van deze EU-financiering te bereiken, gaan de lidstaten en de Commissie een beleidsdialoog aan en stellen zij aldus voor elke lidstaat afzonderlijk een coherente strategie vast.

(9) De strategie moet halverwege de looptijd worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat er voldoende financiële middelen zijn voor de periode 2018-2020.

(10) De lidstaten moeten met de betrokken instanties en instellingen een partnerschap aangaan om gedurende de hele meerjarenperiode hun nationale programma's op te stellen, uit te voeren en er toezicht op te houden. De lidstaten moeten comités opzetten die toezicht houden op de nationale programma's en hen bijstaan om de uitvoering ervan en de vooruitgang die in het verwezenlijken van de doelstellingen is geboekt, te evalueren.

(11) De subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de nationale programma's moet in het nationale recht worden vastgesteld en is onderworpen aan gemeenschappelijke beginselen. De begin- en einddata voor de subsidiabiliteit moeten worden vastgesteld zodat de nationale programma's op eenvormige en billijke wijze worden toegepast.

(12) Met technische bijstand kunnen de lidstaten de uitvoering van hun nationale programma's ondersteunen en begunstigden helpen hun verplichtingen met inachtneming van het EU-recht na te komen.

(13) Om in een geschikt kader voor snelle noodhulp te kunnen voorzien, moeten op grond van deze verordening acties kunnen worden ondersteund waarvoor de uitgaven plaatsvonden vóór het verzoek om hulpverlening, overeenkomstig de bepaling van het Financieel Reglement[10] die een dergelijke flexibiliteit in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen toestaat.

(14) De financiële belangen van de Europese Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, door middel van sancties.

(15) De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om een goede werking van het beheers- en controlesysteem en de uitvoeringskwaliteit te waarborgen. Daartoe moet worden vastgesteld aan welke algemene beginselen al deze systemen moeten voldoen en welke essentiële functies zij moeten vervullen.

(16) De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de preventie, opsporing en rechtzetting van onregelmatigheden en inbreuken op het EU-recht moeten nader worden geregeld om ervoor te zorgen dat hun nationale programma's efficiënt en correct worden uitgevoerd.

(17) Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel dienen de lidstaten, via hun beheers- en controlesystemen, in eerste instantie verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van en het toezicht op de nationale programma's.

(18) Alleen door de lidstaten erkende verantwoordelijke instanties bieden een redelijke zekerheid dat vóór de toekenning van steun uit de EU-begroting aan begunstigden de nodige controles worden uitgevoerd. Daarom moet uitdrukkelijk worden bepaald dat alleen uitgaven van erkende verantwoordelijke instanties mogen worden vergoed uit de EU-begroting.

(19) De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie om de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen te controleren en van de lidstaten te verlangen dat zij actie ondernemen, moeten worden vastgesteld.

(20) De vastlegging van bijdragen uit de begroting van de Unie moet per jaar geschieden. Om een doeltreffend beheer van de programma's te waarborgen, moeten gemeenschappelijke regels voor de betaling van het jaarlijkse saldo en het eindsaldo worden vastgesteld.

(21) De betaling van voorfinanciering bij de start van een programma waarborgt dat de lidstaat de middelen heeft om begunstigden al vanaf de goedkeuring van het programma steun voor de implementatie ervan te verlenen. Daarom zijn bepalingen over de bedragen van de initiële voorfinanciering nodig. De afwikkeling van de initiële voorfinanciering moet zijn afgerond bij de afsluiting van het programma.

(22) Er dient rekening te worden gehouden met de bij de driejaarlijkse herziening van het Financieel Reglement[11] in de beginselen van gedeeld beheer aangebrachte wijzigingen.

(23) Om de verantwoordingsplicht voor de in een bepaald boekjaar uit de begroting van de Unie medegefinancierde uitgaven aan te scherpen, is een passend kader voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen nodig. Binnen dit kader moet de voor een nationaal programma verantwoordelijke instantie een beheersverklaring bij de Commissie indienen, die vergezeld dient te gaan van jaarrekeningen, een samenvattend verslag en een onafhankelijk accountants- en controleverslag.

(24) Om de betrouwbaarheid van de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen in de hele Unie te vergroten, moeten gemeenschappelijke bepalingen worden vastgesteld betreffende de aard en het niveau van de door de lidstaten uit te voeren controles.

(25) Voor een goed financieel beheer van de middelen van de Unie kan het noodzakelijk zijn dat de Commissie financiële correcties aanbrengt. Met het oog op de rechtszekerheid voor de lidstaten is het van belang te bepalen in welke omstandigheden inbreuken op de wetgeving van de Unie of de lidstaat aanleiding kunnen zijn tot financiële correcties door de Commissie. Om te waarborgen dat er een verband is tussen door de Commissie aan de lidstaten opgelegde financiële correcties en de bescherming van de financiële belangen van de Unie, moeten de correcties beperkt blijven tot gevallen waarin de inbreuk op de wetgeving van de Unie of de lidstaat direct of indirect betrekking heeft op de subsidiabiliteit, de regelmatigheid, het beheer of de controle van acties en de uitgaven daarvoor. Met het oog op de evenredigheid is het belangrijk dat de Commissie de aard en de ernst van de inbreuk in aanmerking neemt bij haar beslissing over de hoogte van de financiële correctie. Daarom is het dienstig de criteria voor het opleggen van financiële correcties door de Commissie vast te stellen alsook de procedure die kan leiden tot een besluit over de financiële correctie.

(26) Om de financiële relatie tussen de verantwoordelijke instanties en de EU-begroting aan te geven, moet de Commissie jaarlijks de rekeningen van die instanties goedkeuren. Het besluit tot goedkeuring van de rekeningen moet betrekking hebben op de vraag of de ingediende rekeningen volledig, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn, en niet op de vraag of de uitgaven in overeenstemming met de EU-wetgeving zijn gedaan.

(27) De Commissie, die krachtens artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie dient toe te zien op de goede toepassing van het EU-recht, moet uitmaken of de door de lidstaten verrichte uitgaven in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving. De lidstaten moeten het recht hebben hun betalingsbesluiten te verantwoorden. Om de lidstaten juridische en financiële garanties te geven wat betreft de in het verleden verrichte uitgaven dient een maximumtermijn te worden vastgesteld waarbinnen de Commissie moet beslissen welke financiële gevolgen worden verbonden aan de niet-naleving van voorschriften.

(28) Om financiële discipline aan te moedigen, moeten regelingen worden vastgesteld voor de vrijmaking van delen van vastleggingen voor een nationaal programma. Met name moet worden vastgesteld wanneer een bedrag van de vrijmaking kan worden uitgezonderd, bijvoorbeeld wanneer een vertraging bij de uitvoering het gevolg is van een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking of van overmacht.

(29) Om te waarborgen dat de algemene regels inzake vrijmaking juist worden toegepast, moet in de vastgestelde regels nauwkeurig worden beschreven hoe de termijnen voor vrijmaking worden vastgesteld en hoe de onderscheiden bedragen worden berekend.

(30) Het is belangrijk de verwezenlijkingen waaraan de Unie financieel heeft bijgedragen, onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Burgers hebben het recht te weten hoe de financiële middelen van de Unie worden besteed. De verantwoordelijkheid om het publiek op passende wijze voor te lichten, berust zowel bij de verantwoordelijke instanties als bij de begunstigden. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de synergieën tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatie-activiteiten te vergroten, moeten de middelen die in het kader van deze EU-financiering aan communicatie-acties worden toegewezen, ook bijdragen tot het uitdragen van de beleidsprioriteiten van de Europese Unie, mits deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze EU-financiering.

(31) Om te zorgen voor een ruime verspreiding van informatie over deze financiering door de Unie en om potentiële begunstigden in te lichten over financieringsmogelijkheden, moeten op grond van deze verordening gedetailleerde regels worden vastgesteld voor informatie- en communicatie-acties en bepaalde technische kenmerken van dergelijke acties, en moet elke lidstaat een website of portaalsite creëren met de nodige informatie.

(32) De doeltreffendheid van de ondersteunde acties hangt mede af van de evaluatie en van de verspreiding van de resultaten. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties en de kwaliteit van de betreffende informatie wordt gewaarborgd.

(33) Met het oog op het wijzigen van bepalingen van deze verordening inzake de subsidiabiliteit van uitgaven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.

(34) Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend volgens Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[12].

(35) De onderzoeksprocedure moet worden gebruikt voor uitvoeringshandelingen waarin de gezamenlijke verplichtingen van de lidstaten worden vastgesteld, met name over het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden gevolgd voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de modelformulieren voor het verstrekken van informatie aan de Commissie, gelet op de zuiver technische aard ervan.

(36) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk algemene bepalingen vast te stellen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van de onderhavige verordening en zijn zij gebonden noch onderworpen aan de toepassing ervan. [OF] [Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening].

(37) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

Deze verordening bevat de algemene regels voor de tenuitvoerlegging van de specifieke verordeningen wat betreft:

(a) de financiering van uitgaven;

(b) partnerschap, programmering, verslaglegging, toezicht en evaluatie;

(c) de door de lidstaten in te stellen beheers- en controlesystemen;

(d) de goedkeuring van de rekeningen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(a) "specifieke verordeningen":

– Verordening ../2012/EU [tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie];

– Verordening …/2012/EU [tot vatstelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer], en

– elke andere verordening die voorziet in de toepassing van deze verordening.

(b) “programmering”: het proces van organisatie, besluitvorming en financiering dat in verscheidene fasen plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van de specifieke verordeningen;

(c) "actie": een door of onder verantwoordelijkheid van de voor het betrokken nationale programma verantwoordelijke instantie gekozen project of groep projecten, bijdragend tot de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen van de specifieke verordeningen;

(d) "EU-actie": een grensoverschrijdende actie of actie die voor de Unie van bijzonder belang is, zoals omschreven in de specifieke verordeningen;

(e) "project": het specifieke, praktische middel waarmee een begunstigde van de EU-bijdrage een actie geheel of gedeeltelijk uitvoert;

(f) "noodhulp": een project of groep projecten waarmee een noodsituatie, zoals omschreven in de specifieke verordeningen, wordt aangepakt;

(g) "begunstigde": de ontvanger van een bijdrage van de Unie in het kader van een project, ongeacht of het gaat om een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie, internationale organisaties, het Rode Kruis (ICRK) of de Internationale Federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan.

HOOFDSTUK II

BEGINSELEN VOOR BIJSTANDSVERLENING

Artikel 3

Algemene beginselen

1. De specifieke verordeningen voorzien door middel van nationale programma's, EU-acties en noodhulp in de verlening van bijstand, die een aanvulling vormt op nationale, regionale en lokale steunmaatregelen die de doelstellingen van de Unie nastreven.

2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun samenhangt met de activiteiten, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Europese Unie en complementair is met de andere instrumenten van de Europese Unie.

3. De tenuitvoerlegging van de in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

4. De Commissie en de lidstaten dragen, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden en, wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, samen met de EDEO, zorg voor de coördinatie tussen deze verordening en de specifieke verordeningen, alsmede voor de coördinatie met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, waaronder die in het kader van het externe optreden van de Unie.

5. De Commissie en de lidstaten passen overeenkomstig artikel [26] van het Financieel Reglement het beginsel van goed financieel beheer toe.

6. De Commissie en de lidstaten zien, met name door toezicht, verslaglegging en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van de in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun.

7. De Commissie en de lidstaten streven bij het uitvoeren van hun respectieve taken met betrekking tot deze en de specifieke verordeningen naar een vermindering van de administratieve lasten voor de begunstigden.

Artikel 4

Naleving van het recht van de Unie en van de lidstaten

Op grond van de specifieke verordeningen gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en van de lidstaten.

Artikel 5

Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie

1. De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van de specifieke verordeningen gefinancierde acties, de financiële belangen van de Europese Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2. De lidstaten nemen maatregelen om onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele achterstandsrente. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis en houden haar op de hoogte van het verloop van de desbetreffende administratieve en gerechtelijke procedures.

3. Wanneer onverschuldigd aan een begunstigde betaalde bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie.

4. De lidstaten bieden een doeltreffende fraudepreventie met een afschrikkende werking, met name op de gebieden met een hoger risiconiveau, waarbij rekening wordt gehouden met de baten en met de evenredigheid van de maatregelen.

5. De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in lid 4 omschreven verplichtingen van de lidstaten.

6. De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen.

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan volgens de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken economische subjecten uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of –besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

Onverminderd de eerste en de tweede alinea verlenen de uit deze en de specifieke verordeningen voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

Artikel 6

Programmering

De doelstellingen van de specifieke verordeningen worden nagestreefd in het kader van de meerjarige programmeringsperiode 2014-2020, met een tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 15.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER VOOR EU-ACTIES, NOODHULP EN TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 7

Uitvoeringskader

1. De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat beschikbaar is voor EU-acties, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie in het kader van de jaarlijkse begrotingskredieten van de Unie.

2. De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling het werkprogramma voor EU-acties en noodhulp vast. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3. Om de middelen tijdig beschikbaar te maken, kan de Commissie voor noodhulp een afzonderlijk werkprogramma vaststellen.

4. EU-acties, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie kunnen als volgt worden uitgevoerd:

– direct, door de Commissie of via uitvoerende agentschappen;

– indirect, door andere entiteiten en personen dan lidstaten overeenkomstig artikel [57] van het Financieel Reglement.

Artikel 8

Noodhulp

1. Als reactie op een in de specifieke verordeningen omschreven noodsituatie kan de Commissie besluiten noodhulp te verlenen.

2. Binnen de grenzen van de beschikbare middelen kan de noodhulp 100 % van de subsidiabele uitgaven bedragen.

3. Noodhulp kan bestaan uit bijstand in lidstaten en in derde landen in overeenstemming met de in de specifieke verordeningen vastgestelde doelstellingen en acties.

4. Met noodhulp kunnen uitgaven worden ondersteund die zijn gedaan vóór de datum van de indiening van de subsidieaanvraag of van het verzoek om hulp, wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de actie.

Artikel 9

EU-acties en noodhulp in of met betrekking tot derde landen

1. De Commissie kan besluiten EU-acties en noodhulp in of met betrekking tot derde landen te financieren in overeenstemming met de in de specifieke verordeningen vastgestelde doelstellingen en acties.

2. Wanneer dergelijke acties direct worden uitgevoerd, kunnen de volgende entiteiten verzoeken indienen:

(a) lidstaten;

(b) derde landen;

(c) gemengde organen die zijn opgericht door derde landen en de Unie of door lidstaten;

(d) internationale organisaties, waaronder regionale organisaties, organisaties, diensten of missies van de Verenigde Naties, internationale financiële instellingen en ontwikkelingsbanken, alsmede instellingen voor internationale rechtspraak, voor zover zij bijdragen aan de doelstellingen van de betrokken specifieke verordening(en);

(e) het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK) en de Internationale Federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan;

(f) niet-gouvernementele organisaties die zijn gevestigd en geregistreerd in de Unie en in de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

Artikel 10

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1. Op initiatief van of namens de Commissie kan op grond van de specifieke verordeningen steun worden verleend voor maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische bijstand, evaluatie, audit en controle die voor de uitvoering van deze en de specifieke verordeningen nodig zijn.

