Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer /* COM/2011/0752 definitief - 2011/0367 (COD) */
TOELICHTING
1.
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
Het beleid op het gebied van binnenlandse
zaken is de laatste jaren alsmaar belangrijker geworden. Dat beleid vormt de
kern van het Europese project om een ruimte zonder interne grenzen te creëren die
EU-burgers en onderdanen van derde landen kunnen binnenkomen en waarin zij zich
kunnen verplaatsen, wonen en werken en zo nieuwe ideeën, kapitaal, kennis en
innovatie kunnen aanreiken of tekorten op de nationale arbeidsmarkten kunnen
aanvullen, met de zekerheid dat hun rechten ten volle worden gerespecteerd en
hun veiligheid wordt gewaarborgd. Het toenemend belang van het beleid op het
gebied van binnenlandse zaken werd door het programma van Stockholm bevestigd.
Dit is ook een van de terreinen waarop het Verdrag van Lissabon wezenlijke
veranderingen heeft meegebracht. Op 29 juni 2011 heeft de Commissie een
voorstel goedgekeurd voor het volgende meerjarig financieel kader voor de
periode 2014-2020[1]:
een begroting voor de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie. Wat het
beleid op het gebied van binnenlandse zaken betreft, dat veiligheid, migratie
en het buitengrenzenbeheer omvat, heeft de Commissie voorgesteld om de
structuur van de uitgaveninstrumenten te vereenvoudigen, door het aantal
programma's te verminderen tot een structuur bestaande uit twee fondsen: een
Fonds voor asiel en migratie en een Fonds voor interne veiligheid. Vereenvoudiging is als kerndoelstelling
aangewezen in de mededeling "De evaluatie van de EU-begroting"[2], de agenda voor slimme
regelgeving[3]
en voornoemde mededeling inzake het volgende meerjarig financieel kader. De
ervaring van de huidige programmeringsperiode is dat de verscheidenheid aan en
versnippering van regelgeving voor steunprogramma's zowel onnodig gecompliceerd
als moeilijk uitvoer- en controleerbaar worden geacht. Dit brengt niet alleen
voor begunstigden maar ook voor de Commissie en de lidstaten een grote
administratieve belasting mee, die deelname onbedoeld kan ontmoedigen, foutenpercentages
kan doen toenemen en uitvoering kan vertragen waardoor de potentiële voordelen
van EU-programma's niet volledig worden gerealiseerd. Deze verordening maakt deel uit van een pakket
van vier verordeningen, die samen het kader vormen voor de EU-financiering op
het gebied van binnenlandse zaken uit de twee fondsen. Deze verordening bevat
regels inzake programmering, beheer en toezicht, financieel beheer, goedkeuring
van de rekeningen, sluiting van programma's, verslaglegging en evaluatie. Zij regelt
derhalve de verstrekkingsmechanismen, terwijl de doelstellingen en het
toepassingsgebied van de twee fondsen, de financiële middelen en
uitvoeringsmiddelen ervan worden geregeld in de respectieve specifieke
verordeningen over die fondsen. Dit horizontale instrument zal zorgen voor een
gemeenschappelijke aanpak bij de implementatie van de twee fondsen en voor een
uniforme behandeling van de begunstigden wat betreft alle door de Unie
verleende steun op het gebied van binnenlandse zaken. Deze algemene structuur bestaande uit vier
verordeningen is noodzakelijk in het licht van de verplichtingen uit hoofde van
het Verdrag. In verband met de verschillende regels voor de stemming binnen de
Raad die het gevolg zijn van de variabele geometrie op grond van Protocol nr.
19 (betreffende het Schengenacquis) en Protocol nr. 21 (betreffende de positie
van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht) is het juridisch niet mogelijk om het Fonds voor interne
veiligheid in te stellen met één enkel alomvattend wetgevingsvoorstel, niettegenstaande
de te verwezenlijken beleidsdoelstellingen gelijklopen. Bovendien werd het
belangrijk geacht dat de twee fondsen (het Fonds voor interne veiligheid en het
Fonds voor asiel en migratie), conform de algemene doestelling van vereenvoudiging
en mainstreaming, voor zover mogelijk identieke verstrekkingsmechanismen zouden
hebben. Ten slotte zijn er door een horizontale verordening met
gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen, in totaal veel minder bepalingen
nodig doordat deze niet in elk instrument moeten worden herhaald. In deze verordening worden alleen
verplichtingen van financiële en technische aard vastgesteld; de keuzes inzake
beleidsdoelstellingen, subsidiabele acties, de toewijzing van middelen en de
reikwijdte van de bijstandsmiddelen voor elk specifiek beleidsgebied worden
overgelaten aan de respectieve rechtsgrondslagen (dat wil zeggen aan de
specifieke verordeningen). Het doel van de mechanismen waarin de
verordening voorziet, is de belangrijkste bron van EU-financiering op het
gebied van binnenlandse zaken volledig te bestrijken. Zij zouden dus in de
plaats komen van de talloze meer of minder gedetailleerde en complexe
bepalingen die thans vervat zijn in de rechtsgrondslagen van de bestaande
financieringsinstrumenten op het gebied van binnenlandse zaken, namelijk de
vier instrumenten van het algemene programma “Solidariteit en beheer van de
migratiestromen”, het Buitengrenzenfonds, het Europees Vluchtelingenfonds, het
Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, het Europees
Terugkeerfonds en de twee specifieke programma's van het algemene programma
"Veiligheid en bescherming van de vrijheden", ISEC (Preventie en de
bestrijding van criminaliteit) en CIPS (Terrorisme en andere aan veiligheid
gerelateerde risico's: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen).
2.
RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN
EFFECTBEOORDELING
In overeenstemming met de sterkere nadruk die
wordt gelegd op evaluatie als middel om de beleidsvorming te sturen, is dit
voorstel gebaseerd op de resultaten van evaluatie, raadpleging van de
belanghebbenden en effectbeoordeling. De ontwikkeling van de nieuwe
financieringsinstrumenten voor binnenlandse zaken is begonnen in 2010 en
voortgezet in 2011. In het kader van deze voorbereidende werkzaamheden is in
december 2010 een evaluatie/effectbeoordeling gestart, waarvoor een beroep is
gedaan op een externe contractant. De studie is afgerond in juli 2011 en
omvatte alle beschikbare evaluatieresultaten van de bestaande
financieringsinstrumenten. Op grond hiervan zijn de problemen, doelstellingen
en beleidsopties (en de waarschijnlijke gevolgen) geformuleerd die in de
effectbeoordeling zijn onderzocht. Voortbouwend op deze studie heeft de
Commissie een effectbeoordelingsverslag opgesteld waarover de dienst
effectbeoordelingen op 9 september 2011 advies heeft uitgebracht. In de effectbeoordeling werden problemen
vastgesteld in verband met de werkingssfeer en de prioriteiten van de huidige
financieringsprogramma's op het gebied van binnenlandse zaken enerzijds en
problemen betreffende de verstrekking van de financiering anderzijds. Wat dat
laatste betreft werden in de effectbeoordeling opties onderzocht betreffende
gedeeld beheer, gecentraliseerd beheer en het tijdig reageren op noodsituaties.
·
Wat het gedeeld beheer betreft, werd in de
effectbeoordeling geconcludeerd dat de optie van door een beleidsdialoog
voorafgegane meerjarige programmering de voorkeur geniet. Ten opzichte van een
status-quo, waarbij jaarprogramma's worden gecombineerd binnen een meerjarig
kader, zou dat de administratieve werklast aanzienlijk verminderen. Overschakeling
op meerjarenprogrammering zonder meer zou weliswaar meer flexibiliteit mogelijk
maken, maar zou geen oplossing bieden voor de voortdurende noodzaak om te
reageren op veranderende situaties in de lidstaten en derde landen, wat typisch
is op het gebied van binnenlandse zaken. De combinatie van
meerjarenprogrammering en een regelmatige beleidsdialoog zou echter in deze
behoefte voorzien en een resultaatgerichte aanpak mogelijk maken. ·
Wat de verbetering van de verstrekking van de
financiering onder gecentraliseerd beheer betreft, werd een status-quo buiten
beschouwing gelaten omdat het weinig of geen vooruitzichten biedt voor
vereenvoudiging of vermindering van de administratieve werklast. De overschakeling
op een uitsluitend op aanbestedingen gebaseerde aanpak werd eveneens verworpen
omdat daardoor de mogelijkheid om beleidsgestuurde acties te bevorderen,
grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren en maatschappelijke
organisaties te steunen via subsidies, volledig wordt uitgesloten. De
voorkeursoptie bestaat erin gebruik te maken van een meer doelgericht, minder
middelen vergend en gediversifieerd gecentraliseerd beheer omdat deze naar verwachting
de relaties met de voornaamste belanghebbenden zal verbeteren en tot een
algemene vermindering van de werklast zal leiden. ·
Wat het noodresponsmechanisme betreft, werd in de
effectbeoordeling geconcludeerd dat het huidige mechanisme duidelijk niet tegemoet
komt aan de noodzaak om sneller en doeltreffender te reageren op crises op het
gebied van migratie en veiligheid. Een verbeterd mechanisme dat wordt
uitgebreid tot een bredere waaier van migratiegerelateerde en
veiligheidgerelateerde crises werd als voorkeursoptie aangemerkt. Bij de effectbeoordeling is rekening gehouden
met de resultaten van een speciale openbare raadpleging (online) over de
toekomst van de financiering op het gebied van binnenlandse zaken. Deze
raadpleging liep van 5 januari tot en met 20 maart 2011 en alle belanghebbenden
konden eraan deelnemen. Er kwamen in totaal 115 antwoorden van individuen en
namens organisaties, waaronder acht standpuntnota’s. Er waren bijgedragen van
respondenten uit alle lidstaten, alsook van respondenten uit een aantal derde
landen. In april 2011 werd onder het motto “The future
of EU funding for Home Affairs: A fresh look" een conferentie gehouden
voor de voornaamste belanghebbenden (lidstaten, internationale organisaties,
maatschappelijke organisaties, enz.) om de toekomst van de EU-financiering voor
binnenlandse zaken te bespreken. Deze conferentie diende ook om de resultaten
van de inventarisatie en de openbare raadpleging te toetsen. De toekomst van de EU-financiering voor
binnenlandse zaken is ook meermaals met institutionele betrokkenen besproken,
onder meer bij een informeel lunchoverleg tijdens de JBZ-Raad van 21 januari
2011, een informeel ontbijt met de fractiecoördinatoren van het Europees
Parlement op 26 januari 2011, de hoorzitting met commissaris Malmström voor de
EP-commissie SURE van 10 maart 2011 en de gedachtewisseling tussen de
directeur-generaal van DG Binnenlandse zaken en de EP-commissie LIBE van 17
maart 2011. Specifiek deskundig advies werd ook ingewonnen via overleg met
deskundigen van de lidstaten binnen het gemeenschappelijk comité voor het
algemene programma “Solidariteit en beheer van de migratiestromen”. Deze raadplegingen, conferenties en discussies
met deskundigen wezen uit dat er bij de voornaamste belanghebbende partijen een
algemene consensus bestaat dat de verstrekkingsmechanismen moeten worden
vereenvoudigd en dat er behoefte is aan meer flexibiliteit, met name om op
noodsituaties te reageren. De belanghebbenden waren er voorstander van de
diverse financieringsinstrumenten te reduceren tot een structuur met twee
fondsen, mits dit daadwerkelijk tot vereenvoudiging leidt. Ook waren de
belanghebbenden het erover eens dat de Unie behoefte heeft aan een flexibel
noodmechanisme om bij crises op het gebied van migratie en veiligheid snel en
doeltreffend te kunnen reageren. Over het algemeen werd gedeeld beheer,
gecombineerd met meerjarenprogrammering en gemeenschappelijke streefdoelen op
het niveau van de EU beschouwd als de meest geschikte beheermethode voor alle
uitgaven op het gebied van binnenlandse zaken. Niet-gouvernementele
organisaties waren echter van mening dat ook direct beheer mogelijk moet
blijven. De belanghebbenden waren er ook voorstander van om ter bevordering van
samenwerking en synergie de rol van de agentschappen voor binnenlandse zaken
uit te breiden.
3.
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
De rechtsgrondslag is artikel 3, lid 2, van
het Verdrag betreffende de Europese Unie: "De Unie biedt haar burgers een
ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije
verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met
betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming
en bestrijding van criminaliteit." Met deze verordening worden tegelijkertijd
verschillende doeleinden nagestreefd die onlosmakelijk met elkaar verbonden
zijn, zonder dat de ene secundair en indirect is ten opzichte van de andere, en
de materiële rechtsgrondslagen ervan bevinden zich in titel V van het Verdrag
(over de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht), en wel in artikel 78, lid
2, artikel 79, leden 2 en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid
2. Deze artikelen vormen de rechtsgrondslagen voor EU-optreden op het gebied
van asiel, immigratie, beheer van migratiestromen, billijke behandeling van
onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten
verblijven, bestrijding van illegale immigratie, verwijdering en repatriëring
van illegaal verblijvende personen, mensenhandel, justitiële samenwerking in
strafzaken, criminaliteitspreventie, bestrijding van criminaliteit, waaronder
terrorisme, corruptie en georganiseerde misdaad, en politiële samenwerking. Wat de positie van het Verenigd Koninkrijk,
Ierland [en Denemarken] betreft, vormen deze artikelen verenigbare
rechtsgrondslagen wat betreft de gebieden waarop zij betrekking hebben, en
bijgevolg kan in de Raad over deze tekst worden gestemd. Aangezien op elk
daarvan de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is, is de combinatie van
de gekozen rechtsgrondslagen volledig in overeenstemming met de prerogatieven
van het Europees Parlement. In artikel 80 VWEU wordt bovendien benadrukt
dat aan sommige van deze beleidsmaatregelen van de Unie en de uitvoering
daarvan de beginselen ten grondslag liggen van solidariteit en billijke
verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook op financieel
vlak. In het licht van bovengenoemde
besluitvormingsprocedure voorziet deze verordening in horizontale
gemeenschappelijke bepalingen voor de uitvoering van het Fonds voor asiel en
migratie en van een onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, namelijk
het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en
bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer. Voor de beleidsmaatregelen op het gebied van
binnenlandse zaken die onder het Fonds voor interne veiligheid vallen en
waarvan de rechtsgrondslagen niet verenigbaar zijn met de bovengenoemde, moet
deze verordening van toepassing worden op basis van een specifieke clausule in
een van de specifieke verordeningen, namelijk die betreffende het instrument
voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa op basis van artikel 77,
lid 2, VWEU, aangezien deze beleidsmaatregelen een ontwikkeling van het
Schengenacquis vormen waaraan het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet
deelnemen. Bijgevolg zullen, na de gezamenlijke
vaststelling van deze en de specifieke verordeningen, de bepalingen van deze
verordening tegelijkertijd van toepassing worden op alle EU-financiering voor
binnenlandse zaken. In het algemeen biedt het inzetten van de
EU-begroting overduidelijk een meerwaarde op het gebied van binnenlandse zaken.
Het optreden van
de Unie is gerechtvaardigd op grond van de doelstellingen die zijn opgenomen in
artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
waarin wordt bepaald op welke wijze de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
tot stand komt. De uitvoering van financiële bijstand in partnerschap met de
lidstaten via gedeeld beheer is een belangrijk aspect van de EU-financiering
voor binnenlandse zaken. De beheersvorm gedeeld beheer werd geschikt bevonden
voor alle beleidsgebieden inzake binnenlandse zaken en werd daarom uitgebreid
tot het gebied interne veiligheid waar deze beheersvorm voorheen niet werd
gebruikt. Gecentraliseerd beheer wordt behouden voor beleidsgestuurde
activiteiten. In het kader van
het gedeeld beheer zal de overschakeling van jaarprogramma's op
meerjarenprogrammering, voorafgegaan door een beleidsdialoog binnen een op
EU-niveau gedefinieerd strategisch kader, ervoor zorgen dat de uit de
EU-begroting gefinancierde acties voorzien in de behoeften van individuele
lidstaten en tegelijk EU-prioriteiten aanpakken. Dit voorstel bevat de algemene
regels inzake programmering, verslaglegging, financieel beheer, controles en
evaluaties die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de
EU-financiering voor binnenlandse zaken maar laat de lidstaten, zo nodig, de
vrijheid om te beslissen hoe zij deze regels op nationaal niveau uitvoeren. De
subsidiabiliteit van uitgaven zal bijvoorbeeld worden bepaald op grond van
nationale regels, maar is ook onderworpen aan een beperkt aantal
gemeenschappelijke, eenvoudige beginselen die in deze verordening zijn
vastgesteld. De maatregelen
worden derhalve op het passende niveau genomen en gaan niet verder dan nodig is.
Zoals in de begrotingsevaluatie wordt onderstreept, moet "de EU-begroting
[…] worden aangesproken om collectieve voorzieningen en maatregelen te
financieren waar de lidstaten en de regio's dat zelf niet of niet met beter
resultaat kunnen".[4]
In de toelichting
bij de specifieke verordeningen wordt het EU-optreden in verband met de
uiteenlopende onder deze verordening vallende beleidsterreinen uitvoerig
gemotiveerd.
4.
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
In het voorstel van de Commissie voor een
meerjarig financieel kader wordt voor het Fonds voor asiel en migratie een
bedrag uitgetrokken van 3,869 miljard euro en voor het Fonds voor
interne veiligheid een bedrag van 4,648 miljard euro (lopende prijzen).
5.
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN
Als nieuw algemeen kader voor de uitvoering
van EU-financiering op het gebied van het beleid inzake binnenlandse zaken, stelt
deze verordening algemene regels vast betreffende de financiering van uitgaven,
inclusief regels over partnerschap, programmering, verslaglegging, toezicht en
evaluatie, de door de lidstaten in te stellen beheers- en controlesystemen en
de goedkeuring van de rekeningen: –
de regels over partnerschap, programmering,
toezicht en evaluatie zijn vastgesteld op basis van de ervaring met de huidige
vier fondsen van het algemene programma "Solidariteit en beheer van
migratiestromen"; –
de regels inzake beheers- en controlesystemen,
financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, verslaglegging, en afsluiting
van programma's zijn geïnspireerd op Deel II van het voorstel van de Commissie
voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake de fondsen
die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen (hierna "de
verordening GSK-fondsen" genoemd)[5]
en het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake de financiering,
het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid[6], en zorgen waar nodig voor de
continuïteit met de op de huidige vier fondsen toegepaste regels. De verordening beoogt de voorwaarden vast te
stellen voor (1)
een meer beleidgestuurde en resultaatgerichte
financiering, onder meer middels een sterkere strategische programmering; (2)
een aanzienlijke vereenvoudiging van de verstrekkingsmechanismen
in vergelijking met de huidige situatie; (3)
meer flexibiliteit in het financieel beheer en in
de uitvoering, gezien de typische behoefte op het gebied van binnenlandse zaken
om te reageren op nieuwe en onvoorziene omstandigheden; (4)
een beter toezicht- en evaluatiekader dat verantwoording,
doorzichtigheid en goed onderbouwde reflectie over toekomstige steun op het
gebied van binnenlandse zaken waarborgt.
5.1.
Een beleidgestuurde en resultaatgerichte agenda
Voor gedeeld beheer ·
Bij het begin van het volgende meerjarig financieel
kader wordt met elke lidstaat één overkoepelende beleidsdialoog over
binnenlandse zaken gevoerd waarbij wordt besproken hoe de lidstaat van de
fondsen zal gebruikmaken, en meer bepaald hoe elke lidstaat afzonderlijk met
middelen uit de EU-begroting zal bijdragen tot de verwezenlijking van de
doelstellingen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht. Voorafgaand aan
deze dialogen zal de Commissie een mededeling presenteren over de algemene
verwachtingen en het kader voor de dialoog. Deze mededeling zal ook de voornemens
van de Commissie bevatten in verband met de EU-acties en het uitvoeringskader
ervan (bv. verschillende toe te passen beheersmethoden). ·
Rekening houdend met de uitkomst van de
beleidsdialoog wordt in de tussen de Commissie en de lidstaat overeen te komen
programma's de uitgangssituatie beschreven en worden de doelstellingen
vastgesteld die de lidstaten op het beleidsgebied moeten bereiken alsook de
doelstellingen voor het gebruik van middelen uit de EU-begroting. Het nationale
programma moet voor elke doelstelling streefdoelen en voorbeelden van acties
bevatten. Daarnaast zal in een financieel zevenjarenplan worden aangegeven hoe
de toegewezen middelen moeten worden vastgelegd en besteed binnen de
beschikbare maxima. In en met betrekking tot derde landen uit te voeren acties
mogen niet rechtstreeks op ontwikkeling zijn gericht en in de beleidsdialoog
moet worden gestreefd naar volledige coherentie met de beginselen en de
algemene doelstellingen voor het externe optreden en het buitenlands beleid van
de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. ·
Hoewel al het mogelijke zal worden gedaan om de
nationale programma's in 2014 vast te stellen, valt niet uit te sluiten dat het
voor sommige programma's 2015 zal worden. Teneinde het verlies van de betrokken
vastleggingskredieten voor 2014 te vermijden, zal de Commissie haar voorstel
voor een Verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel
kader voor de jaren 2014-2020 [COM(2011) 398 van 29.6.2011] wijzigen om de
bepalingen van artikel 7 van die verordening uit te breiden tot programma's die
onder gedeeld beheer worden uitgevoerd in het kader van het Fonds voor asiel en
migratie en het Fonds voor interne veiligheid. ·
De lidstaten brengen jaarlijks verslag uit over het
financieel beheer en de resultaten van de programma's. ·
In 2017 vindt een tussentijdse evaluatie plaats om
de situatie in elke lidstaat opnieuw te bekijken. Naar aanleiding daarvan
kunnen voor de periode 2018-2020 nieuwe middelen worden toegewezen. Voor direct en indirect beheer ·
De met de nationale programma’s te bereiken
doelstellingen zullen worden aangevuld met “EU-acties” en een mechanisme
waarmee snel op noodsituaties kan worden gereageerd. Met EU-acties zal de
uitvoering van EU-beleid worden ondersteund via subsidies en aanbestedingen.
