Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp /* COM/2011/0275 definitief - 2011/0129 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Dit voorstel maakt
deel uit van een wetgevingspakket om de rechten van slachtoffers in de EU te
versterken, dat ook nog twee andere onderdelen bevat, namelijk: een mededeling
over de verbetering van de rechtspositie van slachtoffers in de EU en een
voorstel voor een verordening betreffende de wederzijdse erkenning van
beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken. Op basis van het
programma van Stockholm en het actieplan ter uitvoering daarvan[1]
heeft de Europese Commissie de bescherming van slachtoffers van misdrijven en
de vaststelling van minimumnormen als een strategische prioriteit[2]
aangewezen. In deze documenten worden slachtoffers hoog op de EU‑agenda
geplaatst, wordt erkend dat er een geïntegreerde en gecoördineerde benadering
van slachtoffers moet komen overeenkomstig de conclusies van de Raad Justitie
en Binnenlandse Zaken van oktober 2009[3] en wordt het
voornemen daartoe bevestigd. De Europese Unie
heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen, met als hoeksteen de
wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke
instanties in burgerlijke en strafzaken. In het verslag over het EU‑burgerschap
van de Commissie van 27 oktober 2010[4] werd nagegaan hoe
de belemmeringen voor de rechten van de burgers kunnen worden weggenomen door
de individuele rechten die op EU‑niveau worden toegekend concrete invulling
te geven. De versterking van de rechten van slachtoffers en de versterking van
de procedurele rechten van verdachten in strafzaken maken deel uit van deze benadering. Met
Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake
de status van het slachtoffer in de strafprocedure heeft de Europese Unie reeds
een maatregel genomen in verband met de rechten van slachtoffers in strafzaken.
Hoewel dit kaderbesluit van de Raad op dit gebied tot verbeteringen heeft
geleid, zijn de doelstellingen ervan nog niet volledig bereikt. Ook het Europees
Parlement heeft de Raad verzocht een alomvattend rechtskader aan te nemen dat
slachtoffers van misdrijven de breedst mogelijke bescherming biedt[5].
In zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld
tegen vrouwen[6] drong het Europees
Parlement er bij de lidstaten op aan hun nationale wetgeving en beleid ter
bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen aan te scherpen en actie
te ondernemen om de oorzaken van geweld tegen vrouwen aan te pakken, met name
door middel van preventiemaatregelen, en verzocht het de EU het recht op
bijstand, bescherming en steun te waarborgen voor alle geweldslachtoffers. Ook
in verklaring 19 van de protocollen bij het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie wordt de lidstaten verzocht alle maatregelen te nemen om
huiselijk geweld te voorkomen en te bestraffen en om de slachtoffers te steunen
en te beschermen. De justitiële
samenwerking in strafzaken in de Unie berust op het beginsel van de wederzijdse
erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen. Wederzijdse erkenning
kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet
alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar alle bij de strafprocedure betrokken
actoren en degenen die daarin een rechtmatig belang hebben, erop kunnen
vertrouwen dat de regels van alle lidstaten adequaat zijn, alsook dat deze
regels correct worden toegepast. Als niet in de hele EU dezelfde minimumnormen
gelden voor slachtoffers van misdrijven, kan het vertrouwen worden geschaad
doordat de vrees bestaat dat slachtoffers niet goed worden behandeld of doordat
de procedurele regels verschillen. Gemeenschappelijke
minimumvoorschriften moeten leiden tot meer vertrouwen in de
strafrechtsstelsels van alle lidstaten, wat dan weer moet leiden tot
efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen
en tot de bevordering van een cultuur van grondrechten in de Europese Unie.
Omdat dergelijke gemeenschappelijke minimumnormen voor alle slachtoffers van
misdrijven moeten gelden, dragen zij ook bij tot het wegnemen van de belemmeringen
voor het vrije verkeer van burgers. Samenhang met
andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Dit voorstel wil
ervoor zorgen dat met de ruime behoeften van slachtoffers, die raakpunten
hebben met verschillende EU‑beleidsterreinen, rekening wordt gehouden. De
bescherming van de rechten van slachtoffers is immers een belangrijk onderdeel
van een reeks EU‑beleidslijnen en/of –instrumenten in verband met
mensenhandel, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, geweld
tegen vrouwen, terrorisme, georganiseerde misdaad en bestraffing van
verkeersmisdrijven. Het voorstel bouwt voort en vormt een
aanvulling op bestaande instrumenten, met name Richtlijn 2011/36/EU inzake
de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van
slachtoffers daarvan[7], de richtlijn van de Raad
ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en
kinderpornografie[8], die momenteel in
onderhandeling is, en Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad inzake
terrorismebestrijding[9], gewijzigd bij
Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008[10].
Het stelt minimumnormen vast op het vlak van de rechten van slachtoffers,
waardoor de bescherming van slachtoffers in het EU‑recht en -beleid
algemeen wordt verbeterd. Terwijl in specifieke instrumenten betreffende
bijvoorbeeld daden van terrorisme, mensenhandel en seksueel misbruik en
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie de bijzondere behoeften
van bepaalde groepen slachtoffers van bepaalde soorten misdrijven aan bod komen,
wordt in dit voorstel een horizontaal kader vastgesteld om tegemoet te komen
aan de behoeften van alle slachtoffers van misdrijven, ongeacht het soort
misdrijf, de omstandigheden of de plaats waar het is gepleegd. De bepalingen van
dit voorstel wijken evenwel niet af van de benadering die op bovenvermelde
beleidsterreinen wordt gevolgd. De bepalingen in andere EU‑instrumenten
die specifiek gericht zijn op bijzonder kwetsbare slachtoffers, worden door
deze richtlijn onverlet gelaten. Volwassen slachtoffers van mensenhandel komen
in aanmerking voor de maatregelen die zijn vastgesteld in
Richtlijn 2011/36/EU, die overeenstemmen met de maatregelen die zijn
vastgesteld in artikel 12, artikel 20, onder b), en artikel 21,
lid 3, onder a), c) en d), van deze richtlijn. Kinderen die het
slachtoffer zijn van mensenhandel, komen in aanmerking voor de maatregelen die
zijn vastgesteld in Richtlijn 2011/36/EU, die overeenstemmen met de
maatregelen die zijn vastgesteld in artikel 12, artikel 20,
artikel 21, lid 2, onder a), b) en c), artikel 21,
lid 3, en artikel 22 van deze richtlijn. Kinderen die het slachtoffer
zijn van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en kinderpornografie, komen in
aanmerking voor de maatregelen die zijn vastgesteld in
Richtlijn [...]/[...]/EU van de Raad [ter bestrijding van seksueel
misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie], die
overeenstemmen met de maatregelen die zijn vastgesteld in artikel 12,
artikel 20, artikel 21, lid 2, onder a), b) en c),
artikel 21, lid 3, en artikel 22 van deze richtlijn. De slachtoffers
van terrorisme zullen kunnen profiteren van betere mechanismen om hun behoeften
te onderkennen, zullen beter op de hoogte worden gehouden van het verloop van
de procedure en zullen tijdens de procedure passende bescherming kunnen
krijgen. Ook de slachtoffers van verkeersongevallen, in wier specifieke
behoeften deze maatregelen niet op alle punten voorzien, zullen baat hebben bij
de grotere bewustwording en de betere attitude bij rechtsbeoefenaars, in
combinatie met passende evaluaties, vooral wat betreft hun behandeling voordat
een specifiek misdrijf is vastgesteld. Overeenkomstig de benadering
die voor de slachtoffers van mensenhandel en van seksueel misbruik, seksuele
uitbuiting van kinderen en kinderpornografie is gevolgd, zal in het voorstel
rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare
slachtoffers. In de toekomst
worden ook maatregelen in verband met specifieke categorieën slachtoffers overwogen,
zoals slachtoffers van terrorisme en georganiseerde misdaad. Om de situatie van
slachtoffers van terrorisme in Europa te verbeteren, zal een analyse worden
gemaakt van de bestaande leemten in de bescherming van die slachtoffers. Bestaande
bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied –
Mensenhandel: in Richtlijn 2011/36/EU van de
Raad worden de rechten van slachtoffers beschermd, en dan vooral die van
kinderen die bijzonder kwetsbaar zijn voor mensenhandel[11]. – Seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en
kinderpornografie: in een voorstel voor een nieuwe richtlijn wordt rekening
gehouden met de specifieke behoeften van kinderen die daarvan het slachtoffer
zijn[12]. –
Een EU‑agenda voor de rechten van het kind,
met als doelstelling justitie kindvriendelijker te maken. Strafprocedures
zouden voor kinderen die slachtoffer zijn, met zo weinig mogelijk negatieve
ervaringen gepaard moeten gaan en kinderen die slachtoffer zijn zouden in de
strafprocedure een actieve rol moeten kunnen spelen[13]. –
Richtlijn 2004/80/EG van de Raad
betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven, die de
toegang van slachtoffers van misdrijven tot schadeloosstelling in
grensoverschrijdende situaties wil vergemakkelijken[14]. –
De bestrijding van geweld tegen vrouwen is een
strategische prioriteit in de routekaart voor de gelijkheid van mannen en
vrouwen 2010‑2015, en een van de thema's van het Daphne III‑programma[15]. –