2. Deze maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op:

(a) ondersteuning voor de voorbereiding en beoordeling van projecten;

(b) steun voor institutionele versterking en vergroting van de administratieve capaciteit voor een doeltreffend beheer van deze en de specifieke verordeningen;

(c) maatregelen in verband met analyse, beheer, toezicht, uitwisseling van informatie en uitvoering van deze en de specifieke verordeningen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering van controlesystemen en technische en administratieve bijstand;

(d) evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, met inbegrip van die van algemene aard betreffende de werking van de specifieke verordeningen;

(e) acties om informatie te verspreiden, de totstandkoming van netwerken te ondersteunen, communicatieactiviteiten uit te voeren, te zorgen voor bewustmaking alsook samenwerking en uitwisseling van ervaringen, ook met derde landen, te bevorderen. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de synergie tussen de op initiatief van de Commissie genomen communicatieactiviteiten te vergroten, moeten de middelen die krachtens deze verordening aan communicatieacties worden toegewezen, ook bijdragen tot de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover die verband houden met de algemene doelstellingen van deze en de specifieke verordeningen;

(f) het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, audit, controle en evaluatie;

(g) het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader voor evaluatie en toezicht, alsmede een systeem van indicatoren dat, in voorkomend geval, rekening houdt met nationale indicatoren;

(h) acties om de evaluatiemethoden te verbeteren en informatie over de evaluatiepraktijk uit te wisselen;

(i) conferenties, studiebijeenkomsten, workshops en andere voorlichtings- en opleidingsactiviteiten over de uitvoering van deze en de specifieke verordeningen voor aangewezen instanties en begunstigden;

(j) acties in verband met audits.

3. De acties mogen betrekking hebben op voorafgaande en latere financiële kaders.

HOOFDSTUK IV

NATIONALE PROGRAMMA’S

Afdeling 1 Programmerings- en uitvoeringskader

Artikel 11

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

1. De lidstaten en de instanties die zij daartoe hebben aangewezen (hierna "de aangewezen instanties" genoemd), zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de programma's en voor het uitvoeren van hun taken uit hoofde van deze en de specifieke verordeningen op een passend niveau, overeenkomstig het institutionele, wettelijke en financiële kader van de lidstaat en met naleving van deze en de specifieke verordeningen.

2. De regelingen voor de uitvoering en het gebruik van krachtens de specifieke verordeningen verleende steun, en met name de financiële en administratieve middelen die voor verslaglegging, evaluatie, beheer en controle noodzakelijk zijn, moeten, rekening houdend met de hoogte van de toegewezen steun, in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

Artikel 12

Partnerschap

1.           Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de betrokken instanties en organen om de nationale programma's te ontwikkelen en uit te voeren.

Deze instanties en organen zijn onder meer de bevoegde regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, en in voorkomend geval internationale organisaties en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties of sociale partners.

2.           Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

3. De partners worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van en het toezicht op de nationale programma's.

4. Elke lidstaat richt een toezichtcomité op om de uitvoering van de nationale programma's te ondersteunen.

5. De Commissie kan met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen.

Artikel 13

Beleidsdialoog

1. Om de programmeringsperiode te starten, voeren de Commissie en elke lidstaat een beleidsdialoog over de nationale behoeften en de mate waarin de EU-begroting kan bijdragen om in die behoeften te voorzien, rekening houdend met de uitgangssituatie in de betrokken lidstaat en de doelstellingen van de specifieke verordeningen. De beleidsdialoog moet leiden tot de sluiting van een proces-verbaal van overeenkomst of een briefwisseling waarin de specifieke behoeften en prioriteiten van de betrokken lidstaat worden vastgesteld en die moeten dienen als het kader voor de voorbereiding van de nationale programma's.

In en met betrekking tot derde landen uit te voeren acties mogen niet rechtstreeks op ontwikkeling zijn gericht en in de beleidsdialoog wordt gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de algemene doelstellingen betreffende het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie.

2. In het kader van het onderzoek van het in artikel 39 bedoelde betalingsverzoek en het in artikel 49 bedoelde uitvoeringsverslag evalueren de betrokken lidstaat en de Commissie de vorderingen in de uitvoering van het nationale programma, rekening houdend met de conclusies van de beleidsdialoog.

Artikel 14

Voorbereiding en goedkeuring van nationale programma's

1. Elke lidstaat stelt op basis van de conclusies van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog een nationaal programma vast in overeenstemming met de specifieke verordeningen.

2. Elk voorgesteld nationaal programma heeft betrekking op de begrotingsjaren van de periode tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 en bevat:

(a) een beschrijving van de uitgangssituatie in de lidstaat;

(b) een analyse van de behoeften in de lidstaat en de nationale doelstellingen om in de loop van de programmeringsperiode in deze behoeften te voorzien;

(c) een goede strategie om de met de steun van de EU-begroting na te streven doelstellingen vast te leggen, met streefdoelen voor het bereiken ervan, een indicatief tijdschema en voorbeelden van geplande acties om deze doelstellingen te bereiken;

(d) de mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de bij de specifieke verordeningen vastgestelde instrumenten en andere EU- en nationale instrumenten;

(e) informatie over het op te zetten kader voor toezicht en evaluatie en de indicatoren die moeten worden gebruikt om de vorderingen in de uitvoering van de nagestreefde doelstellingen ten opzichte van de uitgangssituatie in de lidstaat te meten;

(f) regelingen om te zorgen voor de doeltreffende uitvoering van de steun uit de EU-begroting, inclusief het geplande gebruik van technische bijstand en de gekozen aanpak voor de uitvoering van het in artikel 12 vastgestelde partnerschapsbeginsel;

(g) een ontwerpfinancieringsplan, uitgesplitst per begrotingsjaar van de periode;

(h) de mechanismen en methoden die zullen worden gebruikt om het nationale programma onder de aandacht te brengen;

(i) de uitvoeringsbepalingen voor het nationale programma waarin ook wordt aangegeven welke de aangewezen instanties zijn.

3. De lidstaten dienen de voorgestelde nationale programma's uiterlijk drie maanden na het afsluiten van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog bij de Commissie in.

4. De nationale programma's worden opgesteld volgens het door de Commissie vastgestelde model. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 55, lid 2, bedoelde adviesprocedure vastgesteld.

5. Alvorens een voorgesteld nationaal programma goed te keuren, gaat de Commissie na of:

(a) het strookt met de doelstellingen van de specifieke verordeningen en de conclusies van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog;

(b) de doelstellingen, streefdoelen, indicatoren, het tijdschema en de voorbeelden van geplande acties in het voorgestelde nationale programma relevant zijn in het licht van de voorgestelde strategie;

(c) de in lid 2, onder i), bedoelde uitvoeringsbepalingen relevant zijn in het licht van de geplande acties;

(d) het voorgestelde programma in overeenstemming is met het EU-recht;

(e) het complementair is met door andere EU-fondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds, verleende steun;

(f) het, indien van toepassing in het kader van een specifieke verordening, qua doelstellingen en voorbeelden van acties in of met betrekking tot derde landen, samenhangend is met de beginselen en doelstellingen betreffende het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie.

6. De Commissie doet binnen drie maanden na de datum waarop het voorgestelde nationale programma is ingediend, haar opmerkingen toekomen. Wanneer de Commissie van oordeel is dat een voorgesteld nationaal programma niet strookt met de doelstellingen van de specifieke verordeningen, niet voldoet in het licht van de strategie of niet in overeenstemming is met het EU-recht, verzoekt zij de betrokken lidstaat om alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het voorgestelde nationale programma in voorkomend geval aan te passen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde nationale programma aan.

7. Uiterlijk zes maanden na de formele indiening door de lidstaat keurt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling elk nationaal programma goed, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie.

8. In het licht van nieuwe of onvoorziene omstandigheden kan, op initiatief van de Commissie of de betrokken lidstaat, een goedgekeurd nationaal programma opnieuw worden bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien.

Artikel 15

Tussentijdse evaluatie

1. In 2017 zal de Commissie met elke lidstaat de situatie opnieuw bekijken, rekening houdend met de ontwikkelingen in het EU-beleid en in de betrokken lidstaat.

2. Daarna kunnen de lidstaten hun nationale programma's herzien. De nationale programma's worden herzien voor de lidstaten die aanvullende middelen krijgen overeenkomstig de specifieke verordeningen.

3. De in artikel 14 vastgestelde regels over de voorbereiding en de goedkeuring van nationale programma's gelden mutatis mutandis voor de voorbereiding en goedkeuring van de herziene nationale programma's.

4. De Commissie wijst de lidstaten door middel van uitvoeringshandelingen de middelen voor nationale programma's toe die beschikbaar zijn in het kader van de tussentijdse evaluatie krachtens de specifieke verordeningen. Na de tussentijdse evaluatie dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de tussentijdse evaluatie die plaatsvindt overeenkomstig de bepalingen van deze en de specifieke verordeningen.

Artikel 16

Financieringsstructuur

1. Financiële bijdragen in het kader van de nationale programma's worden verstrekt in de vorm van subsidies.

2. De acties die uit de nationale programma's worden ondersteund, worden medegefinancierd uit publieke of private middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de EU-begroting vallen.

3. De bijdrage uit de EU-begroting bedraagt niet meer dan 75 % van de totale subsidiabele uitgaven van een project.

4. De bijdrage uit de EU-begroting kan worden verhoogd tot 90 % voor specifieke acties of strategische prioriteiten, zoals gedefinieerd in de specifieke verordeningen.

5. De bijdrage uit de EU-begroting kan eveneens worden verhoogd tot 90 % in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, met name wanneer projecten anders niet zouden worden uitgevoerd en de doelstellingen van het nationale programma niet zouden worden bereikt.

Artikel 17 Algemene beginselen inzake subsidiabiliteit

1. De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn vastgesteld in deze of de specifieke verordeningen.

2. Overeenkomstig de specifieke verordeningen moeten uitgaven, om subsidiabel te zijn:

(a) binnen de werkingssfeer en de doelstellingen van de specifieke verordeningen vallen;

(b) noodzakelijk zijn om de onder het betrokken project vallende activiteiten uit te voeren;

(c) redelijk zijn en stroken met de beginselen van goed financieel beheer, met name wat prijs-kwaliteitverhouding en kosteneffectiviteit betreft.

3. Uitgaven komen voor steun krachtens de specifieke verordeningen in aanmerking wanneer:

– zij door een begunstigde zijn gedaan en betaald tussen 1 januari 2014 en 31 december 2022; en

– zij werkelijk door de erkende verantwoordelijke instantie zijn betaald tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2023.

4. Uitgaven die in betalingsverzoeken van de begunstigde aan de verantwoordelijke instantie worden opgenomen, worden gestaafd door facturen of boekhoudkundige documenten met gelijkwaardige bewijskracht, behalve voor vormen van steun overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), c) en d). Voor dergelijke vormen van steun zijn, in afwijking van lid 3, de in het betalingsverzoek opgenomen bedragen de door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigde terugbetaalde kosten.

5. Netto-inkomsten die tijdens de uitvoering van een project rechtstreeks door dat project worden gegenereerd en waarmee bij de goedkeuring van het project geen rekening is gehouden, worden in het door de begunstigde ingediende verzoek om eindbetaling van de subsidiabele uitgaven van het project in mindering gebracht.

Artikel 18

Subsidiabele uitgaven

1. Subsidiabele uitgaven kunnen als volgt worden vergoed:

(a) vergoeding van werkelijk gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, in voorkomend geval gecombineerd met afschrijvingskosten;

(b) een standaardschaal van eenheidskosten;

(c) vaste bedragen;

(d) forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

2. De in lid 1 bedoelde subsidievormen mogen worden gecombineerd als elke vorm een verschillende categorie kosten dekt of als zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een actie of voor opeenvolgende fasen van een actie.

3. Als de uitvoering van een project uitsluitend de aanbesteding van werken, goederen of diensten behelst, is alleen lid 1, onder a), van toepassing.

4. De in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vooraf op één van de volgende manieren vastgesteld:

(a) een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van:

i)        statistische gegevens of andere objectieve informatie; of

ii)       de gecontroleerde historische gegevens van individuele begunstigden of de toepassing van hun gebruikelijke kostenberekeningsmethoden;

(b) methoden en de overeenkomstige schaal van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten acties/projecten en begunstigden;

(c) methoden en de overeenkomstige schaal van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten acties/projecten en begunstigden.

5. In het document waarin de voorwaarden voor de steun voor elk project/actie worden vastgesteld, worden de methode voor de vaststelling van de kosten van de actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie beschreven.

6. Wanneer bij de uitvoering van een project indirecte kosten ontstaan, mogen deze op een van de volgende manieren als vast percentage worden berekend:

(a) een vast percentage van maximaal 20 % van de subsidiabele directe kosten, waarbij het percentage wordt berekend volgens een eerlijke, billijke en controleerbare methode of volgens een methode die wordt toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten acties/projecten of begunstigden;

(b) een vast percentage van maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten; of

(c) een vast percentage dat wordt toegepast op de subsidiabele directe kosten op basis van bestaande methoden en overeenkomstige percentages, die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten acties/projecten en begunstigden.

7. Subsidies waarvoor de steun uit de EU-begroting niet meer bedraagt dan 50 000 euro worden verstrekt in de vorm van vaste bedragen of via een standaardschaal van eenheidskosten.

8. De in lid 4 bedoelde financiering via een vast percentage, een standaardschaal van eenheidskosten en vaste bedragen kan per project worden berekend op grond van een van tevoren door de verantwoordelijke instantie overeengekomen ontwerpbegroting, wanneer de bijdrage uit de EU-begroting niet meer dan 100 000 euro bedraagt.

9. Afschrijvingskosten kunnen onder de volgende voorwaarden als subsidiabel worden beschouwd:

(a) de uitgaven zijn subsidiabel op grond van de subsidiabiliteitsregels van het nationale programma;

(b) het bedrag van de uitgaven wordt naar behoren gestaafd door ondersteunende documenten met dezelfde bewijskracht als facturen wanneer het in de in lid 1, onder a), bedoelde vorm wordt vergoed;

(c) de kosten hebben uitsluitend betrekking op de steunperiode voor het project;

(d) er is geen steun uit de EU-begroting verleend voor de aankoop van de afgeschreven activa.

Artikel 19

Niet-subsidiabele uitgaven

De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de begroting van de Unie in het kader van de specifieke verordeningen:

(a) debetrente;

(b) de aankoop van niet-bebouwde grond;

(c) de aankoop van bebouwde grond, wanneer de grond noodzakelijk is voor de uitvoering van het project, wanneer dat bedrag meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van het betrokken project uitmaakt;

(d) belasting over de toegevoegde waarde. Btw-bedragen zijn echter wel subsidiabel als zij niet krachtens de nationale btw-wetgeving terugvorderbaar zijn en betaald worden door een begunstigde die geen niet-belastingplichtige is als omschreven in artikel 13, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG, mits dergelijke btw-bedragen niet verschuldigd zijn voor de levering van infrastructuur.

