52011PC0126

/* COM/2011/0126 def. - CNS 2011/0059 */ Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 16.3.2011

COM(2011) 126 definitief

2011/0059 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels

{COM(2011) 125 definitief}{COM(2011) 127 definitief}{SEC(2011) 327 definitief}{SEC(2011) 328 definitief}

TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1. Algemene context

Artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt in lid 1 dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels worden geëerbiedigd. Lid 4 van dat artikel bepaalt dat de Unie de toegang tot de rechter vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. Artikel 81 van dat Verdrag noemt uitdrukkelijk maatregelen die „de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken en de tenuitvoerlegging daarvan” beogen, alsook „de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen”. Op grond hiervan zijn al verschillende instrumenten aangenomen, met name Verordening (EG) nr. 2201/2203 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, maar de huwelijksvermogensstelsels zijn niet in het toepassingsgebied daarvan opgenomen.

De aanneming van een Europees instrument op het gebied van huwelijksvermogensstelsels was reeds een prioriteit in het actieplan van Wenen van 1998. Het ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[1], dat door de Raad op 30 november 2000 werd aangenomen, voorzag in het opstellen van een instrument inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van „huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van scheiding van niet-gehuwde paren”. In het door de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 aangenomen Haags programma[2], dat de tenuitvoerlegging van dit programma van wederzijdse erkenning van 2000 als eerste prioriteit stelde, en in het actieplan van de Raad en de Commissie tot uitvoering daarvan, werd de Commissie verzocht een groenboek in te dienen over „het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensregime, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning”, en werd benadrukt dat er tegen 2011 een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

In het programma van Stockholm, dat op 11 december 2009 door de Europese Raad is aangenomen, is ook vermeld dat de wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot kwesties in verband met het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren.

In het „Verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”[3], dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, heeft de Commissie bevestigd dat de onzekerheid over de eigendomsrechten van internationale paren een van de belangrijkste struikelblokken vormt voor de EU-burgers wanneer zij in het dagelijkse leven de door de EU verleende rechten buiten hun landsgrenzen uitoefenen. Daarom heeft zij daarin aangekondigd dat zij, om deze problemen te verhelpen, in 2011 een voorstel zal aannemen voor een wetgevingsinstrument waardoor internationale paren (echtparen of geregistreerde partners) gemakkelijker kunnen weten welke rechtbanken bevoegd zijn en welk recht van toepassing is op hun eigendomsrechten.

1.2. Motivering en doel van het voorstel

Door de toenemende mobiliteit van personen in een ruimte zonder binnengrenzen stijgt het aantal duurzame relaties tussen onderdanen uit verschillende lidstaten en neemt ook het aantal paren toe die in een lidstaat wonen waarvan zij geen onderdaan zijn. Vaak verwerven zij goederen die op het grondgebied van meerdere landen van de Unie gelegen zijn. Uit een studie die in 2003 door het consortium Asser-UCL[4] is verricht, blijkt dat het fenomeen van de grensoverschrijdende paren in de Unie toeneemt en dat deze paren zowel in het dagelijkse beheer van hun goederen als bij de verdeling daarvan (ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de echtgenoten of partners) met praktische en juridische problemen worden geconfronteerd. Die problemen worden vaak veroorzaakt door het feit dat de regels die op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk toepasselijk zijn, aanzienlijk uiteenlopen, zowel materieelrechtelijke regels als regels van internationaal privaatrecht.

Omdat het huwelijk en het geregistreerde partnerschap eigen kenmerken en verschillende rechtsgevolgen hebben, dient de Commissie twee afzonderlijke voorstellen voor een verordening in: één betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, en een tweede betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

Dit voorstel wil ervoor zorgen dat er in de Europese Unie een duidelijk rechtskader komt op grond waarvan kan worden bepaald welk gerecht bevoegd is en welk recht op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk is. Het beoogt tevens de uitwisseling van beslissingen en akten tussen de lidstaten te vergemakkelijken.

2. RESULTAAT VAN DE RAADPLEGINGEN – EFFECTBEOORDELING

De aanneming van dit voorstel werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van de lidstaten, de andere instellingen en het publiek. Na de in 2003 verrichte studie presenteerde de Commissie op 17 juli 2006 een groenboek over de collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning[5], dat het startsein gaf voor een brede raadpleging op dit gebied. Ter voorbereiding van dit voorstel richtte de Commissie een deskundigengroep (PRM/III genoemd) op. Die groep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende betrokken beroepsgroepen uit de verschillende Europese rechtsculturen, en kwam tussen 2008 en 2010 vijfmaal bijeen. Op 28 september 2009 organiseerde de Commissie voorts een openbare hoorzitting, met een honderdtal deelnemers. Uit de uitwisselingen met die deelnemers bleek dat er behoefte bestaat aan een instrument van de Unie op het gebied van de huwelijksvermogensstelsels, dat met name de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen bestrijkt. Op 23 maart 2010 vond een vergadering met de nationale deskundigen plaats, waarop de grote lijnen werden besproken van het voorstel dat in voorbereiding was.