De bescherming van de rechten van slachtoffers van misdrijven
van terroristische aard[16]. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN De normen van de
Commissie op het gebied van raadpleging werden nageleefd. Deskundigen met
verschillende achtergronden, waaronder overheden, rechtshandhavingsinstanties,
ngo's, internationale organisaties en universiteiten, namen in het kader van de
voorbereiding van de effectbeoordeling bij dit voorstel deel aan de
gedetailleerde discussies over de wetgevingsvoorstellen. De Commissie
bestelde een externe studie ter ondersteuning van de voorbereiding van de
effectbeoordeling en een tweede studie in verband met de opties om specifiek te
bereiken dat de in een bepaald rechtsstelsel verworven bescherming niet
verloren gaat wanneer de beschermde persoon naar een andere lidstaat reist of
verhuist[17]. Ook werd
gebruik gemaakt van de resultaten van twee enquêtes: voor de externe studie
werden 384 vertegenwoordigers uit de publieke en de private sector
geraadpleegd en kwamen er 119 antwoorden binnen. Voor het project Victims
in Europe[18] kwamen er 97 antwoorden
op de vragenlijst in verband met de juridische uitwerking en 218 op de
vragenlijst in verband met de organisatorische aspecten. In het kader van
de voorbereiding van de effectbeoordeling hield de Commissie een publieke
raadpleging voor het grote publiek en voor niet‑gouvernementele en
gouvernementele organisaties, waarin gevraagd werd naar hun standpunten over de
maatregelen die de EU moet nemen om de situatie van slachtoffers van misdrijven
te verbeteren. Op de deadline had de Commissie 77 antwoorden ontvangen. Op 18 en
19 februari 2010 vond een bijeenkomst plaats tussen academici, ngo's
en lidstaten en op 14 april 2010 een justitieforum. Naast de directe raadpleging heeft de
Commissie informatie gehaald uit een aantal studies en publicaties[19]. De conclusie van de effectbeoordeling luidde
dat het kaderbesluit van 2001 moest worden vervangen door een nieuwe
richtlijn met concrete verplichtingen in verband met de rechten van
slachtoffers. De wetgeving moet worden gevolgd door praktische maatregelen met
het oog op tenuitvoerlegging. In verband met de schadeloosstelling van
slachtoffers en rechtsbijstand voor slachtoffers worden verdere studies en
maatregelen gepland. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Een aantal bepalingen van
Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad inzake de status van het slachtoffer
in de strafprocedure zijn in hun oorspronkelijke vorm behouden of zijn alleen
duidelijker geformuleerd, voor zover nodig. Zo stemmen de artikelen 9, 12,
14, 15, 16 en 25 van de voorgestelde richtlijn overeen met de
artikelen 3, 6, 9, 11 en 12 van het kaderbesluit. In de volgende
toelichtingen gaat de aandacht dan ook vooral uit naar de artikelen die
materiële wijzigingen in het kaderbesluit aanbrengen. Artikel 2 — Definities Deze richtlijn moet
ervoor zorgen dat in de hele EU minimumnormen gelden voor alle slachtoffers van
misdrijven. Deze richtlijn voorziet ook in steun en bescherming voor de
familieleden van het slachtoffer, omdat ook zij vaak schade lijden als gevolg
van het misdrijf en zelf het risico lopen van secundaire victimisatie of van
victimisatie of intimidatie door de dader of zijn medeplichtigen. Alle
bepalingen in deze richtlijn zijn ook van toepassing op de familieleden van een
slachtoffer dat overleden is als gevolg van een misdrijf, omdat zij een
specifiek en rechtmatig belang hebben in de procedure, dat verder gaat dan dat
van de familieleden van een overlevend slachtoffer, en vaak als
vertegenwoordigers van het slachtoffer worden erkend. Artikelen 3, 4, 5 en 6 — Recht op
informatie en recht te verstaan en te worden verstaan Deze artikelen moeten
ervoor zorgen dat het slachtoffer voldoende informatie krijgt op een manier die
hij kan verstaan, zodat hij zijn rechten volledig kan uitoefenen en het gevoel
krijgt dat hij met respect wordt behandeld. Die informatie zou beschikbaar
moeten zijn vanaf het ogenblik waarop een slachtoffer een klacht indient in
verband met een misdrijf, alsook op gezette tijden in de loop van de
strafprocedure en in het licht van de vooruitgang van de zaak. De informatie
moet voldoende gedetailleerd zijn om het slachtoffer in staat te stellen een
geïnformeerde beslissing te nemen over zijn deelname aan de procedure en de
uitoefening van zijn rechten, vooral dan in verband met de vraag of hij beroep
aantekent tegen een beslissing tot niet‑vervolging. Om diverse redenen
kan het slachtoffer het moeilijk hebben om schriftelijke standaardinformatie te
verstaan. Vaak zal het slachtoffer de taal van de informatie niet machtig zijn,
maar er kunnen ook andere factoren zijn - zoals de leeftijd, de maturiteit, de
intellectuele en emotionele vermogens, de geletterdheid en andere visuele of
auditieve handicaps van het slachtoffer - waardoor hij informatie niet of niet
volledig begrijpt. Om met deze factoren rekening te houden, moet informatie
derhalve op zoveel mogelijk manieren worden verstrekt. Artikel 7 — Recht op slachtofferhulp Dit artikel moet
ervoor zorgen dat het slachtoffer toegang heeft tot slachtofferhulp waarbij hem
informatie en advies, emotionele en psychologische steun en praktische bijstand
worden geboden, wat vaak van cruciaal belang is voor zijn herstel en hem helpt
het misdrijf te verwerken en om te gaan met de stress die een strafprocedure
meebrengt. Er moet zo snel
mogelijk hulp worden geboden nadat het misdrijf is gepleegd, ongeacht of het
aangegeven is. Die hulp kan bijzonder belangrijk zijn voor de beslissing van
een slachtoffer om het misdrijf aan te geven. Ook kan het slachtoffer hulp
nodig hebben in de loop van de procedure en op de lange termijn. Hulp kan worden
geboden door gouvernementele of niet‑gouvernementele organisaties en mag
niet afhangen van overdreven procedures en formaliteiten waardoor de toegang
tot die diensten belemmerd wordt. Hulp kan op verschillende manieren worden
geboden: in persoonlijke gesprekken, telefonisch of met behulp van andere
telecommunicatiemiddelen om hulp op zoveel mogelijk plaatsen ter beschikking te
stellen. Bepaalde groepen slachtoffers, waaronder slachtoffers van seksueel
geweld, slachtoffers van haatmisdrijven op grond van bijvoorbeeld geslacht of
ras, of slachtoffers van terrorisme, hebben vaak gespecialiseerde hulp nodig
vanwege de specifieke kenmerken van het misdrijf waarvan zij het slachtoffer
zijn geworden. Voor zover mogelijk moet die hulp worden geboden. Hoewel het
verstrekken van hulp niet mag afhangen van het feit of het slachtoffer in
verband met het misdrijf klacht indient bij de politie of andere bevoegde
autoriteiten, zijn die autoriteiten vaak het best in staat om het slachtoffer
over de bestaande hulp te informeren. De lidstaten worden daarom aangemoedigd
om een kader te scheppen voor de doorverwijzing van slachtoffers naar diensten
voor slachtofferhulp, onder meer door ervoor te zorgen dat de
gegevensbescherming gegarandeerd is. Artikel 8 — Recht van het slachtoffer om
een bevestiging te krijgen van zijn klacht Dit artikel moet
ervoor zorgen dat wanneer een persoon een klacht in verband met een misdrijf
indient, het slachtoffer een officiële bevestiging krijgt waarnaar hij bij
contacten in de toekomst kan verwijzen. Artikel 9 — Recht te worden gehoord Dit artikel moet
ervoor zorgen dat het slachtoffer in de loop van de strafprocedure de
gelegenheid krijgt verdere informatie en ideeën aan te brengen of
bewijselementen aan te dragen. De precieze draagwijdte van dit recht wordt geregeld
door het nationale recht en kan variëren van een basisrecht op communicatie met
en het aanbrengen van bewijs bij een bevoegde autoriteit tot meer uitgebreide
rechten, zoals het recht bewijs in te dienen, het recht ervoor te zorgen dat
bepaald bewijs wordt verzameld of het recht in de loop van het strafproces
tussen te komen. Artikel 10 — Rechten in geval van een
beslissing tot niet‑vervolging Dit artikel moet
ervoor zorgen dat het slachtoffer kan controleren dat de geldende procedures en
regels zijn nageleefd en dat er een correcte beslissing is genomen om een
vervolging ten aanzien van een bepaalde persoon te beëindigen. De precieze
mechanismen voor het aantekenen van beroep worden geregeld door het nationale
recht. Wel moet minimaal over het beroep worden beslist door een andere persoon
of autoriteit dan die welke de beslissing van niet‑vervolging heeft
genomen. Artikel 11 — Recht op waarborgen in het
kader van bemiddeling en andere vormen van herstelrecht Herstelrecht omvat
diverse diensten die worden verleend in samenhang met of voorafgaand aan,
parallel met of na de strafprocedure. Zij worden verstrekt voor bepaalde
misdrijven of alleen voor volwassen of minderjarige daders en omvatten
bijvoorbeeld bemiddeling tussen het slachtoffer en de dader, family group
conferences en sentencing circles. Dit artikel moet
ervoor zorgen dat bij het verlenen van dergelijke diensten wordt gewaarborgd
dat het slachtoffer daardoor niet opnieuw gevictimiseerd wordt. Daarom moet er
bij herstelrechtelijke activiteiten in de eerste plaats rekening worden gehouden
met de belangen en de behoeften van het slachtoffer en erop worden toegezien
dat de schade van het slachtoffer wordt vergoed en verdere schade wordt
voorkomen. De deelname van het slachtoffer moet vrijwillig zijn, wat meteen
impliceert dat het slachtoffer voldoende kennis moet hebben van de risico's en
de voordelen om een geïnformeerde beslissing te kunnen nemen. Dit betekent ook
dat rekening moet worden gehouden met factoren, zoals een machtsongelijkheid,