Artikel 20

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1. Op initiatief van een lidstaat kunnen krachtens de specifieke verordeningen voor elk nationaal programma acties ter voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en communicatie, netwerkvorming, controle en audit worden ondersteund, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van deze en de specifieke verordeningen te versterken.

2. Deze maatregelen kunnen met name betrekking hebben op:

(a) uitgaven voor de voorbereiding, de selectie, de beoordeling, het beheer van en het toezicht op acties of projecten;

(b) uitgaven voor audits en controles ter plaatse van acties of projecten;

(c) uitgaven voor evaluaties van acties of projecten;

(d) uitgaven voor voorlichting, verspreiding van informatie en transparantie in verband met acties of projecten;

(e) uitgaven voor de aankoop, installatie en onderhoud van computersystemen voor het beheer, de controle en de evaluatie van deze en de specifieke verordeningen;

(f) uitgaven voor vergaderingen van de toezichtcomités en subcomités in verband met de tenuitvoerlegging van acties. Deze uitgaven kunnen ook de kosten omvatten van deskundigen en andere deelnemers aan deze comités, onder wie deelnemers die uit een derde land afkomstig zijn, wanneer hun aanwezigheid noodzakelijk is voor de doeltreffende uitvoering van acties of projecten;

(g) uitgaven om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van deze en de specifieke verordeningen te versterken.

3. De lidstaten mogen de kredieten gebruiken om steun te verlenen aan acties om de administratieve lasten voor begunstigden te verminderen, met inbegrip van systemen voor elektronische gegevensuitwisseling, en aan acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en van de begunstigden om de krachtens de specifieke verordeningen verleende steun administratief te beheren en te gebruiken.

4. De acties mogen betrekking hebben op voorafgaande en latere financiële kaders.

Afdeling 2 Beheer en controle

Artikel 21 Algemene beginselen van beheers- en controlesystemen

Beheers- en controlesystemen moeten voorzien in:

(a) een omschrijving van de functies van elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

(b) de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

(c) procedures om de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen;

(d) computersystemen voor boekhouding, voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, voor toezicht en voor verslaglegging;

(e) als de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt: systemen voor verslaglegging en toezicht;

(f) regelingen voor audits van de werking van de beheers- en controlesystemen;

(g) systemen en procedures om voor een toereikend auditspoor te zorgen;

(h) de voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente.

Artikel 22 Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. De lidstaten vervullen de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor gedeeld beheer, zoals opgenomen in het Financieel Reglement en deze verordening. In overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de nationale programma's.

2. De lidstaten waarborgen dat hun beheers- en controlesystemen voor programma's overeenkomstig de voorschriften van deze verordening worden opgezet en dat de systemen doeltreffend functioneren.

3. De lidstaten stellen alle instanties voldoende middelen ter beschikking om hun taken tijdens de programmeringsperiode te kunnen uitvoeren.

4. De lidstaten stellen regels en procedures vast voor de selectie en uitvoering van projecten overeenkomstig deze verordening.

5. Voor alle officiële uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een door de Commissie opgericht systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt.

Artikel 23 Aangewezen instanties

1. Elke lidstaat wijst voor de uitvoering van zijn nationaal programma de volgende instanties aan:

a)      een accreditatie-instantie als omschreven in artikel [56] van het Financieel Reglement;

b)      een erkende verantwoordelijke instantie: een overheidsorgaan van de lidstaat dat als enige verantwoordelijk is voor het goed beheer van en het toezicht op het nationale programma en zorgt voor alle communicatie met de Commissie;

c)      een auditinstantie: een nationale overheidsinstantie of een nationaal overheidsorgaan dat functioneel onafhankelijk is van de verantwoordelijke instantie en de accreditatie-instantie en belast is met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

d)      indien nodig, een instantie waaraan taken worden gedelegeerd: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die bepaalde taken van de verantwoordelijke instantie uitvoert onder de verantwoordelijkheid van die instantie.

2. Elke lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de in lid 1 bedoelde instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.

Artikel 24 Accreditatie van verantwoordelijke instanties

1. Overeenkomstig artikel 56, lid 3, van het Financieel Reglement wordt elke verantwoordelijke instantie die verantwoordelijk is voor het beheer en de controle van uitgaven krachtens deze verordening, bij formeel besluit van een accreditatie-instantie op ministerniveau geaccrediteerd.

2. De accreditatie wordt verleend op voorwaarde dat de instantie voldoet aan de in of krachtens deze verordening vastgelegde accreditatiecriteria betreffende interne opzet, controleactiviteiten, voorlichting en communicatie, en toezicht.

3. De accreditatie wordt gebaseerd op een advies van een onafhankelijke auditinstantie die beoordeelt of de verantwoordelijke instantie aan de accreditatiecriteria voldoet. De onafhankelijke auditinstantie voert haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde auditnormen uit.

4. De accreditatie-instantie controleert de geaccrediteerde verantwoordelijke instantie en trekt de accreditatie bij formeel besluit in als niet meer aan een of meer accreditatiecriteria wordt voldaan, tenzij de verantwoordelijke instantie binnen een door de accreditatie-instantie op basis van de ernst van het probleem te bepalen voorwaardelijke termijn de nodige corrigerende maatregelen neemt. Wanneer de accreditatie-instantie een voorwaardelijke termijn voor een geaccrediteerde verantwoordelijke instantie of een besluit tot intrekking vaststelt, stelt zij de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

5. Om een goede werking van dit systeem te waarborgen, wordt de Commissie gemachtigd om volgens de in artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake:

(a) de minimumvoorwaarden voor de accreditatie van de verantwoordelijke instanties met betrekking tot de interne omgeving, controleactiviteiten, informatie en communicatie en toezicht, alsook de procedure voor de toekenning en intrekking van de erkenning;

(b) regels betreffende het toezicht op en de procedure voor de herziening van de erkenning van de verantwoordelijke instanties;

(c) de verplichtingen van de verantwoordelijke instanties wat betreft openbare interventie, alsmede de inhoud van hun verantwoordelijkheden op het gebied van beheer en controle.

Artikel 25 Algemene beginselen inzake controles door verantwoordelijke instanties

1. De verantwoordelijke instanties voeren een systematische administratieve controle uit van alle betalingsverzoeken van begunstigden en vullen deze aan met controles ter plaatse van de in de jaarrekeningen aangegeven uitgaven die verband houden met de verzoeken om eindbetaling van de begunstigden, teneinde over voldoende zekerheid te beschikken.

2. Wat de controles ter plaatse betreft, trekt de verantwoordelijke instantie haar steekproef voor controles uit de gehele populatie van begunstigden en bestaat de steekproef, waar dat dienstig is, uit een aselect gedeelte en een op een risicoanalyse gebaseerd gedeelte teneinde een representatief foutenpercentage en een minimale betrouwbaarheidsgraad te verkrijgen en de controles ook toe te spitsen op het hoogste foutenrisico.

3. De verantwoordelijke instantie stelt over elke controle ter plaatse een verslag op.

4. Indien geconstateerde problemen een systemisch karakter blijken te vertonen en dus een risico voor andere projecten kunnen inhouden, zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat er nader onderzoek wordt verricht, zo nodig met aanvullende controles, om de omvang van die problemen vast te stellen en om na te gaan of het foutenpercentage boven het materialiteitsniveau ligt. De verantwoordelijke instantie neemt de noodzakelijke preventieve en corrigerende maatregelen en deelt deze aan de Commissie mee in het in artikel 39, lid 1, onder c), bedoelde samenvattend verslag.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de voorschriften vast die nodig zijn voor een uniforme toepassing van dit artikel. Deze voorschriften kunnen met name betrekking hebben op:

(a) de administratieve controles en controles ter plaatse die de lidstaten moeten verrichten om na te gaan of voldaan wordt aan de verplichtingen, verbintenissen en subsidiabiliteitsregels die uit de toepassing van deze en de specifieke verordeningen voortvloeien;

(b) de minimumomvang van de controles ter plaatse die voor een doeltreffend beheer van de risico's nodig zijn, en de omstandigheden waaronder de lidstaten dergelijke controles moeten opvoeren of, wanneer de beheers- en controlesystemen goed functioneren en de foutenpercentages op een aanvaardbaar niveau liggen, deze juist mogen verminderen;

(c) de regels en methoden voor de verslaglegging over de verrichte controles en verificaties, en de resultaten daarvan.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure door de Commissie vastgesteld.

Artikel 26 Betalingen aan begunstigden

De verantwoordelijke instanties zorgen ervoor dat de begunstigden het totale bedrag van de overheidssteun zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 27 Functies van de auditinstantie

1. De auditinstantie waarborgt dat er audits worden uitgevoerd van de beheers- en controlesystemen, op een passende steekproef van de uitgaven in de jaarrekeningen.

De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het statuut van de auditinstanties en de voorwaarden waaraan hun audits moeten voldoen.

2.         Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditinstantie, waarborgt de auditinstantie dat die andere instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.

3.         De auditinstantie ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.

Artikel 28 Samenwerking met auditinstanties

1.           De Commissie werkt samen met de auditinstanties om hun respectieve auditplannen en -methoden te coördineren en wisselt de resultaten van de audits van de beheers- en controlesystemen onmiddellijk uit.

2.           Tenzij anders is overeengekomen, vergaderen de Commissie en de auditinstanties regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, om het jaarlijkse controleverslag en het oordeel te onderzoeken en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.

Artikel 29 Controles en audits door de Commissie

1. Op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van de accreditatieprocedure, de jaarlijkse beheersverklaringen, de jaarlijkse controleverslagen, de jaarlijkse auditoordelen, de jaarverslagen over de uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en of die systemen tijdens de uitvoering van de programma's doeltreffend functioneren.

2. Onverminderd de door de lidstaten uitgevoerde audits, kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie na behoorlijke voorafgaande kennisgeving audits of controles ter plaatse verrichten. Aan deze audits of controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

3. Bij deze audits of controles kan in het bijzonder:

(a) de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen in een nationaal programma of een deel ervan worden geverifieerd;

(b) worden nagegaan of de administratieve werkwijzen in overeenstemming zijn met de EU-regelgeving;

(c) worden nagegaan of de nodige bewijsstukken voorhanden zijn en of deze corresponderen met de in het kader van de nationale programma's gesteunde acties;

(d) worden nagegaan hoe de acties zijn uitgevoerd en gecontroleerd;

(e) het goed financieel beheer van acties en/of het nationale programma worden beoordeeld.

4. Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in alle gegevens, documenten en metagegevens over de uitgaven, ongeacht de aard van de drager, of tot de beheers- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze gegevens, documenten en metagegevens.

De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht. Zij hebben evenwel inzage in de aldus verkregen informatie.

5. Op verzoek van de Commissie en met instemming van de lidstaat voeren de bevoegde instanties van deze lidstaat aanvullende controles uit van of onderzoeken naar de acties die onder deze verordening vallen. Personeelsleden van de Commissie of door haar gemachtigde personen kunnen daaraan deelnemen.

Ter verbetering van de controles kan de Commissie met instemming van de betrokken lidstaten overheidsdiensten van deze lidstaten bij bepaalde controles of onderzoeken betrekken.

6. De Commissie kan verlangen dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van zijn beheers- en controlesystemen of de juistheid van de uitgaven overeenkomstig de toepasselijke voorschriften te waarborgen.

Afdeling 3 Financieel beheer

Artikel 30 Vastleggingen

1. De vastleggingen van de Unie voor elk nationaal programma geschieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 in jaarlijkse tranches.

2. Het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een nationaal programma vormt het financieringsbesluit in de zin van artikel 81, lid 2, van het Financieel Reglement en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement.

3. De vastlegging voor de eerste tranche geschiedt voor elk nationaal programma na de goedkeuring van het nationale programma door de Commissie.

4. De vastleggingen voor de latere tranches worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in lid 2 bedoelde besluit, behalve wanneer artikel [13] van het Financieel Reglement van toepassing is.

Artikel 31 Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen

1. Betalingen van de Commissie van de bijdrage uit de EU-begroting aan een nationaal programma worden verricht overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste betrokken openstaande vastlegging.

2. De betalingen gebeuren in de vorm van initiële voorfinanciering, betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het eindsaldo.

3. Artikel [87] van het Financieel Reglement is van toepassing.

Artikel 32 Cumulatie van initiële voorfinanciering en jaarlijkse saldi

1. De totale som van de initiële voorfinancieringsbetalingen en de betalingen van de jaarlijkse saldi mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage uit de EU-begroting aan het nationale programma.

2. Wanneer het maximum van 95 % is bereikt, blijven de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie indienen.

Artikel 33 Regelingen inzake initiële voorfinanciering

1. Na het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het nationale programma betaalt de Commissie een initieel voorfinancieringsbedrag voor de hele programmeringsperiode. Dat bedraagt 4 % van de bijdrage uit de EU-begroting aan het betrokken nationale programma. Het kan over twee tranches worden gespreid, afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

2. Als een nationaal programma in 2015 of later wordt goedgekeurd, worden de tranches in het jaar van goedkeuring betaald.

3. Voorfinanciering wordt uitsluitend gebruikt voor betalingen aan begunstigden die het nationale programma uitvoeren. Zij wordt hiertoe onverwijld aan de verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld.

4. Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen in artikel 39 bedoeld betalingsverzoek is toegezonden binnen een termijn van 24 maanden te rekenen vanaf de betaling van de eerste tranche van de initiële voorfinanciering.

5. De renteopbrengsten van de initiële voorfinanciering worden voor het betrokken nationale programma bestemd en in mindering gebracht op het bedrag aan overheidsuitgaven dat in het verzoek om eindbetaling is vermeld.

6. Het als initiële voorfinanciering uitgekeerde bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het nationale programma integraal zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie overeenkomstig artikel 36.

Artikel 34 Definitie van het begrotingsjaar

Voor de toepassing van deze verordening omvat het begrotingsjaar de gedane uitgaven en de geïnde ontvangsten die de verantwoordelijke instantie voor de periode die begint op 16 oktober van jaar "N-1" en eindigt op 15 oktober van jaar "N", heeft opgenomen in de rekeningen.

Artikel 35   Betaling van het jaarlijkse saldo

1. De Commissie betaalt het jaarlijkse saldo, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, op basis van het vigerende financieringsplan, de jaarrekeningen voor het overeenkomstige begrotingsjaar van het nationale programma en het betrokken goedkeuringsbesluit.

2. De jaarrekeningen omvatten de betalingen door de verantwoordelijke instantie tijdens het begrotingsjaar waarvoor aan de in artikel 25 bedoelde controlevoorschriften is voldaan.

3. Het jaarlijkse saldo wordt betaald uiterlijk zes maanden nadat de in artikel 39, lid 1, en artikel 49 genoemde informatie en documenten door de Commissie ontvankelijk zijn bevonden en de laatste jaarrekening is goedgekeurd.