Het zal onder meer gaan om acties in en met betrekking tot derde landen zoals
aangegeven in de mededeling over het meerjarig financieel kader[7]. Dergelijke acties mogen niet
rechtstreeks op ontwikkeling gericht zijn en dienen, waar relevant, een
aanvulling te vormen op de financiële steun die via de EU-instrumenten voor
externe steun wordt verleend; deze laatste blijven de belangrijkste
financieringsbron om derde landen te helpen hun capaciteiten op dit gebied op
te bouwen. Bij de uitvoering van de steun dient te worden gestreefd naar
volledige coherentie met de beginselen en de algemene doelstellingen voor het
externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land
of de regio in kwestie. Door intensievere coördinatie met de EDEO en de
betrokken diensten van de Commissie zal voor complementariteit van het optreden
worden gezorgd. ·
EU-acties en noodhulpmaatregelen kunnen ook
door EU-agentschappen op het gebied van binnenlandse zaken (Cepol, Europol,
EASO, Frontex en het IT-agentschap) worden uitgevoerd wanneer dat in het belang
van de EU is, wanneer het om ad-hocacties gaat en wanneer voor een succesvolle
uitvoering de operationele en technische deskundigheid van het betrokken
agentschap vereist is. Dergelijke acties zullen binnen het kader van hun mandaat
worden uitgevoerd, in overeenstemming met hun rechtsgrondslagen en
complementair met hun werkprogramma's zijn, en geen invloed hebben op de
geplande algemene vermindering van het aantal personeelsleden. ·
Technische bijstand op initiatief van de
Commissie zal worden gebruikt om lidstaten en begunstigden te ondersteunen, om
wederzijds leren aan te moedigen en de communicatie (ook, in voorkomend geval, institutionele
communicatie) en evaluatie te verbeteren. Met deze kredieten zullen in de Unie
en in derde landen ook adequate controlemaatregelen worden ondersteund
betreffende gefinancierde acties en het beheer van het IT-systeem voor de
communicatie tussen de lidstaten en de Commissie in het kader van gedeeld
beheer.
5.2.
Vereenvoudiging van verstrekkingsmechanismen
Voor gedeeld beheer ·
Elke lidstaat zal verplicht zijn om per fonds één
enkel nationaal programma te hebben en derhalve verscheidene beleidsterreinen
samen te voegen, waardoor de steun uit de EU-begroting betrekking zal hebben op
respectievelijk een geïntegreerd migratiebeleid, inclusief integratie, asiel en
terugkeer wat het Fonds voor asiel en migratie betreft, en een alomvattende
strategie inzake interne veiligheid, inclusief politiële samenwerking,
grensbeveiliging, bestrijding van ernstige grensoverschrijdende criminaliteit,
fraude met documenten, enz., wat het Fonds voor interne veiligheid betreft. ·
Het nieuwe kader betekent een aanzienlijke
vereenvoudiging en beperking van de administratieve belasting ten opzichte van
de huidige vier fondsen, die werken met zowel een meerjarenstrategie als
jaarprogramma's. Het maximale aantal programma's bedraagt 26 voor het Fonds
voor asiel en migratie (exclusief Denemarken, en gesteld dat het Verenigd
Koninkrijk en Ierland deelnemen) en 27 voor het Fonds voor interne veiligheid
(alle lidstaten). Bovendien zullen ook de Schengen-geassocieerde staten aan het
Fonds voor interne veiligheid deelnemen wat betreft de onderdelen buitengrenzen
en visa, en de politiële samenwerking. ·
Er wordt een klein aantal wijzigingen van de
nationale programma's verwacht : de programma's zullen vooral doelstellingen en
streefdoelen bevatten en geen exhaustieve lijst van acties. Voor zover mogelijk,
en behalve in het geval van nieuwe en onvoorziene omstandigheden, is het de
bedoeling per lidstaat en per fonds één besluit te hebben tot goedkeuring van
het meerjarenprogramma en, zo nodig, één besluit tot herziening van het
programma in het kader van de tussentijdse evaluatie. ·
Zoals bij de GSK-fondsen, moet het
partnerschapsbeginsel worden uitgevoerd via een toezichtcomité. ·
Elke lidstaat zet één enkel beheers- en
controlesysteem op per fonds, met de mogelijkheid één systeem te hebben voor
beide fondsen. Om rekening te houden met nationale institutionele bijzonderheden,
kunnen de lidstaten instanties oprichten waaraan de verantwoordelijke
instanties bijzondere (programmerings- en uitvoerings-) taken kunnen delegeren.
·
De subsidiabiliteit van uitgaven wordt vastgesteld
op basis van nationale regels, maar is ook onderworpen aan een beperkt aantal
gemeenschappelijke eenvoudige beginselen. Deze aanpak moet zorgen voor een
aanzienlijke vereenvoudiging van het projectbeheer op het niveau van de
begunstigden. Dankzij vereenvoudigde kostenopties zoals vaste percentages en
vaste bedragen kunnen lidstaten op het niveau van de begunstigden resultaatgericht
beheer invoeren. Voor direct en indirect beheer ·
Financiële bijstand zal beschikbaar zijn in
noodsituaties, zoals gedefinieerd in de relevante bepalingen van de specifieke
verordeningen. Het mechanisme wordt in werking gesteld door de Commissie, ook
op initiatief van lidstaten, het comité van artikel 71 (COSI), vertegenwoordigd
door het respectieve voorzitterschap van de Unie, of andere belanghebbenden
zoals internationale organisaties (de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties
voor de vluchtelingen, de Internationale Organisatie voor Migratie, enz.) en
EU-agentschappen op het gebied van binnenlandse zaken. ·
Alles zal in het werk worden gesteld om
versnippering te voorkomen: de middelen zullen op een beperkt aantal EU‑doelstellingen
worden geconcentreerd en de deskundigheid van de belangrijkste betrokkenen zal
worden benut, waar mogelijk op basis van partnerschaps- en kaderovereenkomsten.
·
Voor de financiële steun voor de ontwikkeling van
nieuwe IT-systemen ("het slimmegrenzenpakket") zullen de huidige
jaarlijkse financieringsbesluiten waarmee de Commissie de centrale onderdelen
kan ontwikkelen, worden vervangen door een meerjarig kader.
5.3.
Flexibiliteit
Voor gedeeld beheer ·
Welke gevolgen de tussentijdse evaluatie zal
hebben, zal afhangen van de situatie in de lidstaten. Lidstaten waarvan wordt
aangenomen dat zij extra risico's lopen of die extra middelen krijgen om
EU-specifieke prioriteiten uit te voeren, zou worden verzocht de bedragen in
hun financieel plan te herzien en in voorkomend geval elementen aan hun
programma toe te voegen. ·
Financiële flexibiliteit is een integrerend
onderdeel van het huidige Interinstitutioneel Akkoord over de
begrotingsdiscipline en van het voorstel van de Commissie voor de verordening
over het meerjarig financieel kader 2014-2020. Dit beginsel komt ook tot
uiting in het voorstel voor de herziening van het Financieel Reglement en de
uitvoeringsvoorschriften ervan. Het zal met name in de praktijk worden
gebracht via de verschillende mechanismen waarin deze voorstellen voorzien,
rekening houdend met de voor de uitvoering van die voorstellen centrale fases:
de financiële meerjarenprogrammering en de jaarlijkse actualisatie ervan, de
jaarlijks toegewezen begrotingsmiddelen en de jaarlijkse uitvoering van de
begroting. ·
In de specifieke verordeningen worden de bedragen
vastgesteld die aan de nationale programma's, EU-acties en andere activiteiten
worden toegewezen. In het totaalpakket dat uit deze verordening en de
specifieke verordeningen bestaat, is echter voorzien dat de Commissie via
gedelegeerde handelingen bepaalde bedragen kan wijzigen om het optimale gebruik
van de EU-begroting te garanderen. Voor direct en indirect beheer ·
De jaarlijkse kredieten voor EU-acties, noodhulp
en, binnen de jaarlijkse maxima, de technische bijstand op initiatief van de
Commissie worden als "één budget" beschouwd, waardoor maximale
flexibiliteit mogelijk is om van jaar tot jaar te beslissen waaraan de middelen
worden toegewezen, afhankelijk van de specifieke behoeften. ·
EU-acties zijn zeer algemeen gedefinieerd zodat de
Commissie over alle nodige instrumenten beschikt om haar taken inzake wetgeving
en beleidscoördinatie te kunnen uitvoeren. –
Deze concentreren zich vooral op transnationale
aspecten (samenwerking, vergelijkende analyse, netwerken), die overlegd
optreden in alle lidstaten vereisen en collectieve en elkaar versterkende
acties van de lidstaten en andere actoren die de samenwerking binnen de Unie
consolideren en wederzijdse leerprocessen en innovatie stimuleren, actief
ondersteunen. –
Daardoor zijn acties mogelijk die niet
transnationaal zijn, maar voor de Unie als geheel van bijzonder belang zijn
voor de beleidsontwikkeling op deze gebieden. –
Het kan gaan om acties in en met betrekking tot
derde landen. –
De specifieke verordeningen voorzien in uitvoeringsregels
voor alle door de fondsen gesteunde beleidsmaatregelen en doelstellingen en
zelfs in financiering van beleidsgerelateerde aspecten van de werking van de
fondsen. Wat het onderdeel grenzen en visa van het Fonds voor interne
veiligheid betreft, kan het gaan om de uitvoering van het evaluatie- en
controlemechanisme van Schengen. ·
De specifieke verordeningen voorzien derhalve
in steun voor de ontwikkeling van maatschappelijke organisaties en
transnationale netwerken (met name voor het Fonds voor asiel en migratie) en
voor het testen en valideren van onderzoek, bv. projecten voor toegepast
onderzoek om de kloof te dichten tussen het programma Horizon 2020 en het gebruik
ervan op het terrein (met name voor het Fonds voor interne veiligheid).
5.4.
Een coherent en doeltreffend kader voor
verslaglegging, toezicht en evaluatie
Voor gedeeld beheer ·
De lidstaten zullen jaarlijks als integrerend deel
van de goedkeuring van de rekeningen verslag uitbrengen over de uitvoering van
het meerjarenprogramma. Voorts zullen de lidstaten in 2017 voor de tussentijdse
evaluatie aanvullende informatie moeten verstrekken over de vooruitgang die bij
het verwezenlijken van de doelstellingen is geboekt. In 2019 zal dit
opnieuw gebeuren, zodat waar nodig in het laatste begrotingsjaar (2020)
aanpassingen kunnen worden doorgevoerd. ·
Om ervoor te zorgen dat er zich op het gebied van
binnenlandse zaken een cultuur van evaluatie ontwikkelt, zullen de fondsen een
gemeenschappelijk kader voor toezicht en evaluatie hebben, met ruime
beleidgerelateerde indicatoren die de resultaatgerichte aanpak van de fondsen beklemtonen
alsook de belangrijke rol die zij kunnen spelen in de beleidsmix waarmee de
doelstellingen inzake totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid
en recht moeten worden verwezenlijkt. Deze indicatoren hebben betrekking op het
mogelijke effect van de fondsen: de totstandbrenging van een gemeenschappelijke
cultuur van grensbeveiliging, politiële samenwerking en crisisbeheer; het
doeltreffende beheer van migratiestromen in de Unie; de eerlijke en gelijke
behandeling van onderdanen van derde landen; solidariteit en samenwerking
tussen de lidstaten bij het aanpakken van problemen op het gebied van migratie
en interne veiligheid en een gemeenschappelijke aanpak van de Unie van migratie
en veiligheid ten opzichte van derde landen. ·
Om ervoor te zorgen dat de evaluatiebeginselen correct
worden toegepast en er rekening wordt gehouden met de ervaringen die de
lidstaten in de praktijk met de evaluatie van de huidige EU‑financiering
op het gebied van binnenlandse zaken hebben opgedaan, zullen de Commissie en de
lidstaten samenwerken om via uitvoeringsmaatregelen het gemeenschappelijke
kader voor toezicht en evaluatie te ontwikkelen, onder meer door modellen en
gemeenschappelijke indicatoren voor output en resultaat vast te stellen. ·
Alle maatregelen zullen bij aanvang van de
programmeringsperiode worden vastgesteld, zodat de lidstaten hun systemen voor
verslaglegging en evaluatie kunnen ontwikkelen op basis van de overeengekomen
beginselen en eisen. ·
Om de administratieve lasten te verminderen en
synergieën tussen de verslaglegging en de evaluatie tot stand te brengen, zal
de informatie die in de evaluatieverslagen moet worden verstrekt, steunen en
een aanvulling vormen op de informatie die de lidstaten in de jaarlijkse
uitvoeringsverslagen van de nationale programma’s moeten verstrekken. ·
Het tussentijds evaluatieverslag moet in 2018
worden ingediend en moet bijdragen tot de reflectie over de volgende
programmeringsperiode. 2011/0367 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van de algemene bepalingen
inzake het Fonds voor asiel en migratie en inzake het instrument voor
financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van
criminaliteit, en crisisbeheer HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, inzonderheid artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4,
artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van de
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[8],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[9],
Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Het beleid van de EU op het gebied van binnenlandse
zaken heeft als doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te
brengen: een ruimte zonder interne grenzen, waar mensen kunnen binnenkomen,
zich verplaatsen, leven en werken in alle vrijheid, met de zekerheid dat hun
rechten volledig worden gerespecteerd en hun veiligheid wordt gewaarborgd,
rekening houdende met gemeenschappelijke uitdagingen zoals de totstandbrenging van
een alomvattend EU-immigratiebeleid om het concurrentievermogen en de sociale
samenhang van de Unie te versterken, de invoering van het gemeenschappelijk
Europees asielstelsel en de voorkoming en bestrijding van bedreigingen door
ernstige en georganiseerde misdaad, computercriminaliteit en terrorisme. (2)
De financiering door de Unie van de ontwikkelingen
op dit gebied moet een tastbare uiting zijn van de voor de aanpak van de
gemeenschappelijke uitdagingen benodigde solidariteit en de gedeelde
verantwoordelijkheid. (3)
Een gemeenschappelijk kader moet zorgen voor de
noodzakelijke coherentie, vereenvoudiging en uniforme tenuitvoerlegging van die
financiering voor alle betrokken beleidsgebieden. (4)
Een gemeenschappelijk kader moet de beginselen
inzake bijstandsverlening bevatten en met het oog op de toepassing ervan de
verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie vaststellen. (5)
De financiering door de Unie zal doelmatiger en
doelgerichter zijn als de medefinanciering van subsidiabele acties steunt op een
strategische meerjarenprogrammering die elke lidstaat in samenspraak met de
Commissie opstelt. (6)
De krachtens de specifieke verordeningen gesteunde
maatregelen in en met betrekking tot derde landen dienen te worden genomen in
synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische
en thematische EU-instrumenten voor externe bijstand worden ondersteund. Bij de
uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar
volledige coherentie met de beginselen en de algemene doelstellingen voor het
externe optreden van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie.
Deze maatregelen mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtsreeks op
ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de
instrumenten voor externe steun aan te vullen. Er dient tevens te worden
gezorgd voor samenhang met het humanitair beleid van de Unie, met name wat
betreft de verlening van noodhulp. (7)
Het externe optreden moet samenhangend en coherent
zijn zoals artikel 18, lid 4, VEU, voorschrijft. (8)
Voordat meerjarenprogramma's worden opgesteld als
middel om de doelstellingen van deze EU-financiering te bereiken, gaan de lidstaten
en de Commissie een beleidsdialoog aan en stellen zij aldus voor elke lidstaat
afzonderlijk een coherente strategie vast. (9)
De strategie moet halverwege de looptijd worden
geëvalueerd om ervoor te zorgen dat er voldoende financiële middelen zijn voor
de periode 2018-2020. (10)
De lidstaten moeten met de betrokken instanties en
instellingen een partnerschap aangaan om gedurende de hele meerjarenperiode hun
nationale programma's op te stellen, uit te voeren en er toezicht op te houden.
De lidstaten moeten comités opzetten die toezicht houden op de nationale
programma's en hen bijstaan om de uitvoering ervan en de vooruitgang die in het
verwezenlijken van de doelstellingen is geboekt, te evalueren. (11)
De subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader
van de nationale programma's moet in het nationale recht worden vastgesteld en
is onderworpen aan gemeenschappelijke beginselen. De begin- en einddata voor de
subsidiabiliteit moeten worden vastgesteld zodat de nationale programma's op
eenvormige en billijke wijze worden toegepast. (12)
Met technische bijstand kunnen de lidstaten de
uitvoering van hun nationale programma's ondersteunen en begunstigden helpen
hun verplichtingen met inachtneming van het EU-recht na te komen. (13)
Om in een geschikt kader voor snelle noodhulp te kunnen
voorzien, moeten op grond van deze verordening acties kunnen worden ondersteund
waarvoor de uitgaven plaatsvonden vóór het verzoek om hulpverlening,
overeenkomstig de bepaling van het Financieel Reglement[10] die een dergelijke
flexibiliteit in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen toestaat. (14)
De financiële belangen van de Europese Unie moeten
gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige
maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden,
de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede
middelen en, indien nodig, door middel van sancties. (15)
De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen
om een goede werking van het beheers- en controlesysteem en de
uitvoeringskwaliteit te waarborgen. Daartoe moet worden vastgesteld aan welke
algemene beginselen al deze systemen moeten voldoen en welke essentiële
functies zij moeten vervullen. (16)
De verplichtingen van de lidstaten op het gebied
van de beheers- en controlesystemen, de preventie, opsporing en rechtzetting
van onregelmatigheden en inbreuken op het EU-recht moeten nader worden geregeld
om ervoor te zorgen dat hun nationale programma's efficiënt en correct worden
uitgevoerd. (17)
Overeenkomstig het subsidiariteits- en het
evenredigheidsbeginsel dienen de lidstaten, via hun beheers- en
controlesystemen, in eerste instantie verantwoordelijk te zijn voor de
uitvoering van en het toezicht op de nationale programma's. (18)
Alleen door de lidstaten erkende verantwoordelijke
instanties bieden een redelijke zekerheid dat vóór de toekenning van steun uit
de EU-begroting aan begunstigden de nodige controles worden uitgevoerd. Daarom
moet uitdrukkelijk worden bepaald dat alleen uitgaven van erkende
verantwoordelijke instanties mogen worden vergoed uit de EU-begroting. (19)
De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de
Commissie om de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen te
controleren en van de lidstaten te verlangen dat zij actie ondernemen, moeten
worden vastgesteld. (20)
De vastlegging van bijdragen uit de begroting van
de Unie moet per jaar geschieden. Om een doeltreffend beheer van de programma's
te waarborgen, moeten gemeenschappelijke regels voor de betaling van het
jaarlijkse saldo en het eindsaldo worden vastgesteld. (21)
De betaling van voorfinanciering bij de start van
een programma waarborgt dat de lidstaat de middelen heeft om begunstigden al
vanaf de goedkeuring van het programma steun voor de implementatie ervan te
verlenen. Daarom zijn bepalingen over de
bedragen van de initiële voorfinanciering nodig. De
afwikkeling van de initiële voorfinanciering moet zijn afgerond bij de
afsluiting van het programma. (22)
Er dient rekening te worden gehouden met de bij de
driejaarlijkse herziening van het Financieel Reglement[11] in de beginselen van gedeeld
beheer aangebrachte wijzigingen. (23)
Om de verantwoordingsplicht voor de in een bepaald
boekjaar uit de begroting van de Unie medegefinancierde uitgaven aan te
scherpen, is een passend kader voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen
nodig. Binnen dit kader moet de voor een nationaal programma verantwoordelijke
instantie een beheersverklaring bij de Commissie indienen, die vergezeld dient
te gaan van jaarrekeningen, een samenvattend verslag en een onafhankelijk accountants-
en controleverslag. (24)
Om de betrouwbaarheid van de jaarlijkse goedkeuring
van de rekeningen in de hele Unie te vergroten, moeten gemeenschappelijke
bepalingen worden vastgesteld betreffende de aard en het niveau van de door de
lidstaten uit te voeren controles. (25)
Voor een goed financieel beheer van de middelen van
de Unie kan het noodzakelijk zijn dat de Commissie financiële correcties
aanbrengt. Met het oog op de rechtszekerheid voor de lidstaten is het van
belang te bepalen in welke omstandigheden inbreuken op de wetgeving van de Unie
of de lidstaat aanleiding kunnen zijn tot financiële correcties door de
Commissie. Om te waarborgen dat er een verband is tussen door de Commissie aan
de lidstaten opgelegde financiële correcties en de bescherming van de financiële
belangen van de Unie, moeten de correcties beperkt blijven tot gevallen waarin
de inbreuk op de wetgeving van de Unie of de lidstaat direct of indirect
betrekking heeft op de subsidiabiliteit, de regelmatigheid, het beheer of de
controle van acties en de uitgaven daarvoor. Met het oog op de evenredigheid is
het belangrijk dat de Commissie de aard en de ernst van de inbreuk in
aanmerking neemt bij haar beslissing over de hoogte van de financiële
correctie. Daarom is het dienstig de criteria voor het opleggen van financiële
correcties door de Commissie vast te stellen alsook de procedure die kan leiden
tot een besluit over de financiële correctie. (26)
Om de financiële relatie tussen de
verantwoordelijke instanties en de EU-begroting aan te geven, moet de Commissie
jaarlijks de rekeningen van die instanties goedkeuren. Het besluit tot
goedkeuring van de rekeningen moet betrekking hebben op de vraag of de
ingediende rekeningen volledig, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn, en niet op
de vraag of de uitgaven in overeenstemming met de EU-wetgeving zijn gedaan. (27)
De Commissie, die krachtens artikel 17 van het
Verdrag betreffende de Europese Unie dient toe te zien op de goede toepassing
van het EU-recht, moet uitmaken of de door de lidstaten verrichte uitgaven in
overeenstemming zijn met de EU-wetgeving. De lidstaten moeten het recht hebben
hun betalingsbesluiten te verantwoorden. Om de lidstaten juridische en
financiële garanties te geven wat betreft de in het verleden verrichte uitgaven
dient een maximumtermijn te worden vastgesteld waarbinnen de Commissie moet
beslissen welke financiële gevolgen worden verbonden aan de niet-naleving van
voorschriften. (28)
Om financiële discipline aan te moedigen, moeten
regelingen worden vastgesteld voor de vrijmaking van delen van vastleggingen voor
een nationaal programma. Met name moet worden vastgesteld wanneer een bedrag
van de vrijmaking kan worden uitgezonderd, bijvoorbeeld wanneer een vertraging
bij de uitvoering het gevolg is van een gerechtelijke procedure of een administratief
beroep met schorsende werking of van overmacht. (29)
Om te waarborgen dat de algemene regels inzake vrijmaking
juist worden toegepast, moet in de vastgestelde regels nauwkeurig worden beschreven
hoe de termijnen voor vrijmaking worden vastgesteld en hoe de onderscheiden bedragen
worden berekend. (30)
Het is belangrijk de verwezenlijkingen waaraan de
Unie financieel heeft bijgedragen, onder de aandacht van het grote publiek te
brengen. Burgers hebben het recht te weten hoe de financiële middelen van de Unie
worden besteed. De verantwoordelijkheid om het publiek op passende wijze voor
te lichten, berust zowel bij de verantwoordelijke instanties als bij de
begunstigden. Om doelmatiger met het grote publiek te communiceren en de
synergieën tussen de op initiatief van de Commissie genomen
communicatie-activiteiten te vergroten, moeten de middelen die in het kader van
deze EU-financiering aan communicatie-acties worden toegewezen, ook bijdragen
tot het uitdragen van de beleidsprioriteiten van de Europese Unie, mits deze
verband houden met de algemene doelstellingen van deze EU-financiering. (31)
Om te zorgen voor een ruime verspreiding van
informatie over deze financiering door de Unie en om potentiële begunstigden in
te lichten over financieringsmogelijkheden, moeten op grond van deze
verordening gedetailleerde regels worden vastgesteld voor informatie- en
communicatie-acties en bepaalde technische kenmerken van dergelijke acties, en
moet elke lidstaat een website of portaalsite creëren met de nodige informatie.