de leeftijd, de maturiteit of de intellectuele vermogens van het slachtoffer,
die zijn vermogen om een geïnformeerde keuze te maken, kunnen beperken of
verminderen of die ertoe kunnen leiden dat het resultaat voor hem niet positief
is, wanneer een zaak wordt doorverwezen voor herstelrecht en bij de afwikkeling
van het herstelrechtelijk proces. Hoewel privégesprekken in het algemeen
vertrouwelijk zijn, tenzij de partijen anders overeengekomen zijn, kan het toch
in het openbaar belang zijn om factoren als bedreigingen die in de loop van het
proces zijn geuit, bekend te maken. Uiteindelijk moet elke overeenkomst tussen
de partijen vrijwillig tot stand komen. Artikel 13 — Recht op vergoeding van de
kosten Deze bepaling
bestond ook reeds in het kaderbesluit van 2001 en voorziet erin dat het slachtoffer
dat deelnemt aan de strafprocedure recht heeft op vergoeding van de kosten. Het
voorziet ook in vergoeding wanneer het slachtoffer het proces bijwoont zonder
als partij aan de procedure deel te nemen. Dit artikel moet voorkomen dat het
slachtoffer wegens financiële beperkingen niet in staat is het proces bij te wonen
en gerechtigheid te zien geschieden. Artikel 18 — Vaststelling
van wie kwetsbare slachtoffers zijn Dit artikel moet
ervoor zorgen dat slachtoffers een individuele behandeling krijgen en een vast mechanisme
invoeren om te bepalen welke slachtoffers kwetsbaar zijn en in de loop van de
strafprocedure bijzondere maatregelen nodig hebben. Alle slachtoffers
van misdrijven zijn in wezen kwetsbaar en moeten daarom op een tactvolle en
voorzichtige manier worden behandeld. Sommige slachtoffers zijn echter
bijzonder kwetsbaar voor verdere victimisatie of intimidatie door de verdachte
of zijn medeplichtigen. Daarnaast lopen sommige slachtoffers een bijzonder
risico op verdere traumatisering of verdere schade doordat zij bij de
strafprocedure worden betrokken, bijvoorbeeld omdat zij als getuige worden gehoord
of op een andere manier aan het proces deelnemen. Voor die slachtoffers moeten
er bijzondere maatregelen worden genomen om verdere schade zoveel mogelijk te
beperken. Op grond van dit
artikel moet op basis van de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer, de
aard van het misdrijf en het soort misdrijf worden bepaald of het slachtoffer
kwetsbaar is voor verdere schade. Door hun persoonlijke kenmerken lopen de
meeste kinderen en personen met een handicap een groot risico op schade. Zij
kunnen onmiddellijk als een kwetsbare groep worden aangewezen, waarvoor in de
meeste gevallen bijzondere maatregelen moeten worden genomen. Ook andere
categorieën slachtoffers van bepaalde soorten misdrijven, zoals slachtoffers
van seksueel geweld, waaronder seksuele uitbuiting, en slachtoffers van
mensenhandel, zijn in de meeste gevallen kwetsbaar voor verdere victimisatie in
de loop van de procedure. Tegelijkertijd wordt
in dit artikel erkend dat slachtoffers individuen zijn die op een verschillende
manier op een misdrijf reageren en verschillende behoeften en kwetsbare punten hebben.
Een slachtoffer kan derhalve kwetsbaar zijn ook al behoort hij niet tot een speciale
categorie kwetsbare slachtoffers. Met een mechanisme voor individuele
beoordeling moet ervoor worden gezorgd dat alle kwetsbare slachtoffers als
zodanig worden herkend en de nodige bescherming krijgen. Dat kan van cruciaal
belang zijn voor het herstel van het slachtoffer en garanderen dat hij de
juiste bijstand en bescherming krijgt in de loop van en na de procedure. Op die
manier kan secundaire en herhaalde victimisatie maximaal worden voorkomen en
krijgt het slachtoffer daadwerkelijk toegang tot justitie. Die individuele
beoordeling moet echter in verhouding staan tot de waarschijnlijkheid dat er
een strafprocedure zal worden gevoerd en dat het slachtoffer specifieke
maatregelen nodig zal hebben. Hoe grondig de individuele beoordeling moet
verlopen, hangt m.a.w. af van de ernst van het misdrijf en de schade die het
slachtoffer kennelijk heeft geleden. Bij de individuele
beoordeling moet worden nagegaan welke behoeften het slachtoffer in de loop van
de procedure zal hebben en of hij naar een dienst voor slachtofferhulp moet
worden doorverwezen. De ambtenaren die bij de aangifte van een misdrijf het
eerste contact met het slachtoffer hebben, moeten een opleiding krijgen en
gebruik kunnen maken van richtsnoeren, instrumenten en protocollen voor een
consistente beoordeling van de behoeften van het slachtoffer. Bij de individuele
beoordeling moet rekening worden gehouden met alle factoren die het
waarschijnlijker maken dat een slachtoffer in de loop de procedure verdere
victimisatie of intimidatie ondergaat. Het kan daarbij gaan om leeftijd,
geslacht en geslachtsidentiteit, etnische afkomst, ras, religieuze overtuiging,
seksuele voorkeur, gezondheidstoestand, handicap, communicatiemoeilijkheden,
verhouding tot of afhankelijkheid van de verdachte, eerdere ervaring met
misdrijven, het soort misdrijf of de aard van het misdrijf, bijvoorbeeld
haatmisdrijven, georganiseerde misdaad of terrorisme. Aan de beoordeling van
slachtoffers van terrorisme moet bijzondere aandacht worden besteed, omdat
terreurdaden zeer uiteenlopend zijn en gaan van massaterrorisme tot gericht
terrorisme tegen bepaalde personen. Artikel 19 —
Recht contact tussen slachtoffer en dader te vermijden In dit artikel
wordt gekozen voor dezelfde benadering als in artikel 8 van het
kaderbesluit van 2001 om ervoor te zorgen dat wanneer een slachtoffer wegens
zijn deelname aan het strafproces in een ruimte aanwezig moet zijn, de nodige
maatregelen worden genomen om te voorkomen dat hij in contact moet komen met de
verdachte. Dit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd, bijvoorbeeld
met afzonderlijke wachtkamers of door de aankomst van slachtoffer en verdachte
te controleren. Beste praktijken en richtsnoeren voor ambtenaren zijn ook een
belangrijke bron van informatie over de manieren waarop contact kan worden
vermeden. Artikel 20 —
Recht op bescherming van het slachtoffer tijdens ondervragingen in het
strafonderzoek Dit artikel moet
secundaire victimisatie voorkomen door te garanderen dat het slachtoffer zo
snel mogelijk wordt ondervraagd, de contacten met de autoriteiten zo
gemakkelijk mogelijk verlopen en het aantal onnodige contacten tussen het
slachtoffer en de autoriteiten zo veel mogelijk wordt beperkt. Voor het
antwoord op de vraag wanneer ondervragingen moeten plaatsvinden moet zoveel
mogelijk rekening worden gehouden met de behoeften van het slachtoffer en de
spoed waarmee bewijsmateriaal moet worden vergaard. Het slachtoffer mag zich
laten vergezellen door een vertrouwenspersoon naar keuze. Alleen in uitzonderlijke
omstandigheden mag die mogelijkheid worden beperkt en in voorkomend geval alleen
ten aanzien van een specifieke persoon. Het slachtoffer moet dan het recht
hebben zich te laten vergezellen door een andere persoon naar keuze. Artikelen 21 en
22 — Recht op bescherming van kwetsbare slachtoffers waaronder kinderen in de
loop van de strafprocedure Dit artikel moet
ervoor zorgen dat er voor slachtoffers die geacht worden kwetsbaar te zijn voor
verdere victimisatie of intimidatie, passende maatregelen worden genomen om die
schade te helpen voorkomen. Die maatregelen moeten in de loop van de hele
strafprocedure gelden, zowel tijdens de eerste onderzoeksfase als tijdens het
proces zelf. Welke maatregelen nodig zijn, hangt af van de fase van de procedure. Tijdens het
strafonderzoek moet voor alle ondervragingen van het slachtoffer een minimaal
beschermingsniveau in acht worden genomen. Die ondervragingen moeten op een tactvolle
manier verlopen en de ambtenaren moeten een passende opleiding op dat gebied hebben
gekregen. Tijdens die opleiding moeten ambtenaren vertrouwd worden gemaakt met gesprekstechnieken
die het mogelijk maken rekening te houden met de bijzondere situatie van het
slachtoffer, traumatisering te beperken en degelijk bewijsmateriaal te verzamelen.
Gelet op de kwetsbaarheid van het slachtoffer kan het nodig zijn om de ondervragingen
in aangepaste ruimten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld lokalen waar video‑opnamen
kunnen worden gemaakt of waar het meubilair is aangepast aan kinderen of personen
met een handicap. Een kwetsbaar
slachtoffer kan ondervragingen als zeer traumatiserend ervaren, vooral wanneer
het misdrijf van erg persoonlijke aard is. Het kan belangrijk zijn dat er een
vertrouwensband met de ondervrager ontstaat, maar dit kan tijd vergen. Om die
reden vereist dit artikel dat een kwetsbaar slachtoffer in de meeste gevallen door
dezelfde persoon wordt ondervraagd. Uitzonderingen zijn toegestaan met het oog
op de organisatie van de dienst, zoals de dringende noodzaak iemand anders te
ondervragen of de onbeschikbaarheid van de gebruikelijke ondervrager. Om
dezelfde reden moet een slachtoffer van seksueel geweld het recht hebben om te
worden ondervraagd door een persoon van hetzelfde geslacht. Tijdens het proces
zelf is bescherming tegen al dan niet opzettelijke intimidatie ook een
belangrijke factor om te bepalen welke beschermingsmaatregelen moeten worden
genomen. Daartoe stelt dit artikel minimummaatregelen voor, mede om traumatisering
ten gevolge van een getuigenverhoor tot een minimum te beperken. Zo zijn er
maatregelen om te vermijden dat het slachtoffer oogcontact heeft met de
verweerder, alsook maatregelen om het publiek en de pers buiten te houden. Om
te garanderen dat de grondrechten van de verdachte geëerbiedigd worden, behoort
de beslissing over die maatregelen tot de beoordelingsvrijheid van de rechter.