Artikel 36 Afsluiting van het programma

1. De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2023 de volgende documenten in:

(a) de voor de laatste jaarrekeningen vereiste informatie overeenkomstig artikel 39, lid 1;

(b) een verzoek tot betaling van het eindsaldo; en

(c) het in artikel 49, lid 1, bedoelde eindverslag over de uitvoering van het nationaal programma.

2. De door de verantwoordelijke instantie van 16 oktober 2022 tot en met 30 juni 2023 verrichte betalingen worden in de laatste jaarrekeningen opgenomen.

3. Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten betaalt de Commissie het eindsaldo, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, op basis van het vigerende financieringsplan, de laatste jaarrekeningen en het betrokken goedkeuringsbesluit.

4. De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard. Onverminderd artikel 47 worden de na de saldobetaling resterende vastleggingen uiterlijk binnen zes maanden door de Commissie vrijgemaakt.

Artikel 37 Uitstel van betalingstermijn

1. De betalingstermijn na een betalingsverzoek kan door de gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement maximaal negen maanden worden uitgesteld als ten minste één van de volgende voorwaarden is vervuld:

(a) er zijn op basis van door een auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie aanwijzingen voor significante tekortkomingen in de werking van het beheers- en controlesysteem;

(b) de gedelegeerde ordonnateur moet aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsverzoek verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen;

(c) een of meer van de op grond van artikel 39, lid 1, vereiste documenten werden niet ingediend.

2. De gedelegeerde ordonnateur kan het uitstel beperken tot het deel van de uitgaven waarop het betalingsverzoek betrekking heeft waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen gelden. De gedelegeerde ordonnateur stelt de lidstaat en de verantwoordelijke instantie onmiddellijk in kennis van de reden voor het uitstel en verzoekt hen de nodige maatregelen te nemen. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt het uitstel zodra de nodige maatregelen zijn genomen.

Artikel 37 bis Schorsing van betalingen

1. De Commissie kan de betaling van het jaarlijkse saldo geheel of gedeeltelijk schorsen wanneer:

(a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

(b) uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

(c) een lidstaat ernstig tekortschiet in het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 22, leden 1 en 2.

2. De Commissie kan besluiten de betaling van het jaarlijkse saldo geheel of gedeeltelijk te schorsen na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen twee maanden zijn opmerkingen te maken.

3. De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de betaling van het jaarlijkse saldo op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken. Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie een besluit aannemen om de bijdrage van de Unie aan het operationele programma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 42.

Artikel 38 Gebruik van de euro

1. De bedragen die worden vermeld in programma's die door de lidstaten worden ingediend, in uitgavenramingen, in uitgavenstaten, in betalingsverzoeken en in jaarrekeningen en de uitgaven die worden vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro's.

2. De lidstaten die op de datum van een betalingsverzoek de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie van het betrokken nationale programma is opgenomen. Deze wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.

3. Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 2 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie.

Afdeling 4 Goedkeuring van rekeningen en financiële correcties

Artikel 39 Indiening van informatie

1. Uiterlijk op 1 februari van het jaar volgend op het begrotingsjaar dient elke lidstaat overeenkomstig artikel 56 van het Financieel Reglement de volgende documenten en informatie bij de Commissie in:

(a) de jaarrekeningen van de verantwoordelijke instantie;

(b) de beheersverklaring betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen, de goede werking van de internecontrolesystemen, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer;

(c) een samenvattend verslag van alle beschikbare verrichte audits en controles, met een analyse van vastgestelde tekortkomingen met een systematisch of repetitief karakter en met opgave van de reeds genomen of geplande corrigerende maatregelen;

(d) een auditoordeel van de auditinstantie over de beheersverklaring betreffende alle elementen ervan, vergezeld van een controleverslag met de bevindingen van de uitgevoerde audits voor het boekjaar waarop het oordeel betrekking heeft.

2. Op verzoek van de Commissie verstrekt de lidstaat de Commissie nadere informatie. Als een lidstaat niet binnen de door de Commissie gestelde termijn de verlangde informatie verstrekt, kan de Commissie haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen nemen op basis van de informatie waarover zij beschikt.

3. De in lid 1 bedoelde documenten dienen als het verzoek om betaling van het jaarlijkse saldo.

4. De in lid 1 vermelde documenten worden opgesteld volgens de modellen die de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt. De Commissie stelt die uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 55, lid 2, bedoelde adviesprocedure vast.

Artikel 40 Jaarlijkse goedkeuring van rekeningen

1. Uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het begrotingsjaar neemt de Commissie een besluit over de goedkeuring van de jaarrekeningen van elk nationaal programma. Het besluit inzake goedkeuring van de rekeningen betreft de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de ingediende jaarrekeningen en laat eventuele latere financiële correcties onverlet.

2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vast over de uitvoering van de procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen, wat betreft de maatregelen die moeten worden genomen in verband met de vaststelling van het besluit en de uitvoering ervan, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten en de in acht te nemen termijnen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 41 Financiële correcties door de lidstaten

De lidstaten verrichten financiële correcties wanneer onregelmatigheden en nalatigheden ten aanzien van de nationale programma's worden vastgesteld, door de betrokken bijdrage uit de EU-begroting volledig of gedeeltelijk in te trekken. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor de EU-begroting en passen een evenredige correctie toe.

Ingetrokken en teruggevorderde bedragen met inbegrip van de desbetreffende rentevergoedingen worden opnieuw toegewezen aan het betrokken nationale programma, behalve de bedragen die voortkomen uit onregelmatigheden die zijn vastgesteld door de Europese Rekenkamer en de diensten van de Commissie, inclusief OLAF.

De lidstaten betalen de bedragen die na de afsluiting van het nationale programma nog worden teruggevorderd, terug aan de EU-begroting.

Artikel 42 Conformiteitsgoedkeuring en financiële correcties door de Commissie

1. De Commissie verricht financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een nationaal programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de lidstaat terug te vorderen om uitgaven die in strijd met het toepasselijke recht van de Unie en nationale recht zijn verricht, van financiering door de Unie uit te sluiten, ook in verband met door de Commissie of de Europese Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van lidstaten.

2. Een inbreuk op het toepasselijke recht van de Unie of nationale recht leidt alleen tot een financiële correctie als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de inbreuk heeft gevolgen of zou gevolgen kunnen hebben voor de selectie van projecten in het kader van het nationale programma;

(b) er bestaat een risico dat de inbreuk gevolgen heeft of zou kunnen hebben voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie gedeclareerde bedrag van de uitgaven.

3. De Commissie houdt bij haar besluit over de hoogte van de financiële correctie uit hoofde van lid 1 rekening met de aard en de ernst van de inbreuk op het toepasselijke recht van de Unie of nationale recht, alsook met de financiële gevolgen voor de begroting van de Unie.

4. Voordat enig besluit tot weigering van financiering wordt vastgesteld, doet de Commissie schriftelijk mededeling van de resultaten van haar verificaties, en de betrokken lidstaat van zijn antwoorden daarop, waarna beide partijen pogen overeenstemming te bereiken over de te nemen maatregelen.

5. Financiering kan niet worden geweigerd voor:

a)      uitgaven die de verantwoordelijke instantie heeft gedaan meer dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld;

b)      uitgaven voor meerjarenacties die onder de nationale programma's vallen, waarvoor de meest recente verplichting van de begunstigde dateert van meer dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld;

(c)     uitgaven voor andere acties uit nationale programma's dan de onder b) van dit lid bedoelde acties, waarvoor de betaling of, in voorkomend geval, de betaling van het eindsaldo door de verantwoordelijke instantie is verricht meer dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld.

6. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vast over de uitvoering van de conformiteitsgoedkeuring, wat betreft de maatregelen die moeten worden genomen in verband met de vaststelling van het besluit en de uitvoering ervan, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten en de in acht te nemen termijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 43 Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 21, onder h), van deze verordening en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, van het Verdrag en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad[13] onverlet.

Artikel 44 Terugbetaling

1.           Elke aan de algemene begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 77 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.           Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

Afdeling 5 Vrijmaking

Artikel 45 Beginselen

1. Nationale programma's worden onderworpen aan een vrijmakingsprocedure die wordt vastgesteld volgens het beginsel dat de aan een vastlegging verbonden bedragen die niet uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op dat van de vastlegging onder de in artikel 33 bedoelde initiële voorfinanciering of onder een in artikel 39 bedoeld betalingsverzoek vallen, worden vrijgemaakt.

2. De vastlegging voor het laatste jaar van de periode wordt vrijgemaakt volgens de voorschriften die voor de afsluiting van de programma's worden gevolgd.

3. Elke vastlegging die op de laatste dag waarop uitgaven subsidiabel zijn in de zin van artikel 17, lid 3, nog openstaat en waarvoor de verantwoordelijke instantie binnen zes maanden na die datum geen betalingsverzoek heeft ingediend, wordt ambtshalve vrijgemaakt.

Artikel 46 Uitzonderingen op de vrijmaking

1. Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die de verantwoordelijke instantie om een van de volgende redenen niet bij de Commissie heeft kunnen declareren:

(a)     acties die zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of

b)      wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het nationale programma of een deel ervan. Verantwoordelijke instanties die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het nationale programma of een deel ervan aantonen.

De verlaging kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naargelang van de duur van de overmachtsituatie of het aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de actie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

2. De lidstaat zendt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie toe over de in lid 1 genoemde uitzonderingen met betrekking tot het bedrag dat uiterlijk aan het eind van het voorgaande jaar gedeclareerd had moeten zijn.

3. Het gedeelte van de vastleggingen waarvoor op 31 december van jaar N + 2 wel een betalingsverzoek is ingediend, maar waarvan de Commissie de vergoeding heeft verlaagd of geschorst, wordt bij de berekening van de ambtshalve vrij te maken bedragen niet meegerekend.

Artikel 47 Procedure

1.           De Commissie brengt de lidstaat tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat dat vastleggingen overeenkomstig artikel 42 worden vrijgemaakt.

2.           De Commissie informeert de verantwoordelijke instantie op basis van de informatie waarover zij op 31 januari beschikt over de hoogte van het bedrag dat op grond van de haar ter beschikking staande informatie wordt vrijgemaakt.

3.           De lidstaat heeft twee maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

4.           De Commissie gaat over tot de ambtshalve vrijmaking uiterlijk negen maanden na de laatste uiterste data die voortvloeien uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3.

5.           Ingeval een bedrag ambtshalve wordt vrijgemaakt, wordt de bijdrage uit de EU-begroting voor het betrokken nationale programma voor het betrokken jaar met dit bedrag verlaagd. De EU-bijdrage aan het financieringsplan wordt proportioneel verlaagd, tenzij de lidstaat een herzien financieringsplan overlegt.

HOOFDSTUK V

INFORMATIE, COMMUNICATIE, TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGLEGGING

Artikel 48 Voorlichting en publiciteit

1. De lidstaten en de verantwoordelijke instanties zijn verantwoordelijk voor:

(a) de oprichting van een website of portaalsite die informatie bevat over en toegang verschaft tot de nationale programma's in die lidstaat;

(b) de voorlichting van potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden van de nationale programma's;

(c) het bij de burgers van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van de specifieke verordeningen door middel van voorlichtings- en communicatieacties betreffende de resultaten en effecten van de nationale programma's.

2. De lidstaten zorgen voor transparantie wat de uitvoering van de nationale programma's betreft en houden een lijst bij van de acties die per nationaal programma worden ondersteund, die via de website of portaalsite toegankelijk is.

3. De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen en op begunstigden gerichte voorlichtingsmaatregelen.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen vast. De Commissie stelt die uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vast.

Artikel 49 Uitvoeringsverslagen

1. De lidstaat dient uiterlijk op 31 maart 2016 en vervolgens uiterlijk op 31 maart van elk volgend jaar tot en met 2022 bij de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van elk nationaal programma in het voorafgaande jaar.

Het in 2016 in te dienen verslag heeft betrekking op de begrotingsjaren 2014 en 2015.

Uiterlijk op 31 december 2023 dienen de lidstaten een eindverslag in over de uitvoering van de nationale programma's.

2. In de jaarverslagen over de uitvoering wordt informatie gegeven over:

(a) de uitvoering van de nationale programma's onder verwijzing naar de financiële gegevens en de indicatoren;

(b) alle kwesties die van invloed zijn op de resultaten van het nationale programma.

3. In het licht van de tussentijdse evaluatie omvat het jaarverslag over de uitvoering dat in 2017 wordt ingediend, een uiteenzetting en beoordeling van de in lid 2 bedoelde informatie en informatie over:

(a) de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen die met de bijdrage uit de EU-begroting aan het nationale programma worden nagestreefd;

(b) de betrokkenheid van de partners bij het toezicht op en de uitvoering en evaluatie van het nationale programma.

4. Het jaarverslag over de uitvoering dat in 2019 wordt ingediend en het eindverslag over de uitvoering omvatten naast de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie en beoordeling, ook informatie over en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het nationale programma.

5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde jaarverslagen over de uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle in die leden voorgeschreven informatie bevatten. Als de Commissie een jaarverslag over de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst aan de lidstaat mee, zo niet wordt het verslag ontvankelijk geacht.

6. De Commissie deelt de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van het jaarverslag over de uitvoering haar opmerkingen over dat verslag mee. Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

7. De Commissie kan aanbevelingen doen om kwesties aan te pakken die van invloed zijn op de uitvoering van het nationale programma. Als dergelijke aanbevelingen worden gedaan, stelt de verantwoordelijke instantie de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen corrigerende maatregelen.

8. De jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering worden opgesteld volgens de door de Commissie vastgestelde modellen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 55, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 50 Het gemeenschappelijke kader voor toezicht evaluatie

1. De Commissie zorgt, in voorkomend geval in samenwerking met de lidstaten, voor een regelmatig toezicht op deze en de specifieke verordeningen.

2. De uitvoering van de specifieke verordeningen wordt geëvalueerd door de Commissie, in partnerschap met de lidstaten.

3. Er wordt een gemeenschappelijk kader voor toezicht en evaluatie opgezet voor de meting van de relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid, meerwaarde, duurzaamheid van de acties en de vereenvoudiging en de vermindering van de administratieve lasten in het licht van de doelstellingen van deze en de specifieke verordeningen en de prestaties van deze en de specifieke verordeningen als instrumenten die bijdragen tot de ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

4. De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie te ontwikkelen.

5. De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die nodig is voor het toezicht op en de evaluatie van deze en de specifieke verordeningen.

6. De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van de specifieke verordeningen worden uitgevoerd, en acties uit hoofde van andere relevante beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven van de Unie.

Artikel 51 Evaluatie van nationale programma's door de lidstaten

1. De lidstaten verrichten evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van nationale programma's te verbeteren overeenkomstig het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie.

2. De lidstaten zorgen voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren.

3. De evaluaties worden uitgevoerd door evaluatiedeskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de verantwoordelijke instanties, de auditinstanties en de instanties waaraan taken worden gedelegeerd. De Commissie geeft richtsnoeren voor uitvoering van de evaluaties.