(32)
De doeltreffendheid van de ondersteunde acties
hangt mede af van de evaluatie en van de verspreiding van de resultaten. Er
moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de
Commissie op dit gebied hebben en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties en
de kwaliteit van de betreffende informatie wordt gewaarborgd. (33)
Met het oog op het wijzigen van bepalingen van deze
verordening inzake de subsidiabiliteit van uitgaven, moet aan de Commissie de
bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te
stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende
werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau.
Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de
Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig,
tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden
ingediend. (34)
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging
van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de
Commissie worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend volgens
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16
februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die
van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de
uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[12]. (35)
De onderzoeksprocedure moet worden gebruikt voor
uitvoeringshandelingen waarin de gezamenlijke verplichtingen van de lidstaten
worden vastgesteld, met name over het verstrekken van informatie aan de
Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden gevolgd voor de vaststelling
van uitvoeringshandelingen betreffende de modelformulieren voor het verstrekken
van informatie aan de Commissie, gelet op de zuiver technische aard ervan. (36)
Aangezien de doelstelling van deze verordening,
namelijk algemene bepalingen vast te stellen, niet voldoende door de lidstaten
kan worden verwezenlijkt en beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de
Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.
Overeenkomstig het in dat artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat deze
verordening niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken. Overeenkomstig de
artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd
Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en
aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd
artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de
vaststelling van de onderhavige verordening en zijn zij gebonden noch
onderworpen aan de toepassing ervan. [OF] [Overeenkomstig artikel 3 van het
Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is
gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en
Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en de
toepassing van deze verordening]. (37)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het
Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag
betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze
verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze
lidstaat, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Doel en toepassingsgebied Deze verordening bevat de algemene regels voor
de tenuitvoerlegging van de specifieke verordeningen wat betreft: (a)
de financiering van uitgaven; (b)
partnerschap, programmering, verslaglegging,
toezicht en evaluatie; (c)
de door de lidstaten in te stellen beheers- en
controlesystemen; (d)
de goedkeuring van de rekeningen. Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt
verstaan onder: (a)
"specifieke verordeningen": –
Verordening ../2012/EU [tot oprichting van het
Fonds voor asiel en migratie]; –
Verordening …/2012/EU [tot vatstelling, als
onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor
financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van
criminaliteit, en crisisbeheer], en –
elke andere verordening die voorziet in de
toepassing van deze verordening. (b)
“programmering”: het proces van organisatie,
besluitvorming en financiering dat in verscheidene fasen plaatsvindt en tot
doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden
van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van de
specifieke verordeningen; (c)
"actie": een door of onder
verantwoordelijkheid van de voor het betrokken nationale programma verantwoordelijke
instantie gekozen project of groep projecten, bijdragend tot de verwezenlijking
van de algemene en specifieke doelstellingen van de specifieke verordeningen; (d)
"EU-actie": een grensoverschrijdende
actie of actie die voor de Unie van bijzonder belang is, zoals omschreven in de
specifieke verordeningen; (e)
"project": het specifieke, praktische
middel waarmee een begunstigde van de EU-bijdrage een actie geheel of
gedeeltelijk uitvoert; (f)
"noodhulp": een project of groep
projecten waarmee een noodsituatie, zoals omschreven in de specifieke
verordeningen, wordt aangepakt; (g)
"begunstigde": de ontvanger van een
bijdrage van de Unie in het kader van een project, ongeacht of het gaat om een
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie, internationale
organisaties, het Rode Kruis (ICRK) of de Internationale Federatie van de
nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan. HOOFDSTUK II BEGINSELEN VOOR BIJSTANDSVERLENING Artikel 3 Algemene beginselen 1.
De specifieke verordeningen voorzien door middel
van nationale programma's, EU-acties en noodhulp in de verlening van bijstand,
die een aanvulling vormt op nationale, regionale en lokale steunmaatregelen die
de doelstellingen van de Unie nastreven. 2.
De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de
in het kader van de specifieke verordeningen verleende steun samenhangt met de
activiteiten, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Europese Unie en
complementair is met de andere instrumenten van de Europese Unie. 3.
De tenuitvoerlegging van de in het kader van de
specifieke verordeningen verleende steun gebeurt in nauwe samenwerking tussen
de Commissie en de lidstaten. 4.
De Commissie en de lidstaten dragen, overeenkomstig
hun respectieve verantwoordelijkheden en, wat acties in en met betrekking tot derde
landen betreft, samen met de EDEO, zorg voor de coördinatie tussen deze
verordening en de specifieke verordeningen, alsmede voor de coördinatie met
andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, waaronder die in het
kader van het externe optreden van de Unie. 5.
De Commissie en de lidstaten passen overeenkomstig
artikel [26] van het Financieel Reglement het beginsel van goed financieel
beheer toe. 6.
De Commissie en de lidstaten zien, met name door
toezicht, verslaglegging en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van de in het
kader van de specifieke verordeningen verleende steun. 7.
De Commissie en de lidstaten streven bij het uitvoeren
van hun respectieve taken met betrekking tot deze en de specifieke
verordeningen naar een vermindering van de administratieve lasten voor de
begunstigden. Artikel 4 Naleving
van het recht van de Unie en van de lidstaten Op grond van de specifieke verordeningen
gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht
van de Unie en van de lidstaten. Artikel 5 Bescherming
van de financiële belangen van de Europese Unie 1.
De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor
te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van de specifieke verordeningen
gefinancierde acties, de financiële belangen van de Europese Unie met de
toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere
onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles
en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van
de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel
van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. 2.
De lidstaten nemen maatregelen om onregelmatigheden
te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en vorderen onverschuldigd betaalde
bedragen terug, evenals eventuele achterstandsrente. Zij stellen de Commissie daarvan
in kennis en houden haar op de hoogte van het verloop van de desbetreffende
administratieve en gerechtelijke procedures. 3.
Wanneer onverschuldigd aan een begunstigde betaalde
bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden
teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de
betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie. 4.
De lidstaten bieden een doeltreffende
fraudepreventie met een afschrikkende werking, met name op de gebieden met een
hoger risiconiveau, waarbij rekening wordt gehouden met de baten en met de
evenredigheid van de maatregelen. 5.
De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in artikel
54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking
tot de in lid 4 omschreven verplichtingen van de lidstaten. 6.
De Commissie of haar vertegenwoordigers en de
Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter
plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten
die middelen van de Unie hebben ontvangen. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)
kan volgens de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96
controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de
financiering betrokken economische subjecten uitvoeren om vast te stellen of er
sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met
een subsidieovereenkomst of –besluit of een contract betreffende financiering
door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Onverminderd de eerste en de tweede alinea
verlenen de uit deze en de specifieke verordeningen voortvloeiende
samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties,
subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer
en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en
verificaties ter plaatse uit te voeren. Artikel 6 Programmering
De doelstellingen van de specifieke
verordeningen worden nagestreefd in het kader van de meerjarige programmeringsperiode
2014-2020, met een tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 15. HOOFDSTUK III FINANCIEEL KADER VOOR EU-ACTIES, NOODHULP
EN TECHNISCHE BIJSTAND Artikel 7 Uitvoeringskader 1.
De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat
beschikbaar is voor EU-acties, noodhulp en technische bijstand op initiatief
van de Commissie in het kader van de jaarlijkse begrotingskredieten van de
Unie. 2.
De Commissie stelt door middel van een
uitvoeringshandeling het werkprogramma voor EU-acties en noodhulp vast. Die
uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 55, lid 3, bedoelde
onderzoeksprocedure vastgesteld. 3.
Om de middelen tijdig beschikbaar te maken, kan de
Commissie voor noodhulp een afzonderlijk werkprogramma vaststellen. 4.
EU-acties, noodhulp en technische bijstand op
initiatief van de Commissie kunnen als volgt worden uitgevoerd: –
direct, door de Commissie of via uitvoerende
agentschappen; –
indirect, door andere entiteiten en personen dan
lidstaten overeenkomstig artikel [57] van het Financieel Reglement. Artikel 8 Noodhulp 1.
Als reactie op een in de specifieke verordeningen
omschreven noodsituatie kan de Commissie besluiten noodhulp te verlenen. 2.
Binnen de grenzen van de beschikbare middelen kan
de noodhulp 100 % van de subsidiabele uitgaven bedragen. 3.
Noodhulp kan bestaan uit bijstand in lidstaten en
in derde landen in overeenstemming met de in de specifieke verordeningen
vastgestelde doelstellingen en acties. 4.
Met noodhulp kunnen uitgaven worden ondersteund die
zijn gedaan vóór de datum van de indiening van de subsidieaanvraag of van het
verzoek om hulp, wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de actie. Artikel 9 EU-acties en noodhulp in of met
betrekking tot derde landen 1.
De Commissie kan besluiten EU-acties en noodhulp in
of met betrekking tot derde landen te financieren in overeenstemming met de in
de specifieke verordeningen vastgestelde doelstellingen en acties. 2.
Wanneer dergelijke acties direct worden uitgevoerd,
kunnen de volgende entiteiten verzoeken indienen: (a)
lidstaten; (b)
derde landen; (c)
gemengde organen die zijn opgericht door derde
landen en de Unie of door lidstaten; (d)
internationale organisaties, waaronder regionale
organisaties, organisaties, diensten of missies van de Verenigde Naties,
internationale financiële instellingen en ontwikkelingsbanken, alsmede
instellingen voor internationale rechtspraak, voor zover zij bijdragen aan de
doelstellingen van de betrokken specifieke verordening(en); (e)
het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK)
en de Internationale Federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis
en de Rode Halve Maan; (f)
niet-gouvernementele organisaties die zijn
gevestigd en geregistreerd in de Unie en in de landen die betrokken zijn bij de
uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis. Artikel 10 Technische bijstand op initiatief van
de Commissie 1.
Op initiatief van of namens de Commissie kan op
grond van de specifieke verordeningen steun worden verleend voor maatregelen op
het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische bijstand,
evaluatie, audit en controle die voor de uitvoering van deze en de specifieke
verordeningen nodig zijn. 2.
Deze maatregelen kunnen onder meer betrekking
hebben op: (a)
ondersteuning voor de voorbereiding en beoordeling
van projecten; (b)
steun voor institutionele versterking en vergroting
van de administratieve capaciteit voor een doeltreffend beheer van deze en de
specifieke verordeningen; (c)
maatregelen in verband met analyse, beheer,
toezicht, uitwisseling van informatie en uitvoering van deze en de specifieke
verordeningen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering van
controlesystemen en technische en administratieve bijstand; (d)
evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en
studies, met inbegrip van die van algemene aard betreffende de werking van de
specifieke verordeningen; (e)
acties om informatie te verspreiden, de
totstandkoming van netwerken te ondersteunen, communicatieactiviteiten uit te
voeren, te zorgen voor bewustmaking alsook samenwerking en uitwisseling van
ervaringen, ook met derde landen, te bevorderen. Om doelmatiger met het grote
publiek te communiceren en de synergie tussen de op initiatief van de Commissie
genomen communicatieactiviteiten te vergroten, moeten de middelen die krachtens
deze verordening aan communicatieacties worden toegewezen, ook bijdragen tot de
institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Europese
Unie, voor zover die verband houden met de algemene doelstellingen van deze en
de specifieke verordeningen; (f)
het opzetten, doen functioneren en onderling
koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, audit, controle en
evaluatie; (g)
het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader voor
evaluatie en toezicht, alsmede een systeem van indicatoren dat, in voorkomend
geval, rekening houdt met nationale indicatoren; (h)
acties om de evaluatiemethoden te verbeteren en
informatie over de evaluatiepraktijk uit te wisselen; (i)
conferenties, studiebijeenkomsten, workshops en
andere voorlichtings- en opleidingsactiviteiten over de uitvoering van deze en
de specifieke verordeningen voor aangewezen instanties en begunstigden; (j)
acties in verband met audits. 3.
De acties mogen betrekking hebben op voorafgaande
en latere financiële kaders. HOOFDSTUK IV NATIONALE PROGRAMMA’S Afdeling 1
Programmerings- en uitvoeringskader Artikel 11 Subsidiaire
en evenredige bijstandsverlening 1.
De lidstaten en de instanties die zij daartoe
hebben aangewezen (hierna "de aangewezen instanties" genoemd), zijn
verantwoordelijk voor de uitvoering van de programma's en voor het uitvoeren
van hun taken uit hoofde van deze en de specifieke verordeningen op een passend
niveau, overeenkomstig het institutionele, wettelijke en financiële kader van
de lidstaat en met naleving van deze en de specifieke verordeningen. 2.
De regelingen voor de uitvoering en het gebruik van
krachtens de specifieke verordeningen verleende steun, en met name de
financiële en administratieve middelen die voor verslaglegging, evaluatie,
beheer en controle noodzakelijk zijn, moeten, rekening houdend met de hoogte
van de toegewezen steun, in overeenstemming zijn met het
evenredigheidsbeginsel. Artikel 12 Partnerschap 1. Elke lidstaat organiseert,
overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de
betrokken instanties en organen om de nationale programma's te ontwikkelen en
uit te voeren. Deze instanties en organen zijn onder meer de
bevoegde regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, en in voorkomend
geval internationale organisaties en instanties die het maatschappelijk
middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties of
sociale partners. 2. Het partnerschap wordt
uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele,
juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie
partners. 3.
De partners worden betrokken bij de voorbereiding,
uitvoering en evaluatie van en het toezicht op de nationale programma's. 4.
Elke lidstaat richt een toezichtcomité op om de
uitvoering van de nationale programma's te ondersteunen. 5.
De Commissie kan met raadgevende stem aan de
werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen. Artikel 13 Beleidsdialoog
1.
Om de programmeringsperiode te starten, voeren de
Commissie en elke lidstaat een beleidsdialoog over de nationale behoeften en de
mate waarin de EU-begroting kan bijdragen om in die behoeften te voorzien,
rekening houdend met de uitgangssituatie in de betrokken lidstaat en de
doelstellingen van de specifieke verordeningen. De beleidsdialoog moet leiden
tot de sluiting van een proces-verbaal van overeenkomst of een briefwisseling
waarin de specifieke behoeften en prioriteiten van de betrokken lidstaat worden
vastgesteld en die moeten dienen als het kader voor de voorbereiding van de
nationale programma's. In en met betrekking tot derde landen uit te
voeren acties mogen niet rechtstreeks op ontwikkeling zijn gericht en in de
beleidsdialoog wordt gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de
algemene doelstellingen betreffende het externe optreden en het buitenlands
beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. 2.
In het kader van het onderzoek van het in artikel
39 bedoelde betalingsverzoek en het in artikel 49 bedoelde uitvoeringsverslag
evalueren de betrokken lidstaat en de Commissie de vorderingen in de uitvoering
van het nationale programma, rekening houdend met de conclusies van de
beleidsdialoog. Artikel 14 Voorbereiding
en goedkeuring van nationale programma's 1.
Elke lidstaat stelt op basis van de conclusies van
de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog een nationaal programma vast in
overeenstemming met de specifieke verordeningen. 2.
Elk voorgesteld nationaal programma heeft
betrekking op de begrotingsjaren van de periode tussen 1 januari 2014 en 31
december 2020 en bevat: (a)
een beschrijving van de uitgangssituatie in de
lidstaat; (b)
een analyse van de behoeften in de lidstaat en de
nationale doelstellingen om in de loop van de programmeringsperiode in deze
behoeften te voorzien; (c)
een goede strategie om de met de steun van de
EU-begroting na te streven doelstellingen vast te leggen, met streefdoelen voor
het bereiken ervan, een indicatief tijdschema en voorbeelden van geplande
acties om deze doelstellingen te bereiken; (d)
de mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen
de bij de specifieke verordeningen vastgestelde instrumenten en andere EU- en
nationale instrumenten; (e)
informatie over het op te zetten kader voor
toezicht en evaluatie en de indicatoren die moeten worden gebruikt om de vorderingen
in de uitvoering van de nagestreefde doelstellingen ten opzichte van de
uitgangssituatie in de lidstaat te meten; (f)
regelingen om te zorgen voor de doeltreffende
uitvoering van de steun uit de EU-begroting, inclusief het geplande gebruik van
technische bijstand en de gekozen aanpak voor de uitvoering van het in artikel
12 vastgestelde partnerschapsbeginsel; (g)
een ontwerpfinancieringsplan, uitgesplitst per
begrotingsjaar van de periode; (h)
de mechanismen en methoden die zullen worden
gebruikt om het nationale programma onder de aandacht te brengen; (i)
de uitvoeringsbepalingen voor het nationale
programma waarin ook wordt aangegeven welke de aangewezen instanties zijn. 3.
De lidstaten dienen de voorgestelde nationale
programma's uiterlijk drie maanden na het afsluiten van de in artikel 13, lid
1, bedoelde beleidsdialoog bij de Commissie in. 4.
De nationale programma's worden opgesteld volgens
het door de Commissie vastgestelde model. Die uitvoeringshandeling wordt volgens
de in artikel 55, lid 2, bedoelde adviesprocedure vastgesteld. 5.
Alvorens een voorgesteld nationaal programma goed
te keuren, gaat de Commissie na of: (a)
het strookt met de doelstellingen van de
specifieke verordeningen en de conclusies van de in artikel 13, lid 1, bedoelde
beleidsdialoog; (b)
de doelstellingen, streefdoelen, indicatoren, het
tijdschema en de voorbeelden van geplande acties in het voorgestelde nationale
programma relevant zijn in het licht van de voorgestelde strategie; (c)
de in lid 2, onder i), bedoelde
uitvoeringsbepalingen relevant zijn in het licht van de geplande acties; (d)
het voorgestelde programma in overeenstemming is
met het EU-recht; (e)
het complementair is met door andere EU-fondsen,
zoals het Europees Sociaal Fonds, verleende steun; (f)
het, indien van toepassing in het kader van een specifieke
verordening, qua doelstellingen en voorbeelden van acties in of met betrekking
tot derde landen, samenhangend is met de beginselen en doelstellingen
betreffende het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten
aanzien van het land of de regio in kwestie. 6.
De Commissie doet binnen drie maanden na de datum
waarop het voorgestelde nationale programma is ingediend, haar opmerkingen
toekomen. Wanneer de Commissie van oordeel is dat een voorgesteld nationaal
programma niet strookt met de doelstellingen van de specifieke verordeningen,
niet voldoet in het licht van de strategie of niet in overeenstemming is met
het EU-recht, verzoekt zij de betrokken lidstaat om alle noodzakelijke
bijkomende informatie te verstrekken en het voorgestelde nationale programma in
voorkomend geval aan te passen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle
noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde
nationale programma aan. 7.
Uiterlijk zes maanden na de formele indiening door
de lidstaat keurt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling elk
nationaal programma goed, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is
gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. 8.
In het licht van nieuwe of onvoorziene
omstandigheden kan, op initiatief van de Commissie of de betrokken lidstaat,
een goedgekeurd nationaal programma opnieuw worden bekeken en, indien nodig,
voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien. Artikel 15 Tussentijdse evaluatie 1.
In 2017 zal de Commissie met elke lidstaat de
situatie opnieuw bekijken, rekening houdend met de ontwikkelingen in het
EU-beleid en in de betrokken lidstaat. 2.