Ten slotte verrichtte de Commissie een gezamenlijke effectbeoordeling voor het voorstel voor een verordening op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en voor het voorstel voor een verordening op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Die effectbeoordeling is bij dit voorstel gevoegd.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

3.1. Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat aan de Raad de bevoegdheid toekent om, na raadpleging van het Europees Parlement, op het gebied van het familierecht maatregelen met grensoverschrijdende gevolgen vast te stellen.

Het huwelijksvermogensrecht is een afgeleide van de familiebanden die tussen de betrokken personen bestaan. Het huwelijksvermogensstelsel betreft weliswaar de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten onderling en tussen de echtgenoten en derden, maar hangt zo nauw samen met het huwelijk dat het moet worden beschouwd als een onderdeel van het familierecht. Het huwelijksvermogensstelsel bestaat slechts ten gevolge van het huwelijk en verdwijnt met de ontbinding ervan (door het overlijden van een van de echtgenoten of door de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed van het echtpaar).

Het voorstel heeft als doel een volledig stel regels van internationaal privaatrecht vast te stellen die toepasselijk zijn op de huwelijksvermogensstelsels. Het voorstel betreft dus de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. De regels in het voorstel betreffen enkel situaties met een grensoverschrijdende dimensie.

3.2. Subsidiariteitsbeginsel

De doelstellingen van het voorstel kunnen slechts worden bereikt door middel van gemeenschappelijke regels inzake huwelijksvermogensstelsels, die identiek moeten zijn om de burgers rechtszekerheid en voorspelbaarheid te garanderen. Een eenzijdig optreden van de lidstaten zou derhalve in strijd zijn met deze doelstelling. In verband met deze materie bestaan er twee internationale verdragen van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht, namelijk het Verdrag van 17 juli 1905 betreffende de wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de rechten en verplichtingen der echtgenoten in hun persoonlijke betrekkingen en ten opzichte van hun goederen en het Verdrag van 14 maart 1978 inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, maar deze verdragen zijn slechts door drie lidstaten geratificeerd en bieden niet de oplossingen die de omvang van de problemen vereist, wat zowel uit de effectbeoordeling als uit de openbare raadpleging blijkt. Gelet op de aard en de omvang van de problemen die de burgers ondervinden, kunnen de doelstellingen alleen door de Unie worden verwezenlijkt.

3.3. Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel eerbiedigt het evenredigheidsbeginsel aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Het voorstel harmoniseert niet het huwelijksvermogensrecht van de lidstaten. Het doet evenmin afbreuk aan de belastingregeling van de lidstaten bij de vereffening van huwelijksvermogens. Aan dit voorstel zijn naar verwachting geen financiële of administratieve lasten verbonden voor de burgers en slechts een zeer beperkte extra last voor de betrokken nationale autoriteiten.

3.4. Effect op de grondrechten

Overeenkomstig de strategie van de Unie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[6] heeft de Commissie gecontroleerd of het voorstel de in het Handvest opgenomen rechten eerbiedigt.

Het doet geen afbreuk aan het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, of aan het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, die respectievelijk zijn opgenomen in de artikelen 7 en 9 van het Handvest.

Het eigendomsrecht, dat in artikel 17 van het Handvest is neergelegd, wordt versterkt. Als voorspelbaar is welk recht toepasselijk is op alle goederen van het paar, zullen de echtgenoten hun eigendomsrecht doeltreffender kunnen uitoefenen.

De Commissie heeft ook gecontroleerd of artikel 21, dat iedere discriminatie verbiedt, geëerbiedigd is.

Ten slotte verlenen de voorgestelde bepalingen burgers, en met name echtparen, een betere toegang tot de rechter in de Unie. Zij vergemakkelijken de tenuitvoerlegging van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht garandeert. Door de vaststelling van objectieve criteria om te bepalen welk gerecht bevoegd is, worden parallelle procedures alsook een rush naar de rechter door de meest actieve partij voorkomen.