4. Alle evaluaties worden volledig openbaar gemaakt.

Artikel 52 Evaluatieverslagen van de lidstaten en de Commissie

1. Overeenkomstig het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie dienen de lidstaten de volgende stukken bij de Commissie in:

a)      uiterlijk op 31 december 2017 een tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van acties onder de nationale programma's;

b)      uiterlijk op 31 december 2023 een verslag over de evaluatie achteraf van de resultaten van acties onder de nationale programma's;

2. Op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende stukken in:

(a) uiterlijk op 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van deze en de specifieke verordeningen op EU-niveau;

(b) uiterlijk op 30 juni 2024 een verslag over de evaluatie achteraf van de gevolgen van deze en de specifieke verordeningen na afsluiting van de nationale programma's.

3. Bij de evaluatie achteraf door de Commissie worden ook de gevolgen van de specifieke verordeningen voor de ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht onderzocht wat betreft de bijdrage ervan aan de volgende doelstellingen:

(a) de ontwikkeling van een gemeenschappelijke cultuur van grensbeveiliging, samenwerking inzake rechtshandhaving en crisisbeheer,

(b) het doeltreffende beheer van migratiestromen in de EU;

(c) de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

(d) de eerlijke en gelijke behandeling van onderdanen van derde landen;

(e) solidariteit en samenwerking tussen de lidstaten bij het aanpakken van problemen op het gebied van migratie en interne veiligheid;

(f) een gemeenschappelijke aanpak van de EU van migratie en veiligheid ten opzichte van derde landen.

Artikel 53 Verslag over de tussentijdse evaluatie

In 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de tussentijdse evaluatie die plaatsvindt overeenkomstig de bepalingen van deze en de specifieke verordeningen.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 54

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.

2. De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie geldt met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening voor zeven jaar. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden vóór afloop van iedere termijn zich tegen een dergelijke verlenging verzet.

3. De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5. Een krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen een periode van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad tegen de handeling bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 55

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité "Asiel, migratie en veiligheid", dat is opgericht bij deze verordening. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 56

Evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2020 bezien het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, deze verordening opnieuw.

Artikel 57

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

BIJLAGE

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

              1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

              1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

              1.4.    Doelstelling(en)

              1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

              1.6.    Duur en financiële gevolgen

              1.7.    Beheersvorm(en)

2.           BEHEERSMAATREGELEN

              2.1.    Regels inzake toezicht en verslaglegging

              2.2.    Beheers- en controlesysteem

              2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              3.1.    Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

              3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

              3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

              3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

              3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

              3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

Mededeling "Bouwen aan een open en veilig Europa: de begroting voor binnenlandse zaken 2014‑2020";

Voorstel voor een verordening tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer;

Voorstel voor een verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie;

Voorstel voor een verordening tot vaststelling van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer;

Voorstel voor een verordening tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa.

1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[14]

Momenteel Rubriek 3, Titel 18 – Binnenlandse Zaken

Toekomstige meerjarige financiële vooruitzichten: Rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) – "Fonds voor migratiebeheer" en "Interne veiligheid"

Aard van het voorstel/initiatief

þ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie (financiering van binnenlandse zaken in de periode 2014‑2020)

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[15]

¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.3. Doelstellingen 1.3.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Het einddoel van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken is de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen, waarin EU‑burgers en onderdanen van derde landen kunnen binnenkomen, reizen, wonen en werken, om nieuwe ideeën, kapitaal, kennis en innovatie te brengen of tekorten op de nationale arbeidsmarkten aan te vullen, terwijl zij erop kunnen vertrouwen dat hun rechten volledig worden geëerbiedigd en hun veiligheid gegarandeerd is. Om dit doel te bereiken, is samenwerking met niet‑EU‑landen en internationale organisaties van cruciaal belang.

Het groeiende belang van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken is bevestigd in het programma van Stockhom en in het bijbehorende actieplan. De uitvoering van dit actieplan is een strategische prioriteit van de Unie. Het betreft terreinen als migratie (legale migratie en integratie, asiel, illegale migratie en terugkeer), veiligheid (preventie en bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad; politiële samenwerking) en het beheer van de buitengrenzen (waaronder het visumbeleid), alsook de externe dimensie van dit beleid. Door het Verdrag van Lissabon kan de Unie meer ambitie aan de dag leggen bij de aanpak van de concrete problemen die burgers ondervinden op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht. De prioriteiten van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken, en dan vooral de integratie van onderdanen van derde landen, moeten ook worden gezien in het licht van de zeven vlaggenschipinitiatieven die in de strategie Europa 2020 zijn voorgesteld. Die initiatieven moeten de EU helpen om uit de huidige financiële en economische crisis te raken en slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren.

Het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid zullen zorgen voor de financiële bijstand die nodig is om de doelstellingen van de Unie op het gebied van binnenlandse zaken in concrete resultaten om te zetten.

1.3.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

FONDS VOOR ASIEL EN MIGRATIE

a)         het gemeenschappelijk Europees asielstelsel versterken en ontwikkelen, met inbegrip van het externe aspect ervan.

b)         de legale migratie naar de Unie ondersteunen overeenkomstig de economische en sociale behoeften van de lidstaten en de integratie van onderdanen van derde landen, waaronder asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten, in de Europese samenlevingen bevorderen.

c)         billijke en doeltreffende terugkeerstrategieën bevorderen in de lidstaten, met nadruk op de duurzaamheid van terugkeer en daadwerkelijke overname door de landen van oorsprong.

d)         de solidariteit en verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten bevorderen, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met migratie en asielstromen.

Betrokken ABB-activiteiten: 18.03 (Europees Vluchtelingenfonds, noodhulp en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen) en 18.02 (wat het Europees Terugkeerfonds betreft ).

FONDS VOOR INTERNE VEILIGHEID

Instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer

Overeenkomstig de prioriteiten die in de betrokken strategieën, programma’s, dreigings- en risicobeoordelingen van de Unie zijn vastgesteld, zal het instrument bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a)         preventie en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, en versterking van de coördinatie en de samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en met betrokken derde landen;

b)         versterking van de capaciteit van de lidstaten en de Unie om veiligheidsgerelateerde risico’s en crises doeltreffend te beheren, en voorbereiding op en bescherming van mensen en kritieke infrastructuur tegen terreuraanvallen en andere veiligheidsgerelateerde incidenten.

Betrokken ABB-activiteiten: 18.05

Instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa

Overeenkomstig de prioriteiten die in de betrokken strategieën, programma’s, dreigings- en risicobeoordelingen van de EU zijn vastgesteld, zal het instrument bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a)         ondersteunen van een gemeenschappelijk visumbeleid om legitieme reizen te vergemakkelijken, garanderen dat onderdanen van derde landen gelijk worden behandeld en onregelmatige migratie tegengaan;

b)         ondersteunen van het grensbeheer, om ervoor te zorgen dat enerzijds de buitengrenzen zo goed mogelijk worden beschermd en anderzijds de overschrijdingen van de buitengrenzen vlot verlopen overeenkomstig het Schengenacquis.

Betrokken ABB-activiteit: 18.02 (wat het Buitengrenzenfonds betreft).

1.3.3. Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

De gevolgen van het voorstel voor de begunstigden/doelgroepen zijn nader beschreven in punt 4.1.2 van de effectbeoordeling.

De vereenvoudiging die op alle niveaus van het financieringsproces en in alle beheersvormen wordt ingevoerd, zal over de hele linie een merkbaar gunstig effect hebben op de processen voor het beheer van de financiële steun.

Fonds voor asiel en migratie:

De belangrijkste begunstigden van de financiële steun voor asiel en migratie zijn de diensten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het betrokken acquis of beleid, alsmede internationale organisaties of ngo's die actief zijn op het gebied van asiel en migratie (toelatingsprocedures, integratiemaatregelen en terugkeeroperaties).

De doelgroepen van de wijzingen zijn de asielzoekers, personen die internationale bescherming genieten, hervestigde vluchtelingen en andere onderdanen van derde landen die om diverse redenen en met uiteenlopende behoeften de EU aankomen (bv. uit economische motieven, in het kader van gezinshereniging of als niet-begeleide minderjarige). Het wordt eenvoudiger om deze doelgroepen te bereiken, doordat het de verschillende acties op het gebied van migratiebeheer in één fonds worden ondergebracht. Dit maakt de financiering toegankelijker (één verantwoordelijke autoriteit, meer zichtbaarheid en duidelijker reikwijdte) en de steunmogelijkheden flexibeler (zelfde soort actie kan bv. meerdere doelgroepen bestrijken). Het toepassingsgebied wordt ook verruimd tot de hele migratieketen, met verschillende doelgroepen, met inbegrip van uitgebreide doelgroepen, zoals onderdanen van derde landen van de tweede-generatie (moeder en/of vader is onderdaan van een derde land).

Fonds voor interne veiligheid:

Politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer

De belangrijkste begunstigden van de financiële steun zijn de lidstaten en hun rechtshandhavingsautoriteiten of andere autoriteiten die gespecialiseerd zijn in de bescherming van kritieke infrastructuur en crisisbeheer, maar het kan ook gaan om internationale en niet‑gouvernementele organisaties (bv. op het gebied van voorkoming van criminaliteit, bestrijding van radicalisering en bestrijding van smokkel).

De doelgroep van de wijzigingen is de hele bevolking.    De belangrijkste verwezenlijkingen zullen bestaan uit 1) versterking van de administratieve en operationele capaciteit van de lidstaten om grensoverschrijdende, zware en georganiseerde criminaliteit, waaronder terrorisme, op te sporen en met succes te vervolgen, zodat de veiligheidsgerelateerde dreigingen die daarvan uitgaan, worden beperkt, en 2) grotere Europese veerkracht bij crises en rampen, dankzij enerzijds een meer samenhangend EU‑beleid inzake risicobeheer waarin dreigings- en risicobeoordelingen op de besluitvorming van invloed zijn, en anderzijds een meer doeltreffende en gecoördineerde EU‑respons op crises waarbij de bestaande capaciteiten en deskundigheid aan elkaar worden gekoppeld. Een andere belangrijke verwezenlijking zal bestaan in de verbetering van de capaciteit van de lidstaten om terreuraanslagen en andere veiligheidsgerelateerde dreigingen te voorkomen en de mensen en de kritieke infrastructuur voor te bereiden en te beschermen.

Buitengrenzen en visa          

De belangrijkste begunstigden van de financiële steun voor grenzen en visa zijn de diensten die het EU‑acquis, de Schengengrenscode en de Visumcode in de lidstaten ten uitvoer leggen: grenswachters, politie en consulaire diensten. De doelgroep van de wijzigingen zijn de reizigers, dat wil zeggen alle personen die de buitengrenzen overschrijden om de EU binnen te komen. De resultaten zullen onder meer bestaan in de versterking van de capaciteit van deze diensten om 1) de grenzen te bewaken en binnen het kader van het Europees bewakingssysteem (Eurosur) met de andere rechtshandhavingsdiensten contact te onderhouden; 2) de migratiestromen in de consulaire posten (visumaanvragen) te beheren en 3) de passagiersstromen aan de grensovergangen te verwerken, waarbij enerzijds in samenwerking met andere rechtshandhavingsdiensten een hoog en eenvormig beschermingsniveau wordt gegarandeerd en anderzijds de grensoverschrijdingen vlot verlopen overeenkomstig het acquis en de beginselen van respectvolle behandeling en waardigheid. Een belangrijk specifiek resultaat zal bestaan in de oprichting van twee nieuwe IT‑systemen van de EU in verband met het grensoverschrijdende verkeer van onderdanen van derde landen (een EU‑inreis/uitreissysteem en een EU‑programma voor geregistreerde reizigers).

1.3.4. Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Omdat er voor de vaststelling van de nationale programma’s een beleidsdialoog moet worden gevoerd, is het in deze fase niet mogelijk om de definitieve reeks indicatoren te bepalen die zullen worden gebruikt om te meten of de bovenvermelde specifieke doelstellingen zijn bereikt.

Op het gebied van asiel en migratie zouden de indicatoren echter onder meer kunnen bestaan in de verbetering van de asielopvangvoorzieningen, de kwaliteit van de asielprocedures, de convergentie van de erkenningspercentages tussen de lidstaten, de hervestigingsinspanningen van de lidstaten, de deelname van onderdanen van derde landen aan de arbeidsmarkt, het onderwijs en het democratisch proces, het aantal repatrianten en de mate waarin de lidstaten wederzijdse bijstand verlenen, onder meer door praktische samenwerking en herverdeling.

Op het gebied van politiële samenwerking en de voorkoming en bestrijding van criminaliteit zouden de indicatoren onder meer kunnen bestaan in het aantal grensoverschrijdende gezamenlijke operaties en het aantal documenten in verband met beste praktijken en georganiseerde evenementen. De indicatoren voor crisisbeheer en de bescherming van kritieke infrastructuur zouden kunnen bestaan in het aantal instrumenten dat de lidstaten hebben ingevoerd en/of verder hebben uitgewerkt om de bescherming van kritieke infrastructuur in alle sectoren van de economie te bevorderen en het aantal dreigings- en risicobeoordelingen dat op het niveau van de Unie is opgesteld;

Op het gebied van grenzen en visa zouden de indicatoren kunnen bestaan in het aantal consulaire posten dat is beveiligd en/of verbeterd om visumaanvragen doeltreffend te kunnen behandelen en visumaanvragers een goede dienstverlening te kunnen aanbieden, de ontwikkeling van apparatuur voor grenscontrole en het aantal onregelmatige onderdanen van derde landen dat aan de buitengrenzen wordt opgepakt in verhouding tot het risico van het betrokken deel van de buitengrens. De effectindicatoren zullen meten in hoeverre de grensbeveiliging, de capaciteit voor de afgifte van visa en de capaciteit om veilig en snel het verkeer van reizigers die de grenzen overschrijden, te behandelen, zijn versterkt.

1.4. Motivering van het voorstel/initiatief 1.4.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Ook in de periode 2014‑2020 wachten de EU belangrijke uitdagingen op het gebied van binnenlandse zaken. Gelet op de demografische veranderingen, de structurele wijzigingen op de arbeidsmarkt en de soorten vaardigheden die nodig zijn, is toekomstgericht beleid van legale migratie en integratie van vitaal belang voor het versterken van de concurrentiepositie en de sociale samenhang van de EU, het verrijken van onze samenlevingen en het creëren van kansen voor iedereen Verder dient de EU illegale migratie naar behoren aan te pakken en mensenhandel te bestrijden. Tegelijkertijd moet de EU blijk geven van solidariteit met wie internationale bescherming nodig heeft. De voltooiing van een meer beschermend en doeltreffend gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat onze waarden weerspiegelt, blijft een prioriteit.

De totstandbrenging van een veilige en beveiligde omgeving is noodzakelijk en bevorderlijk voor de economische, culturele en sociale groei van de EU. De EU heeft daarin een sleutelrol te vervullen, of het nu gaat om het aanpakken van de bedreigingen die uitgaan van ernstige en georganiseerde criminaliteit, computercriminaliteit en terrorisme, het verzekeren van het beheer van de buitengrenzen van de EU of het garanderen van een snelle reactie op crises die zich voordoen als gevolg van door de mens veroorzaakte rampen of natuurrampen. In deze tijd van mondialisering, waarin de bedreigingen toenemen en steeds meer een grensoverschrijdende dimensie hebben, kan geen lidstaat op eigen kracht doeltreffend reageren. Er is een samenhangend en alomvattend Europees antwoord nodig om te verzekeren dat de rechtshandhavingsautoriteiten doeltreffend kunnen optreden over grenzen en jurisdicties heen.