Dat het slachtoffer een kind is, of een persoon met een handicap, of een
slachtoffer van seksueel geweld of mensenhandel, moet evenwel in combinatie met
de individuele beoordeling een sterke aanwijzing opleveren dat er behoefte is aan
een beschermingsmaatregel. Gelet op de
bijzondere kwetsbaarheid van kinderen, moeten er ook voor hen in normale
omstandigheden extra maatregelen mogelijk zijn en ook werkelijk worden genomen.
Artikel 22 bepaalt dat er van ondervragingen video‑opnamen kunnen
worden gemaakt en dat deze als bewijs in het strafproces mogen worden gebruikt,
alsook dat in specifieke zaken, wanneer het kind geen vertegenwoordiger heeft,
de gerechtelijke autoriteit er een moet aanwijzen. Artikel 24 —
Opleiding van beroepsbeoefenaars Dit artikel wil
opleiding verplichten voor ambtenaren die met slachtoffers in contact komen.
Het niveau, de aard en de frequentie van de opleiding, mogelijk zelfs een gespecialiseerde
opleiding, moeten afhangen van de mate en de aard van de contacten die de betrokken
ambtenaar met slachtoffers heeft en ook van de vraag of hij met specifieke
groepen slachtoffers in contact komt. De opleiding moet
diverse aspecten bestrijken om te bereiken dat ambtenaren op een respectvolle
manier met slachtoffers kunnen omgaan, oog hebben voor hun behoefte aan
bescherming en voldoende geïnformeerd zijn om hen te helpen met de procedure en
de uitoefening van hun rechten. In de opleiding moet onder meer aandacht worden
besteed aan: het verwerven van inzicht in de negatieve impact van een misdrijf
op het slachtoffer en het risico op secundaire victimisatie; vaardigheden en
kennis, waaronder speciale maatregelen en technieken, om het slachtoffer te
helpen en de door hem opgelopen trauma's te beperken, vooral die welke
voortvloeien uit secundaire victimisatie; het herkennen en voorkomen van
intimidatie en bedreigingen aan het adres van het slachtoffer te herkennen en
te voorkomen, en ten slotte de beschikbaarheid van diensten voor
slachtofferhulp die informatie en steun bieden die toegesneden zijn op de
behoeften van het slachtoffer en de manieren waarop deze diensten kunnen
optreden. Daarnaast zorgt dit artikel ervoor dat de
personeelsleden van diensten voor slachtofferhulp en diensten voor herstelrecht
ook voldoende opleiding krijgen om op een respectvolle en onpartijdige manier met
een slachtoffer om te gaan en diensten aan te bieden die aan de professionele
normen beantwoorden. 4. Subsidiariteitsbeginsel De doelstelling
van het voorstel kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden bereikt,
aangezien het voorstel tot doel heeft vertrouwen tussen hen onderling te
bevorderen en het bijgevolg belangrijk is om gemeenschappelijke minimumnormen
af te spreken die van toepassing zijn in de hele Europese Unie. Het voorstel
zal de materiële regels van de lidstaten op het gebied van de rechten en de
bescherming van slachtoffers van misdrijven en slachtofferhulp harmoniseren,
zodat er wederzijds vertrouwen ontstaat. Daarnaast heeft
victimisatie een belangrijk grensoverschrijdend element, nu er grote aantallen
EU‑burgers in de hele EU wonen, werken en reizen en in het buitenland
slachtoffer kunnen worden van een misdrijf. Wie dat meemaakt, zal het wellicht
moeilijk vinden om zijn rechten uit te oefenen, waardoor de strafprocedure
extra zwaar kan uitvallen. De burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat in de
hele EU een minimumniveau geldt wat betreft de uitoefening van hun rechten. Het voorstel is derhalve in overeenstemming
met het subsidiariteitsbeginsel. 5. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is in overeenstemming met het
evenredigheidsbeginsel: het is beperkt tot het minimum dat vereist is om de
doelstelling op Europees niveau te verwezenlijken, en gaat niet verder dan wat
daartoe nodig is. 2011/0129 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van minimumnormen voor de
rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor
slachtofferhulp HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met
name artikel 82, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale
parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[20], Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[21], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een
ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te
ontwikkelen, met als hoeksteen de wederzijdse erkenning van beslissingen van
rechterlijke instanties in burgerlijke en strafzaken. (2)
De Unie wil zich inzetten voor de bescherming van
slachtoffers van misdrijven en voor de invoering van minimumnormen en heeft
daartoe op 15 maart 2001 Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad
inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure vastgesteld. In het
programma van Stockholm, dat de Europese Raad aannam op zijn bijeenkomst
van 10 en 11 december 2009, werd de Commissie en de lidstaten verzocht
na te gaan hoe de wetgeving en de praktische hulpmaatregelen ter bescherming
van slachtoffers kunnen worden verbeterd. (3)
In zijn resolutie van 26 november 2009
over de uitbanning van geweld tegen vrouwen heeft het Europees Parlement er bij
de lidstaten op aangedrongen hun nationale wetgeving en beleid ter bestrijding
van alle vormen van geweld tegen vrouwen aan te scherpen en actie te ondernemen
om de oorzaken van geweld tegen vrouwen aan te pakken, met name door middel van
preventiemaatregelen, en verzocht het de EU het recht op bijstand, bescherming
en steun te waarborgen voor alle geweldslachtoffers. (4)
Artikel 82, lid 2, van het Verdrag
voorziet in de vaststelling van minimumvoorschriften die in de lidstaten
toepasselijk zijn ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en
rechterlijke beslissingen en justitiële samenwerking in strafzaken met een
grensoverschrijdende dimensie. Punt c) van artikel 82, lid 2, noemt
„de rechten van slachtoffers van misdrijven” als een van de gebieden waarop
minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld. (5)
Een misdrijf is enerzijds een vergrijp tegen de
samenleving en vormt anderzijds een schending van de individuele rechten van het
slachtoffer. Slachtoffers moeten als zodanig worden erkend en op een respectvolle,
tactvolle en professionele manier worden behandeld in alle contacten met
overheidsinstanties, diensten voor slachtofferhulp of diensten voor
herstelrecht, waarbij rekening wordt gehouden met hun persoonlijke situatie en
onmiddellijke behoeften, leeftijd, geslacht, handicap en maturiteit, en hun
lichamelijke, geestelijke en morele integriteit volledig wordt geëerbiedigd.
Zij moeten worden beschermd tegen secundaire en herhaalde victimisatie en
intimidatie, passende hulp krijgen om hun herstel te bevorderen en voldoende
toegang krijgen tot de rechter. (6)
Deze richtlijn beoogt de bepalingen van
Kaderbesluit 2001/220/JBZ te wijzigen en uit te breiden. Omdat het gaat om
talrijke en substantiële wijzigingen, moet het kaderbesluit voor de
duidelijkheid in zijn geheel worden vervangen. (7)
In deze richtlijn worden de grondrechten en de in
het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in
acht genomen. Deze richtlijn wil met name het recht op waardigheid, leven,
lichamelijke en geestelijke integriteit, privéleven en familie‑ en
gezinsleven, het recht op eigendom, en de rechten van het kind, van ouderen en
van personen met een handicap, en het recht op een eerlijk proces bevorderen. (8)
Deze richtlijn stelt minimumvoorschriften vast. De
lidstaten mogen de in deze richtlijn vastgestelde rechten uitbreiden teneinde
een hoger beschermingsniveau te bieden. (9)
Een persoon moet als slachtoffer worden beschouwd
ongeacht of de dader geïdentificeerd, opgepakt, vervolgd of veroordeeld is en
ongeacht of er tussen de dader en het slachtoffer familiebanden bestaan. De familieleden
van een slachtoffer lijden ook schade door het misdrijf, in het bijzonder de
familieleden van een overleden slachtoffer, die een rechtmatig belang hebben in
de strafprocedure. Die indirecte slachtoffers moeten daarom ook kunnen
profiteren van de door deze richtlijn geboden bescherming. Het slachtoffer
heeft passende hulp en bijstand nodig, zelfs nog vóór het misdrijf is aangegeven.