3.5. Keuze van het instrument

De behoefte aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid vereist duidelijke en eenvormige regels en daarom is een verordening noodzakelijk. De voorgestelde regels inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de uitwisseling van beslissingen zijn gedetailleerd en ondubbelzinnig en behoeven geen omzetting in nationaal recht. De doelstellingen van rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid zouden in gevaar komen, mochten de lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge bij de tenuitvoerlegging van de regels.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING, VEREENVOUDIGING EN SAMENHANG MET ANDERE BELEIDSGEBIEDEN VAN DE UNIE

4.1. Gevolgen voor de begroting

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.2. Vereenvoudiging

De harmonisatie van de bevoegdheidsregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat het mogelijk wordt op grond van gedeelde regels te bepalen welk gerecht bevoegd is voor een geschil over een huwelijksvermogensstelsel. Door de uitbreiding van de bevoegdheid van de gerechten waarbij op grond van de bestaande of de toekomstige instrumenten van de Unie reeds een echtscheidingsprocedure, een procedure van scheiding van tafel en bed, een procedure tot nietigverklaring van het huwelijk of een erfrechtprocedure aanhangig is, tot de daarmee verband houdende procedures inzake het huwelijksvermogensstelsel, zal eenzelfde gerecht alle aspecten van de situatie van een burger kunnen behandelen.

De harmonisatie van de collisieregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, aangezien de burgers zullen kunnen bepalen welk recht toepasselijk is aan de hand van één enkel stel regels dat de bestaande nationale collisieregels van de lidstaten vervangt.

Ten slotte zullen de voorgestelde regels inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissingen de uitwisseling tussen de lidstaten vergemakkelijken.

4.3. Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de Commissie neemt om de belemmeringen weg te nemen waarmee de burgers van de Unie worden geconfronteerd wanneer zij in hun dagelijkse leven de rechten uitoefenen die de EU hun verleent, zoals besproken in het bovengenoemde verslag over het EU-burgerschap 2010.

5. TOELICHTING PER ARTIKEL

5.1. Hoofdstuk I: toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Het begrip „huwelijksvermogensstelsel” moet autonoom worden uitgelegd en omvat zowel de aspecten die verband houden met het dagelijkse beheer van de goederen van de echtgenoten (hun huwelijksvermogen), als die welke verband houden met de vereffening van dat vermogen ten gevolge van de scheiding van het echtpaar of het overlijden van een van de echtgenoten.

Bij de bepaling van de domeinen die door het toekomstige instrument worden bestreken, leek het beter om een uitputtende lijst op te stellen van de onderwerpen die van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten zijn. Onderwerpen die reeds zijn geregeld in bestaande verordeningen van de Unie, zoals de onderhoudsverplichting[7], met name tussen echtgenoten, alsmede de geldigheid en de gevolgen van schenkingen[8], zijn eveneens van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten.

De verordening doet geen afbreuk aan de aard van de zakelijke rechten op een goed, de kwalificatie van goederen en rechten en de bepaling van de prerogatieven van de houder van die rechten.

De publiciteitsvoorschriften voor zakelijke rechten, met name de werking van het vastgoedregister en de gevolgen van een inschrijving of het ontbreken van een inschrijving daarin, zijn eveneens uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening.

Artikel 2

Ten behoeve van de samenhang zijn bepaalde definities van begrippen in deze verordening dezelfde als die in andere instrumenten van de Unie die momenteel van toepassing of in onderhandeling zijn. Zo kunnen deze begrippen beter worden begrepen en ten uitvoer worden gelegd.

De voorgestelde definitie van het begrip „gerecht” is zodanig opgesteld dat zij ook de instanties en personen omvat die bij delegatie of aanwijzing door een gerecht hun taken vervullen. Zo kunnen de akten van deze instanties met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gegeven, met gerechtelijke beslissingen worden gelijkgesteld.

5.2. Hoofdstuk II: bevoegdheid

Gerechtelijke procedures inzake huwelijksvermogenstelsels hebben vaak betrekking op de vereffening ten gevolge van de beëindiging van het samenleven door het overlijden van een van de echtgenoten of de scheiding van de echtgenoten.

Deze verordening heeft als doel de burgers in staat te stellen verschillende met elkaar verband houdende procedures door de gerechten van eenzelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe zorgt de verordening voor concordantie tussen de regels aan de hand waarvan wordt bepaald welke rechtbanken bevoegd zijn om kennis te nemen van de vermogensrechtelijke aspecten van verbintenissen, en de reeds bestaande of voorgestelde regels in de andere Europese instrumenten.

Artikel 3

Opdat het geadieerde gerecht in geval van overlijden van een van de echtgenoten zowel de erfopvolging van deze vooroverleden echtgenoot als de vereffening van het huwelijksvermogen kan behandelen, bepaalt dit artikel dat het gerecht dat volgens de regels van de voorgestelde verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, bevoegd is voor de erfopvolging en de testamenten, die bevoegdheid uitgebreid ziet tot de behandeling van de vereffening van het huwelijksvermogen als gevolg van het openvallen van de nalatenschap (erfopvolging of testament).