Om deze doelen te bereiken, is samenwerking met niet‑EU‑landen en internationale organisaties van cruciaal belang. Bij de recente gebeurtenissen in Noord‑Afrika is gebleken hoe belangrijk het is dat de EU een alomvattende en gecoördineerde aanpak heeft inzake migratie, grenzen en veiligheid. De externe dimensie van het EU‑beleid op het gebied van binnenlandse zaken wordt steeds belangrijker en moet derhalve worden versterkt, in volledige samenhang met het externe beleid van de Unie.

1.4.2. Meerwaarde van de deelname van de EU

Beheersing van de migratiestromen en bedreigingen voor de veiligheid zijn problemen die de lidstaten niet op eigen kracht kunnen oplossen. Op deze gebieden kan een beroep op de EU‑begroting een duidelijke meerwaarde opleveren.

Sommige lidstaten hebben door hun specifieke geografische ligging en de lengte van de buitengrens van de Unie die zij moeten beheren, een zware last te dragen. De afschaffing van de controles aan de binnengrenzen moet gepaard gaan met gemeenschappelijke maatregelen om de buitengrenzen van de Unie doeltreffend te controleren en te bewaken. Het beginsel van solidariteit en eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten vormt de hoeksteen van het gemeenschappelijke beleid inzake asiel, immigratie en buitengrenzen. De EU‑begroting stelt de middelen ter beschikking die nodig zijn om de financiële gevolgen van dit beginsel te dragen. Zware en georganiseerde criminaliteit, terrorisme en andere veiligheidsgerelateerde dreigingen zijn in toenemende mate van grensoverschrijdende aard. Grensoverschrijdende samenwerking en coördinatie tussen rechtshandhavingsautoriteiten zijn van wezenlijk belang om deze misdrijven met succes te voorkomen en te bestrijden, bijvoorbeeld door middel van de uitwisseling van informatie, gezamenlijke onderzoeken, interoperabele technologieën en gemeenschappelijke dreigings- en risicobeoordelingen.

Om de migratiestromen te kanaliseren, de buitengrenzen van de EU te beheren en de veiligheid van de EU te garanderen, moeten de lidstaten over aanzienlijke middelen en capaciteiten beschikken. Als de operationele samenwerking beter wordt gecoördineerd en bijvoorbeeld de middelen voor opleiding en apparatuur worden gebundeld, kunnen er schaalvoordelen en synergieën tot stand worden gebracht. Dat zorgt op zijn beurt voor een efficiënter gebruik van de overheidsmiddelen, solidariteit, wederzijds vertrouwen en gedeelde verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijk EU‑beleid. Dit is vooral relevant op het gebied van de veiligheid, omdat daar financiële steun voor alle vormen van grensoverschrijdende gezamenlijke operaties van wezenlijk belang is om samenwerking tussen politie, douane, grenswachters en justitie te stimuleren.

Wat de externe dimensie van binnenlandse zaken betreft, is het duidelijk dat als er op EU‑niveau maatregelen worden goedgekeurd en middelen worden gebundeld, de EU er veel beter toe in staat zal zijn om derde landen te overtuigen mee te werken aan migratie- en veiligheidsgerelateerde maatregelen waarbij in de eerste plaats de EU en de lidstaten belang hebben.

Het recht van de EU om op het gebied van binnenlandse zaken op te treden, vloeit voort uit titel V “Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht” van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 77, lid 2, artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2, van het VWEU. De samenwerking met derde landen en internationale organisaties is in artikel 212, lid 3, van het VWEU geregeld. De voorstellen eerbiedigen het subsidiariteitsbeginsel, aangezien het grootste deel van de financiering overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer en met eerbiediging van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten ten uitvoer zal worden gelegd.

1.4.3. Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Hoewel algemeen wordt aangenomen dat de huidige financieringsinstrumenten op het gebied van binnenlandse zaken hun doelstellingen bereiken en goed werken, blijkt uit de conclusies van de tussentijdse evaluatie en de raadpleging van belanghebbenden dat er behoefte bestaat aan het volgende:

– De toekomstige instrumenten op het gebied van binnenlandse zaken moeten worden vereenvoudigd en gestroomlijnd. Het aantal financiële programma’s moet daarvoor tot twee worden beperkt via de oprichting van een Fonds voor asiel en migratie en een Fonds voor interne veiligheid. Hierdoor zal de EU haar instrumenten strategischer kunnen inzetten, zodat zij beter op de politieke prioriteiten en behoeften van de EU zijn afgestemd.

– De rol van de EU als mondiale speler moet worden versterkt. In de toekomstige fondsen moet een component externe dimensie worden opgenomen, zodat de EU sterker staat in verband met de externe dimensie van haar beleid op het gebied van binnenlandse zaken.

– Gedeeld beheer moet, waar mogelijk, de voorkeur krijgen boven gecentraliseerd beheer. Op die manier worden onnodige bureaucratische hindernissen weggenomen.

– Het gedeeld beheer moet een meer resultaatgerichte aanpak krijgen. De overgang op meerjarige programmering met een beleidsdialoog op hoger niveau zal ervoor zorgen dat de nationale programma's van de lidstaten volledig op de beleidsdoelstellingen en –prioriteiten van de EU zijn afgestemd en gericht zijn op het bereiken van resultaten.

– Het gecentraliseerd beheer moet worden verbeterd, zodat er een reeks instrumenten voorhanden is voor beleidsgestuurde activiteiten. Daartoe behoren steun voor grensoverschrijdende acties, in het bijzonder innovatieve acties en acties in en in verband met derde landen (externe dimensie), alsook spoedmaatregelen, studies en events.

– Er moet een gemeenschappelijk regelgevend kader worden vastgesteld met een reeks gemeenschappelijke regels inzake programmering, verslaglegging, financieel beheer en controles, dat zoveel mogelijk lijkt op dat van de andere EU‑fondsen die onder gedeeld beheer worden beheerd, zodat alle betrokkenen de regels beter begrijpen en een zo groot mogelijke samenhang wordt gegarandeerd.

– In noodsituaties moet een snel en doeltreffend antwoord mogelijk zijn. Daartoe moeten de fondsen zo worden ontworpen dat de EU passend kan reageren in snel veranderende omstandigheden.

– De rol van de agentschappen op het gebied van binnenlandse zaken moet worden versterkt, zodat praktische samenwerking tussen de lidstaten wordt aangemoedigd. De agentschappen moeten met de tenuitvoerlegging van specifieke maatregelen worden belast, terwijl er tegelijkertijd passende politieke controle op de activiteiten van de agentschappen wordt uitgeoefend.

Nadere informatie is te vinden in de effectbeoordeling en in de toelichtingen bij de verschillende verordeningen.

1.4.4. Samenhang en synergie met andere relevante instrumenten

Een reeks andere EU‑instrumenten zal steun bieden voor activiteiten die een aanvulling vormen op de activiteiten die door het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid zullen worden gefinancierd.

Momenteel steunt het Europees Sociaal Fonds integratiemaatregelen betreffende de toegang tot de arbeidsmarkt, terwijl het Integratiefonds maatregelen als inburgeringscursussen, deelname aan het maatschappelijk leven, gelijke toegang tot diensten, enz. Integratiemaatregelen worden ook in de toekomst op dezelfde manier gesteund worden uit het Fonds voor asiel en migratie en het nieuwe Europees Sociaal Fonds.

De scheidingslijn tussen het Fonds voor interne veiligheid en het financieel instrument voor civiele bescherming blijft bestaan (zie artikel 3 van het huidige programma “Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico’s: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen”): natuurrampen en onopzettelijke door de mens veroorzaakte rampen vallen onder civiele bescherming (ongevallen), terwijl opzettelijke door de mens veroorzaakte rampen relevant zijn voor de veiligheid en derhalve onder het Fonds voor interne veiligheid zullen vallen.

Terreuraanslagen of andere veiligheidsgerelateerde incidenten zullen buiten het toepassingsgebied van het EU‑Solidariteitsfonds blijven vallen. In welke mate lidstaten die het doelwit van een terreuraanslag zijn of het slachtoffer van een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp, op grond van artikel 222 van het VWEU (solidariteitsclausule) steun kunnen krijgen, is niet duidelijk, aangezien hiervoor formele uitvoeringsvoorschriften moeten worden aangenomen, waarvoor momenteel zelfs nog geen voorstel is ingediend. De spoedfinanciering in geval van een grote terreuraanslag of andere voor de veiligheid relevante incidenten zal daarom met middelen uit het Fonds voor interne veiligheid worden ondersteund.

De kloof tussen het veiligheidsonderzoek in het kader van het programma Horizon 2020 en de praktische toepassing van de resultaten van dergelijk onderzoek zal worden gedicht. Het Fonds voor interne veiligheid zal voorzien in specifieke doelstellingen en subsidiabele acties, waardoor het mogelijk wordt het testen en het valideren van wetenschappelijke onderzoeksresultaten ("prototypes") te financieren, zodat deze in de praktijk seriematig kunnen worden toegepast ("precommerciële overheidsopdracht").

Het toekomstige Justitieprogramma zal nauw samenhangen met en een aanvulling vormen op het Fonds voor interne veiligheid, en met name de component strafrecht. Het zwaartepunt van dat programma ligt echter bij justitiële samenwerking, harmonisatie van procedures en wederzijdse erkenning, waardoor in de praktijk zich niet veel overlappingen zullen voordoen.

Dankzij de externe dimensie van het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid wordt het mogelijk maatregelen in of met betrekking tot derde landen te ondersteunen, die in de eerste plaats op de belangen en doelstellingen van de EU zijn afgestemd, een direct effect op de EU en haar lidstaten hebben en voor continuïteit zorgen met op het grondgebied van de EU uitgevoerde activiteiten. Deze financiering zal worden ontworpen en uitgevoerd in samenhang met het externe optreden en het buitenlands beleid van de EU. De middelen uit het fonds zijn niet bedoeld voor de ondersteuning van acties die op ontwikkeling zijn gericht en zullen, waar mogelijk, een aanvulling vormen op de financiële bijstand die via de instrumenten voor externe steun wordt verleend. In dit verband zal de opvolger van het thematische programma migratie en asiel en het stabiliteitsinstrument van bijzonder belang zijn voor het gebied van binnenlandse zaken. Terwijl de instrumenten voor externe steun de ontwikkelingsbehoeften van de begunstigde landen dan wel de algemene politieke belangen van de EU bij strategische partners ondersteunen, zullen de fondsen op het gebied van binnenlandse zaken specifieke maatregelen in derde landen steunen, die de doelstellingen inzake het migratiebeleid en de interne veiligheid van de EU dienen. Zij zullen derhalve een specifieke leemte opvullen en toe bijdragen dat de EU over een volledig instrumentarium beschikt.

1.5. Duur en financiële gevolgen

þ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

– þ    Voorstel/initiatief van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met 31.12.2020

– þ    Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2023

¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.6. Beheersvorm(en)[16]

þDirect gecentraliseerd beheer door de Commissie

þ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan:

– þ    uitvoerende agentschappen

– þ    door de Gemeenschappen opgerichte organen[17]

– þ    nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak

– ¨    personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

þ Gedeeld beheer met de lidstaten

þGedecentraliseerd beheer met derde landen

þ Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Verstrek, indien meer dan één beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen:

De voorstellen zullen voornamelijk onder gedeeld beheer met meerjarige nationale programma’s worden uitgevoerd.

De in het kader van de nationale programma's te bereiken doelstellingen zullen worden aangevuld met "acties van de Unie" en een mechanisme waarmee snel op noodsituaties kan worden gereageerd. De maatregelen van de Unie zullen voornamelijk de vorm aannemen van subsidies en aanbestedingen onder direct gecentraliseerd beheer en acties in of met betrekking tot derde landen omvatten.

Alles zal in het werk worden gesteld om versnippering te voorkomen: de middelen zullen op het bereiken van een beperkt aantal EU‑doelstellingen worden geconcentreerd en de deskundigheid van de belangrijkste betrokkenen zal worden benut, waar mogelijk op basis van partnerschaps- en kaderovereenkomsten.

Technische bijstand op initiatief van de Commissie zal onder direct gecentraliseerd beheer worden uitgevoerd.

Op grond van de Schengenassociatieovereenkomsten zullen de landen die bij de toepassing, uitvoering en ontwikkeling van het Schengenacquis zijn betrokken, ook deelnemen aan de twee instrumenten van het Fonds voor interne veiligheid die een ontwikkeling van het Schengenacquis vormen (het instrument voor grenzen en visa en dat voor politiële samenwerking), alsof zij lidstaten waren. Deze landen zullen aan de instrumenten deelnemen overeenkomstig de bepalingen van de verordening, hun eigen meerjarige nationale programma's uitvoeren en de mogelijkheid hebben om onder de acties van de Unie om financiering te verzoeken enz. Net als bij het Buitengrenzenfonds zullen er specifieke afspraken worden gemaakt met aanvullende regels voor hun deelname (regels die voortvloeien uit het Financieel Reglement, de uitvoeringsvoorschriften daarvan en de Verdragen, met inbegrip van de controlebevoegdheid van de Rekenkamer). Omdat deze landen naar rato van hun bbp aan de EU‑begroting voor de twee instrumenten zullen bijdragen, zal er in de afspraken ook worden vastgelegd welke bijdragen zij gelet op het delen van de verantwoordelijkheid inzake Schengengovernance moeten betalen, ongeacht hoeveel middelen hun in het kader van de instrumenten worden toegewezen. Momenteel zijn de geassocieerde staten Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.

2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake toezicht en verslaglegging

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Voor het gedeeld beheer wordt een samenhangend en doeltreffend kader voor verslaglegging, toezicht en evaluatie voorgesteld. Voor elk nationaal programma dienen de lidstaten een toezichtcomité op te richten, waaraan de Commissie mag deelnemen.

De lidstaten zullen jaarlijks verslag moeten uitbrengen over de uitvoering van het meerjarig programma. Deze verslagen zijn een eerste vereiste voor de jaarlijkse betalingen. Voorts zullen de lidstaten in 2017 voor de tussentijdse evaluatie aanvullende informatie moeten verstrekken over de vooruitgang die bij het verwezenlijken van de doelstellingen is geboekt. In 2019 zal dit opnieuw gebeuren, zodat waar nodig in het laatste begrotingsjaar (2020) aanpassingen kunnen worden doorgevoerd.