Die hulp kan van cruciaal belang zijn voor het herstel van het slachtoffer en
voor zijn beslissing om het misdrijf al dan niet aan te geven. (10)
De informatie die wordt verstrekt, moet voldoende
gedetailleerd zijn om ervoor te zorgen dat het slachtoffer op een respectvolle
manier wordt behandeld en een geïnformeerde beslissing kan nemen over zijn
deelname aan de procedure en de uitoefening van zijn rechten. Hiervoor is het
van zeer groot belang dat het slachtoffer informatie krijgt over de stand en de
vooruitgang van de procedure. Dit geldt ook voor informatie op grond waarvan
een slachtoffer kan beslissen of hij beroep aantekent tegen een beslissing tot
niet‑vervolging. (11)
Overheidsinstanties, diensten voor slachtofferhulp
en diensten voor herstelrecht moeten informatie via zoveel mogelijk kanalen
verstrekken op een wijze die het slachtoffer verstaat. Tevens moet worden
gegarandeerd dat het slachtoffer in de loop van de procedure kan worden
verstaan. In dit verband moet rekening worden gehouden met de kennis van het
slachtoffer van de taal waarin informatie wordt verstrekt, met zijn leeftijd,
maturiteit, intellectuele en emotionele vermogens, geletterdheid en geestelijke
of lichamelijke handicap (bijvoorbeeld visueel of auditief). In de loop van de
strafprocedure moet ook rekening worden gehouden met het vermogen van het
slachtoffer om informatie mee te delen. (12)
Gerechtigheid kan niet geschieden als het
slachtoffer niet de kans krijgt om de omstandigheden van het misdrijf uit te
leggen en bewijselementen aan te dragen op een manier die voor de bevoegde
autoriteiten verstaanbaar is. Voorts is het belangrijk om ervoor te zorgen dat
het slachtoffer op een respectvolle manier wordt behandeld en dat hij zijn
rechten kan uitoefenen. Daarom moet het slachtoffer altijd kosteloos door een
tolk worden bijgestaan tijdens ondervragingen en wanneer hij deelneemt aan een
zitting van het gerecht. Voor andere aspecten van de strafprocedure kan het
antwoord op de vraag of vertolking en vertaling nodig zijn, variëren naar
gelang van het onderwerp, de status van het slachtoffer, zijn betrokkenheid in
de procedure en zijn specifieke rechten. In die andere gevallen moet er slechts
voor vertolking en vertaling worden gezorgd voor zover het slachtoffer dit
nodig heeft om zijn rechten te kunnen uitoefenen. (13)
Vanaf het ogenblik waarop het misdrijf is gepleegd,
tijdens de gehele duur van de strafprocedure en ook na de strafprocedure heeft
het slachtoffer recht op hulp van gouvernementele of niet‑gouvernementele
organisaties, als hij daaraan behoefte heeft. Die hulp moet zonder
buitensporige formaliteiten op verschillende manieren worden verleend en moet
voldoende geografisch gespreid worden aangeboden opdat alle slachtoffers er een
beroep op kunnen doen. Vanwege de specifieke kenmerken van het misdrijf zullen
bepaalde groepen slachtoffers, zoals slachtoffers van seksueel geweld, slachtoffers
van haatmisdrijven op grond van bijvoorbeeld geslacht of ras, of slachtoffers van
terrorisme, wellicht gespecialiseerde hulp nodig hebben. (14)
Hoewel de hulpverlening niet mag afhangen van het
feit of het slachtoffer bij een bevoegde autoriteit, bijvoorbeeld de politie,
een klacht in verband met het misdrijf indient, zijn die autoriteiten vaak het
best in staat om het slachtoffer over de bestaande hulp te informeren. De
lidstaten worden derhalve aangemoedigd om een kader te scheppen voor de
doorverwijzing van slachtoffers naar diensten voor slachtofferhulp, terwijl
tegelijkertijd de gegevensbescherming gegarandeerd blijft. (15)
Het beroep tegen een beslissing tot niet‑vervolging
moet worden behandeld door een andere persoon of autoriteit dan die welke die beslissing
heeft genomen. Voor dat beroep gelden de toepasselijke nationale regels en procedures. (16)
Herstelrecht, bijvoorbeeld bemiddeling tussen het
slachtoffer en de dader, family group conferences en sentencing circles, kan
zeer nuttig zijn voor het slachtoffer, maar moet met de nodige waarborgen worden
omringd om verdere victimisatie te voorkomen. De betrokken diensten moeten in
de eerste plaats de belangen en behoeften van het slachtoffer ter harte nemen,
zorgen voor herstel van de door hem geleden schade en verdere schade voorkomen.
Bij het doorverwijzen van een zaak en het voeren van een herstelproces moet
rekening worden gehouden met factoren, zoals een machtsongelijkheid, de
leeftijd, de maturiteit of de intellectuele vermogens van het slachtoffer, die zijn
vermogen om een geïnformeerde keuze te maken, kunnen beperken of verminderen of
die ertoe kunnen leiden dat het resultaat voor hem niet positief is. Hoewel privégesprekken
in het algemeen vertrouwelijk moeten zijn, tenzij de partijen anders
overeengekomen zijn, kan het toch in het openbaar belang zijn om factoren als
bedreigingen in de loop van het proces bekend te maken. (17)
Sommige slachtoffers zijn in de loop van de
strafprocedure bijzonder kwetsbaar voor secundaire en herhaalde victimisatie en
voor intimidatie door de dader of zijn medeplichtigen. Die kwetsbaarheid hangt
vaak samen met de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer, het soort
misdrijf en de aard van het misdrijf. Daarom worden bepaalde slachtoffers,
zoals kinderen, personen met een handicap, slachtoffers van seksueel geweld en
slachtoffers van mensenhandel, in het algemeen kwetsbaar geacht voor verdere
victimisatie en worden er voor hen bijzondere beschermingsmaatregelen genomen.
Slechts in uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld omdat de grondrechten
van de verdachte in het gedrang dreigen te komen of wanneer het slachtoffer dat
wenst, moet de toepassing van die beschermingsmaatregelen worden beperkt. Voor
slachtoffers van mensenhandel en slachtoffers van kindermisbruik, seksuele
uitbuiting en kinderpornografie is in afzonderlijke instrumenten die aangenomen
of in onderhandeling zijn, reeds voorzien in specifieke en meer gedetailleerde beschermingsmaatregelen
en daarom voorziet deze richtlijn voor hen niet in specifieke maatregelen. (18)
Buiten deze categorieën kan iedere persoon op basis
van zijn persoonlijke kenmerken en het misdrijf als kwetsbaar worden beschouwd.
Dit kan alleen worden vastgesteld aan de hand van een individuele beoordeling,
die zo snel mogelijk moet worden verricht door degenen die bevoegd zijn om beschermingsmaatregelen
aan te bevelen. Bij die beoordeling moet in het bijzonder rekening worden
gehouden met leeftijd, geslacht en geslachtsidentiteit, etnische afkomst, ras,
religieuze overtuiging, seksuele voorkeur, gezondheidstoestand, handicap,
communicatiemoeilijkheden, verhouding tot of afhankelijkheid van de verdachte,
eerdere ervaring met misdrijven, het soort misdrijf of de aard van het
misdrijf, bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit, terrorisme of haatmisdrijven,
alsook, in voorkomend geval, met het feit dat het slachtoffer een buitenlander
is. Aan de beoordeling van slachtoffers van terrorisme moet bijzondere aandacht
worden besteed, omdat terreurdaden zeer uiteenlopend zijn en gaan van
massaterrorisme tot gericht terrorisme tegen bepaalde personen. (19)
Voor slachtoffers die als kwetsbaar zijn geïdentificeerd,
moeten de nodige maatregelen worden getroffen om hen in de loop van de
strafprocedure te beschermen. Op basis van de individuele beoordeling moet in
overleg met het slachtoffer en overeenkomstig de regels inzake de
beoordelingvrijheid van de rechter worden bepaald welke maatregelen precies
worden genomen. De bezorgdheid en de angsten van het slachtoffer in verband met
de procedure moeten een belangrijke factor zijn bij het beantwoorden van de
vraag of hij bijzondere maatregelen nodig heeft. (20)
Bij de toepassing van de bepalingen van deze
richtlijn moet, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind
van 1989, het belang van het kind voorop staan. (21)
Bij de toepassing van de bepalingen van deze
richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat personen met een handicap hun
rechten uit hoofde van deze richtlijn volledig en op voet van gelijkheid met
andere personen kunnen uitoefenen, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde
Naties inzake de rechten van personen met een handicap, en in het bijzonder de
bepalingen van dat verdrag in verband met gelijkheid voor de wet, toegang tot
de rechter, toegang tot informatie en toegankelijkheid van gebouwen, alsook de
vrijwaring van onmenselijke of vernederende behandeling en de vrijwaring van
geweld en misbruik. (22)
Het risico op verdere victimisatie door de dader dan
wel als gevolg van de deelname aan de strafprocedure moet worden beperkt door
de procedure op een gecoördineerde manier te laten verlopen, waarbij het
slachtoffer met respect wordt behandeld en aldus vertrouwen kan krijgen in de
autoriteiten. Het contact met de autoriteiten moet zo vlot mogelijk verlopen,
terwijl onnodige contacten met het slachtoffer zoveel mogelijk worden vermeden,
bijvoorbeeld door ondervragingen op video op te nemen en die video‑opnamen
in het strafproces als bewijs toe te laten. Rechtsbeoefenaars moeten kunnen beschikken
over zoveel mogelijk middelen om te voorkomen dat het slachtoffer in het
strafproces getraumatiseerd raakt, bijvoorbeeld als gevolg van oogcontact met
de dader, zijn familieleden, zijn medeplichtigen of het publiek. De lidstaten
worden daarom aangemoedigd om passende, haalbare en praktische maatregelen te
nemen om ervoor te zorgen dat er in gerechtsgebouwen afzonderlijke wachtkamers
voor slachtoffers zijn. De bescherming van het privéleven van het slachtoffer
kan van groot belang zijn om verdere victimisatie te voorkomen en kan met
verschillende maatregelen worden bereikt, bijvoorbeeld door informatie over de
identiteit en de verblijfplaats van het slachtoffer niet of slechts in de
beperkte mate vrij te geven. Vooral kinderen die slachtoffer zijn, moeten
worden beschermd, bijvoorbeeld door de naam van het kind niet bekend te maken. (23)
Als er overeenkomstig deze richtlijn een voogd