Daarna kunnen de lidstaten hun nationale
programma's herzien. De nationale programma's worden herzien voor de lidstaten
die aanvullende middelen krijgen overeenkomstig de specifieke verordeningen. 3.
De in artikel 14 vastgestelde regels over de
voorbereiding en de goedkeuring van nationale programma's gelden mutatis
mutandis voor de voorbereiding en goedkeuring van de herziene nationale
programma's. 4.
De Commissie wijst de lidstaten door middel van
uitvoeringshandelingen de middelen voor nationale programma's toe die
beschikbaar zijn in het kader van de tussentijdse evaluatie krachtens de
specifieke verordeningen. Na de tussentijdse evaluatie dient de Commissie bij
het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en
het Comité van de Regio's een verslag in over de tussentijdse evaluatie die
plaatsvindt overeenkomstig de bepalingen van deze en de specifieke
verordeningen. Artikel 16 Financieringsstructuur
1.
Financiële bijdragen in het kader van de nationale
programma's worden verstrekt in de vorm van subsidies. 2.
De acties die uit de nationale programma's worden ondersteund,
worden medegefinancierd uit publieke of private middelen, hebben geen
winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen
die onder de EU-begroting vallen. 3.
De bijdrage uit de EU-begroting bedraagt niet meer
dan 75 % van de totale subsidiabele uitgaven van een project. 4.
De bijdrage uit de EU-begroting kan worden verhoogd
tot 90 % voor specifieke acties of strategische prioriteiten, zoals
gedefinieerd in de specifieke verordeningen. 5.
De bijdrage uit de EU-begroting kan eveneens worden
verhoogd tot 90 % in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, met name
wanneer projecten anders niet zouden worden uitgevoerd en de doelstellingen van
het nationale programma niet zouden worden bereikt. Artikel 17
Algemene beginselen inzake
subsidiabiliteit 1.
De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis
van nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn
vastgesteld in deze of de specifieke verordeningen. 2.
Overeenkomstig de specifieke verordeningen moeten
uitgaven, om subsidiabel te zijn: (a)
binnen de werkingssfeer en de doelstellingen van de
specifieke verordeningen vallen; (b)
noodzakelijk zijn om de onder het betrokken project
vallende activiteiten uit te voeren; (c)
redelijk zijn en stroken met de beginselen van goed
financieel beheer, met name wat prijs-kwaliteitverhouding en
kosteneffectiviteit betreft. 3.
Uitgaven komen voor steun krachtens de specifieke
verordeningen in aanmerking wanneer: –
zij door een begunstigde zijn gedaan en betaald
tussen 1 januari 2014 en 31 december 2022; en –
zij werkelijk door de erkende verantwoordelijke
instantie zijn betaald tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2023. 4.
Uitgaven die in betalingsverzoeken van de
begunstigde aan de verantwoordelijke instantie worden opgenomen, worden
gestaafd door facturen of boekhoudkundige documenten met gelijkwaardige
bewijskracht, behalve voor vormen van steun overeenkomstig artikel 18, lid 1,
onder b), c) en d). Voor dergelijke vormen van steun zijn, in afwijking van lid
3, de in het betalingsverzoek opgenomen bedragen de door de verantwoordelijke
instantie aan de begunstigde terugbetaalde kosten. 5.
Netto-inkomsten die tijdens de uitvoering van een
project rechtstreeks door dat project worden gegenereerd en waarmee bij de
goedkeuring van het project geen rekening is gehouden, worden in het door de
begunstigde ingediende verzoek om eindbetaling van de subsidiabele uitgaven van
het project in mindering gebracht. Artikel 18 Subsidiabele
uitgaven 1.
Subsidiabele uitgaven kunnen als volgt worden
vergoed: (a)
vergoeding van werkelijk gemaakte en betaalde
subsidiabele kosten, in voorkomend geval gecombineerd met afschrijvingskosten; (b)
een standaardschaal van eenheidskosten; (c)
vaste bedragen; (d)
forfaitaire financiering, bepaald door een
percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten. 2.
De in lid 1 bedoelde subsidievormen mogen
worden gecombineerd als elke vorm een verschillende categorie kosten dekt of
als zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een
actie of voor opeenvolgende fasen van een actie. 3.
Als de uitvoering van een project uitsluitend de
aanbesteding van werken, goederen of diensten behelst, is alleen lid 1,
onder a), van toepassing. 4.
De in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde
bedragen worden vooraf op één van de volgende manieren vastgesteld: (a)
een eerlijke, billijke en controleerbare
berekeningsmethode op basis van: i) statistische gegevens of andere
objectieve informatie; of ii) de gecontroleerde historische gegevens
van individuele begunstigden of de toepassing van hun gebruikelijke
kostenberekeningsmethoden; (b)
methoden en de overeenkomstige schaal van
eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn
voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten acties/projecten
en begunstigden; (c)
methoden en de overeenkomstige schaal van eenheidskosten,
vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van
regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor
soortgelijke soorten acties/projecten en begunstigden. 5.
In het document waarin de voorwaarden voor de steun
voor elk project/actie worden vastgesteld, worden de methode voor de
vaststelling van de kosten van de actie en de voorwaarden voor betaling van de
subsidie beschreven. 6.
Wanneer bij de uitvoering van een project indirecte
kosten ontstaan, mogen deze op een van de volgende manieren als vast percentage
worden berekend: (a)
een vast percentage van maximaal 20 % van de
subsidiabele directe kosten, waarbij het percentage wordt berekend volgens een
eerlijke, billijke en controleerbare methode of volgens een methode die wordt
toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde
subsidies voor soortgelijke soorten acties/projecten of begunstigden; (b)
een vast percentage van maximaal 15 % van de
subsidiabele directe personeelskosten; of (c)
een vast percentage dat wordt toegepast op de
subsidiabele directe kosten op basis van bestaande methoden en overeenkomstige
percentages, die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor
soortgelijke soorten acties/projecten en begunstigden. 7.
Subsidies waarvoor de steun uit de EU-begroting
niet meer bedraagt dan 50 000 euro worden verstrekt in de vorm van vaste
bedragen of via een standaardschaal van eenheidskosten. 8.
De in lid 4 bedoelde financiering via een vast
percentage, een standaardschaal van eenheidskosten en vaste bedragen kan per
project worden berekend op grond van een van tevoren door de verantwoordelijke
instantie overeengekomen ontwerpbegroting, wanneer de bijdrage uit de
EU-begroting niet meer dan 100 000 euro bedraagt. 9.
Afschrijvingskosten kunnen onder de volgende
voorwaarden als subsidiabel worden beschouwd: (a)
de uitgaven zijn subsidiabel op grond van de
subsidiabiliteitsregels van het nationale programma; (b)
het bedrag van de uitgaven wordt naar behoren
gestaafd door ondersteunende documenten met dezelfde bewijskracht als facturen
wanneer het in de in lid 1, onder a), bedoelde vorm wordt vergoed; (c)
de kosten hebben uitsluitend betrekking op de
steunperiode voor het project; (d)
er is geen steun uit de EU-begroting verleend voor
de aankoop van de afgeschreven activa. Artikel 19 Niet-subsidiabele
uitgaven De volgende uitgaven komen niet in aanmerking
voor een bijdrage uit de begroting van de Unie in het kader van de specifieke
verordeningen: (a)
debetrente; (b)
de aankoop van niet-bebouwde grond; (c)
de aankoop van bebouwde grond, wanneer de grond
noodzakelijk is voor de uitvoering van het project, wanneer dat bedrag meer dan
10 % van de totale subsidiabele uitgaven van het betrokken project
uitmaakt; (d)
belasting over de toegevoegde waarde. Btw-bedragen
zijn echter wel subsidiabel als zij niet krachtens de nationale btw-wetgeving
terugvorderbaar zijn en betaald worden door een begunstigde die geen
niet-belastingplichtige is als omschreven in artikel 13, lid 1,
eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG, mits dergelijke btw-bedragen
niet verschuldigd zijn voor de levering van infrastructuur. Artikel 20 Technische bijstand op initiatief van
de lidstaten 1.
Op initiatief van een lidstaat kunnen krachtens de
specifieke verordeningen voor elk nationaal programma acties ter voorbereiding,
beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en communicatie, netwerkvorming,
controle en audit worden ondersteund, alsmede maatregelen om de bestuurlijke
capaciteit voor de uitvoering van deze en de specifieke verordeningen te
versterken. 2.
Deze maatregelen kunnen met name betrekking hebben
op: (a)
uitgaven voor de voorbereiding, de selectie, de
beoordeling, het beheer van en het toezicht op acties of projecten; (b)
uitgaven voor audits en controles ter plaatse van
acties of projecten; (c)
uitgaven voor evaluaties van acties of projecten; (d)
uitgaven voor voorlichting, verspreiding van
informatie en transparantie in verband met acties of projecten; (e)
uitgaven voor de aankoop, installatie en onderhoud
van computersystemen voor het beheer, de controle en de evaluatie van deze en
de specifieke verordeningen; (f)
uitgaven voor vergaderingen van de toezichtcomités
en subcomités in verband met de tenuitvoerlegging van acties. Deze uitgaven
kunnen ook de kosten omvatten van deskundigen en andere deelnemers aan deze
comités, onder wie deelnemers die uit een derde land afkomstig zijn, wanneer
hun aanwezigheid noodzakelijk is voor de doeltreffende uitvoering van acties of
projecten; (g)
uitgaven om de bestuurlijke capaciteit voor de
uitvoering van deze en de specifieke verordeningen te versterken. 3.
De lidstaten mogen de kredieten gebruiken om steun
te verlenen aan acties om de administratieve lasten voor begunstigden te verminderen,
met inbegrip van systemen voor elektronische gegevensuitwisseling, en aan
acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en
van de begunstigden om de krachtens de specifieke verordeningen verleende steun
administratief te beheren en te gebruiken. 4.
De acties mogen betrekking hebben op voorafgaande
en latere financiële kaders. Afdeling 2
Beheer en controle Artikel 21
Algemene beginselen van
beheers- en controlesystemen Beheers- en controlesystemen moeten voorzien in: (a)
een omschrijving van de functies van elke bij het
beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de functies
binnen elke instantie; (b)
de naleving van het beginsel van functiescheiding
tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie; (c)
procedures om de juistheid en regelmatigheid van de
gedeclareerde uitgaven te waarborgen; (d)
computersystemen voor boekhouding, voor de opslag
en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, voor
toezicht en voor verslaglegging; (e)
als de verantwoordelijke instantie de uitvoering
van taken aan een andere instantie toevertrouwt: systemen voor verslaglegging
en toezicht; (f)
regelingen voor audits van de werking van de beheers-
en controlesystemen; (g)
systemen en procedures om voor een toereikend
auditspoor te zorgen; (h)
de voorkoming, opsporing en correctie van
onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd
betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente. Artikel 22
Verantwoordelijkheden van de
lidstaten 1.
De lidstaten vervullen de verplichtingen in verband
met beheer, controle en audit en nemen de verantwoordelijkheden op zich die zijn
neergelegd in de voorschriften voor gedeeld beheer, zoals opgenomen in het
Financieel Reglement en deze verordening. In overeenstemming met het beginsel
van gedeeld beheer zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de
controle van de nationale programma's. 2.
De lidstaten waarborgen dat hun beheers- en
controlesystemen voor programma's overeenkomstig de voorschriften van deze
verordening worden opgezet en dat de systemen doeltreffend functioneren. 3.
De lidstaten stellen alle instanties voldoende
middelen ter beschikking om hun taken tijdens de programmeringsperiode te
kunnen uitvoeren. 4.
De lidstaten stellen regels en procedures vast voor
de selectie en uitvoering van projecten overeenkomstig deze verordening. 5.
Voor alle officiële uitwisseling van informatie
tussen de lidstaat en de Commissie wordt een door de Commissie opgericht
systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt. Artikel 23
Aangewezen instanties 1.
Elke lidstaat wijst voor de uitvoering van zijn
nationaal programma de volgende instanties aan: a) een accreditatie-instantie als omschreven
in artikel [56] van het Financieel Reglement; b) een erkende verantwoordelijke instantie:
een overheidsorgaan van de lidstaat dat als enige verantwoordelijk is voor het
goed beheer van en het toezicht op het nationale programma en zorgt voor alle
communicatie met de Commissie; c) een auditinstantie: een nationale
overheidsinstantie of een nationaal overheidsorgaan dat functioneel
onafhankelijk is van de verantwoordelijke instantie en de accreditatie-instantie
en belast is met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en
controlesysteem; d) indien nodig, een instantie waaraan taken
worden gedelegeerd: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die bepaalde
taken van de verantwoordelijke instantie uitvoert onder de verantwoordelijkheid
van die instantie. 2.
Elke lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn
betrekkingen met de in lid 1 bedoelde instanties, alsmede de betrekkingen van
deze instanties met de Commissie worden geregeld. Artikel 24
Accreditatie
van verantwoordelijke instanties 1.
Overeenkomstig artikel 56, lid 3, van het
Financieel Reglement wordt elke verantwoordelijke instantie die
verantwoordelijk is voor het beheer en de controle van uitgaven krachtens deze
verordening, bij formeel besluit van een accreditatie-instantie op
ministerniveau geaccrediteerd. 2.
De accreditatie wordt verleend op voorwaarde dat de
instantie voldoet aan de in of krachtens deze verordening vastgelegde
accreditatiecriteria betreffende interne opzet, controleactiviteiten,
voorlichting en communicatie, en toezicht. 3.
De accreditatie wordt gebaseerd op een advies van
een onafhankelijke auditinstantie die beoordeelt of de verantwoordelijke
instantie aan de accreditatiecriteria voldoet. De onafhankelijke auditinstantie
voert haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde auditnormen uit. 4.
De accreditatie-instantie controleert de
geaccrediteerde verantwoordelijke instantie en trekt de accreditatie bij
formeel besluit in als niet meer aan een of meer accreditatiecriteria wordt
voldaan, tenzij de verantwoordelijke instantie binnen een door de
accreditatie-instantie op basis van de ernst van het probleem te bepalen
voorwaardelijke termijn de nodige corrigerende maatregelen neemt. Wanneer de
accreditatie-instantie een voorwaardelijke termijn voor een geaccrediteerde
verantwoordelijke instantie of een besluit tot intrekking vaststelt, stelt zij
de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. 5.
Om een goede werking van dit systeem te waarborgen,
wordt de Commissie gemachtigd om volgens de in artikel 54 bedoelde procedure
gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake: (a)
de minimumvoorwaarden voor de accreditatie van de
verantwoordelijke instanties met betrekking tot de interne omgeving,
controleactiviteiten, informatie en communicatie en toezicht, alsook de
procedure voor de toekenning en intrekking van de erkenning; (b)
regels betreffende het toezicht op en de procedure
voor de herziening van de erkenning van de verantwoordelijke instanties; (c)
de verplichtingen van de verantwoordelijke
instanties wat betreft openbare interventie, alsmede de inhoud van hun
verantwoordelijkheden op het gebied van beheer en controle. Artikel 25
Algemene beginselen inzake
controles door verantwoordelijke instanties 1.
De verantwoordelijke instanties voeren een
systematische administratieve controle uit van alle betalingsverzoeken van
begunstigden en vullen deze aan met controles ter plaatse van de in de
jaarrekeningen aangegeven uitgaven die verband houden met de verzoeken om
eindbetaling van de begunstigden, teneinde over voldoende zekerheid te
beschikken. 2.
Wat de controles ter plaatse betreft, trekt de
verantwoordelijke instantie haar steekproef voor controles uit de gehele
populatie van begunstigden en bestaat de steekproef, waar dat dienstig is, uit
een aselect gedeelte en een op een risicoanalyse gebaseerd gedeelte teneinde
een representatief foutenpercentage en een minimale betrouwbaarheidsgraad te
verkrijgen en de controles ook toe te spitsen op het hoogste foutenrisico. 3.
De verantwoordelijke instantie stelt over elke
controle ter plaatse een verslag op. 4.
Indien geconstateerde problemen een systemisch
karakter blijken te vertonen en dus een risico voor andere projecten kunnen
inhouden, zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat er nader onderzoek
wordt verricht, zo nodig met aanvullende controles, om de omvang van die
problemen vast te stellen en om na te gaan of het foutenpercentage boven het
materialiteitsniveau ligt. De verantwoordelijke instantie neemt de
noodzakelijke preventieve en corrigerende maatregelen en deelt deze aan de
Commissie mee in het in artikel 39, lid 1, onder c), bedoelde samenvattend
verslag. 5.
De Commissie stelt door middel van
uitvoeringshandelingen de voorschriften vast die nodig zijn voor een uniforme
toepassing van dit artikel. Deze voorschriften kunnen met name betrekking
hebben op: (a)
de administratieve controles en controles ter
plaatse die de lidstaten moeten verrichten om na te gaan of voldaan wordt aan
de verplichtingen, verbintenissen en subsidiabiliteitsregels die uit de
toepassing van deze en de specifieke verordeningen voortvloeien; (b)
de minimumomvang van de controles ter plaatse die
voor een doeltreffend beheer van de risico's nodig zijn, en de omstandigheden
waaronder de lidstaten dergelijke controles moeten opvoeren of, wanneer de
beheers- en controlesystemen goed functioneren en de foutenpercentages op een
aanvaardbaar niveau liggen, deze juist mogen verminderen; (c)
de regels en methoden voor de verslaglegging over
de verrichte controles en verificaties, en de resultaten daarvan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure door de Commissie
vastgesteld. Artikel 26
Betalingen aan begunstigden De verantwoordelijke instanties zorgen ervoor
dat de begunstigden het totale bedrag van de overheidssteun zo spoedig mogelijk
en integraal ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of
worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met
gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden
verminderen. Artikel 27
Functies van de
auditinstantie 1.
De auditinstantie waarborgt dat er audits worden
uitgevoerd van de beheers- en controlesystemen, op een passende steekproef van
de uitgaven in de jaarrekeningen. De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in
artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot het statuut van de auditinstanties en de voorwaarden waaraan hun
audits moeten voldoen. 2. Als audits worden uitgevoerd door
een andere instantie dan de auditinstantie, waarborgt de auditinstantie dat die
andere instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft. 3. De auditinstantie ziet erop toe dat
bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde
auditnormen. Artikel 28
Samenwerking met
auditinstanties 1. De Commissie werkt samen met
de auditinstanties om hun respectieve auditplannen en -methoden te coördineren
en wisselt de resultaten van de audits van de beheers- en controlesystemen
onmiddellijk uit. 2. Tenzij anders is overeengekomen, vergaderen de Commissie en de
auditinstanties regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, om het jaarlijkse
controleverslag en het oordeel te onderzoeken en van gedachten te wisselen over
kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen. Artikel 29
Controles en audits door de
Commissie 1.
Op basis van de beschikbare informatie, met
inbegrip van de accreditatieprocedure, de jaarlijkse beheersverklaringen, de
jaarlijkse controleverslagen, de jaarlijkse auditoordelen, de jaarverslagen
over de uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie
uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheers- en
controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en of die
systemen tijdens de uitvoering van de programma's doeltreffend functioneren. 2.
Onverminderd de door de lidstaten uitgevoerde
audits, kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers
van de Commissie na behoorlijke voorafgaande kennisgeving audits of controles
ter plaatse verrichten. Aan deze audits of controles mogen ambtenaren of
gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen. 3.
Bij deze audits of controles kan in het bijzonder: (a)
de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen
in een nationaal programma of een deel ervan worden geverifieerd; (b)
worden nagegaan of de administratieve werkwijzen in
overeenstemming zijn met de EU-regelgeving; (c)
worden nagegaan of de nodige bewijsstukken
voorhanden zijn en of deze corresponderen met de in het kader van de nationale
programma's gesteunde acties; (d)
worden nagegaan hoe de acties zijn uitgevoerd en
gecontroleerd; (e)
het goed financieel beheer van acties en/of het
nationale programma worden beoordeeld. 4.
Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde
vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het
verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in alle gegevens, documenten
en metagegevens over de uitgaven, ongeacht de aard van de drager, of tot de
beheers- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek
kopieën van deze gegevens, documenten en metagegevens. De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af
aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen
voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren.
Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer
niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten
overeenkomstig het nationale recht. Zij hebben evenwel inzage in de aldus
verkregen informatie. 5.
Op verzoek van de Commissie en met
instemming van de lidstaat voeren de bevoegde instanties van deze lidstaat
aanvullende controles uit van of onderzoeken naar de acties die onder deze
verordening vallen. Personeelsleden van de Commissie of door haar gemachtigde
personen kunnen daaraan deelnemen. Ter verbetering van de controles kan de Commissie
met instemming van de betrokken lidstaten overheidsdiensten van deze lidstaten
bij bepaalde controles of onderzoeken betrekken. 6.
De Commissie kan verlangen dat een lidstaat de
nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van zijn beheers- en
controlesystemen of de juistheid van de uitgaven overeenkomstig de
toepasselijke voorschriften te waarborgen. Afdeling 3
Financieel beheer Artikel
30
Vastleggingen 1.
De vastleggingen van de Unie voor elk nationaal
programma geschieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met
31 december 2020 in jaarlijkse tranches. 2.
Het besluit van de Commissie tot goedkeuring van
een nationaal programma vormt het financieringsbesluit in de zin van
artikel 81, lid 2, van het Financieel Reglement en vormt na
kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van
dat reglement. 3.
De vastlegging voor de eerste tranche geschiedt
voor elk nationaal programma na de goedkeuring van het nationale programma door
de Commissie. 4.
De vastleggingen voor de latere tranches worden
vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in lid
2 bedoelde besluit, behalve wanneer artikel [13] van het Financieel
Reglement van toepassing is. Artikel 31
Gemeenschappelijke
voorschriften voor betalingen 1.