Om ervoor te zorgen dat er zich op het gebied van binnenlandse zaken een cultuur van evaluatie ontwikkelt, zullen de fondsen een gemeenschappelijk kader voor toezicht en evaluatie hebben, met ruime beleidsgerelateerde indicatoren die de resultaatgerichte aanpak van de fondsen onderstrepen alsook de belangrijke rol die zij kunnen spelen in de beleidsmix waarmee de doelstelling, namelijk de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, moet worden verwezenlijkt. Deze indicatoren hebben betrekking op het mogelijke effect van de fondsen: de ontwikkeling van een gemeenschappelijke cultuur van grensbeveiliging, politiële samenwerking en crisisbeheer; het doeltreffende beheer van migratiestromen in de EU, de eerlijke en gelijke behandeling van onderdanen van derde landen; solidariteit en samenwerking tussen de lidstaten bij het aanpakken van problemen op het gebied van migratie en interne veiligheid en een gemeenschappelijke aanpak van de EU van migratie en veiligheid ten opzichte van derde landen.

Om ervoor te zorgen dat de beginselen inzake evaluatie correct worden toegepast en er rekening wordt gehouden met de ervaringen die de lidstaten in de praktijk met de evaluatie van de huidige EU‑financiering op het gebied van binnenlandse zaken hebben opgedaan, zullen de Commissie en de lidstaten samenwerken om het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie te ontwikkelen, onder meer door de vaststelling van modellen en gemeenschappelijke indicatoren voor output en resultaat.

Alle maatregelen zullen bij de aanvang van de programmeringsperiode worden vastgesteld, zodat de lidstaten hun systemen voor verslaglegging en evaluatie kunnen ontwikkelen op basis van de overeengekomen beginselen en eisen.

Om de administratieve lasten te verminderen en synergieën tussen de verslaglegging en de evaluatie tot stand te brengen, zal de informatie die in de evaluatieverslagen moet worden verstrekt, steunen en een aanvulling vormen op de informatie die de lidstaten in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de nationale programma’s moeten verstrekken.

Voorts zal de Commissie in 2018 een verslag indienen over de tussentijdse evaluatie van de nationale programma’s.

Algemeen zal de Commissie uiterlijk op 30 juni 2018 een tussentijds verslag van de uitvoering van de fondsen indienen en uiterlijk op 30 juni 2024 een evaluatieverslag achteraf, waarin de volledige tenuitvoerlegging (dat wil zeggen niet alleen de nationale programma’s onder gedeeld beheer) aan bod komt.

2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico’s

DG HOME heeft niet te kampen met een groot foutenrisico in zijn uitgavenprogramma’s. Dit wordt bevestigd door het feit dat er in de jaarverslagen van de Rekenkamer telkens opnieuw geen belangrijke bevindingen staan alsook door het feit dat er de voorbije jaren in de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG HOME (en het vroegere DG JLS) geen restfoutenpercentage boven de 2% werd vastgesteld.

Bij gedeeld beheer kunnen de algemene risico’s in verband met de uitvoering van de huidige programma’s in drie categorieën worden ingedeeld:

– ondoeltreffend of onvoldoende gericht gebruik van middelen;

– fouten als gevolg van het feit dat de regels complex zijn en de beheers- en controlesystemen zwakke punten vertonen;

– ondoeltreffend gebruik van administratieve middelen (eisen die niet in verhouding staan).

In verband met het systeem van de vier fondsen onder het algemene programma "Solidariteit en beheer van migratiestromen" moet er op de volgende specifieke punten worden gewezen:

– het systeem van jaarprogramma’s zorgt ervoor dat de eindbetalingen op gezette tijden plaatsvinden op basis van gecertificeerde en gecontroleerde uitgaven. De subsidiabiliteitsperiode van de jaarprogramma's is echter losgekoppeld van het EU‑begrotingsjaar, waardoor de keten van betrouwbaarheidsverklaringen ondanks een zeer uitgebreid systeem niet in alle opzichten tevredenstellend is;

– de Commissie stelt gedetailleerde subsidiabiliteitsregels vast. Hierdoor wordt in beginsel de homogeniteit van de gefinancierde uitgaven gegarandeerd. Deze procedure brengt echter ook een onnodige werklast voor de nationale instanties en de Commissie mee en verhoogt het risico dat begunstigden en/of lidstaten door verkeerde interpretaties van de EU‑regels fouten begaan;

– de huidige beheers- en controlesystemen lijken erg op de systemen die voor de structuurfondsen worden toegepast. Er zijn echter kleine verschillen, met name in de keten van verantwoordelijkheden tussen de certificeringsinstanties en de auditinstanties. Dit schept verwarring in de lidstaten, met name wanneer de instanties met beide types fondsen werken. Het verhoogt ook het risico van fouten en vereist intensiever toezicht.

Deze elementen zullen met dit voorstel grondig worden gewijzigd:

– de beheers- en controlesystemen zullen de algemene eisen overnemen die voor de GSK‑fondsen zijn vastgesteld en zullen volledig voldoen aan de nieuwe eisen van het nieuwe Financieel Reglement: de drie instanties zullen worden vervangen door twee instanties (verantwoordelijke instantie en auditinstantie), waarvan de rollen duidelijk worden vastgelegd teneinde de betrouwbaarheid te vergroten;

– door de meerjarige programmering en de jaarlijkse goedkeuring op basis van de betalingen door de verantwoordelijke instantie zullen de subsidiabiliteitsperioden in overeenstemming worden gebracht met de jaarrekeningen van de Commissie, zonder dat de administratieve lasten groter worden ten opzichte van het huidige systeem;

– in het kader van de controles op het eerste niveau verricht de verantwoordelijke instantie controles ter plaatse, die haar beheersverklaring ondersteunen;

– verduidelijking en vereenvoudiging van de subsidiabiliteitsregels en harmonisatie daarvan met de andere instrumenten waarmee de EU financiële steun verstrekt, zullen ervoor zorgen dat begunstigden die bijstand uit verschillende bronnen ontvangen, minder fouten maken. Deze subsidiabiliteitsregels zullen op nationaal niveau worden vastgesteld, met uitzondering van enkele basisbeginselen, en lijken op de regels die voor de GSK-fondsen worden gebruikt.

– het gebruik van vereenvoudigde kostenopties wordt aangemoedigd, vooral voor kleine subsidies.

In het gecentraliseerd beheer zijn de voornaamste risico's de volgende:

– het risico dat de ontvangen projecten niet goed afgestemd zijn op de politieke prioriteiten van DG HOME;

– het risico dat de geselecteerde projecten van slechte kwaliteit zijn en het project technisch niet goed wordt uitgevoerd, waardoor het effect van de programma's wordt verkleind, als gevolg van gebrekkige selectieprocedures, gebrek aan deskundigheid of ontoereikend toezicht;

– het risico dat de toegekende middelen ondoeltreffend of ondoelmatig worden gebruikt, zowel bij subsidies (doordat de terugbetaling van de werkelijke subsidiabele kosten complex is en de mogelijkheden om de subsidiabele kosten op papier te controleren beperkt zijn) als bij aanbestedingen (doordat er maar weinig dienstverrichters met de nodige gespecialiseerde kennis zijn waardoor het amper mogelijk is om offertes met elkaar te vergelijken);

– het risico dat (vooral) kleinere organisaties niet in staat zijn om de uitgaven daadwerkelijk te controleren en de transparantie van de uitgevoerde operaties te garanderen;

– het risico dat de reputatie van de Commissie in gevaar komt als fraude of criminele activiteiten worden ontdekt. Omdat er zoveel heterogene contractanten en begunstigden zijn, die vaak een eerder kleine organisatiestructuur hebben en elk hun eigen controlesysteem toepassen, kan er slechts gedeeltelijke betrouwbaarheid worden verkregen op grond van de internecontrolesystemen van derden.

De meeste van deze risico's zullen waarschijnlijk kunnen worden verminderd, als de voorstellen doelgerichter worden en er gebruik wordt gemaakt van de vereenvoudigingen die in het nieuwe Financieel Reglement zijn opgenomen.

2.2.2. Controlemiddel(en)

Gedeeld beheer:

Op het niveau van de lidstaten bouwt de voorgestelde structuur van de beheers- en controlesystemen voort op het bestel van de periode 2007‑2013, en worden de meeste functies uit de lopende periode gehandhaafd, zoals de administratieve verificaties en de verificaties ter plaatse, de audits van de beheers- en controlesystemen en de projectaudits. De volgorde van deze functies wordt niettemin veranderd om de controles ter plaatse duidelijk tot de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke instantie te doen behoren als integrerend onderdeel van de voorbereiding van de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen.

Om de verantwoordingsplicht aan te scherpen, zullen de verantwoordelijke instanties worden geaccrediteerd door een met het lopend toezicht op verantwoordelijke instanties belaste nationale accreditatie‑instantie. Doordat er minder betrokken instanties zijn, namelijk niet langer een certificeringsinstantie, en minder fondsen, zullen de administratieve lasten waarschijnlijk verminderen en zal het niet alleen mogelijk worden om sterkere administratieve capaciteit op te bouwen, maar ook om de verantwoordelijkheden duidelijker af te bakenen.

Tot dusver is er geen betrouwbare raming voorhanden van de kosten van de controles van de fondsen die op het gebied van binnenlandse zaken onder gedeeld beheer worden beheerd. Alleen voor het EFRO en het Cohesiefonds is er een raming voorhanden en daarin worden de kosten van de controletaken (op nationaal niveau, zonder de kosten van de Commissie) geraamd op ongeveer 2% van de totale financiering in de periode 2007‑2013. Die controlekosten kunnen als volgt worden onderverdeeld: 1% voor nationale coördinatie en voorbereiding van de programma's, 82% voor het beheer van de programma's, 4% voor certificering en 13% voor audits.

De volgende voorstellen zullen de controlekosten doen toenemen:

– de oprichting en werking van een accreditatie‑instantie en in het algemeen de verandering van het systeem;

– de indiening van een beheersverklaring bij de jaarrekening;

– de controles ter plaatse die door de verantwoordelijke instantie moeten worden verricht;

– het feit dat de auditinstantie aanvullende auditwerkzaamheden moet verrichten met het oog op de audit van de beheersverklaring.

Er zijn echter ook voorstellen die de controlekosten zullen verminderen:

– de certificeringsinstantie wordt afgeschaft. Hoewel hun taken gedeeltelijk aan de verantwoordelijke instantie worden overgedragen, zullen de lidstaten de kosten in verband met certificering aanzienlijk kunnen beperken doordat er een grotere administratieve efficiëntie wordt bereikt, er minder behoefte aan coördinatie bestaat en de omvang van de audits wordt beperkt;

– de door de auditinstantie te verrichten controles zullen meer bestaan in het overdoen (van een steekproef) van de administratieve controles op het eerste niveau en de controles ter plaatse die door de verantwoordelijke instantie zijn verricht. Hierdoor zal de contradictoire dialoog worden versneld en zullen alle nodige controles kunnen worden verricht voordat de jaarrekening wordt ingediend;

– het gebruik van vereenvoudigde kosten zal op alle niveaus leiden tot een vermindering van de administratieve kosten en lasten voor instanties en begunstigden;

– door de jaarlijkse afsluiting en de verkorting van de termijn voor conformiteitsgoedkeuring tot 36 maanden zullen de overheidsinstanties en de begunstigden documenten minder lang hoeven te bewaren voor mogelijke controles;

– de opening van elektronische communicatiekanalen tussen de Commissie en de lidstaten zal verplicht zijn.

Daarnaast dragen de in punt 2.2.1 genoemde vereenvoudigingen ook bij tot een vermindering van de administratieve lasten voor de begunstigden, zodat zij niet alleen het foutenrisico maar tegelijk ook de administratieve lasten beperken.

Daarom wordt algemeen verwacht dat deze voorstellen tot een herverdeling van de controlekosten zullen leiden en niet zozeer tot een verhoging of een verlaging. Er wordt echter van uitgegaan dat deze herverdeling van de kosten (over de functies en, als gevolg van de evenredige controleregelingen, ook over de lidstaten en de programma's) tot een doeltreffendere beperking van de risico's en een betere en snellere keten van betrouwbaarheidsverklaringen zal leiden.

Op het niveau van de Commissie zullen de kosten van beheer en controles van het gedeeld beheer in de eerste helft van de programmeringsperiode waarschijnlijk niet verminderen. Dit komt in de eerste plaats doordat het bedrag en de beleidsterreinen onder gedeeld beheer zullen toenemen ten opzichte van de huidige periode. Omdat de hoeveelheid middelen gelijk blijft, zal er efficiënter moeten worden gewerkt. Daarnaast zullen er in de eerste jaren veel belangrijke taken tegelijkertijd moeten worden verricht: de afsluiting van de programma’s 2007‑2013 (de laatste afsluitingsverslagen moeten uiterlijk op 31 maart 2016 worden ingediend), beleidsdialogen en goedkeuring van de meerjarige nationale programma’s 2014‑2020, de invoering van het nieuwe systeem voor de goedkeuring van de rekeningen. In de tweede helft van de periode zullen de mogelijke beschikbare middelen worden gebruikt om de evaluatie en het toezicht te verbeteren.           

Gecentraliseerd beheer

Voor het gecentraliseerd beheer zal de Commissie haar huidige controlesysteem blijven toepassen, dat uit de volgende elementen bestaat: toezicht op de operaties door de beleidsdirectoraten, controles vooraf door de eenheid begroting en controle, het intern comité aanbestedingen, controles achteraf voor subsidies of de audits van de interne auditcapaciteit en/of de interne auditdienst. Voor de controles achteraf wordt een "opsporingsstrategie" toegepast om zoveel mogelijk anomalieën vast te stellen en onterechte betalingen terug te vorderen. Op basis van deze strategie worden de audits verricht op een steekproef van projecten die bijna volledig op basis van een risicoanalyse is geselecteerd.

Dankzij deze combinatie van controles vooraf en achteraf alsook de controles van documenten en de audits ter plaatse beliep het kwantificeerbare gemiddelde restfoutenpercentage de voorbije jaren minder dan 2%. Het internecontrolesysteem in DG HOME wordt derhalve toereikend geacht, ook qua kosten, om de doelstelling van een laag foutenpercentage te bereiken.

DG HOME zal binnen dat kader echter blijven nagaan hoe het beheer kan worden verbeterd en verdere vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd. Alle vereenvoudigde opties die door het nieuwe Financieel Reglement worden geboden, zullen zoveel mogelijk worden gebruikt, omdat ervan wordt uitgegaan dat zij bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten voor de begunstigden en tegelijkertijd het foutenrisico en de administratieve lasten voor de Commissie doen afnemen.

Nieuwe elementen

De voorstellen voorzien in nieuwe elementen voor EU‑financiering op het gebied van binnenlandse zaken, bijvoorbeeld een betere benutting van de deskundigheid die in de EU‑agentschappen aanwezig is, de ontwikkeling van de externe dimensie en de versterking van de noodmechanismen.          DG HOME zal hiervoor moeten beschikken over nieuwe beheers- en controlemethoden.           De voor deze nieuwe elementen bestemde bedragen zijn nog niet vastgesteld, maar het is niet waarschijnlijk dat het om een substantieel deel van de totale begroting voor binnenlandse zaken gaat. Het is echter erg belangrijk dat zo vroeg mogelijk in de periode en met volledige eerbiediging van de beginselen van goed financieel beheer wordt voorzien in interne middelen en werkregelingen om deze nieuwe taken uit te voeren.