en/of een vertegenwoordiger voor het kind moet worden aangesteld, mogen deze
functies door dezelfde persoon of door een rechtspersoon, een instelling of een
autoriteit worden uitgeoefend. (24)
Alle ambtenaren die in het kader van strafprocedures
met slachtoffers in contact kunnen komen, moeten worden opgeleid om de
behoeften van slachtoffers te onderkennen en daarop adequaat te reageren. Die
opleiding moet bestaan uit een basismodule en vervolgmodules op een niveau dat
aangepast is aan hun contact met het slachtoffer. Indien nodig moeten zij een gespecialiseerde
opleiding krijgen. (25)
De lidstaten moeten organisaties uit het
maatschappelijk middenveld, onder meer erkende en actieve niet‑gouvernementele
organisaties die werken met slachtoffers van misdrijven, stimuleren en nauw met
hen samenwerken, meer bepaald in het kader van beleidsinitiatieven,
voorlichtings- en bewustwordingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma's
en opleiding, alsook bij het toezien op en evalueren van de impact van
maatregelen ter bescherming en ondersteuning van slachtoffers van misdrijven. (26)
Aangezien de doelstelling gemeenschappelijke
minimumnormen vast te stellen niet voldoende door de lidstaten eenzijdig op
nationaal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt en derhalve
vanwege de omvang en effecten van de maatregelen beter op het niveau van de
Unie kan worden bereikt, kunnen het Europees Parlement en de Raad
overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het
in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze
richtlijn niet verder dan wat nodig om die doelstelling te verwezenlijken. (27)
De bij de toepassing van deze richtlijn verwerkte
persoonsgegevens moeten worden beschermd overeenkomstig Kaderbesluit 2008/977/JBZ
van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van
persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en
justitiële samenwerking in strafzaken[22] en overeenkomstig de
beginselen die zijn vastgelegd in het Verdrag van de Raad van Europa van
28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de
geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat door alle lidstaten is
geratificeerd. (28)
De bepalingen in andere EU‑besluiten in
verband met de specifieke behoeften van bijzonder kwetsbare slachtoffers die in
ruimere bescherming voorzien, worden door deze richtlijn onverlet gelaten. (29)
[Overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3 en 4
van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland
ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland te kennen gegeven
dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wensen deel te
nemen] OF [Onverminderd artikel 4 van het Protocol betreffende de positie
van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen het Verenigd
Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die
derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaten][23]. (30)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van
het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag
betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze
richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze
lidstaat, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Hoofdstuk 1 INLEIDENDE BEPALINGEN Artikel 1
Doelstellingen Deze richtlijn heeft tot doel ervoor te zorgen
dat alle slachtoffers van misdrijven passende bescherming en steun krijgen, aan
de strafprocedure kunnen deelnemen en zonder enige discriminatie in alle
contacten met overheidsinstanties, diensten voor slachtofferhulp of diensten
voor herstelrecht op een respectvolle, tactvolle en professionele manier als
slachtoffer worden erkend en bejegend. Artikel 2
Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) „slachtoffer”: i) een natuurlijke persoon die als direct
gevolg van een misdrijf schade, met inbegrip van lichamelijk of geestelijk
letsel, geestelijke pijn of economische schade, heeft geleden; ii) de familieleden van een persoon die als
gevolg van een misdrijf is overleden; b) „familieleden”: de echtgenoot, de
levenspartner, de geregistreerde partner, de bloedverwanten in rechte lijn, de
broers en zusters, en de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn; c) „levenspartner”: een persoon met wie
het slachtoffer duurzaam en ononderbroken samenwoont, zonder dat die relatie
bij een autoriteit is geregistreerd; d) „geregistreerde partner”: de partner
waarmee het slachtoffer overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een
geregistreerd partnerschap heeft gesloten; e) „herstelrecht”:
activiteiten die als doelstelling hebben het slachtoffer en de dader samen te brengen
om tussen hen een minnelijke schikking te bereiken over de wijze waarop de schade
die het gevolg is van het misdrijf kan worden hersteld; f) „kind”: een persoon die jonger is
dan achttien jaar; g) „persoon met een handicap”: een
persoon met een lichamelijke, geestelijke, intellectuele of zintuiglijke
beperking die hem in wisselwerking met diverse drempels kan beletten volledig,
effectief en op voet van gelijkheid met anderen in de samenleving te
participeren. Hoofdstuk 2 VERSTREKKEN VAN INFORMATIE EN STEUN Artikel 3
Recht op informatie bij het
eerste contact met een bevoegde autoriteit De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer
zonder onnodige vertraging bij zijn eerste contact met de autoriteit die
bevoegd is om een klacht in verband met een misdrijf te ontvangen, informatie
krijgt over het volgende: a) waar en hoe kan het slachtoffer een
klacht in verband met een misdrijf indienen?; b) tot welke diensten of organisaties
kan het slachtoffer zich wenden om hulp te krijgen?; c) welk soort hulp kan het slachtoffer
krijgen?; d) hoe verlopen de procedures na het
indienen van een klacht in verband met een misdrijf en welke rol speelt het
slachtoffer in die procedures?; e) hoe en onder welke omstandigheden kan
het slachtoffer bescherming krijgen?; f) in hoeverre en onder welke
voorwaarden heeft het slachtoffer recht op juridisch advies, rechtsbijstand of
andere soorten advies?; g) in hoeverre en onder welke
voorwaarden heeft het slachtoffer recht op schadeloosstelling en binnen welke
termijnen moet de vordering daartoe worden ingesteld?; h) op welke bijzondere regelingen kan
het slachtoffer zich ter bescherming van zijn belangen beroepen wanneer het in
een andere lidstaat woont?; i) waar kan het slachtoffer klacht
indienen als zijn rechten niet worden geëerbiedigd?; j) bij wie kan het slachtoffer zich
informeren over zijn zaak?. Artikel 4
Recht op informatie over de
zaak 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer in
kennis wordt gesteld van zijn recht de volgende informatie over zijn zaak te
ontvangen, en dat hij deze informatie ontvangt als hij de wens daartoe kenbaar
heeft gemaakt: a) alle beslissingen, met inbegrip van de
daaraan ten grondslag liggende redenen, waarmee een einde komt aan de
strafprocedure die is ingesteld naar aanleiding van de klacht van het
slachtoffer in verband met een misdrijf, zoals de beslissing om het onderzoek
of de vervolging niet voort te zetten of te beëindigen of de eindbeslissing in het
proces, waaronder de uitspraak; b) informatie waardoor het slachtoffer de
stand kan kennen van de strafprocedure die is ingesteld naar aanleiding van de
klacht van het slachtoffer in verband met een misdrijf, behalve in
uitzonderlijke gevallen waar het goede verloop van de zaak nadelig kan worden beïnvloed; c) de datum en de plaats van het proces. 2.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer de mogelijkheid
krijgt zich op de hoogte te laten stellen op het ogenblik van de
invrijheidstelling van de persoon die wegens het tegen hen gepleegde misdrijf
wordt vervolgd of is veroordeeld. Het slachtoffer ontvangt deze informatie als hij
de wens daartoe kenbaar heeft gemaakt. 3.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer dat
verklaart dat hij de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie niet wenst
te ontvangen, die informatie niet ontvangt. Artikel 5
Recht te verstaan en te
worden verstaan De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te
zorgen dat het slachtoffer tijdens al zijn contacten met overheidsinstanties in
de strafprocedure verstaat wat gezegd wordt en zelf ook kan worden verstaan, onder
meer wanneer door die instanties informatie wordt verstrekt. Artikel 6
Recht op vertolking en
vertaling 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer dat
de taal van de strafprocedure niet spreekt of verstaat, indien hij dit wenst
kosteloos door een tolk wordt bijgestaan tijdens gesprekken of ondervragingen
in de loop van de strafprocedure voor onderzoeks- en gerechtelijke instanties,
onder meer tijdens politieverhoren, alsook tijdens zijn deelname aan rechtszittingen
en eventueel noodzakelijke tussentijdse zittingen. 2.
Om ervoor te zorgen dat het slachtoffer zijn
rechten in de strafprocedure kan uitoefenen, zorgen de lidstaten ervoor dat hij
in alle andere gevallen overeenkomstig zijn behoeften en zijn rol in die
procedure op zijn verzoek kosteloos door een tolk wordt bijgestaan. 3.
In voorkomend geval kan gebruik worden gemaakt van
communicatietechnologie zoals videoconferentie, telefoon of het internet,
tenzij de aanwezigheid van de tolk ter plaatse vereist is om te waarborgen dat
het slachtoffer zijn rechten kan uitoefenen of de procedure kan verstaan. 4.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer dat
de taal van de strafprocedure niet verstaat of spreekt, indien hij dit wenst kosteloos
vertalingen van de volgende informatie ontvangt, voor zover die informatie voor
het slachtoffer toegankelijk is: a) de klacht in verband met het misdrijf bij
de bevoegde autoriteit; b) alle beslissingen waarmee een einde komt
aan de strafprocedure in verband met het misdrijf dat door het slachtoffer is
aangegeven, met ten minste een samenvatting van de daaraan ten grondslag
liggende redenen; c) informatie die overeenkomstig hun
behoeften en hun rol in die procedure van vitaal belang is om hun rechten in
die procedure uit te oefenen. 5.