Artikel 4

Op dezelfde manier ziet het gerecht dat volgens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2201/2003 bevoegd is voor de behandeling van de echtscheiding, de nietigverklaring van het huwelijk of de scheiding van tafel en bed, zijn bevoegdheid uitgebreid tot de vereffening van het huwelijksvermogen als gevolg van de scheidingsprocedure en tot andere vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel die met deze procedure verband houden.

Artikel 5

Dit artikel voorziet daarnaast in eigen bevoegdheidsregels, die moet worden toegepast wanneer er geen sprake is van een erfopvolgings- of scheidingsprocedure (bijvoorbeeld wanneer het huwelijksvermogensstelsel op initiatief van de echtgenoten wordt gewijzigd). Op basis van een hiërarchisch gestructureerde lijst aanknopingspunten kan worden bepaald van welke lidstaat de gerechten bevoegd zijn om deze procedures inzake het huwelijksvermogensstelsel te behandelen.

De voorgestelde criteria zijn met name de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten, de laatste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats als er nog een van de echtgenoten verblijft, of de gewone verblijfplaats van de verweerder. Het gaat om zeer gangbare criteria die vaak samenvallen met de locatie van de goederen van de echtgenoten.

Artikel 6

Wanneer er op grond van de vorige artikelen geen enkel gerecht bevoegd is, kan op grond van dit artikel worden bepaald van welke lidstaat de gerechten subsidiair bevoegd zijn. Dankzij deze regel is de toegang tot de rechter gegarandeerd voor de echtgenoten en voor derden, wanneer een goed of goederen van een van de echtgenoten of van de beide echtgenoten op het grondgebied van een lidstaat gelegen is of zijn of wanneer de echtgenoten allebei de nationaliteit van die lidstaat hebben.

5.3. Hoofdstuk III: toepasselijk recht

Artikel 15

In de verordening is gekozen voor een eenheidsstelsel: alle goederen van de echtgenoten zijn onderworpen aan één enkel recht, namelijk het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht.

De onroerende goederen nemen in het vermogen van echtparen een bijzondere plaats in. Een van de mogelijkheden is dus de onderwerping van de onroerende goederen aan het recht van de staat waar zij gelegen zijn ( lex rei sitae ), waardoor een zekere versnippering van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht mogelijk zou worden. Deze oplossing lijkt echter aanleiding geven tot problemen, namelijk op het ogenblik van de vereffening van het huwelijksvermogen. Er zou zich immers een niet zeer wenselijke breuk in de eenheid van het huwelijksvermogen voordoen (terwijl het passief wel een eenheid blijft) en er zouden op de verschillende goederen van de echtgenoten verschillende wetgevingen worden toegepast. Daarom is in de verordening bepaald dat het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, of dat nu door de echtgenoten gekozen is of bij gebreke van keuze op grond van de andere bepalingen is bepaald, van toepassing zal zijn op alle roerende en onroerende goederen van de echtgenoten, ongeacht waar die goederen zich bevinden.

Artikel 16

Bij de raadplegingen bleek er een ruime consensus te bestaan om de partijen bij het bepalen van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht een zekere mate van vrijheid toe te kennen. De aan de echtgenoten geboden mogelijkheid om dat recht te kiezen, moet bepaalde beperkingen kennen, teneinde te voorkomen dat er gekozen wordt voor een recht dat weinig verband houdt met de realiteit of de ontwikkeling in de situatie van het echtpaar. Het recht van de gewone verblijfplaats of van de nationaliteit van een van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten moet een mogelijke keuze zijn.

Artikel 17

In de meeste lidstaten maakt de meerderheid van de echtparen geen uitdrukkelijke keuze van het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht. Daarom is het belangrijk dat er wordt voorzien in bepalingen die voor alle lidstaten dezelfde zijn en op grond waarvan kan worden bepaald welk recht op deze situaties toepasselijk is. Met een hiërarchische lijst objectieve aanknopingspunten kan worden bepaald welk recht moet worden toegepast, wat zowel voor de echtgenoten als voor derden voorspelheid garandeert. Deze criteria verzoenen de realiteit van het leven als echtpaar, namelijk de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats, met het feit dat gemakkelijk moet kunnen worden bepaald welk recht toepasselijk is op hun huwelijksvermogensstelsel.

Artikel 18

Het is voor de echtgenoten niet alleen op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk mogelijk te kiezen welk recht toepasselijk is (artikel 16); op grond van dit artikel is die keuze ook mogelijk in de loop van hun leven als echtpaar. Ook de echtgenoten die op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk een toepasselijk recht hebben gekozen, kunnen daarna besluiten daarin verandering te brengen door een ander recht te kiezen.