Betalingen van de Commissie van de bijdrage uit de
EU-begroting aan een nationaal programma worden verricht overeenkomstig de begrotingskredieten
en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke
betaling wordt afgeboekt op de oudste betrokken openstaande vastlegging. 2.
De betalingen gebeuren in de vorm van initiële
voorfinanciering, betalingen van het jaarlijkse saldo en de betaling van het
eindsaldo. 3.
Artikel [87] van het
Financieel Reglement is van toepassing. Artikel 32
Cumulatie van initiële
voorfinanciering en jaarlijkse saldi 1.
De totale som van de initiële
voorfinancieringsbetalingen en de betalingen van de jaarlijkse saldi mag niet
meer bedragen dan 95 % van de bijdrage uit de EU-begroting aan het
nationale programma. 2.
Wanneer het maximum van 95 % is bereikt,
blijven de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie indienen. Artikel 33
Regelingen inzake initiële
voorfinanciering 1.
Na het besluit van de Commissie tot goedkeuring van
het nationale programma betaalt de Commissie een initieel
voorfinancieringsbedrag voor de hele programmeringsperiode. Dat bedraagt 4 %
van de bijdrage uit de EU-begroting aan het betrokken nationale programma. Het
kan over twee tranches worden gespreid, afhankelijk van de beschikbaarheid van
begrotingsmiddelen. 2.
Als een nationaal programma in 2015 of later wordt
goedgekeurd, worden de tranches in het jaar van goedkeuring betaald. 3.
Voorfinanciering wordt uitsluitend gebruikt voor
betalingen aan begunstigden die het nationale programma uitvoeren. Zij wordt
hiertoe onverwijld aan de verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld. 4.
Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is
uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen in artikel 39
bedoeld betalingsverzoek is toegezonden binnen een termijn van 24 maanden te
rekenen vanaf de betaling van de eerste tranche van de initiële
voorfinanciering. 5.
De renteopbrengsten van
de initiële voorfinanciering worden voor het betrokken nationale programma
bestemd en in mindering gebracht op het bedrag aan overheidsuitgaven dat in het
verzoek om eindbetaling is vermeld. 6.
Het als initiële voorfinanciering uitgekeerde
bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het nationale programma integraal zijn
behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie
overeenkomstig artikel 36. Artikel 34
Definitie van het
begrotingsjaar Voor de toepassing van deze verordening omvat
het begrotingsjaar de gedane uitgaven en de geïnde ontvangsten die de
verantwoordelijke instantie voor de periode die begint op 16 oktober van
jaar "N-1" en eindigt op 15 oktober van jaar "N", heeft
opgenomen in de rekeningen. Artikel 35
Betaling van het jaarlijkse
saldo 1.
De Commissie betaalt het jaarlijkse saldo, onder
voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, op basis van het vigerende
financieringsplan, de jaarrekeningen voor het overeenkomstige begrotingsjaar
van het nationale programma en het betrokken goedkeuringsbesluit. 2.
De jaarrekeningen omvatten de betalingen door de
verantwoordelijke instantie tijdens het begrotingsjaar waarvoor aan de in
artikel 25 bedoelde controlevoorschriften is voldaan. 3.
Het jaarlijkse saldo wordt betaald uiterlijk
zes maanden nadat de in artikel 39, lid 1, en artikel 49 genoemde informatie en
documenten door de Commissie ontvankelijk zijn bevonden en de laatste
jaarrekening is goedgekeurd. Artikel 36
Afsluiting van het programma 1.
De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2023
de volgende documenten in: (a)
de voor de laatste jaarrekeningen vereiste
informatie overeenkomstig artikel 39, lid 1; (b)
een verzoek tot betaling van het eindsaldo; en (c)
het in artikel 49, lid 1, bedoelde eindverslag
over de uitvoering van het nationaal programma. 2.
De door de
verantwoordelijke instantie van 16 oktober 2022 tot en met 30 juni 2023
verrichte betalingen worden in de laatste jaarrekeningen opgenomen. 3.
Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten
betaalt de Commissie het eindsaldo, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van
middelen, op basis van het vigerende financieringsplan, de laatste
jaarrekeningen en het betrokken goedkeuringsbesluit. 4.
De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk
drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden
goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum waarop het eindverslag
over de uitvoering wordt aanvaard. Onverminderd artikel 47 worden de na de
saldobetaling resterende vastleggingen uiterlijk binnen zes maanden door de
Commissie vrijgemaakt. Artikel 37
Uitstel van betalingstermijn 1.
De betalingstermijn na een betalingsverzoek kan
door de gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement
maximaal negen maanden worden uitgesteld als ten minste één van de volgende
voorwaarden is vervuld: (a)
er zijn op basis van door een auditinstantie van de
lidstaat of van de Unie verstrekte informatie aanwijzingen voor significante
tekortkomingen in de werking van het beheers- en controlesysteem; (b)
de gedelegeerde ordonnateur moet aanvullende
verificaties verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie
die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsverzoek verband houden met
een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen; (c)
een of meer van de op grond van artikel 39,
lid 1, vereiste documenten werden niet ingediend. 2.
De gedelegeerde ordonnateur kan het uitstel
beperken tot het deel van de uitgaven waarop het betalingsverzoek betrekking
heeft waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen gelden. De gedelegeerde
ordonnateur stelt de lidstaat en de verantwoordelijke instantie onmiddellijk in
kennis van de reden voor het uitstel en verzoekt hen de nodige maatregelen te
nemen. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt het uitstel zodra de nodige
maatregelen zijn genomen. Artikel 37 bis
Schorsing van betalingen 1.
De Commissie kan de betaling van het jaarlijkse
saldo geheel of gedeeltelijk schorsen wanneer: (a)
de beheers- en controlesystemen van het programma
ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de
procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen
corrigerende maatregelen zijn genomen; (b)
uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie
verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende
maatregelen zijn genomen; of (c)
een lidstaat ernstig tekortschiet in het nakomen
van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 22, leden 1 en 2. 2.
De Commissie kan besluiten de betaling van het
jaarlijkse saldo geheel of gedeeltelijk te schorsen na de lidstaat in de
gelegenheid te hebben gesteld binnen twee maanden zijn opmerkingen te maken. 3.
De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke
schorsing van de betaling van het jaarlijkse saldo op als de lidstaat de nodige
maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken.
Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie een
besluit aannemen om de bijdrage van de Unie aan het operationele programma
geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 42. Artikel 38
Gebruik van de euro 1.
De bedragen die worden vermeld in programma's die
door de lidstaten worden ingediend, in uitgavenramingen, in uitgavenstaten, in
betalingsverzoeken en in jaarrekeningen en de uitgaven die worden vermeld in de
jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro's. 2.
De lidstaten die op de datum van een
betalingsverzoek de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de
bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit
gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de
euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de
verantwoordelijke instantie van het betrokken nationale programma is opgenomen.
Deze wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de
Commissie. 3.
Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat
wordt, blijft de in lid 2 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing
op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste
omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in
de rekeningen van de verantwoordelijke instantie. Afdeling 4
Goedkeuring van rekeningen en financiële correcties Artikel 39
Indiening van informatie 1.
Uiterlijk op 1 februari van het jaar volgend
op het begrotingsjaar dient elke lidstaat overeenkomstig artikel 56 van
het Financieel Reglement de volgende documenten en informatie bij de Commissie
in: (a)
de jaarrekeningen van de verantwoordelijke
instantie; (b)
de beheersverklaring betreffende de volledigheid,
nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen, de goede werking van de
internecontrolesystemen, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende
verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer; (c)
een samenvattend verslag van alle beschikbare
verrichte audits en controles, met een analyse van vastgestelde tekortkomingen
met een systematisch of repetitief karakter en met opgave van de reeds genomen
of geplande corrigerende maatregelen; (d)
een auditoordeel van de auditinstantie over de
beheersverklaring betreffende alle elementen ervan, vergezeld van een
controleverslag met de bevindingen van de uitgevoerde audits voor het boekjaar
waarop het oordeel betrekking heeft. 2.
Op verzoek van de Commissie verstrekt de lidstaat de
Commissie nadere informatie. Als een lidstaat niet binnen de door de Commissie
gestelde termijn de verlangde informatie verstrekt, kan de Commissie haar
besluit over de goedkeuring van de rekeningen nemen op basis van de informatie
waarover zij beschikt. 3.
De in lid 1 bedoelde documenten dienen als het
verzoek om betaling van het jaarlijkse saldo. 4.
De in lid 1 vermelde documenten worden opgesteld
volgens de modellen die de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen
vaststelt. De Commissie stelt die uitvoeringshandelingen volgens de in artikel
55, lid 2, bedoelde adviesprocedure vast. Artikel 40
Jaarlijkse goedkeuring van
rekeningen 1.
Uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het
begrotingsjaar neemt de Commissie een besluit over de goedkeuring van de
jaarrekeningen van elk nationaal programma. Het besluit inzake goedkeuring van
de rekeningen betreft de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de
ingediende jaarrekeningen en laat eventuele latere financiële correcties
onverlet. 2.
De Commissie stelt door middel van
uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vast over de uitvoering van de
procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen, wat betreft de
maatregelen die moeten worden genomen in verband met de vaststelling van het
besluit en de uitvoering ervan, waaronder de uitwisseling van informatie tussen
de Commissie en de lidstaten en de in acht te nemen termijnen. Deze
uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 55, lid 3,
bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Artikel 41
Financiële correcties door de
lidstaten De lidstaten verrichten financiële correcties
wanneer onregelmatigheden en nalatigheden ten aanzien van de nationale
programma's worden vastgesteld, door de betrokken bijdrage uit de EU-begroting
volledig of gedeeltelijk in te trekken. De lidstaten houden rekening met de
aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor de
EU-begroting en passen een evenredige correctie toe. Ingetrokken en teruggevorderde bedragen met
inbegrip van de desbetreffende rentevergoedingen worden opnieuw toegewezen aan
het betrokken nationale programma, behalve de bedragen die voortkomen uit
onregelmatigheden die zijn vastgesteld door de Europese Rekenkamer en de
diensten van de Commissie, inclusief OLAF. De lidstaten betalen de bedragen die na de
afsluiting van het nationale programma nog worden teruggevorderd, terug aan de
EU-begroting. Artikel 42
Conformiteitsgoedkeuring en
financiële correcties door de Commissie 1.
De Commissie verricht financiële correcties door de
bijdrage van de Unie aan een nationaal programma geheel of gedeeltelijk in te
trekken en bedragen van de lidstaat terug te vorderen om uitgaven die in strijd
met het toepasselijke recht van de Unie en nationale recht zijn verricht, van
financiering door de Unie uit te sluiten, ook in verband met door de Commissie
of de Europese Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de beheers- en
controlesystemen van lidstaten. 2.
Een inbreuk op het toepasselijke recht van de Unie
of nationale recht leidt alleen tot een financiële correctie als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan: (a)
de inbreuk heeft gevolgen of zou gevolgen kunnen
hebben voor de selectie van projecten in het kader van het nationale programma; (b)
er bestaat een risico dat de inbreuk gevolgen heeft
of zou kunnen hebben voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie
gedeclareerde bedrag van de uitgaven. 3.
De Commissie houdt bij haar besluit over de hoogte
van de financiële correctie uit hoofde van lid 1 rekening met de aard en
de ernst van de inbreuk op het toepasselijke recht van de Unie of nationale
recht, alsook met de financiële gevolgen voor de begroting van de Unie. 4.
Voordat enig besluit tot weigering van financiering
wordt vastgesteld, doet de Commissie schriftelijk mededeling van de resultaten
van haar verificaties, en de betrokken lidstaat van zijn antwoorden daarop,
waarna beide partijen pogen overeenstemming te bereiken over de te nemen
maatregelen. 5.
Financiering kan niet worden geweigerd voor: a) uitgaven die de verantwoordelijke instantie heeft gedaan meer dan 36
maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties schriftelijk
aan de lidstaat heeft gemeld; b) uitgaven voor meerjarenacties die onder
de nationale programma's vallen, waarvoor de meest recente verplichting van de
begunstigde dateert van meer dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten
van haar verificaties schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld; (c) uitgaven voor andere acties uit nationale programma's dan de onder b)
van dit lid bedoelde acties, waarvoor de betaling of, in voorkomend geval, de
betaling van het eindsaldo door de verantwoordelijke instantie is verricht meer
dan 36 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar verificaties
schriftelijk aan de lidstaat heeft gemeld. 6.
De Commissie stelt door middel van
uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vast over de uitvoering van de
conformiteitsgoedkeuring, wat betreft de maatregelen die moeten worden genomen
in verband met de vaststelling van het besluit en de uitvoering ervan,
waaronder de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten en
de in acht te nemen termijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in
artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 43
Verplichtingen van de
lidstaten Een financiële correctie door de Commissie
laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond
van artikel 21, onder h), van deze verordening en tot terugvordering van
staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, van het Verdrag en van
artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad[13] onverlet. Artikel 44
Terugbetaling 1. Elke aan de algemene
begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag
die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig
artikel 77 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste
dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is
gegeven. 2. Elke vertraging van de
terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen
vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe
te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese
Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste
werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt. Afdeling 5
Vrijmaking Artikel 45
Beginselen 1.
Nationale programma's worden onderworpen aan een vrijmakingsprocedure
die wordt vastgesteld volgens het beginsel dat de aan een vastlegging verbonden
bedragen die niet uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op dat
van de vastlegging onder de in artikel 33 bedoelde initiële voorfinanciering of
onder een in artikel 39 bedoeld betalingsverzoek vallen, worden vrijgemaakt. 2.
De vastlegging voor het laatste jaar van de periode
wordt vrijgemaakt volgens de voorschriften die voor de afsluiting van de
programma's worden gevolgd. 3.
Elke vastlegging die op de laatste dag waarop
uitgaven subsidiabel zijn in de zin van artikel 17, lid 3, nog openstaat en
waarvoor de verantwoordelijke instantie binnen zes maanden na die datum geen
betalingsverzoek heeft ingediend, wordt ambtshalve vrijgemaakt. Artikel 46
Uitzonderingen op de vrijmaking 1.
Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de
bedragen die de verantwoordelijke instantie om een van de volgende redenen niet
bij de Commissie heeft kunnen declareren: (a) acties die zijn geschorst door een
gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of b) wegens overmacht, voor zover deze situatie
ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het nationale programma of een
deel ervan. Verantwoordelijke instanties die zich op overmacht beroepen, moeten
de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het
nationale programma of een deel ervan aantonen. De verlaging kan eenmaal worden aangevraagd indien
de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of
verscheidene keren naargelang van de duur van de overmachtsituatie of het
aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot
schorsing van de uitvoering van de actie en de datum van het definitieve
wettelijke of bestuurlijke besluit. 2.
De lidstaat zendt de Commissie uiterlijk op 31
januari informatie toe over de in lid 1 genoemde uitzonderingen met betrekking
tot het bedrag dat uiterlijk aan het eind van het voorgaande jaar gedeclareerd
had moeten zijn. 3.
Het gedeelte van de vastleggingen waarvoor op 31
december van jaar N + 2 wel een betalingsverzoek is ingediend, maar waarvan de
Commissie de vergoeding heeft verlaagd of geschorst, wordt bij de berekening
van de ambtshalve vrij te maken bedragen niet meegerekend. Artikel 47
Procedure 1. De Commissie brengt de
lidstaat tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat dat vastleggingen overeenkomstig
artikel 42 worden vrijgemaakt. 2. De Commissie informeert de
verantwoordelijke instantie op basis van de informatie waarover zij op
31 januari beschikt over de hoogte van het bedrag dat op grond van de haar
ter beschikking staande informatie wordt vrijgemaakt. 3. De lidstaat heeft twee
maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn
opmerkingen te doen toekomen. 4. De Commissie gaat over tot de
ambtshalve vrijmaking uiterlijk negen maanden na de laatste uiterste data die voortvloeien
uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3. 5. Ingeval een bedrag ambtshalve
wordt vrijgemaakt, wordt de bijdrage uit de EU-begroting voor het betrokken
nationale programma voor het betrokken jaar met dit bedrag verlaagd. De
EU-bijdrage aan het financieringsplan wordt proportioneel verlaagd, tenzij de
lidstaat een herzien financieringsplan overlegt. HOOFDSTUK V INFORMATIE, COMMUNICATIE, TOEZICHT,
EVALUATIE EN VERSLAGLEGGING Artikel 48
Voorlichting en publiciteit 1.
De lidstaten en de verantwoordelijke instanties
zijn verantwoordelijk voor: (a)
de oprichting van een website of portaalsite die
informatie bevat over en toegang verschaft tot de nationale programma's in die
lidstaat; (b)
de voorlichting van potentiële begunstigden over de
financieringsmogelijkheden van de nationale programma's; (c)
het bij de burgers van de Unie onder de aandacht
brengen van de rol en de verwezenlijkingen van de specifieke verordeningen door
middel van voorlichtings- en communicatieacties betreffende de resultaten en
effecten van de nationale programma's. 2.
De lidstaten zorgen voor transparantie wat de
uitvoering van de nationale programma's betreft en houden een lijst bij van de
acties die per nationaal programma worden ondersteund, die via de website of
portaalsite toegankelijk is. 3.
De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in
artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de op het publiek gerichte voorlichtings- en
publiciteitsmaatregelen en op begunstigden gerichte voorlichtingsmaatregelen. 4.
De Commissie stelt door middel van
uitvoeringshandelingen de technische kenmerken van voorlichtings- en
publiciteitsmaatregelen vast. De Commissie stelt die uitvoeringshandelingen
volgens de in artikel 55, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vast. Artikel 49
Uitvoeringsverslagen 1.
De lidstaat dient uiterlijk op 31 maart 2016 en
vervolgens uiterlijk op 31 maart van elk volgend jaar tot en met 2022 bij
de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van elk nationaal programma
in het voorafgaande jaar. Het in 2016 in te dienen verslag heeft betrekking
op de begrotingsjaren 2014 en 2015. Uiterlijk op 31 december 2023 dienen de
lidstaten een eindverslag in over de uitvoering van de nationale programma's. 2.
In de jaarverslagen over de uitvoering wordt informatie
gegeven over: (a)
de uitvoering van de nationale programma's onder
verwijzing naar de financiële gegevens en de indicatoren; (b)
alle kwesties die van invloed zijn op de resultaten
van het nationale programma. 3.
In het licht van de tussentijdse evaluatie omvat
het jaarverslag over de uitvoering dat in 2017 wordt ingediend, een
uiteenzetting en beoordeling van de in lid 2 bedoelde informatie en
informatie over: (a)
de vooruitgang bij de verwezenlijking van de
doelstellingen die met de bijdrage uit de EU-begroting aan het nationale programma
worden nagestreefd; (b)
de betrokkenheid van de partners bij het toezicht
op en de uitvoering en evaluatie van het nationale programma. 4.
Het jaarverslag over de uitvoering dat in 2019
wordt ingediend en het eindverslag over de uitvoering omvatten naast de in de
leden 2 en 3 bedoelde informatie en beoordeling, ook informatie over en een
beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van
het nationale programma. 5.
De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde jaarverslagen
over de uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle in die leden voorgeschreven
informatie bevatten. Als de Commissie een jaarverslag over de uitvoering
ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de
datum van ontvangst aan de lidstaat mee, zo niet wordt het verslag ontvankelijk
geacht. 6.
De Commissie deelt de lidstaat binnen twee maanden
na ontvangst van het jaarverslag over de uitvoering haar opmerkingen over dat
verslag mee. Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen deze termijn,
worden de verslagen geacht te zijn aanvaard. 7.
De Commissie kan aanbevelingen doen om kwesties aan
te pakken die van invloed zijn op de uitvoering van het nationale programma.
Als dergelijke aanbevelingen worden gedaan, stelt de verantwoordelijke
instantie de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen
corrigerende maatregelen. 8.
De jaarverslagen en het eindverslag over de
uitvoering worden opgesteld volgens de door de Commissie vastgestelde modellen.
Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 55, lid 2,
bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Artikel 50
Het
gemeenschappelijke kader voor toezicht evaluatie 1.
De Commissie zorgt, in voorkomend geval in
samenwerking met de lidstaten, voor een regelmatig toezicht op deze en de
specifieke verordeningen. 2.
De uitvoering van de specifieke verordeningen wordt
geëvalueerd door de Commissie, in partnerschap met de lidstaten. 3.
Er wordt een gemeenschappelijk kader voor toezicht
en evaluatie opgezet voor de meting van de relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid,
meerwaarde, duurzaamheid van de acties en de vereenvoudiging en de vermindering
van de administratieve lasten in het licht van de doelstellingen van deze en de
specifieke verordeningen en de prestaties van deze en de specifieke
verordeningen als instrumenten die bijdragen tot de ontwikkeling van de ruimte
van vrijheid, veiligheid en recht. 4.
De Commissie wordt gemachtigd om volgens de in
artikel 54 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om het
gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie te ontwikkelen. 5.
De lidstaten verstrekken de Commissie alle
informatie die nodig is voor het toezicht op en de evaluatie van deze en de
specifieke verordeningen. 6.
De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking
op de complementariteit van de acties die in het kader van de specifieke
verordeningen worden uitgevoerd, en acties uit hoofde van andere relevante
beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven van de Unie. Artikel 51
Evaluatie
van nationale programma's door de lidstaten 1.
De lidstaten verrichten evaluaties om de kwaliteit
van het ontwerp en de uitvoering van nationale programma's te verbeteren
overeenkomstig het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie. 2.
De lidstaten zorgen voor procedures voor het opstellen
en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens
over gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren. 3.
De evaluaties worden uitgevoerd door
evaluatiedeskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de
verantwoordelijke instanties, de auditinstanties en de instanties waaraan taken
worden gedelegeerd. De Commissie geeft richtsnoeren voor uitvoering van de
evaluaties. 4.