De lidstaten zorgen ervoor dat er een procedure of
mechanisme bestaat om te controleren of het slachtoffer de taal van de
strafprocedure spreekt en verstaat en of hij vertalingen en de bijstand van een
tolk nodig heeft. 6.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer het
recht heeft volgens de toepasselijke nationale procedures een besluit aan te
vechten waarbij wordt vastgesteld dat er geen vertolking of vertaling nodig is
en, wanneer vertolking en vertaling zijn verstrekt, de mogelijkheid heeft om
een klacht te formuleren omdat de kwaliteit van de vertolking onvoldoende is om
zijn rechten uit te oefenen of de procedure te verstaan. Artikel 7
Recht op slachtofferhulp 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer en zijn
familieleden overeenkomstig hun behoeften kosteloos toegang hebben tot
vertrouwelijke slachtofferhulp. 2.
Slachtofferhulp omvat minimaal het volgende: a) informatie en advies over de rechten van het
slachtoffer, onder meer over de toegang tot de schadeloosstellingsregeling van
de overheid wegens schade ten gevolge van misdrijven, en over hulp in verband
met zijn rol in de strafprocedure, onder meer ter voorbereiding op het bijwonen
van het proces; b) informatie over gespecialiseerde diensten
en, indien nodig, doorverwijzing daarnaar; c) emotionele en psychologische steun; d) advies in verband met financiële en
praktische kwesties in de nasleep van het misdrijf. 3.
De lidstaten bevorderen dat het slachtoffer door de
autoriteit waarbij de klacht is ingediend en door andere betrokken instanties
wordt doorverwezen naar een dienst voor slachtofferhulp. 4.
De lidstaten bevorderen niet alleen de oprichting
of de ontwikkeling van algemene diensten voor slachtofferhulp, maar ook van
gespecialiseerde hulpdiensten. Hoofdstuk 3 DEELNAME AAN DE STRAFPROCEDURE Artikel 8
Recht van het slachtoffer om
een bevestiging te krijgen van zijn klacht De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer
een schriftelijke bevestiging krijgt van de klacht die hij indient bij een
bevoegde autoriteit van de lidstaat. Artikel 9
Recht te worden gehoord De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer
in de loop van de strafprocedure kan worden gehoord en bewijselementen mag aandragen. Artikel 10
Rechten in geval van een
beslissing tot niet‑vervolging 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer het
recht heeft beroep aan te tekenen tegen een beslissing tot niet‑vervolging. 2.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer
voldoende informatie krijgt om te kunnen beslissen of hij beroep aantekent
tegen een beslissing tot niet‑vervolging. Artikel 11
Recht op waarborgen in het
kader van bemiddeling en andere vormen van herstelrecht 1.
De lidstaten stellen normen vast om het slachtoffer
te vrijwaren van intimidatie of verdere victimisatie, die bij bemiddeling of
andere herstelrechtelijke activiteiten in acht moeten worden genomen. Die
normen omvatten minimaal het volgende: a) op bemiddeling of herstelrecht wordt
alleen een beroep gedaan als dit in het belang is van het slachtoffer en
gebaseerd is op zijn vrije en geïnformeerde toestemming; die toestemming kan te
allen tijde worden ingetrokken; b) alvorens toe te stemmen in deelname aan
het herstelproces, krijgt het slachtoffer volledige en objectieve informatie
over het proces en de mogelijke resultaten daarvan, alsook informatie over de
procedures om toe te zien op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst; c) de verdachte of de dader moet de verantwoordelijkheid
voor zijn daden hebben aanvaard; d) de overeenkomst komt vrijwillig tot stand
en wordt in de verdere strafprocedure in aanmerking genomen; e) wat wordt besproken in een bemiddeling of
ander herstelproces dat niet in het openbaar verloopt, is vertrouwelijk en wordt
bijgevolg niet bekendgemaakt, tenzij de partijen daarin toestemmen of dit door
het nationale recht wordt vereist op grond van een hoger openbaar belang. 2.
De lidstaten bevorderen de doorverwijzing van zaken
naar bemiddelingsdiensten of diensten voor herstelrecht, onder meer door middel
van protocollen waarin de voorwaarden voor doorverwijzing zijn vastgelegd. Artikel 12
Recht op rechtsbijstand De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer
volgens de toepasselijke nationale procedures toegang heeft tot rechtsbijstand,
wanneer hij de status heeft van partij in de strafprocedure. Artikel 13
Recht op vergoeding van de
kosten De lidstaten bieden het slachtoffer dat deelneemt
aan de strafprocedure, volgens de toepasselijke nationale procedures de
mogelijkheid om de daaruit voortvloeiende kosten vergoed te krijgen, met
inbegrip van de kosten van het bijwonen van het proces. Artikel 14
Recht op teruggave van voorwerpen De lidstaten zorgen ervoor dat voorwerpen van het
slachtoffer die kunnen worden teruggegeven en die in de loop van de strafprocedure
in beslag waren genomen, onverwijld aan hem worden teruggegeven, tenzij deze
voorwerpen nog nodig zijn voor de strafprocedure. Artikel 15
Recht op een beslissing
inzake schadeloosstelling door de dader in het kader van de strafprocedure 1.
De lidstaten waarborgen het slachtoffer het recht
om in het kader van de strafprocedure binnen een redelijke termijn een
beslissing te verkrijgen inzake schadeloosstelling door de dader. De eerste alinea is niet van toepassing wanneer
het nationale recht erin voorziet dat teruggave of schadeloosstelling in een
ander kader geschiedt. 2.
De lidstaten treffen maatregelen om de dader ertoe
aan te zetten het slachtoffer op passende wijze schadeloos te stellen. Artikel 16
Rechten van slachtoffers die
in een andere lidstaat wonen 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde
autoriteiten passende maatregelen kunnen treffen om de problemen die het gevolg
zijn van het feit dat het slachtoffer in een andere lidstaat woont dan die waar
het misdrijf is gepleegd, zo beperkt mogelijk te houden, in het bijzonder voor
wat betreft het verloop van de procedure. Daartoe
moeten de autoriteiten van de lidstaat waar het misdrijf is gepleegd: –
een verklaring kunnen afnemen van het slachtoffer
onmiddellijk nadat de klacht in verband met het misdrijf bij de bevoegde
autoriteit is ingediend; –
voor het verhoor van het slachtoffer dat in het
buitenland woont zoveel mogelijk gebruik kunnen maken van de bepalingen inzake videoconferentie
en telefoonconferentie die zijn opgenomen in de Overeenkomst betreffende de
wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
van 29 mei 2000. 2.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer van een
misdrijf dat gepleegd is in een andere lidstaat dan die waar hij woont, bij de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn woonplaats een klacht kan
indienen indien hij dat niet heeft kunnen doen in de lidstaat waar het misdrijf
is gepleegd of, bij een misdrijf dat op grond van het nationale recht als
ernstig wordt aangemerkt, indien hij dat niet wenst te doen in die lidstaat. 3.
Onverminderd de bevoegdheid van de lidstaat waar de
klacht is ingediend, zendt de bevoegde autoriteit waarbij de klacht is
ingediend, deze onverwijld toe aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar
het misdrijf is gepleegd. Hoofdstuk 4 ERKENNING VAN DE KWETSBAARHEID EN
BESCHERMING VAN SLACHTOFFERS Artikel 17
Recht op bescherming 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat er maatregelen ter
beschikking staan die het slachtoffer en zijn familieleden bescherming bieden
tegen vergelding, intimidatie, herhaalde of verdere victimisatie. 2.
De in lid 1 bedoelde maatregelen omvatten
onder meer procedures voor de fysieke bescherming van het slachtoffer en zijn
familieleden, maatregelen om ervoor te zorgen dat contact tussen de dader en het
slachtoffer kan worden vermeden binnen het gebouw waar het strafproces
plaatsvindt, en maatregelen die ervoor zorgen dat het risico dat het slachtoffer
tijdens ondervragingen of verhoren als getuige psychologische of emotionele
schade oploopt, tot een minimum wordt beperkt en dat zijn veiligheid en
waardigheid gegarandeerd zijn. Artikel 18
Vaststelling wie kwetsbare
slachtoffers zijn 1.
Voor de toepassing van deze richtlijn worden de
volgende categorieën slachtoffers vanwege hun persoonlijke kenmerken geacht
kwetsbaar te zijn: a) kinderen; b) personen met een handicap. 2.
Voor de toepassing van deze richtlijn worden de
volgende categorieën slachtoffers geacht kwetsbaar te zijn gelet op de aard van
het misdrijf of het soort misdrijf dat is gepleegd: a) slachtoffers van seksueel geweld; b) slachtoffers van mensenhandel. 3.
De lidstaten zorgen ervoor dat alle andere
slachtoffers tijdig een individuele beoordeling krijgen volgens de
toepasselijke nationale procedures, waarbij wordt nagegaan of zij gelet op hun
persoonlijke kenmerken of gelet op de omstandigheden of de aard van het
misdrijf of het soort misdrijf kwetsbaar zijn voor secundaire en herhaalde
victimisatie of intimidatie. 4.
De lidstaten zorgen ervoor dat alle slachtoffers
die op grond van de leden 1, 2 en 3 kwetsbaar worden geacht, tijdig
een individuele beoordeling krijgen volgens de toepasselijke nationale
procedures, waarbij wordt nagegaan of voor hen de in de artikelen 21
en 22 bedoelde bijzondere maatregelen moeten worden genomen. Bij die
beoordeling wordt rekening gehouden met de wensen van het kwetsbare slachtoffer,
met inbegrip van zijn wens dat er geen bijzondere maatregelen worden genomen. 5.