Alleen de vrijwillige wijziging van het op de echtgenoten toepasselijke recht is mogelijk. De verordening voorziet niet in een automatische wijziging van het toepasselijke recht, zonder uitdrukkelijke wilsuiting van de partijen daartoe of zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn. Op die manier wordt elke bron van rechtsonzekerheid weggenomen.

Om te voorkomen dat de wijziging van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht voor de echtgenoten niet–gewenste gevolgen heeft, mag deze wijziging slechts gevolgen hebben voor de toekomst, tenzij de echtgenoten uitdrukkelijk ervoor kiezen om aan deze wijziging terugwerkende kracht te geven.

De bescherming van de rechten van derden tegen een eventuele wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van het echtpaar die afbreuk doet aan hun belangen, is gewaarborgd. De verordening bepaalt dat de gevolgen van de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel beperkt blijven tot de partijen en geen afbreuk doen aan de rechten van derden.

Artikelen 19-20

Deze bepalingen voorzien in regels met betrekking tot de vormvoorwaarden van de keuze van het toepasselijke recht en de vorm van het huwelijkscontract. Zij hebben tevens als doel bij te dragen tot de bescherming van kwetsbare groepen; bij een paar gaat het vaak om de echtgenote.

Artikel 22

Teneinde rekening te houden met de nationale regels, met name die in verband met de bescherming van de gezinswoning, maakt deze bepaling het voor een staat mogelijk om het buitenlandse recht niet toe te passen en in plaats daarvan het nationale recht toe te passen. Ter bescherming van de gezinswoning kan een lidstaat op het grondgebied waarvan die woning gelegen is, zijn eigen regels in verband met de bescherming van de gezinswoning toepassen. Bij wijze van uitzondering kan die staat zijn eigen recht toepassen op alle personen die op zijn grondgebied wonen, bij „voorrang” boven de bepalingen van het recht dat normaal gezien toepasselijk is of van het recht van het huwelijkscontract dat die persoon in een andere lidstaat heeft gesloten.

5.4. Hoofdstuk IV: erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

Het voorstel voorziet in de vrije uitwisseling van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen in verband met huwelijksvermogensstelsels. Op die manier wordt wederzijdse erkenning tot stand gebracht, op basis van het wederzijdse vertrouwen dat het resultaat is van de integratie van de lidstaten binnen de Europese Unie.

Die vrije uitwisseling wordt concreet gemaakt met een eenvormige procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen uit een andere lidstaat. Deze procedure vervangt de nationale procedures die thans gelden in de verschillende lidstaten. De gronden om een beslissing niet te erkennen of de tenuitvoerlegging te weigeren, zijn ook op Europees niveau geharmoniseerd en zijn tot het strikte minimum beperkt. Zij vervangen de uiteenlopende en vaak veel strengere gronden die thans op nationaal niveau bestaan.

Beslissingen

De regels die voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden voorgesteld, zijn afgestemd op de regels die voor de erfopvolging zijn voorgesteld. Zij omvatten ook een verwijzing naar de bestaande exequaturprocedure in burgerlijke en handelszaken. Op grond daarvan wordt elke beslissing van een lidstaat zonder een bijzondere procedure erkend in de andere lidstaten. Om tot tenuitvoerlegging te kunnen overgaan, moet de eiser in de lidstaat van tenuitvoerlegging een eenvormige procedure volgen om een verklaring van uitvoerbaarheid te verkrijgen. De procedure is eenzijdig en is in de eerste fase beperkt tot een controle van de stukken. Pas wanneer de verweerder zich verzet, zal de rechter in een latere fase de mogelijke gronden tot weigering onderzoeken. Deze gronden tot weigering zorgen voor een afdoende bescherming van de rechten van de verweerders.

Deze regels vormen een grote vooruitgang op dit gebied ten opzichte van de huidige situatie. Vandaag worden de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen immers geregeld door het nationale recht van de lidstaten of bilaterale akkoorden die tussen bepaalde lidstaten zijn gesloten. De te volgen procedures, alsook de stukken die moeten worden overgelegd om de verklaring van uitvoerbaarheid te verkrijgen en de gronden waarop buitenlandse beslissingen kunnen worden geweigerd, verschillen van lidstaat tot lidstaat.

Zoals gezegd vormt deze verordening een eerste maatregel op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en betreft zij het familierecht (zie punt 3.1). Gelet op deze specifieke context is de vrije uitwisseling van beslissingen onderworpen aan de exequaturprocedure zoals die vandaag bestaat in de thans geldende verordening Brussel I[9].