Alle evaluaties worden volledig openbaar gemaakt. Artikel 52
Evaluatieverslagen
van de lidstaten en de Commissie 1.
Overeenkomstig het gemeenschappelijke kader voor
toezicht en evaluatie dienen de lidstaten de volgende stukken bij de Commissie
in: a) uiterlijk op 31 december 2017 een
tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van acties onder de nationale
programma's; b) uiterlijk op 31 december 2023 een verslag
over de evaluatie achteraf van de resultaten van acties onder de nationale
programma's; 2.
Op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen dient
de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende stukken in: (a)
uiterlijk op 30 juni 2018 een tussentijds
evaluatieverslag over de uitvoering van deze en de specifieke verordeningen op
EU-niveau; (b)
uiterlijk op 30 juni 2024 een verslag over de
evaluatie achteraf van de gevolgen van deze en de specifieke verordeningen na
afsluiting van de nationale programma's. 3.
Bij de evaluatie achteraf door de Commissie worden
ook de gevolgen van de specifieke verordeningen voor de ontwikkeling van de
ruimte van vrijheid, veiligheid en recht onderzocht wat betreft de bijdrage
ervan aan de volgende doelstellingen: (a)
de ontwikkeling van een gemeenschappelijke cultuur
van grensbeveiliging, samenwerking inzake rechtshandhaving en crisisbeheer, (b)
het doeltreffende beheer van migratiestromen in de
EU; (c)
de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees
asielstelsel; (d)
de eerlijke en gelijke behandeling van onderdanen
van derde landen; (e)
solidariteit en samenwerking tussen de lidstaten
bij het aanpakken van problemen op het gebied van migratie en interne
veiligheid; (f)
een gemeenschappelijke aanpak van de EU van
migratie en veiligheid ten opzichte van derde landen. Artikel 53
Verslag
over de tussentijdse evaluatie In 2018 dient de Commissie bij het Europees
Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van
de Regio's een verslag in over de tussentijdse evaluatie die plaatsvindt
overeenkomstig de bepalingen van deze en de specifieke verordeningen. HOOFDSTUK VI OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 54 Uitoefening van de
bevoegdheidsdelegatie 1.
De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde
handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel gestelde
voorwaarden. 2.
De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie
aan de Commissie geldt met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening
voor zeven jaar. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met
termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk
drie maanden vóór afloop van iedere termijn zich tegen een dergelijke
verlenging verzet. 3.
De in deze verordening bedoelde
bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad
worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in
dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt in werking op de dag die
volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie
of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de
reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft
vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig
in kennis. 5.
Een krachtens deze verordening vastgestelde
gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees
Parlement, noch de Raad binnen een periode van twee maanden na de kennisgeving
van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad tegen de handeling
bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de
Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft medegedeeld voornemens te
zijn om geen bezwaar te maken. Deze termijn wordt op initiatief van het
Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. Artikel 55 Comitéprocedure 1.
De Commissie wordt bijgestaan door het
gemeenschappelijk comité "Asiel, migratie en veiligheid", dat is
opgericht bij deze verordening. Dat comité is een comité in de zin van
Verordening (EU) nr. 182/2011. 2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 56 Evaluatie Uiterlijk op 30 juni 2020 bezien het Europees
Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, deze verordening opnieuw. Artikel 57 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag
na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en)
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake toezicht en verslaglegging 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.2. Geraamde
gevolgen voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde
gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid
met het huidige meerjarig financieel kader 3.2.5. Bijdrage
van derden aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL MEMORANDUM
1.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.
Benaming van het voorstel/initiatief
Mededeling
"Bouwen aan een open en veilig Europa: de begroting voor binnenlandse
zaken 2014‑2020"; Voorstel voor
een verordening tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds
voor asiel en migratie en inzake het instrument voor financiële steun voor
politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en
crisisbeheer; Voorstel voor
een verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie; Voorstel voor
een verordening tot vaststelling van het instrument voor financiële steun voor
politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en
crisisbeheer; Voorstel voor
een verordening tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor interne
veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en
visa.
1.2.
Betrokken beleidsterrein(en) in de
ABM/ABB-structuur[14]
Momenteel
Rubriek 3, Titel 18 – Binnenlandse Zaken Toekomstige
meerjarige financiële vooruitzichten: Rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) –
"Fonds voor migratiebeheer" en "Interne veiligheid" Aard van het voorstel/initiatief þ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie (financiering
van binnenlandse zaken in de periode 2014‑2020) ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[15]
¨ Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie
1.3.
Doelstellingen
1.3.1.
De met het voorstel/initiatief beoogde strategische
meerjarendoelstelling(en) van de Commissie
Het einddoel
van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken is de totstandbrenging van
een ruimte zonder binnengrenzen, waarin EU‑burgers en onderdanen van
derde landen kunnen binnenkomen, reizen, wonen en werken, om nieuwe ideeën,
kapitaal, kennis en innovatie te brengen of tekorten op de nationale
arbeidsmarkten aan te vullen, terwijl zij erop kunnen vertrouwen dat hun
rechten volledig worden geëerbiedigd en hun veiligheid gegarandeerd is. Om dit
doel te bereiken, is samenwerking met niet‑EU‑landen en
internationale organisaties van cruciaal belang. Het groeiende
belang van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken is bevestigd in het
programma van Stockhom en in het bijbehorende actieplan. De uitvoering van dit
actieplan is een strategische prioriteit van de Unie. Het betreft terreinen als
migratie (legale migratie en integratie, asiel, illegale migratie en
terugkeer), veiligheid (preventie en bestrijding van terrorisme en
georganiseerde misdaad; politiële samenwerking) en het beheer van de
buitengrenzen (waaronder het visumbeleid), alsook de externe dimensie van dit
beleid. Door het Verdrag van Lissabon kan de Unie meer ambitie aan de dag
leggen bij de aanpak van de concrete problemen die burgers ondervinden op het
gebied van vrijheid, veiligheid en recht. De prioriteiten van het beleid op het
gebied van binnenlandse zaken, en dan vooral de integratie van onderdanen van
derde landen, moeten ook worden gezien in het licht van de zeven
vlaggenschipinitiatieven die in de strategie Europa 2020 zijn voorgesteld. Die
initiatieven moeten de EU helpen om uit de huidige financiële en economische
crisis te raken en slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren. Het Fonds voor
asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid zullen zorgen voor de
financiële bijstand die nodig is om de doelstellingen van de Unie op het gebied
van binnenlandse zaken in concrete resultaten om te zetten.
1.3.2.
Specifieke doelstelling(en) en betrokken
ABM/ABB-activiteiten
FONDS
VOOR ASIEL EN MIGRATIE a) het
gemeenschappelijk Europees asielstelsel versterken en ontwikkelen, met inbegrip
van het externe aspect ervan. b) de
legale migratie naar de Unie ondersteunen overeenkomstig de economische en
sociale behoeften van de lidstaten en de integratie van onderdanen van derde
landen, waaronder asielzoekers en personen die internationale bescherming
genieten, in de Europese samenlevingen bevorderen. c) billijke
en doeltreffende terugkeerstrategieën bevorderen in de lidstaten, met nadruk op
de duurzaamheid van terugkeer en daadwerkelijke overname door de landen van
oorsprong. d) de
solidariteit en verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten
bevorderen, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben
met migratie en asielstromen. Betrokken
ABB-activiteiten: 18.03 (Europees Vluchtelingenfonds,
noodhulp en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde
landen) en 18.02 (wat het Europees Terugkeerfonds betreft ). FONDS
VOOR INTERNE VEILIGHEID Instrument
voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding
van criminaliteit, en crisisbeheer Overeenkomstig
de prioriteiten die in de betrokken strategieën, programma’s, dreigings- en
risicobeoordelingen van de Unie zijn vastgesteld, zal het instrument bijdragen
tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen: a) preventie
en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad,
waaronder terrorisme, en versterking van de coördinatie en de samenwerking
tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en met betrokken derde
landen; b) versterking
van de capaciteit van de lidstaten en de Unie om veiligheidsgerelateerde
risico’s en crises doeltreffend te beheren, en voorbereiding op en bescherming
van mensen en kritieke infrastructuur tegen terreuraanvallen en andere
veiligheidsgerelateerde incidenten. Betrokken
ABB-activiteiten: 18.05 Instrument
voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa Overeenkomstig
de prioriteiten die in de betrokken strategieën, programma’s, dreigings- en
risicobeoordelingen van de EU zijn vastgesteld, zal het instrument bijdragen
tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen: a) ondersteunen
van een gemeenschappelijk visumbeleid om legitieme reizen te vergemakkelijken,
garanderen dat onderdanen van derde landen gelijk worden behandeld en
onregelmatige migratie tegengaan; b) ondersteunen
van het grensbeheer, om ervoor te zorgen dat enerzijds de buitengrenzen zo goed
mogelijk worden beschermd en anderzijds de overschrijdingen van de
buitengrenzen vlot verlopen overeenkomstig het Schengenacquis. Betrokken
ABB-activiteit: 18.02 (wat het Buitengrenzenfonds
betreft).
1.3.3.
Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg
Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen. De gevolgen
van het voorstel voor de begunstigden/doelgroepen zijn nader beschreven in
punt 4.1.2 van de effectbeoordeling. De
vereenvoudiging die op alle niveaus van het financieringsproces en in alle
beheersvormen wordt ingevoerd, zal over de hele linie een merkbaar gunstig
effect hebben op de processen voor het beheer van de financiële steun. Fonds voor
asiel en migratie: De
belangrijkste begunstigden van de financiële steun voor asiel en migratie zijn
de diensten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de
tenuitvoerlegging van het betrokken acquis of beleid, alsmede internationale
organisaties of ngo's die actief zijn op het gebied van asiel en migratie
(toelatingsprocedures, integratiemaatregelen en terugkeeroperaties). De doelgroepen
van de wijzingen zijn de asielzoekers, personen die internationale bescherming
genieten, hervestigde vluchtelingen en andere onderdanen van derde landen die
om diverse redenen en met uiteenlopende behoeften de EU aankomen (bv. uit
economische motieven, in het kader van gezinshereniging of als niet-begeleide
minderjarige). Het wordt eenvoudiger om deze doelgroepen te bereiken, doordat
het de verschillende acties op het gebied van migratiebeheer in één fonds
worden ondergebracht. Dit maakt de financiering toegankelijker (één
verantwoordelijke autoriteit, meer zichtbaarheid en duidelijker reikwijdte) en
de steunmogelijkheden flexibeler (zelfde soort actie kan bv. meerdere
doelgroepen bestrijken). Het toepassingsgebied wordt ook verruimd tot de hele
migratieketen, met verschillende doelgroepen, met inbegrip van uitgebreide
doelgroepen, zoals onderdanen van derde landen van de tweede-generatie (moeder
en/of vader is onderdaan van een derde land). Fonds voor
interne veiligheid: Politiële
samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer De
belangrijkste begunstigden van de financiële steun zijn de lidstaten en hun
rechtshandhavingsautoriteiten of andere autoriteiten die gespecialiseerd zijn
in de bescherming van kritieke infrastructuur en crisisbeheer, maar het kan ook
gaan om internationale en niet‑gouvernementele organisaties (bv. op het
gebied van voorkoming van criminaliteit, bestrijding van radicalisering en
bestrijding van smokkel). De doelgroep
van de wijzigingen is de hele bevolking.
De belangrijkste verwezenlijkingen zullen bestaan uit 1) versterking van de
administratieve en operationele capaciteit van de lidstaten om
grensoverschrijdende, zware en georganiseerde criminaliteit, waaronder
terrorisme, op te sporen en met succes te vervolgen, zodat de
veiligheidsgerelateerde dreigingen die daarvan uitgaan, worden beperkt, en 2)
grotere Europese veerkracht bij crises en rampen, dankzij enerzijds een meer
samenhangend EU‑beleid inzake risicobeheer waarin dreigings- en risicobeoordelingen
op de besluitvorming van invloed zijn, en anderzijds een meer doeltreffende en
gecoördineerde EU‑respons op crises waarbij de bestaande capaciteiten en
deskundigheid aan elkaar worden gekoppeld. Een andere belangrijke
verwezenlijking zal bestaan in de verbetering van de capaciteit van de
lidstaten om terreuraanslagen en andere veiligheidsgerelateerde dreigingen te
voorkomen en de mensen en de kritieke infrastructuur voor te bereiden en te
beschermen. Buitengrenzen
en visa
De belangrijkste
begunstigden van de financiële steun voor grenzen en visa zijn de diensten die
het EU‑acquis, de Schengengrenscode en de Visumcode in de lidstaten ten
uitvoer leggen: grenswachters, politie en consulaire diensten. De doelgroep van
de wijzigingen zijn de reizigers, dat wil zeggen alle personen die de
buitengrenzen overschrijden om de EU binnen te komen. De resultaten zullen
onder meer bestaan in de versterking van de capaciteit van deze diensten om 1)
de grenzen te bewaken en binnen het kader van het Europees bewakingssysteem
(Eurosur) met de andere rechtshandhavingsdiensten contact te onderhouden; 2) de
migratiestromen in de consulaire posten (visumaanvragen) te beheren en 3) de
passagiersstromen aan de grensovergangen te verwerken, waarbij enerzijds in
samenwerking met andere rechtshandhavingsdiensten een hoog en eenvormig
beschermingsniveau wordt gegarandeerd en anderzijds de grensoverschrijdingen
vlot verlopen overeenkomstig het acquis en de beginselen van respectvolle
behandeling en waardigheid. Een belangrijk specifiek resultaat zal bestaan in
de oprichting van twee nieuwe IT‑systemen van de EU in verband met het
grensoverschrijdende verkeer van onderdanen van derde landen (een EU‑inreis/uitreissysteem
en een EU‑programma voor geregistreerde reizigers).
1.3.4.
Resultaat- en effectindicatoren
Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. Omdat er voor
de vaststelling van de nationale programma’s een beleidsdialoog moet worden
gevoerd, is het in deze fase niet mogelijk om de definitieve reeks indicatoren
te bepalen die zullen worden gebruikt om te meten of de bovenvermelde
specifieke doelstellingen zijn bereikt. Op het gebied van asiel en migratie zouden de indicatoren echter
onder meer kunnen bestaan in de verbetering van de asielopvangvoorzieningen, de
kwaliteit van de asielprocedures, de convergentie van de erkenningspercentages
tussen de lidstaten, de hervestigingsinspanningen van de lidstaten, de deelname
van onderdanen van derde landen aan de arbeidsmarkt, het onderwijs en het
democratisch proces, het aantal repatrianten en de mate waarin de lidstaten
wederzijdse bijstand verlenen, onder meer door praktische samenwerking en
herverdeling. Op het gebied
van politiële samenwerking en de voorkoming en bestrijding van criminaliteit
zouden de indicatoren onder meer kunnen bestaan in het aantal
grensoverschrijdende gezamenlijke operaties en het aantal documenten in verband
met beste praktijken en georganiseerde evenementen. De indicatoren voor crisisbeheer
en de bescherming van kritieke infrastructuur zouden kunnen bestaan in het
aantal instrumenten dat de lidstaten hebben ingevoerd en/of verder hebben
uitgewerkt om de bescherming van kritieke infrastructuur in alle sectoren van
de economie te bevorderen en het aantal dreigings- en risicobeoordelingen dat
op het niveau van de Unie is opgesteld; Op het gebied
van grenzen en visa zouden de indicatoren kunnen bestaan in het aantal
consulaire posten dat is beveiligd en/of verbeterd om visumaanvragen doeltreffend
te kunnen behandelen en visumaanvragers een goede dienstverlening te kunnen
aanbieden, de ontwikkeling van apparatuur voor grenscontrole en het aantal
onregelmatige onderdanen van derde landen dat aan de buitengrenzen wordt
opgepakt in verhouding tot het risico van het betrokken deel van de
buitengrens. De effectindicatoren zullen meten in hoeverre de grensbeveiliging,
de capaciteit voor de afgifte van visa en de capaciteit om veilig en snel het
verkeer van reizigers die de grenzen overschrijden, te behandelen, zijn
versterkt.
1.4.
Motivering van het voorstel/initiatief
1.4.1.
Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet
worden voorzien
Ook in de
periode 2014‑2020 wachten de EU belangrijke uitdagingen op het
gebied van binnenlandse zaken. Gelet op de demografische veranderingen, de
structurele wijzigingen op de arbeidsmarkt en de soorten vaardigheden die nodig
zijn, is toekomstgericht beleid van legale migratie en integratie van vitaal
belang voor het versterken van de concurrentiepositie en de sociale samenhang
van de EU, het verrijken van onze samenlevingen en het creëren van kansen voor
iedereen Verder dient de EU illegale migratie naar behoren aan te pakken en
mensenhandel te bestrijden. Tegelijkertijd moet de EU blijk geven van
solidariteit met wie internationale bescherming nodig heeft. De voltooiing van
een meer beschermend en doeltreffend gemeenschappelijk Europees asielstelsel
dat onze waarden weerspiegelt, blijft een prioriteit. De
totstandbrenging van een veilige en beveiligde omgeving is noodzakelijk en
bevorderlijk voor de economische, culturele en sociale groei van de EU. De EU
heeft daarin een sleutelrol te vervullen, of het nu gaat om het aanpakken van
de bedreigingen die uitgaan van ernstige en georganiseerde criminaliteit,
computercriminaliteit en terrorisme, het verzekeren van het beheer van de
buitengrenzen van de EU of het garanderen van een snelle reactie op crises die
zich voordoen als gevolg van door de mens veroorzaakte rampen of natuurrampen.
In deze tijd van mondialisering, waarin de bedreigingen toenemen en steeds meer
een grensoverschrijdende dimensie hebben, kan geen lidstaat op eigen kracht
doeltreffend reageren. Er is een samenhangend en alomvattend Europees antwoord
nodig om te verzekeren dat de rechtshandhavingsautoriteiten doeltreffend kunnen
optreden over grenzen en jurisdicties heen. Om deze doelen
te bereiken, is samenwerking met niet‑EU‑landen en internationale
organisaties van cruciaal belang. Bij de recente gebeurtenissen in Noord‑Afrika
is gebleken hoe belangrijk het is dat de EU een alomvattende en gecoördineerde
aanpak heeft inzake migratie, grenzen en veiligheid. De externe dimensie van
het EU‑beleid op het gebied van binnenlandse zaken wordt steeds
belangrijker en moet derhalve worden versterkt, in volledige samenhang met het
externe beleid van de Unie.
1.4.2.
Meerwaarde van de deelname van de EU
Beheersing van
de migratiestromen en bedreigingen voor de veiligheid zijn problemen die de
lidstaten niet op eigen kracht kunnen oplossen. Op deze gebieden kan een beroep
op de EU‑begroting een duidelijke meerwaarde opleveren. Sommige
lidstaten hebben door hun specifieke geografische ligging en de lengte van de
buitengrens van de Unie die zij moeten beheren, een zware last te dragen. De
afschaffing van de controles aan de binnengrenzen moet gepaard gaan met
gemeenschappelijke maatregelen om de buitengrenzen van de Unie doeltreffend te
controleren en te bewaken. Het beginsel van solidariteit en eerlijke verdeling
van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten vormt de hoeksteen van het
gemeenschappelijke beleid inzake asiel, immigratie en buitengrenzen. De EU‑begroting
stelt de middelen ter beschikking die nodig zijn om de financiële gevolgen van
dit beginsel te dragen. Zware en georganiseerde criminaliteit, terrorisme en
andere veiligheidsgerelateerde dreigingen zijn in toenemende mate van
grensoverschrijdende aard. Grensoverschrijdende samenwerking en coördinatie
tussen rechtshandhavingsautoriteiten zijn van wezenlijk belang om deze
misdrijven met succes te voorkomen en te bestrijden, bijvoorbeeld door middel
van de uitwisseling van informatie, gezamenlijke onderzoeken, interoperabele
technologieën en gemeenschappelijke dreigings- en risicobeoordelingen. Om de
migratiestromen te kanaliseren, de buitengrenzen van de EU te beheren en de
veiligheid van de EU te garanderen, moeten de lidstaten over aanzienlijke
middelen en capaciteiten beschikken. Als de operationele samenwerking beter
wordt gecoördineerd en bijvoorbeeld de middelen voor opleiding en apparatuur
worden gebundeld, kunnen er schaalvoordelen en synergieën tot stand worden
gebracht. Dat zorgt op zijn beurt voor een efficiënter gebruik van de
overheidsmiddelen, solidariteit, wederzijds vertrouwen en gedeelde
verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijk EU‑beleid. Dit is vooral
relevant op het gebied van de veiligheid, omdat daar financiële steun voor alle
vormen van grensoverschrijdende gezamenlijke operaties van wezenlijk belang is
om samenwerking tussen politie, douane, grenswachters en justitie te
stimuleren. Wat de externe
dimensie van binnenlandse zaken betreft, is het duidelijk dat als er op EU‑niveau
maatregelen worden goedgekeurd en middelen worden gebundeld, de EU er veel
beter toe in staat zal zijn om derde landen te overtuigen mee te werken aan
migratie- en veiligheidsgerelateerde maatregelen waarbij in de eerste plaats de
EU en de lidstaten belang hebben. Het recht van
de EU om op het gebied van binnenlandse zaken op te treden, vloeit voort uit
titel V “Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht” van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 77,
lid 2, artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2
en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87,
lid 2, van het VWEU. De samenwerking met derde landen en internationale
organisaties is in artikel 212, lid 3, van het VWEU geregeld. De
voorstellen eerbiedigen het subsidiariteitsbeginsel, aangezien het grootste
deel van de financiering overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer en met
eerbiediging van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten ten uitvoer
zal worden gelegd.
1.4.3.
Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten
in het verleden is opgedaan
Hoewel
algemeen wordt aangenomen dat de huidige financieringsinstrumenten op het
gebied van binnenlandse zaken hun doelstellingen bereiken en goed werken,
blijkt uit de conclusies van de tussentijdse evaluatie en de raadpleging van
belanghebbenden dat er behoefte bestaat aan het volgende: – De toekomstige instrumenten op het gebied van binnenlandse zaken moeten
worden vereenvoudigd en gestroomlijnd. Het aantal
financiële programma’s moet daarvoor tot twee worden beperkt via de oprichting
van een Fonds voor asiel en migratie en een Fonds voor interne veiligheid.
Hierdoor zal de EU haar instrumenten strategischer kunnen inzetten, zodat zij
beter op de politieke prioriteiten en behoeften van de EU zijn afgestemd. – De rol van de EU als mondiale speler moet worden versterkt. In de toekomstige fondsen moet een component externe dimensie worden
opgenomen, zodat de EU sterker staat in verband met de externe dimensie van
haar beleid op het gebied van binnenlandse zaken. – Gedeeld beheer moet, waar mogelijk, de voorkeur krijgen boven
gecentraliseerd beheer. Op die manier worden onnodige
bureaucratische hindernissen weggenomen. – Het gedeeld beheer moet een meer resultaatgerichte aanpak krijgen. De overgang op meerjarige programmering met een beleidsdialoog op
hoger niveau zal ervoor zorgen dat de nationale programma's van de lidstaten
volledig op de beleidsdoelstellingen en –prioriteiten van de EU zijn afgestemd
en gericht zijn op het bereiken van resultaten. – Het gecentraliseerd beheer moet worden verbeterd, zodat er een reeks
instrumenten voorhanden is voor beleidsgestuurde activiteiten. Daartoe behoren steun voor grensoverschrijdende acties, in het bijzonder
innovatieve acties en acties in en in verband met derde landen (externe
dimensie), alsook spoedmaatregelen, studies en events. – Er moet een gemeenschappelijk regelgevend kader worden vastgesteld met een reeks gemeenschappelijke regels inzake programmering,
verslaglegging, financieel beheer en controles, dat zoveel mogelijk lijkt op
dat van de andere EU‑fondsen die onder gedeeld beheer worden beheerd,
zodat alle betrokkenen de regels beter begrijpen en een zo groot mogelijke
samenhang wordt gegarandeerd. – In noodsituaties moet een snel en doeltreffend antwoord mogelijk zijn. Daartoe moeten de fondsen zo worden ontworpen dat de EU passend kan
reageren in snel veranderende omstandigheden. – De rol van de agentschappen op het gebied van binnenlandse zaken moet
worden versterkt, zodat praktische samenwerking tussen
de lidstaten wordt aangemoedigd. De agentschappen moeten met de
tenuitvoerlegging van specifieke maatregelen worden belast, terwijl er
tegelijkertijd passende politieke controle op de activiteiten van de
agentschappen wordt uitgeoefend. Nadere
informatie is te vinden in de effectbeoordeling en in de toelichtingen bij de
verschillende verordeningen.
1.4.4.
Samenhang en synergie met andere relevante
instrumenten
Een reeks
andere EU‑instrumenten zal steun bieden voor activiteiten die een
aanvulling vormen op de activiteiten die door het Fonds voor asiel en migratie
en het Fonds voor interne veiligheid zullen worden gefinancierd. Momenteel
steunt het Europees Sociaal Fonds integratiemaatregelen betreffende de
toegang tot de arbeidsmarkt, terwijl het Integratiefonds maatregelen als
inburgeringscursussen, deelname aan het maatschappelijk leven, gelijke toegang
tot diensten, enz. Integratiemaatregelen worden ook in de toekomst op dezelfde
manier gesteund worden uit het Fonds voor asiel en migratie en het nieuwe
Europees Sociaal Fonds. De
scheidingslijn tussen het Fonds voor interne veiligheid en het financieel
instrument voor civiele bescherming blijft bestaan (zie artikel 3 van
het huidige programma “Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde
risico’s: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen”): natuurrampen
en onopzettelijke door de mens veroorzaakte rampen vallen onder civiele
bescherming (ongevallen), terwijl opzettelijke door de mens veroorzaakte rampen
relevant zijn voor de veiligheid en derhalve onder het Fonds voor interne
veiligheid zullen vallen. Terreuraanslagen
of andere veiligheidsgerelateerde incidenten zullen buiten het
toepassingsgebied van het EU‑Solidariteitsfonds blijven vallen. In
welke mate lidstaten die het doelwit van een terreuraanslag zijn of het
slachtoffer van een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp, op grond
van artikel 222 van het VWEU (solidariteitsclausule) steun kunnen krijgen,
is niet duidelijk, aangezien hiervoor formele uitvoeringsvoorschriften moeten
worden aangenomen, waarvoor momenteel zelfs nog geen voorstel is ingediend. De
spoedfinanciering in geval van een grote terreuraanslag of andere voor de
veiligheid relevante incidenten zal daarom met middelen uit het Fonds voor
interne veiligheid worden ondersteund. De kloof
tussen het veiligheidsonderzoek in het kader van het programma
Horizon 2020 en de praktische toepassing van de resultaten van
dergelijk onderzoek zal worden gedicht. Het Fonds voor interne veiligheid zal
voorzien in specifieke doelstellingen en subsidiabele acties, waardoor het
mogelijk wordt het testen en het valideren van wetenschappelijke
onderzoeksresultaten ("prototypes") te financieren, zodat deze in de
praktijk seriematig kunnen worden toegepast ("precommerciële
overheidsopdracht"). Het
toekomstige Justitieprogramma zal nauw samenhangen met en een aanvulling
vormen op het Fonds voor interne veiligheid, en met name de component
strafrecht. Het zwaartepunt van dat programma ligt echter bij justitiële
samenwerking, harmonisatie van procedures en wederzijdse erkenning, waardoor in
de praktijk zich niet veel overlappingen zullen voordoen. Dankzij de
externe dimensie van het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne
veiligheid wordt het mogelijk maatregelen in of met betrekking tot derde landen
te ondersteunen, die in de eerste plaats op de belangen en doelstellingen van
de EU zijn afgestemd, een direct effect op de EU en haar lidstaten hebben en
voor continuïteit zorgen met op het grondgebied van de EU uitgevoerde
activiteiten. Deze financiering zal worden ontworpen en uitgevoerd in samenhang
met het externe optreden en het buitenlands beleid van de EU. De middelen uit
het fonds zijn niet bedoeld voor de ondersteuning van acties die op
ontwikkeling zijn gericht en zullen, waar mogelijk, een aanvulling vormen op de
financiële bijstand die via de instrumenten voor externe steun wordt verleend.
In dit verband zal de opvolger van het thematische programma migratie en
asiel en het stabiliteitsinstrument van bijzonder belang zijn voor het
gebied van binnenlandse zaken. Terwijl de instrumenten voor externe steun de
ontwikkelingsbehoeften van de begunstigde landen dan wel de algemene politieke
belangen van de EU bij strategische partners ondersteunen, zullen de fondsen op
het gebied van binnenlandse zaken specifieke maatregelen in derde landen
steunen, die de doelstellingen inzake het migratiebeleid en de interne
veiligheid van de EU dienen. Zij zullen derhalve een specifieke leemte opvullen
en toe bijdragen dat de EU over een volledig instrumentarium beschikt.
1.5.
Duur en financiële gevolgen
þ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
þ Voorstel/initiatief van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met 31.12.2020 –
þ Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2023 ¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering.
1.6.
Beheersvorm(en)[16]
þDirect gecentraliseerd beheer door de Commissie þ Indirect gecentraliseerd beheer door
delegatie van uitvoeringstaken aan: –
þ uitvoerende agentschappen –
þ door de Gemeenschappen opgerichte organen[17] –
þ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader
van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd
en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van
artikel 49 van het Financieel Reglement þ Gedeeld beheer met de lidstaten þGedecentraliseerd beheer met derde landen þ Gezamenlijk beheer met internationale
organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan één beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder
"Opmerkingen". Opmerkingen: De voorstellen
zullen voornamelijk onder gedeeld beheer met meerjarige nationale programma’s
worden uitgevoerd. De in het
kader van de nationale programma's te bereiken doelstellingen zullen worden
aangevuld met "acties van de Unie" en een mechanisme waarmee snel op
noodsituaties kan worden gereageerd. De maatregelen van de Unie zullen
voornamelijk de vorm aannemen van subsidies en aanbestedingen onder direct
gecentraliseerd beheer en acties in of met betrekking tot derde landen
omvatten. Alles zal in
het werk worden gesteld om versnippering te voorkomen: de middelen zullen op
het bereiken van een beperkt aantal EU‑doelstellingen worden
geconcentreerd en de deskundigheid van de belangrijkste betrokkenen zal worden
benut, waar mogelijk op basis van partnerschaps- en kaderovereenkomsten. Technische
bijstand op initiatief van de Commissie zal onder direct gecentraliseerd beheer
worden uitgevoerd. Op grond van
de Schengenassociatieovereenkomsten zullen de landen die bij de toepassing,
uitvoering en ontwikkeling van het Schengenacquis zijn betrokken, ook deelnemen
aan de twee instrumenten van het Fonds voor interne veiligheid die een
ontwikkeling van het Schengenacquis vormen (het instrument voor grenzen en visa
en dat voor politiële samenwerking), alsof zij lidstaten waren. Deze landen zullen
aan de instrumenten deelnemen overeenkomstig de bepalingen van de verordening,
hun eigen meerjarige nationale programma's uitvoeren en de mogelijkheid hebben
om onder de acties van de Unie om financiering te verzoeken enz. Net als bij
het Buitengrenzenfonds zullen er specifieke afspraken worden gemaakt met
aanvullende regels voor hun deelname (regels die voortvloeien uit het
Financieel Reglement, de uitvoeringsvoorschriften daarvan en de Verdragen, met
inbegrip van de controlebevoegdheid van de Rekenkamer). Omdat deze landen naar
rato van hun bbp aan de EU‑begroting voor de twee instrumenten zullen
bijdragen, zal er in de afspraken ook worden vastgelegd welke bijdragen zij
gelet op het delen van de verantwoordelijkheid inzake Schengengovernance moeten
betalen, ongeacht hoeveel middelen hun in het kader van de instrumenten worden
toegewezen. Momenteel zijn de geassocieerde staten Noorwegen, IJsland,
Zwitserland en Liechtenstein.
2.
BEHEERSMAATREGELEN
2.1.
Regels inzake toezicht en verslaglegging
Vermeld frequentie en
voorwaarden. Voor het
gedeeld beheer wordt een samenhangend en doeltreffend
kader voor verslaglegging, toezicht en evaluatie voorgesteld. Voor elk
nationaal programma dienen de lidstaten een toezichtcomité op te richten,
waaraan de Commissie mag deelnemen. De lidstaten
zullen jaarlijks verslag moeten uitbrengen over de uitvoering van het meerjarig
programma. Deze verslagen zijn een eerste vereiste voor de jaarlijkse
betalingen. Voorts zullen de lidstaten in 2017 voor de tussentijdse
evaluatie aanvullende informatie moeten verstrekken over de vooruitgang die bij
het verwezenlijken van de doelstellingen is geboekt. In 2019 zal dit
opnieuw gebeuren, zodat waar nodig in het laatste begrotingsjaar (2020)
aanpassingen kunnen worden doorgevoerd. Om ervoor te zorgen
dat er zich op het gebied van binnenlandse zaken een cultuur van evaluatie
ontwikkelt, zullen de fondsen een gemeenschappelijk kader voor toezicht en
evaluatie hebben, met ruime beleidsgerelateerde indicatoren die de
resultaatgerichte aanpak van de fondsen onderstrepen alsook de belangrijke rol
die zij kunnen spelen in de beleidsmix waarmee de doelstelling, namelijk de
totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, moet worden
verwezenlijkt. Deze indicatoren hebben betrekking op het mogelijke effect van
de fondsen: de ontwikkeling van een gemeenschappelijke cultuur van
grensbeveiliging, politiële samenwerking en crisisbeheer; het doeltreffende
beheer van migratiestromen in de EU, de eerlijke en gelijke behandeling van
onderdanen van derde landen; solidariteit en samenwerking tussen de lidstaten
bij het aanpakken van problemen op het gebied van migratie en interne
veiligheid en een gemeenschappelijke aanpak van de EU van migratie en
veiligheid ten opzichte van derde landen. Om ervoor te
zorgen dat de beginselen inzake evaluatie correct worden toegepast en er
rekening wordt gehouden met de ervaringen die de lidstaten in de praktijk met
de evaluatie van de huidige EU‑financiering op het gebied van
binnenlandse zaken hebben opgedaan, zullen de Commissie en de lidstaten
samenwerken om het gemeenschappelijke kader voor toezicht en evaluatie te
ontwikkelen, onder meer door de vaststelling van modellen en gemeenschappelijke
indicatoren voor output en resultaat. Alle
maatregelen zullen bij de aanvang van de programmeringsperiode worden
vastgesteld, zodat de lidstaten hun systemen voor verslaglegging en evaluatie
kunnen ontwikkelen op basis van de overeengekomen beginselen en eisen. Om de
administratieve lasten te verminderen en synergieën tussen de verslaglegging en
de evaluatie tot stand te brengen, zal de informatie die in de
evaluatieverslagen moet worden verstrekt, steunen en een aanvulling vormen op
de informatie die de lidstaten in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de
nationale programma’s moeten verstrekken. Voorts zal de
Commissie in 2018 een verslag indienen over de tussentijdse evaluatie van
de nationale programma’s. Algemeen zal de Commissie uiterlijk op 30 juni 2018 een tussentijds
verslag van de uitvoering van de fondsen indienen en uiterlijk op
30 juni 2024 een evaluatieverslag achteraf, waarin de volledige
tenuitvoerlegging (dat wil zeggen niet alleen de nationale programma’s onder
gedeeld beheer) aan bod komt.
2.2.
Beheers- en controlesysteem
2.2.1.
Mogelijke risico’s
DG HOME heeft
niet te kampen met een groot foutenrisico in zijn uitgavenprogramma’s. Dit
wordt bevestigd door het feit dat er in de jaarverslagen van de Rekenkamer
telkens opnieuw geen belangrijke bevindingen staan alsook door het feit dat er
de voorbije jaren in de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG HOME (en het
vroegere DG JLS) geen restfoutenpercentage boven de 2% werd vastgesteld. Bij gedeeld
beheer kunnen de algemene risico’s in verband met de
uitvoering van de huidige programma’s in drie categorieën worden ingedeeld: – ondoeltreffend of onvoldoende gericht gebruik van middelen; – fouten als gevolg van het feit dat de regels complex zijn en de beheers-
en controlesystemen zwakke punten vertonen; – ondoeltreffend gebruik van administratieve middelen (eisen die niet in
verhouding staan). In verband met
het systeem van de vier fondsen onder het algemene programma "Solidariteit
en beheer van migratiestromen" moet er op de volgende specifieke punten
worden gewezen: – het systeem van jaarprogramma’s zorgt ervoor dat de eindbetalingen op
gezette tijden plaatsvinden op basis van gecertificeerde en gecontroleerde
uitgaven. De subsidiabiliteitsperiode van de jaarprogramma's is echter
losgekoppeld van het EU‑begrotingsjaar, waardoor de keten van
betrouwbaarheidsverklaringen ondanks een zeer uitgebreid systeem niet in alle
opzichten tevredenstellend is; – de Commissie stelt gedetailleerde subsidiabiliteitsregels vast.
Hierdoor wordt in beginsel de homogeniteit van de gefinancierde uitgaven
gegarandeerd. Deze procedure brengt echter ook een onnodige werklast voor de
nationale instanties en de Commissie mee en verhoogt het risico dat
begunstigden en/of lidstaten door verkeerde interpretaties van de EU‑regels
fouten begaan; – de huidige beheers- en controlesystemen lijken erg op de systemen die voor
de structuurfondsen worden toegepast. Er zijn echter kleine verschillen, met
name in de keten van verantwoordelijkheden tussen de certificeringsinstanties
en de auditinstanties. Dit schept verwarring in de lidstaten, met name wanneer
de instanties met beide types fondsen werken. Het verhoogt ook het risico van
fouten en vereist intensiever toezicht. Deze elementen
zullen met dit voorstel grondig worden gewijzigd: – de beheers- en controlesystemen zullen de algemene eisen overnemen die
voor de GSK‑fondsen zijn vastgesteld en zullen volledig voldoen aan de
nieuwe eisen van het nieuwe Financieel Reglement: de drie instanties zullen
worden vervangen door twee instanties (verantwoordelijke instantie en
auditinstantie), waarvan de rollen duidelijk worden vastgelegd teneinde de
betrouwbaarheid te vergroten; – door de meerjarige programmering en de jaarlijkse goedkeuring op basis
van de betalingen door de verantwoordelijke instantie zullen de
subsidiabiliteitsperioden in overeenstemming worden gebracht met de jaarrekeningen
van de Commissie, zonder dat de administratieve lasten groter worden ten
opzichte van het huidige systeem; – in het kader van de controles op het eerste niveau verricht de
verantwoordelijke instantie controles ter plaatse, die haar beheersverklaring
ondersteunen; – verduidelijking en vereenvoudiging van de subsidiabiliteitsregels en
harmonisatie daarvan met de andere instrumenten waarmee de EU financiële steun
verstrekt, zullen ervoor zorgen dat begunstigden die bijstand uit verschillende
bronnen ontvangen, minder fouten maken. Deze subsidiabiliteitsregels zullen op
nationaal niveau worden vastgesteld, met uitzondering van enkele
basisbeginselen, en lijken op de regels die voor de GSK-fondsen worden
gebruikt. – het gebruik van vereenvoudigde kostenopties wordt aangemoedigd, vooral
voor kleine subsidies. In het
gecentraliseerd beheer zijn de voornaamste risico's de
volgende: – het risico dat de ontvangen projecten niet goed afgestemd zijn op de
politieke prioriteiten van DG HOME; – het risico dat de geselecteerde projecten van slechte kwaliteit zijn en
het project technisch niet goed wordt uitgevoerd, waardoor het effect van de
programma's wordt verkleind, als gevolg van gebrekkige selectieprocedures,
gebrek aan deskundigheid of ontoereikend toezicht; – het risico dat de toegekende middelen ondoeltreffend of ondoelmatig
worden gebruikt, zowel bij subsidies (doordat de terugbetaling van de
werkelijke subsidiabele kosten complex is en de mogelijkheden om de
subsidiabele kosten op papier te controleren beperkt zijn) als bij
aanbestedingen (doordat er maar weinig dienstverrichters met de nodige
gespecialiseerde kennis zijn waardoor het amper mogelijk is om offertes met
elkaar te vergelijken); – het risico dat (vooral) kleinere organisaties niet in staat zijn om de
uitgaven daadwerkelijk te controleren en de transparantie van de uitgevoerde
operaties te garanderen; – het risico dat de reputatie van de Commissie in gevaar komt als fraude
of criminele activiteiten worden ontdekt. Omdat er zoveel heterogene
contractanten en begunstigden zijn, die vaak een eerder kleine
organisatiestructuur hebben en elk hun eigen controlesysteem toepassen, kan er
slechts gedeeltelijke betrouwbaarheid worden verkregen op grond van de
internecontrolesystemen van derden. De meeste van
deze risico's zullen waarschijnlijk kunnen worden verminderd, als de
voorstellen doelgerichter worden en er gebruik wordt gemaakt van de
vereenvoudigingen die in het nieuwe Financieel Reglement zijn opgenomen.
2.2.2.
Controlemiddel(en)
Gedeeld
beheer: Op het
niveau van de lidstaten bouwt de voorgestelde
structuur van de beheers- en controlesystemen voort op het bestel van de
periode 2007‑2013, en worden de meeste functies uit de lopende
periode gehandhaafd, zoals de administratieve verificaties en de verificaties
ter plaatse, de audits van de beheers- en controlesystemen en de projectaudits.
De volgorde van deze functies wordt niettemin veranderd om de controles ter
plaatse duidelijk tot de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke
instantie te doen behoren als integrerend onderdeel van de voorbereiding van de
jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen. Om de
verantwoordingsplicht aan te scherpen, zullen de verantwoordelijke instanties
worden geaccrediteerd door een met het lopend toezicht op verantwoordelijke
instanties belaste nationale accreditatie‑instantie. Doordat er minder
betrokken instanties zijn, namelijk niet langer een certificeringsinstantie, en
minder fondsen, zullen de administratieve lasten waarschijnlijk verminderen en
zal het niet alleen mogelijk worden om sterkere administratieve capaciteit op
te bouwen, maar ook om de verantwoordelijkheden duidelijker af te bakenen. Tot dusver is
er geen betrouwbare raming voorhanden van de kosten van de controles van de
fondsen die op het gebied van binnenlandse zaken onder gedeeld beheer worden
beheerd. Alleen voor het EFRO en het Cohesiefonds is er een raming voorhanden
en daarin worden de kosten van de controletaken (op nationaal niveau, zonder de
kosten van de Commissie) geraamd op ongeveer 2% van de totale financiering in
de periode 2007‑2013. Die controlekosten kunnen als volgt worden
onderverdeeld: 1% voor nationale coördinatie en voorbereiding van de
programma's, 82% voor het beheer van de programma's, 4% voor certificering en
13% voor audits. De volgende
voorstellen zullen de controlekosten doen toenemen: – de oprichting en werking van een accreditatie‑instantie en in het
algemeen de verandering van het systeem; – de indiening van een beheersverklaring bij de jaarrekening; – de controles ter plaatse die door de verantwoordelijke instantie moeten
worden verricht; – het feit dat de auditinstantie aanvullende auditwerkzaamheden moet
verrichten met het oog op de audit van de beheersverklaring. Er zijn echter
ook voorstellen die de controlekosten zullen verminderen: – de certificeringsinstantie wordt afgeschaft. Hoewel hun taken
gedeeltelijk aan de verantwoordelijke instantie worden overgedragen, zullen de
lidstaten de kosten in verband met certificering aanzienlijk kunnen beperken
doordat er een grotere administratieve efficiëntie wordt bereikt, er minder
behoefte aan coördinatie bestaat en de omvang van de audits wordt beperkt; – de door de auditinstantie te verrichten controles zullen meer bestaan
in het overdoen (van een steekproef) van de administratieve controles op het
eerste niveau en de controles ter plaatse die door de verantwoordelijke
instantie zijn verricht. Hierdoor zal de contradictoire dialoog worden versneld
en zullen alle nodige controles kunnen worden verricht voordat de jaarrekening
wordt ingediend; – het gebruik van vereenvoudigde kosten zal op alle niveaus leiden tot
een vermindering van de administratieve kosten en lasten voor instanties en
begunstigden; – door de jaarlijkse afsluiting en de verkorting van de termijn voor
conformiteitsgoedkeuring tot 36 maanden zullen de overheidsinstanties en
de begunstigden documenten minder lang hoeven te bewaren voor mogelijke
controles; – de opening van elektronische communicatiekanalen tussen de Commissie en
de lidstaten zal verplicht zijn. Daarnaast
dragen de in punt 2.2.1 genoemde vereenvoudigingen ook bij tot een
vermindering van de administratieve lasten voor de begunstigden, zodat zij niet
alleen het foutenrisico maar tegelijk ook de administratieve lasten beperken. Daarom wordt
algemeen verwacht dat deze voorstellen tot een herverdeling van de
controlekosten zullen leiden en niet zozeer tot een verhoging of een verlaging.