De beoordeling kan naar gelang van de ernst van het
misdrijf en de schade die het slachtoffer kennelijk heeft geleden, meer of
minder uitgebreid zijn. Artikel 19
Recht contact tussen
slachtoffer en dader te vermijden De lidstaten voeren geleidelijk aan de nodige
voorwaarden in om het mogelijk te maken dat contact tussen het slachtoffer en de
verdachte wordt vermeden in alle ruimten waar het slachtoffer persoonlijk
contact kan hebben met overheidsinstanties ingevolge zijn status van slachtoffer
en in het bijzonder in het gebouw waar het strafproces plaatsvindt. Artikel 20
Recht op bescherming van het slachtoffer
tijdens ondervragingen in het strafonderzoek De lidstaten zorgen ervoor dat: a) het slachtoffer zonder onnodige vertraging
wordt ondervraagd nadat bij de bevoegde autoriteiten de klacht in verband met
het misdrijf is ingediend; b) het aantal ondervragingen van het
slachtoffer zo beperkt mogelijk wordt gehouden en ondervragingen alleen
plaatsvinden als dat strikt noodzakelijk is voor de strafprocedure; c) het slachtoffer zich mag laten
vergezellen door zijn wettelijke vertegenwoordiger of een persoon naar keuze, tenzij
met betrekking tot die persoon een gemotiveerde beslissing in tegengestelde zin
is genomen. Artikel 21
Recht op bescherming van
kwetsbare slachtoffers in de loop van de strafprocedure 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat op grond van de in
artikel 18, lid 4, bedoelde individuele beoordeling en de regels die
zijn ontleend aan de rechterlijke beoordelingsvrijheid, ten behoeve van een in
artikel 18 bedoeld kwetsbaar slachtoffer de in de leden 2 en 3
bedoelde maatregelen worden genomen. 2.
Tijdens het strafonderzoek worden een kwetsbaar
slachtoffer de volgende maatregelen aangeboden: a) ondervragingen van het slachtoffer
in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte; b) ondervragingen van het slachtoffer
door of via personen die daarvoor professioneel zijn opgeleid; c) alle ondervragingen van het
slachtoffer door dezelfde personen, tenzij dit indruist tegen de goede
rechtsbedeling; d) alle ondervragingen van een slachtoffer
van seksueel geweld door een persoon van hetzelfde geslacht. 3.
Tijdens het strafproces worden een kwetsbaar
slachtoffer de volgende maatregelen aangeboden: a) maatregelen om oogcontact tussen het
slachtoffer en de verweerder te vermijden, onder meer tijdens het optreden als
getuige, door gebruik te maken van passende middelen, waaronder
communicatietechnologieën; b) maatregelen om ervoor te zorgen dat het
slachtoffer in de rechtszaal kan worden gehoord zonder daar aanwezig te zijn,
met name door middel van geschikte communicatietechnologieën; c) maatregelen om te voorkomen dat nodeloze
vragen over het privéleven van het slachtoffer worden gesteld, die geen verband
houden met het misdrijf; d) maatregelen om de zitting achter gesloten
deuren te laten plaatsvinden. Artikel 22
Recht op bescherming van
kinderen die slachtoffer zijn in de loop van de strafprocedure Wanneer het slachtoffer een kind is, zorgen de
lidstaten ervoor dat niet alleen de in artikel 21 bedoelde maatregelen
worden genomen, maar ook dat: a) tijdens het strafonderzoek alle
ondervragingen van het slachtoffer op video worden opgenomen en dat die video‑opnamen
overeenkomstig het nationale recht als bewijs in het strafproces mogen worden
gebruikt; b) de gerechtelijke autoriteiten met
het oog op het strafonderzoek en het strafproces een bijzondere
vertegenwoordiger van het slachtoffer aanwijzen, indien volgens het nationale
recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid het kind niet kunnen
vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het slachtoffer of indien
het kind niet begeleid is of van zijn familie is gescheiden. Artikel 23
Recht op bescherming van het
privéleven 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de gerechtelijke
autoriteiten tijdens het strafproces de nodige maatregelen kunnen treffen om
het privéleven en de fotografische afbeeldingen van het slachtoffer en zijn
familieleden te beschermen. 2.
De lidstaten moedigen de media aan zelfregulerende
maatregelen toe te passen met het oog op de bescherming van het privéleven, de
persoonlijke integriteit en de persoonsgegevens van slachtoffers. Hoofdstuk 6 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 24
Opleiding van
beroepsbeoefenaars 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de personeelsleden
van de politie, het openbaar ministerie en de gerechten algemene en
gespecialiseerde opleiding krijgen op een niveau dat aangepast is aan hun
contact met het slachtoffer om hen bewust te maken van de behoeften van het
slachtoffer en hen te leren hoe zij op een onpartijdige, respectvolle en
professionele manier met het slachtoffer kunnen omgaan. 2.
De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de
rechterlijke macht toegang hebben tot algemene en gespecialiseerde opleiding om
hen bewust te maken van de behoeften van het slachtoffer en hen te leren hoe
zij op een onpartijdige, respectvolle en professionele manier met het slachtoffer
kunnen omgaan. 3.
De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen
dat de personeelsleden van diensten voor slachtofferhulp en diensten voor
herstelrecht passende opleiding krijgen op een niveau dat aangepast is aan hun
contact met het slachtoffer en professionele normen in acht nemen waardoor
gegarandeerd wordt dat zij hun werkzaamheden op een onpartijdige, respectvolle
en professionele manier verrichten. 4.
Naar gelang van de taken van de beroepsbeoefenaar
en de aard en de intensiteit van zijn contact met het slachtoffer bestrijkt de
opleiding minimaal aspecten als de impact van een misdrijf op het slachtoffer,
de risico's van intimidatie, herhaalde en secundaire victimisatie, de manieren
om die risico's te vermijden, alsmede de beschikbaarheid en het belang van slachtofferhulp. Artikel 25
Samenwerking en coördinatie
van diensten 1.
De lidstaten werken samen om een doeltreffender
bescherming van de rechten en belangen van het slachtoffer in de strafprocedure
te bevorderen. Die samenwerking kan plaatsvinden in het kader van netwerken die
rechtstreeks aan het gerechtelijk apparaat zijn gekoppeld, of via verbanden
tussen diensten voor slachtofferhulp, onder meer via ondersteuning van Europese
netwerken op het gebied van slachtofferhulp. 2.
De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteiten die
met het slachtoffer werken of hem hulp bieden, samenwerken om hun maatregelen
ten aanzien van het slachtoffer te coördineren en de negatieve impact van het
misdrijf, de risico's van secundaire en herhaalde victimisatie en de belasting
van het slachtoffer die voortvloeit uit zijn contacten met de
rechtshandhavingsinstanties te beperken. Hoofdstuk 7 SLOTBEPALINGEN Artikel 26
Omzetting 1.
De lidstaten doen de nodige wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de datum
van vaststelling] aan deze richtlijn te voldoen. 2.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de
bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende
gebied vaststellen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die
bepalingen en deze richtlijn. 3.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen,
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. Artikel 27
Verstrekken van gegevens en
statistieken De lidstaten delen de Europese Commissie
uiterlijk [twee jaar na de datum van vaststelling] gegevens over de toepassing
van nationale procedures in verband met de slachtoffers van misdrijven mee. Artikel 28
Vervanging Kaderbesluit 2001/220/JBZ wordt vervangen
voor de lidstaten die aan de vaststelling van deze richtlijn deelnemen,
onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijnen voor
de omzetting in nationaal recht. Voor de lidstaten die aan de vaststelling van
deze richtlijn deelnemen, gelden verwijzingen naar het kaderbesluit als
verwijzingen naar deze richtlijn. Artikel 29
Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de dag
volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Artikel 30
Adressaten Deze richtlijn
is overeenkomstig de Verdragen gericht aan de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1; COM(2010) 171. [2] COM (2010) 623. [3] 2969e bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken van 23 oktober 2009, Raadsdocument 14936/09
(Presse 306). [4] Verslag over het EU‑burgerschap 2010 - Het
wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers, COM(2010) 603. [5] Resolutie van het Europees Parlement van
7 mei 2009 betreffende de ontwikkeling van een EU‑ruimte van
strafrechtspleging (INI/2009/202). [6] P_TA(2009)0098. [7] PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1. [8] PB L […]. [9] PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3. [10] PB L 330 van 9.12.2008, blz. 21-23. [11] Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van
mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van
Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad. [12] Voorstel voor een richtlijn ter bestrijding van seksueel
misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en tot
intrekking van Kaderbesluit 2004/68/JBZ. [13] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de
Regio's, Een EU‑agenda voor de rechten van het kind, COM(2011) 60
definitief van 15.2.2011. [14] Richtlijn 2004/80/EG van de Raad van
29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van
misdrijven (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 15). [15] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de
Regio's, Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010‑2015,
COM(2010) 491 definitief. [16] Kaderbesluit 2002/475/JBZ van 13 juni 2002
inzake terrorismebestrijding, gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ van
28 november 2008 (PB L 330 van 9.12.2008,
blz. 21). [17] Hess
Burkhard, Feasibility Study:
The European Protection Order and the European Law of Civil Procedure,
weldra te vinden op: http://ec.europa.eu/justice/index_en.htm [18] APAV/Victim
Support Europe, project Victims in Europe, 2009 (hierna „het APAV‑verslag”
genoemd). [19] Zie bv. het APAV‑verslag, De tenuitvoerlegging van
het EU‑kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de
strafprocedure in de lidstaten van de Europese Unie, Lissabon 2009. Bulgaars
Centrum voor de studie van de democratie, project ONE: de wetgeving van de
lidstaten, het nationaal beleid, de nationale praktijken en benadering in
verband met de slachtoffers van misdrijven, Sofia 2009. [20] PB C […] van […], blz. […]. [21] PB C […] van […], blz. […]. [22] PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60. [23] De definitieve formulering van deze overweging van de
richtlijn zal afhangen van de definitieve positie van het Verenigd Koninkrijk
en Ierland, overeenkomstig de bepalingen van Protocol (Nr. 21).