In navolging van andere domeinen kan in een latere fase de afschaffing van de tussenprocedures (exequatur) worden overwogen, na een evaluatie van de regels in deze verordening en de ontwikkeling van de justitiële samenwerking inzake huwelijksvermogensstelsels en samenhangende domeinen, met name de verordening Brussel II bis[10].

De akten die uitgaan van de instanties die bij delegatie of aanwijzing hun taken vervullen, overeenkomstig de definitie van het begrip „gerecht” in artikel 2 van deze verordening, worden gelijkgesteld met beslissingen en vallen dus onder de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

Authentieke akten

Gelet op het praktische belang van authentieke akten op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en ten behoeve van de samenhang van deze verordening met de andere instrumenten van de Unie, moet deze verordening ervoor zorgen dat ook deze met het oog op vrije uitwisseling worden erkend.

De erkenning van authentieke akten betekent dat zij dezelfde bewijskracht hebben wat betreft de inhoud van de geregistreerde akte en de daarin vermelde feiten, dat voor hen hetzelfde vermoeden van authenticiteit geldt en dat zij hetzelfde uitvoerbare karakter hebben als in hun land van herkomst.

5.5. Hoofdstuk V: werking jegens derden

Deze bepalingen zijn opgesteld om enerzijds de echtgenoten rechtszekerheid te bieden en anderzijds derden te beschermen tegen een regel die zij niet konden kennen of voorzien. De lidstaten wordt de vrijheid gelaten om voor rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en een derde die op hun grondgebied verblijft, te bepalen dat een echtgenoot zich alleen op de regels van zijn huwelijksvermogensstelsel kan beroepen als dat gepubliceerd is of als de derde die regels kende of had moeten kennen.

2011/0059 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement[11],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[12],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[13],

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Om een dergelijke ruimte geleidelijk tot stand te brengen, moet de Unie maatregelen nemen in verband met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen.

(2) Op zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel goedgekeurd dat de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken binnen de Unie vormt, en de Raad en de Commissie gevraagd een programma van maatregelen aan te nemen ter uitvoering van dit beginsel.

(3) Op 30 november 2000 heeft de Raad het ontwerp-programma aangenomen van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[14]. In dat programma wordt verklaard dat de maatregelen voor de harmonisatie van de collisieregels de wederzijdse erkenning van beslissingen helpen bevorderen. Het voorziet ook in het opstellen van een of meer instrumenten voor wederzijdse erkenning op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van niet-gehuwde paren.

(4) Op zijn bijeenkomst van 4 en 5 november 2004 in Brussel heeft de Europese Raad een nieuw programma aangenomen, met als titel „Het Haags Programma - Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie”[15]. In dat programma heeft de Raad de Commissie gevraagd een groenboek in te dienen over het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensregime, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning. Er wordt in beklemtoond dat er tegen 2011 een instrument op dit gebied moet worden aangenomen.

(5) Op 17 juli 2006 heeft de Commissie een groenboek[16] aangenomen over collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning. Dit groenboek gaf het startsein voor een brede raadpleging over de problemen waarmee paren te maken krijgen bij de vereffening van het huwelijksvermogen in een Europese context, en over de rechtsmiddelen om die problemen te verhelpen.

(6) Ook in het programma van Stockholm van december 2009, waarin de prioriteiten op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid voor de jaren 2010 tot 2014 zijn vastgesteld[17], wordt verklaard dat de wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren.

(7) In het „verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”[18], dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, heeft de Commissie de aanneming aangekondigd van een voorstel voor een wetgevingsinstrument om de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen weg te nemen, met name de problemen die paren ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun goederen.

(8) Om de echtparen in verband met hun goederen rechtszekerheid en een zekere mate van voorspelbaarheid te bieden, is het wenselijk alle regels die van toepassing zijn op de huwelijksvermogensstelsels, in een enkel instrument op te nemen.

(9) Om de doelstellingen te bereiken, brengt deze verordening de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten, alsook de bepalingen inzake de tegenwerpelijkbaarheid van huwelijksvermogensstelsels aan derden samen in een enkel instrument.

(10) Deze verordening regelt vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel. Zij betreft niet het begrip „huwelijk”, dat gedefinieerd wordt in het nationale recht van de lidstaten.

(11) Het toepassingsgebied van deze verordening moet alle civiele aspecten van de huwelijksvermogensstelsels bestrijken, gaande van het dagelijkse beheer van de goederen van de echtgenoten (hun huwelijksvermogen) tot de vereffening van dat vermogen ten gevolge van de scheiding van het echtpaar of het overlijden van een van de echtgenoten.

(12) Omdat de onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten zijn geregeld in Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen[19], moeten deze van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, net als alle vraagstukken in verband met de geldigheid en de gevolgen van schenkingen, die zijn geregeld in Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)[20].