Er wordt echter van uitgegaan dat deze herverdeling van de kosten (over de
functies en, als gevolg van de evenredige controleregelingen, ook over de lidstaten
en de programma's) tot een doeltreffendere beperking van de risico's en een
betere en snellere keten van betrouwbaarheidsverklaringen zal leiden. Op het
niveau van de Commissie zullen de kosten van beheer en
controles van het gedeeld beheer in de eerste helft van de
programmeringsperiode waarschijnlijk niet verminderen. Dit komt in de eerste
plaats doordat het bedrag en de beleidsterreinen onder gedeeld beheer zullen
toenemen ten opzichte van de huidige periode. Omdat de hoeveelheid middelen
gelijk blijft, zal er efficiënter moeten worden gewerkt. Daarnaast zullen er in
de eerste jaren veel belangrijke taken tegelijkertijd moeten worden verricht:
de afsluiting van de programma’s 2007‑2013 (de laatste
afsluitingsverslagen moeten uiterlijk op 31 maart 2016 worden
ingediend), beleidsdialogen en goedkeuring van de meerjarige nationale
programma’s 2014‑2020, de invoering van het nieuwe systeem voor de
goedkeuring van de rekeningen. In de tweede helft van de periode zullen de
mogelijke beschikbare middelen worden gebruikt om de evaluatie en het toezicht
te verbeteren. Gecentraliseerd
beheer Voor het
gecentraliseerd beheer zal de Commissie haar huidige controlesysteem blijven
toepassen, dat uit de volgende elementen bestaat: toezicht op de operaties door
de beleidsdirectoraten, controles vooraf door de eenheid begroting en controle,
het intern comité aanbestedingen, controles achteraf voor subsidies of de
audits van de interne auditcapaciteit en/of de interne auditdienst. Voor de
controles achteraf wordt een "opsporingsstrategie" toegepast om
zoveel mogelijk anomalieën vast te stellen en onterechte betalingen terug te
vorderen. Op basis van deze strategie worden de audits verricht op een
steekproef van projecten die bijna volledig op basis van een risicoanalyse is geselecteerd.
Dankzij deze
combinatie van controles vooraf en achteraf alsook de controles van documenten
en de audits ter plaatse beliep het kwantificeerbare gemiddelde
restfoutenpercentage de voorbije jaren minder dan 2%. Het
internecontrolesysteem in DG HOME wordt derhalve toereikend geacht, ook qua
kosten, om de doelstelling van een laag foutenpercentage te bereiken. DG HOME zal
binnen dat kader echter blijven nagaan hoe het beheer kan worden verbeterd en
verdere vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd. Alle vereenvoudigde opties
die door het nieuwe Financieel Reglement worden geboden, zullen zoveel mogelijk
worden gebruikt, omdat ervan wordt uitgegaan dat zij bijdragen tot een
vermindering van de administratieve lasten voor de begunstigden en tegelijkertijd
het foutenrisico en de administratieve lasten voor de Commissie doen afnemen. Nieuwe
elementen De voorstellen
voorzien in nieuwe elementen voor EU‑financiering op het gebied van
binnenlandse zaken, bijvoorbeeld een betere benutting van de deskundigheid die
in de EU‑agentschappen aanwezig is, de ontwikkeling van de externe
dimensie en de versterking van de noodmechanismen.
DG HOME zal hiervoor moeten beschikken over nieuwe beheers- en
controlemethoden.
De voor deze nieuwe elementen bestemde bedragen zijn nog niet vastgesteld, maar
het is niet waarschijnlijk dat het om een substantieel deel van de totale
begroting voor binnenlandse zaken gaat. Het is echter erg belangrijk dat zo
vroeg mogelijk in de periode en met volledige eerbiediging van de beginselen
van goed financieel beheer wordt voorzien in interne middelen en werkregelingen
om deze nieuwe taken uit te voeren. Uit de
bovenstaande analyse blijkt duidelijk dat ondanks alle ingevoerde
vereenvoudigingen, meer personele middelen nodig zijn om de verhoogde begroting
van DG HOME uit te voeren.
Hiervoor zal een beroep worden gedaan op de personeelsleden van het DG die
reeds met het beheer van de actie zijn belast en/of binnen het DG zijn
heringedeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de
jaarlijkse toewijzing — met inachtneming van de budgettaire beperkingen — aan
het beherende DG kunnen worden toegewezen.
2.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en
onregelmatigheden
Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. DG HOME zal
niet alleen alle voorgeschreven controlemechanismen toepassen, maar ook een
fraudebestrijdingsstrategie opstellen die aansluit bij de nieuwe
fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie, die op 24 juni 2011
werd goedgekeurd. Op die manier zal DG HOME er onder meer voor zorgen dat zijn
interne controles ter bestrijding van fraude volledig in overeenstemming zijn
met de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie en dat met zijn aanpak kan
worden vastgesteld welke punten fraudegevoelig zijn en hoe daarop moet worden
gereageerd. Zo nodig zullen er netwerkgroepen en passende IT‑instrumenten
worden ingevoerd om de fraudegevallen in verband met de fondsen te analyseren. Voor het
gedeeld beheer wordt in de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie
duidelijk bepaald dat de Commissievoorstellen voor de verordeningen 2014‑2020
de lidstaten moeten verplichten tot het nemen van fraudebestrijdingsmaatregelen
die doeltreffend zijn en in verhouding staan tot de vastgestelde
frauderisico's. In dit voorstel wordt in artikel 5 duidelijk van de
lidstaten gevraagd om onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en te
corrigeren en daarover bij de Commissie verslag uit te brengen. Nadere
bijzonderheden over deze verplichtingen zullen deel uitmaken van de gedetailleerde
regels inzake de taken van de verantwoordelijke instantie waarin
artikel 24, lid 5, onder c), voorzien. Daarnaast is
in artikel 41 duidelijk bepaald dat de middelen die voortkomen uit
financiële correcties op basis van bevindingen van de Commissie of de
Rekenkamer, opnieuw moeten worden gebruikt.
3.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.
Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
· Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel
kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer || GK[18] || van EVA-landen[19] || van kandidaat-lidstaten[20] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 3 || || GK || NEE || NEE || NEE || NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel
kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer Rubriek 3 || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 3 || 18 01 04 aa - Fonds voor asiel en migratie – technische bijstand || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE 3 || 18 02 aa – Fonds voor asiel en migratie || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 3 || 18 01 04 bb – Fonds voor interne veiligheid – Politie & misdaad – Technische bijstand || NGK || NEE || NEE || JA || NEE 3 || 18 02 bb – Fonds voor interne veiligheid – Politie & misdaad || GK || NEE || NEE || JA || NEE 3 || 18 01 04 cc – Fonds voor interne veiligheid – Grenzen & visa – Technische bijstand || NGK || NEE || NEE || JA || NEE 3 || 18 02 cc – Fonds voor interne veiligheid – Grenzen & visa || GK || NEE || NEE || JA || NEE Bijdragen van derde landen betreffen beide
onderdelen van het Fonds voor interne veiligheid. Over de criteria en de methode om deze
bijdragen te berekenen, moet tussen de EU en de geassocieerde staten worden
onderhandeld in een afzonderlijke procedure. Als er wordt uitgegaan van de percentages die
momenteel in het kader van het Buitengrenzenfonds worden toegepast, zouden de
geassocieerde staten ongeveer 210 miljoen euro moeten bijdragen voor
het onderdeel grenzen en visa en ongeveer 50 miljoen euro voor het
onderdeel politiële samenwerking.
3.2.
Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.
Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven
miljoen EUR (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarig financieel kader || Nummer 3 || Veiligheid en burgerschap DG HOME || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL Beleidskredieten (lopende prijzen) || || || || || || || || || 18 02 aa Fonds voor asiel en migratie || Vastleggingen || (1) || 517,492 || 527,892 || 538,500 || 549,320 || 560,356 || 571,613 || 586,266 || - || 3 851,439 Betalingen || (2) || 90,085 || 102,823 || 270,844 || 420,790 || 532,681 || 543,385 || 554,303 || 1 336,528 || 3 851,439 18 02 bb Fonds voor interne veiligheid – Politie en misdaad || Vastleggingen || (1a) || 135,076 || 143,047 || 151,283 || 159,791 || 168,578 || 177,653 || 187,022 || || 1 122,450 Betalingen || (2a) || 15,714 || 43,881 || 71,419 || 111,709 || 147,854 || 156,248 || 164,918 || 410,707 || 1 122,450 18 02 cc Fonds voor interne veiligheid – Grenzen en visa || Vastleggingen || (1a) || 422,310 || 447,186 || 472,886 || 499,435 || 526,856 || 555,173 || 584,412 || - || 3 508,258 Betalingen || (2a) || 59,999 || 120,794 || 223,204 || 350,813 || 461,098 || 487,256 || 514,275 || 1 290,818 || 3 508,258 Uit de financiële middelen van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[21] || || || || || || || || || 18 01 04 aa Fonds voor asiel en migratie || || (3) || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || 2,500 || || 18,500 18 01 04 bb Fonds voor interne veiligheid – Politie en misdaad || || || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || 0,800 || || 5,600 18 01 04 cc Fonds voor interne veiligheid – Grenzen en visa || || || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || 1.700 || || 11.900 TOTAAL kredieten voor DG HOME || Vastleggingen || =1+1a +3 || 1.079,878 || 1.123,125 || 1.167,669 || 1.213,546 || 1.260,790 || 1.309,439 || 1.362,700 || || 8.517,147 Betalingen || =2+2a +3 || 170.799 || 272.497 || 570.467 || 888.313 || 1,146.634 || 1,191.889 || 1,238.496 || 3,038.053 || 8.517,147 Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || "Administratieve uitgaven" miljoen EUR (tot op 3 decimalen) || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL DG: HOME || Personele middelen || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || || 145,887 Andere administratieve uitgaven || 0,156 || 0,159 || 0,162 || 0,165 || 0,168 || 0,172 || 0,175 || || 1,157 TOTAAL DG HOME || Kredieten || 20,997 || 21,000 || 21,003 || 21,006 || 21,009 || 21,013 || 21,016 || || 147,044 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 20,997 || 21,000 || 21,003 || 21,006 || 21,009 || 21,013 || 21,016 || || 147,044 miljoen EUR (tot op 3 decimalen) || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 1,100.875 || 1,144.125 || 1,188.672 || 1,234.552 || 1,281.799 || 1,330.452 || 1,383.716 || || 8,664.191 Betalingen || 191.796 || 293.497 || 591.470 || 909.319 || 1,167.643 || 1,212.902 || 1,259.512 || 3,038.053 || 8,664.191
3.2.2.
Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
þ Voor het voorstel zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader
wordt beschreven:
Het beleid op het gebied van binnenlandse zaken wordt voornamelijk onder
gedeeld beheer uitgevoerd. De strategische prioriteiten worden op EU‑niveau
vastgesteld, maar het eigenlijke dagelijkse beheer behoort tot de taken van de
verantwoordelijke instanties op nationaal niveau. In het kader van de nationale
programma's zullen de Commissie en de verantwoordelijke instanties
gemeenschappelijke outputindicatoren en doelstellingen afspreken, die door de
Commissie worden goedgekeurd. Het is derhalve moeilijk om streefdoelen voor de
output op te geven voordat de programma's zijn opgesteld en na overleg
in 2013/2014 zijn goedgekeurd.
Voor het gecentraliseerd beheer kan DG HOME evenmin een uitputtende lijst
opgeven van alle output die de financiële bijdrage van de fondsen moet
opleveren, noch van de gemiddelde kosten en aantallen, wat in dit deel wordt
gevraagd. Er zijn momenteel geen statistische instrumenten om een zinvolle
berekening van de gemiddelde kosten mee op te stellen op basis van de huidige
programma's en een dergelijke precieze vastlegging zou ook indruisen tegen het
beginsel dat het toekomstige programma voldoende flexibel moet zijn om in de
periode 2014‑2020 op veranderende politieke prioriteiten te kunnen
inspelen. Dit is zeker het geval voor noodhulp en voor acties in of met
betrekking tot derde landen. Vastleggingskredieten, in miljoen EUR (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || …invullen: zoveel jaren als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL OUTPUTS Soort output[22] || Gem. kosten van de output || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[23] || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 … || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || ||
3.2.3.
Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.3.1.
Samenvatting
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
þ Voor het voorstel zijn administratieve kredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: in miljoen EUR (tot
op 3 decimalen) HOME RUBRIEK 5 van het meerjarige financieel kader[24] || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Personele middelen HOME || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 20,841 || 145,887 Andere administratieve uitgaven || 0,156 || 0,159 || 0,162 || 0,165 || 0,168 || 0,172 || 0,175 || 1,157 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 20,997 || 21,000 || 21,003 || 21,006 || 21,009 || 21,013 || 21,016 || 147,044 Buiten RUBRIEK 5[25] van het meerjarig financieel kader[26] || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Personele middelen HOME || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 1,280 || 8,960 Andere administratieve uitgaven || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 3,720 || 26,040 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 5,000 || 35,000 TOTAAL || 25,997 || 26,000 || 26,003 || 26,006 || 26,009 || 26,013 || 26,016 || 182,044
3.2.3.2.
Geraamde personeelsbehoeften
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: de cijfers voor het jaar n zijn die van 2011.
Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) HOME || || 18 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 136 || 136 || 136 || 136 || 136 || 136 || 136 || XX 01 01 02 (delegaties) || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 || 18 01 05 01 (Onderzoek onder contract) || || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: FTE)[27] || || XX 18 02 01 (AC, INT, END van de "totale financiële middelen") || 16 || 16 || 16 || 16 || 16 || 16 || 16 || XX 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 18 01 04 aa[28] || - zetel[29] || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || - in de delegaties || * || * || * || * || * || * || * || 18 01 04 bb[30] || - zetel[31] || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || - in de delegaties || * || * || * || * || * || * || * || 18 01 04[32] cc || - zetel[33] || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 || - in de delegaties || * || * || * || * || * || * || * || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - indirect onderzoek) || || || || || || || || 10 01 05 02 (CA, INT, SNE – eigen onderzoek) || || || || || || || || Ander 13 01 04 02) || || || || || || || || TOTAAL || 197 || 197 || 197 || 197 || 197 || 197 || 197 XX is het beleidsterrein
of de begrotingstitel. Hiervoor zal een beroep worden gedaan op de
personeelsleden van het DG die reeds met het beheer van de actie zijn belast
en/of binnen het DG zijn heringedeeld, eventueel aangevuld met middelen die in
het kader van de jaarlijkse toewijzing — met inachtneming van de budgettaire
beperkingen — aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. Bij de toewijzing
van taken aan een uitvoerend agentschap zullen de bedragen en toerekeningen
worden aangepast. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijke functionarissen in de zetel || De uit te voeren taken zijn alle taken die nodig zijn voor het beheer van een financieel programma, zoals: - input leveren voor het begrotingsproces; - voeren van een beleidsdialoog met de lidstaten; - voorbereiden van jaarlijkse werkprogramma's/financieringsbesluiten, opstellen van jaarlijkse prioriteiten, goedkeuren van nationale programma's; - beheren van nationale programma's, oproepen tot het indienen van voorstellen en oproepen tot het indienen van offertes, en van de daaropvolgende selectieprocedures; - communiceren met belanghebbenden (potentiële/huidige begunstigden, lidstaten, enz.); - opstellen van richtsnoeren voor lidstaten; - beheren van projecten, zowel operationeel als financieel; - verrichten van controles, zoals hierboven beschreven (verificaties vooraf, aanbestedingscomité, audits achteraf, interne audit, goedkeuring van rekeningen); - boekhouding voeren; - ontwikkelen en beheren van IT‑instrumenten voor het beheer van subsidies en nationale programma's; - toezien op en verslag uitbrengen over het bereiken van doelstellingen, onder meer in de jaarlijkse activiteitenverslagen en de verslagen van de gesubdelegeerd ordonnateurs. Extern personeel || De taken zijn dezelfde als die van ambtenaren en tijdelijke functionarissen, met uitzondering van die taken die niet door extern personeel kunnen worden verricht. Personeel in delegaties || Om de ontwikkeling van de uitvoering van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken, en dan vooral de externe dimensie daarvan, te volgen, zullen de EU‑delegaties moeten kunnen beschikken over voldoende deskundigheid op het gebied van binnenlandse zaken. Het kan gaan om personeel van de Europese Commissie en/of de Europese Dienst voor extern optreden. Om de ontwikkeling
van de uitvoering van het beleid op het gebied van binnenlandse zaken, en dan
vooral de externe dimensie daarvan, te volgen, zullen de EU‑delegaties
moeten kunnen beschikken over voldoende deskundigheid op het gebied van binnenlandse
zaken. Het kan gaan om personeel van de Europese Commissie en/of de Europese
Dienst voor extern optreden.
3.2.4.
Verenigbaarheid met het huidige meerjarig
financieel kader
–
þ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het volgende
meerjarig financieel kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarig financieel kader. Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader[34]. Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.5.
Bijdrage van derden aan de financiering
–
Het voorstel/initiatief voorziet niet in
medefinanciering door derden –
þ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, samen met de
Europese financiering. Het bedrag kan niet precies worden vastgesteld. De
verordening stelt de maximale medefinancieringspercentages vast volgens de
soorten acties: Kredieten in miljoen EUR (tot op 3 decimalen) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal Medefinancieringsbron || LS || LS || LS || LS || LS || LS || LS || TOTAAL medegefinancierde kredieten || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen || nog vast te stellen ||
3.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–
þ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten. –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten miljoen EUR (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[35] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel ….. || || || || || || || || Voor de diverse
ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. [1] COM(2011) 500 definitief. [2] COM(2010) 700 definitief. [3] COM(2010) 543 definitief. [4] "Evaluatie van de EU-begroting", COM(2010) 700
van 19.10.2010. [5] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement
en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds
voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het
Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor
maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader
vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale
ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 1083/2006, COM(2011) 615 definitief. [6] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement
en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(2011) 628/3). [7] Zie voetnoot 1. [8] PB C van, blz. . [9] PB C van, blz. . [10] Driejaarlijkse herziening van het Financieel Reglement -
Voorstel van de Commissie COM(2010) 260. [11] Driejaarlijkse herziening van het Financieel Reglement -
Voorstel van de Commissie COM(2010) 260. [12] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [13] PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. [14] ABM: activiteitsgestuurde beheer – ABB:
activiteitsgestuurde begroting. [15] In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het
Financieel Reglement. [16] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [17] In de zin van artikel 185 van het Financieel
Reglement. [18] GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste
kredieten. [19] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [20] Kandidaat-lidstaten en indien van toepassing potentiële
kandidaat-lidstaten uit de westelijke Balkan. [21] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen
onderzoek. [22] Outputs zijn producten en te verstrekken diensten (bv.:
aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal kilometer aangelegde
wegen, enz.). [23] Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke
doelstelling(en)…". [24] Totale begroting, op basis van de definitieve toewijzing
voor personele middelen, waaronder ambtenaren en externe personeelsleden,
van 2011. [25] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen
onderzoek. [26] Extern personeel betaald uit vroegere
"BA"-onderdelen, op basis van de definitieve toewijzing voor
personele middelen voor 2011, inclusief extern personeel in de zetel en in de
delegaties. [27] CA = arbeidscontractant; INT = uitzendkracht ("intérimaire");
JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties); LA =
plaatselijk functionaris; END = gedetacheerd nationaal deskundige. [28] Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten
(vroegere “BA”-onderdelen). [29] Vooral voor de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds
voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF). [30] Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten
(vroegere “BA”-onderdelen). [31] Vooral voor de structuurfondsen, het Europees
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees
Visserijfonds (EVF). [32] Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten
(vroegere “BA”-onderdelen). [33] Vooral voor de structuurfondsen, het Europees
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees
Visserijfonds (EVF). [34] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord. [35] Wat de traditionele eigen middelen betreft (douanerechten,
suikerheffingen) zijn de aangegeven bedragen nettobedragen, dat wil zeggen de
brutobedragen na aftrek van 25% invorderingskosten.