Uit de bovenstaande analyse blijkt duidelijk dat ondanks alle ingevoerde vereenvoudigingen, meer personele middelen nodig zijn om de verhoogde begroting van DG HOME uit te voeren.   Hiervoor zal een beroep worden gedaan op de personeelsleden van het DG die reeds met het beheer van de actie zijn belast en/of binnen het DG zijn heringedeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzing — met inachtneming van de budgettaire beperkingen — aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

DG HOME zal niet alleen alle voorgeschreven controlemechanismen toepassen, maar ook een fraudebestrijdingsstrategie opstellen die aansluit bij de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie, die op 24 juni 2011 werd goedgekeurd. Op die manier zal DG HOME er onder meer voor zorgen dat zijn interne controles ter bestrijding van fraude volledig in overeenstemming zijn met de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie en dat met zijn aanpak kan worden vastgesteld welke punten fraudegevoelig zijn en hoe daarop moet worden gereageerd. Zo nodig zullen er netwerkgroepen en passende IT‑instrumenten worden ingevoerd om de fraudegevallen in verband met de fondsen te analyseren.

Voor het gedeeld beheer wordt in de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie duidelijk bepaald dat de Commissievoorstellen voor de verordeningen 2014‑2020 de lidstaten moeten verplichten tot het nemen van fraudebestrijdingsmaatregelen die doeltreffend zijn en in verhouding staan tot de vastgestelde frauderisico's. In dit voorstel wordt in artikel 5 duidelijk van de lidstaten gevraagd om onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en daarover bij de Commissie verslag uit te brengen. Nadere bijzonderheden over deze verplichtingen zullen deel uitmaken van de gedetailleerde regels inzake de taken van de verantwoordelijke instantie waarin artikel 24, lid 5, onder c), voorzien.

Daarnaast is in artikel 41 duidelijk bepaald dat de middelen die voortkomen uit financiële correcties op basis van bevindingen van de Commissie of de Rekenkamer, opnieuw moeten worden gebruikt.

3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Nummer || GK[18] || van EVA-landen[19] || van kandidaat-lidstaten[20] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

3 ||   || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

· Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Nummer Rubriek 3 || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

3 || 18 01 04 aa - Fonds voor asiel en migratie – technische bijstand || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE

3 || 18 02 aa – Fonds voor asiel en migratie || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

3 || 18 01 04 bb – Fonds voor interne veiligheid – Politie & misdaad – Technische bijstand || NGK || NEE || NEE || JA || NEE

3 || 18 02 bb – Fonds voor interne veiligheid – Politie & misdaad || GK || NEE || NEE || JA || NEE

3 || 18 01 04 cc – Fonds voor interne veiligheid – Grenzen & visa – Technische bijstand || NGK || NEE || NEE || JA || NEE

3 || 18 02 cc – Fonds voor interne veiligheid – Grenzen & visa || GK || NEE || NEE || JA || NEE

Bijdragen van derde landen betreffen beide onderdelen van het Fonds voor interne veiligheid.

Over de criteria en de methode om deze bijdragen te berekenen, moet tussen de EU en de geassocieerde staten worden onderhandeld in een afzonderlijke procedure.

Als er wordt uitgegaan van de percentages die momenteel in het kader van het Buitengrenzenfonds worden toegepast, zouden de geassocieerde staten ongeveer 210 miljoen euro moeten bijdragen voor het onderdeel grenzen en visa en ongeveer 50 miljoen euro voor het onderdeel politiële samenwerking.

3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Nummer 3 || Veiligheid en burgerschap

DG HOME || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten (lopende prijzen) || || || || || || || || ||

18 02 aa  Fonds voor asiel en migratie || Vastleggingen || (1) || 517,492 || 527,892 || 538,500 || 549,320 || 560,356 || 571,613 || 586,266 || - || 3 851,439

Betalingen || (2) || 90,085 || 102,823 || 270,844 || 420,790 || 532,681 || 543,385 || 554,303 || 1 336,528 || 3 851,439

18 02 bb Fonds voor interne veiligheid – Politie en misdaad || Vastleggingen || (1a) || 135,076 || 143,047 || 151,283 || 159,791 || 168,578 || 177,653 || 187,022 || || 1 122,450

Betalingen || (2a) || 15,714 || 43,881 || 71,419 || 111,709 || 147,854 || 156,248 || 164,918 || 410,707 || 1 122,450

18 02 cc  Fonds voor interne veiligheid – Grenzen en visa || Vastleggingen || (1a) || 422,310 || 447,186 || 472,886 || 499,435 || 526,856 || 555,173 || 584,412 || - || 3 508,258

Betalingen || (2a) || 59,999 || 120,794 || 223,204 || 350,813 || 461,098 || 487,256 || 514,275 || 1 290,818 || 3 508,258

Uit de financiële middelen van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[21] || || || || || || || || ||

18 01 04 aa             Fonds voor asiel en migratie || || (3) || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || || 18,500

18 01 04 bb            Fonds voor interne veiligheid – Politie en misdaad || || || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || || 5,600

18 01 04 cc             Fonds voor interne veiligheid – Grenzen en visa || || || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || || 11.900

TOTAAL kredieten voor DG HOME || Vastleggingen || =1+1a +3 || 1.079,878 || 1.123,125 || 1.167,669 || 1.213,546 || 1.260,790 || 1.309,439 || 1.362,700 || || 8.517,147

Betalingen || =2+2a +3 || 170.799 || 272.497 || 570.467 || 888.313 || 1,146.634 || 1,191.889 || 1,238.496 || 3,038.053 || 8.517,147

Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || "Administratieve uitgaven"

miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

|| || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL

DG: HOME ||

Ÿ Personele middelen || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || || 145,887

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,156 || 0,159 || 0,162 || 0,165 || 0,168 || 0,172 || 0,175 || || 1,157

TOTAAL DG HOME || Kredieten || 20,997 || 21,000 || 21,003 || 21,006 || 21,009 || 21,013 || 21,016 || || 147,044

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 20,997 || 21,000 || 21,003 || 21,006 || 21,009 || 21,013 || 21,016 || || 147,044

miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

|| || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 1,100.875 || 1,144.125 || 1,188.672 || 1,234.552 || 1,281.799 || 1,330.452 || 1,383.716 || || 8,664.191

Betalingen || 191.796 || 293.497 || 591.470 || 909.319 || 1,167.643 || 1,212.902 || 1,259.512 || 3,038.053 || 8,664.191

3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

– þ  Voor het voorstel zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:  Het beleid op het gebied van binnenlandse zaken wordt voornamelijk onder gedeeld beheer uitgevoerd. De strategische prioriteiten worden op EU‑niveau vastgesteld, maar het eigenlijke dagelijkse beheer behoort tot de taken van de verantwoordelijke instanties op nationaal niveau. In het kader van de nationale programma's zullen de Commissie en de verantwoordelijke instanties gemeenschappelijke outputindicatoren en doelstellingen afspreken, die door de Commissie worden goedgekeurd. Het is derhalve moeilijk om streefdoelen voor de output op te geven voordat de programma's zijn opgesteld en na overleg in 2013/2014 zijn goedgekeurd.   Voor het gecentraliseerd beheer kan DG HOME evenmin een uitputtende lijst opgeven van alle output die de financiële bijdrage van de fondsen moet opleveren, noch van de gemiddelde kosten en aantallen, wat in dit deel wordt gevraagd. Er zijn momenteel geen statistische instrumenten om een zinvolle berekening van de gemiddelde kosten mee op te stellen op basis van de huidige programma's en een dergelijke precieze vastlegging zou ook indruisen tegen het beginsel dat het toekomstige programma voldoende flexibel moet zijn om in de periode 2014‑2020 op veranderende politieke prioriteiten te kunnen inspelen. Dit is zeker het geval voor noodhulp en voor acties in of met betrekking tot derde landen.

Vastleggingskredieten, in miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || …invullen: zoveel jaren als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

OUTPUTS

Soort output[22] || Gem. kosten van de output || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[23] || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 … || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || ||

TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || ||

3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– þ Voor het voorstel zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoen EUR (tot op 3 decimalen) HOME

RUBRIEK 5 van het meerjarige financieel kader[24] || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

Personele middelen HOME || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 145,887

Andere administratieve uitgaven || 0,156 || 0,159 || 0,162 || 0,165 || 0,168 || 0,172 || 0,175 || 1,157

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 20,997 || 21,000 || 21,003 || 21,006 || 21,009 || 21,013 || 21,016 || 147,044

Buiten RUBRIEK 5[25] van het meerjarig financieel kader[26] || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

Personele middelen HOME || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 8,960

Andere administratieve uitgaven || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 26,040

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 35,000

TOTAAL || 25,997 || 26,000 || 26,003 || 26,006 || 26,009 || 26,013 || 26,016 || 182,044

3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

– þ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: de cijfers voor het jaar n zijn die van 2011.

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) HOME ||

|| 18 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 136 || 136 || 136 || 136 || 136 || 136 || 136

|| XX 01 01 02 (delegaties) || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 || 15

|| 18 01 05 01 (Onderzoek onder contract) || || || || || || ||

|| 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

|| Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: FTE)[27] ||

|| XX 18 02 01 (AC, INT, END van de "totale financiële middelen") || 16 || 16 || 16 || 16 || 16 || 16 || 16

|| XX 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10

|| 18 01 04 aa[28] || - zetel[29] || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10

|| - in de delegaties || * || * || * || * || * || * || *

|| 18 01 04 bb[30] || - zetel[31] || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || 4

|| - in de delegaties || * || * || * || * || * || * || *

|| 18 01 04[32] cc || - zetel[33] || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 || 6

|| - in de delegaties || * || * || * || * || * || * || *

|| XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - indirect onderzoek) || || || || || || ||

|| 10 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || ||

|| Ander 13 01 04 02) || || || || || || ||

|| TOTAAL || 197 || 197 || 197 || 197 || 197 || 197 || 197

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Hiervoor zal een beroep worden gedaan op de personeelsleden van het DG die reeds met het beheer van de actie zijn belast en/of binnen het DG zijn heringedeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzing — met inachtneming van de budgettaire beperkingen — aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. Bij de toewijzing van taken aan een uitvoerend agentschap zullen de bedragen en toerekeningen worden aangepast.

Beschrijving van de uit te voeren taken

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen in de zetel || De uit te voeren taken zijn alle taken die nodig zijn voor het beheer van een financieel programma, zoals: - input leveren voor het begrotingsproces;     - voeren van een beleidsdialoog met de lidstaten;         - voorbereiden van jaarlijkse werkprogramma's/financieringsbesluiten, opstellen van jaarlijkse prioriteiten, goedkeuren van nationale programma's;    - beheren van nationale programma's, oproepen tot het indienen van voorstellen en oproepen tot het indienen van offertes, en van de daaropvolgende selectieprocedures;                - communiceren met belanghebbenden (potentiële/huidige begunstigden, lidstaten, enz.); - opstellen van richtsnoeren voor lidstaten;   - beheren van projecten, zowel operationeel als financieel;          - verrichten van controles, zoals hierboven beschreven (verificaties vooraf, aanbestedingscomité, audits achteraf, interne audit, goedkeuring van rekeningen);                - boekhouding voeren;       - ontwikkelen en beheren van IT‑instrumenten voor het beheer van subsidies en nationale programma's;       - toezien op en verslag uitbrengen over het bereiken van doelstellingen, onder meer in de jaarlijkse activiteitenverslagen en de verslagen van de gesubdelegeerd ordonnateurs.

Extern personeel || De taken zijn dezelfde als die van ambtenaren en tijdelijke functionarissen, met uitzondering van die taken die niet door extern personeel kunnen worden verricht.

Personeel in delegaties || Om de ontwikkeling van de uitvoering van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken, en dan vooral de externe dimensie daarvan, te volgen, zullen de EU‑delegaties moeten kunnen beschikken over voldoende deskundigheid op het gebied van binnenlandse zaken. Het kan gaan om personeel van de Europese Commissie en/of de Europese Dienst voor extern optreden.

Om de ontwikkeling van de uitvoering van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken, en dan vooral de externe dimensie daarvan, te volgen, zullen de EU‑delegaties moeten kunnen beschikken over voldoende deskundigheid op het gebied van binnenlandse zaken. Het kan gaan om personeel van de Europese Commissie en/of de Europese Dienst voor extern optreden.

3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

– þ  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het volgende meerjarig financieel kader

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader[34].

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

– þ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, samen met de Europese financiering. Het bedrag kan niet precies worden vastgesteld. De verordening stelt de maximale medefinancieringspercentages vast volgens de soorten acties:

Kredieten in miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

|| 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal

Medefinancieringsbron || LS || LS || LS || LS || LS || LS || LS ||

TOTAAL medegefinancierde kredieten || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen ||

3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– þ  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

– ¨         voor de eigen middelen

– ¨         voor de diverse ontvangsten

miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[35]

Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ….. || || || || || || || ||

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

[1]               COM(2011) 500 definitief.

[2]               COM(2010) 700 definitief.

[3]               COM(2010) 543 definitief.

[4]               "Evaluatie van de EU-begroting", COM(2010) 700 van 19.10.2010.

[5]               Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006, COM(2011) 615 definitief.

[6]               Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(2011) 628/3).

[7]               Zie voetnoot 1.

[8]               PB C van, blz. .

[9]               PB C van, blz. .

[10]             Driejaarlijkse herziening van het Financieel Reglement - Voorstel van de Commissie COM(2010) 260.

[11]             Driejaarlijkse herziening van het Financieel Reglement - Voorstel van de Commissie COM(2010) 260.

[12]             PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

[13]             PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

[14]             ABM: activiteitsgestuurde beheer – ABB: activiteitsgestuurde begroting.

[15]             In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[16]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

[17]             In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.

[18]             GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.

[19]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[20]             Kandidaat-lidstaten en indien van toepassing potentiële kandidaat-lidstaten uit de westelijke Balkan.

[21]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.

[22]             Outputs zijn producten en te verstrekken diensten (bv.: aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal kilometer aangelegde wegen, enz.).

[23]             Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…".

[24]             Totale begroting, op basis van de definitieve toewijzing voor personele middelen, waaronder ambtenaren en externe personeelsleden, van 2011.

[25]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.

[26]             Extern personeel betaald uit vroegere "BA"-onderdelen, op basis van de definitieve toewijzing voor personele middelen voor 2011, inclusief extern personeel in de zetel en in de delegaties.

[27]             CA = arbeidscontractant; INT = uitzendkracht ("intérimaire"); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties); LA = plaatselijk functionaris; END = gedetacheerd nationaal deskundige.

[28]             Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).

[29]             Vooral voor de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF).

[30]             Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).

[31]             Vooral voor de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF).

[32]             Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).

[33]             Vooral voor de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF).

[34]             Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[35]             Wat de traditionele eigen middelen betreft (douanerechten, suikerheffingen) zijn de aangegeven bedragen nettobedragen, dat wil zeggen de brutobedragen na aftrek van 25% invorderingskosten.