(13) Vraagstukken in verband met de aard van de zakelijke rechten die in het nationale recht van de lidstaten kunnen bestaan, bijvoorbeeld betreffende de daaraan verbonden publiciteitsvoorschriften, moeten ook van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, net zoals zij zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. …/… [ van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring ][21]. Zo kunnen de gerechten van de lidstaat waar een goed van een of van de beide echtgenoten gelegen is, zakenrechtelijke maatregelen nemen, met name de registratie van de overdracht van dat goed in het vastgoedregister, wanneer het recht van die lidstaat daarin voorziet.

(14) Om rekening te houden met de toenemende mobiliteit van echtparen in de loop van hun huwelijksleven en een goede rechtsbedeling te bevorderen, bepalen de bevoegdheidsregels in deze verordening dat vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel, waaronder de vereffening van het huwelijksvermogen, die aan de orde komen in het kader van een echtscheidingsprocedure, een procedure van scheiding van tafel en bed of een procedure tot nietigverklaring van het huwelijk, zullen worden behandeld door de gerechten van de lidstaat die volgens Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000[22] bevoegd zijn voor de echtscheidingsprocedure, de procedure van scheiding van tafel en bed of de procedure tot nietigverklaring van het huwelijk.

(15) Om dezelfde redenen moeten vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel die rijzen naar aanleiding van het overlijden van een van de echtgenoten, worden behandeld door het gerecht dat volgens Verordening (EU) nr. …/… [ van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring ] bevoegd is voor de erfopvolging van die echtgenoot.

(16) Wanneer vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel niet aan de orde komen in het kader van een echtscheidingsprocedure, een procedure van scheiding van tafel en bed of een procedure tot nietigverklaring van het huwelijk, en evenmin naar aanleiding van het overlijden van een van de echtgenoten, kunnen de echtgenoten besluiten deze voor te leggen aan de gerechten van de lidstaat waarvan zij het recht hebben gekozen als het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht. Dit besluit neemt de vorm aan van een akkoord tussen hen en kan te allen tijde en zelfs in de loop van de procedure worden gesloten.

(17) Teneinde te voorkomen dat er zich gevallen van rechtsweigering voordoen, moet deze verordening ook buiten de gevallen van scheiding van het echtpaar of overlijden van een van de echtgenoten de mogelijkheid bieden dat de gerechten van een lidstaat territoriaal bevoegd blijven voor vorderingen in verband met het huwelijksvermogensstelsel, en met name voorzien in een forum necessitatis (noodbevoegdheid).

(18) Met het oog op een goede rechtsbedeling moet worden voorkomen dat in de lidstaten beslissingen worden gegeven die onderling onverenigbaar zijn. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die geënt zijn op Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[23].

(19) Om het de echtgenoten gemakkelijker te maken hun goederen te beheren, biedt deze verordening hun de mogelijkheid om uit de rechtsstelsels waarmee zij een nauwe band hebben op grond van hun verblijfplaats of de nationaliteit van een van hen, het recht te kiezen dat toepasselijk is op hun huwelijksvermogensstelsel, ongeacht de aard of de locatie van de goederen. Deze keuze kan te allen tijde worden gemaakt, zowel op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk als in de loop van het huwelijk.

(20) Het recht dat door de echtgenoten is gekozen om de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk te regelen, of, bij gebreke van een rechtskeuze, het op grond van aanknopingspunten aangewezen recht moet worden toegepast, ook al is het niet het recht van een lidstaat. Om het voor de gerechten van een lidstaat gemakkelijker te maken het recht van een andere lidstaat toe te passen, kan het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat is opgericht bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001[24], de gerechten informatie verstrekken over de inhoud van het buitenlandse recht.

(21) Om te voldoen aan de eisen van voorspelbaarheid en rechtszekerheid en tegelijkertijd rekening te houden met de levensrealiteit van het echtpaar, stelt deze verordening, voor het geval dat er geen rechtskeuze is gemaakt, geharmoniseerde collisieregels voor op basis van een hiërarchische lijst van aanknopingspunten, aan de hand waarvan het recht kan worden bepaald dat toepasselijk is op het geheel van de goederen van de echtgenoten. Zo moet de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten na het huwelijk het eerste criterium vormen, vóór het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk. Als voor geen enkel van deze criteria de voorwaarden zijn vervuld, of bij gebreke van een eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats in het geval de echtgenoten op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk een gemeenschappelijke dubbele nationaliteit hebben, moet het recht van de staat waarmee de echtgenoten samen de nauwste banden hebben, als derde aanknopingspunt worden gebruikt. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, zoals de plaats waar het huwelijk is gesloten, aangezien deze nauwe banden moeten worden beoordeeld op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk.

(22) Wanneer het toepasselijke recht wordt bepaald op grond van het begrip „nationaliteit”, moet rekening worden gehouden met het feit dat bepaalde staten waarvan het rechtsstelsel op de common law is gebaseerd, het begrip „domicilie” als aanknopingspunt gebruiken en niet het begrip „nationaliteit”.

(23) Om de rechtszekerheid van verrichtingen te garanderen en te voorkomen dat het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht wijzigt zonder dat de echtgenoten daarvan op de hoogte worden gebracht, is geen enkele wijziging van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht mogelijk zonder uitdrukkelijke wilsuiting van de partijen in die zin. Deze wijziging waartoe de echtgenoten besluiten, kan geen terugwerkende kracht hebben, tenzij de echtgenoten uitdrukkelijk anders hebben bepaald. In geen geval kan de wijziging afbreuk doen aan de rechten van derden en aan de geldigheid van eerder verleden akten.

(24) Gelet op het belang van de keuze van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, moet de verordening bepaalde garanties invoeren om ervoor te zorgen dat de echtgenoten of toekomstige echtgenoten zich bewust zijn van de gevolgen van hun keuze. De keuze zal moeten worden gedaan in de vorm die voor het huwelijkscontract is voorgeschreven door het gekozen recht of door het recht van de staat waar de akte wordt verleden, en minstens in een schriftelijk document, dat door de beide echtgenoten is gedateerd en ondertekend. De eventuele aanvullende vormvereisten in verband met de geldigheid, de publiciteit of de registratie die voor dergelijke contracten worden opgelegd door het gekozen recht of door het recht van de staat waar de akte wordt verleden, moeten worden nageleefd.

(25) Met het oog op het algemeen belang moeten de gerechten van de lidstaten in uitzonderlijke omstandigheden de mogelijkheid hebben om het buitenlandse recht niet toe te passen wanneer dat in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter. Niettemin mogen de gerechten de exceptie van openbare orde niet aanvoeren om het recht van een andere staat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking te erkennen of ten uitvoer te leggen, wanneer het aanvoeren van de exceptie van openbare orde in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 21 dat iedere discriminatie verbiedt.

(26) Aangezien er staten zijn waar twee of meer rechtsstelsels of gehelen van rechtsregels betreffende de in deze verordening geregelde materie naast elkaar bestaan, moet worden bepaald in welke mate de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn in de verschillende territoriale eenheden van deze staten.

(27) Aangezien een van de doelstellingen van deze verordening de wederzijdse erkenning van de in de lidstaten gegeven beslissingen is, moet deze verordening regels bevatten betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, die geënt zijn op Verordening (EG) nr. 44/2001 en die waar nodig aangepast zijn aan de specifieke vereisten van de in deze verordening geregelde materie.

(28) Teneinde rekening te houden met de verschillende wijzen waarop vraagstukken in verband met huwelijksvermogensstelsels in de lidstaten worden geregeld, moet deze verordening de erkenning en tenuitvoerlegging van authentieke akten waarborgen. Met het oog op erkenning kunnen de authentieke akten echter niet met gerechtelijke beslissingen worden gelijkgesteld. De erkenning van authentieke akten betekent dat zij qua inhoud dezelfde bewijskracht en dezelfde gevolgen hebben als in hun lidstaat van oorsprong, en dat er ten aanzien van deze akten een weerlegbaar vermoeden van geldigheid bestaat.

(29) De rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en een derde vallen weliswaar onder het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, maar de voorwaarden voor tegenwerpelijkbaarheid van dit recht moeten wel kunnen worden ingepast in het recht van de lidstaat waar zich de gewone verblijfplaats van de echtgenoot of de derde bevindt, teneinde te garanderen dat die laatste wordt beschermd. Het recht van deze lidstaat kan bepalen dat de echtgenoot het op zijn huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht alleen aan de derde kan tegenwerpen als de registratie- of publicititeitsvoorwaarden van deze lidstaat zijn nageleefd, tenzij de derde het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht kende of moest kennen.

(30) De door de lidstaten aangegane internationale verplichtingen vereisen dat deze verordening de internationale verdragen waarbij één of meer lidstaten partij zijn op het ogenblik dat deze verordening wordt vastgesteld, onverlet laat. De coherentie met de algemene doelstellingen van deze verordening vereist evenwel dat deze verordening tussen de lidstaten voorrang heeft boven de verdragen.

(31) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten het vrije verkeer van personen in de Europese Unie, de mogelijkheid voor echtgenoten om zowel tijdens hun samenleven als op het ogenblik van de vereffening van hun goederen hun vermogensrechtelijke betrekkingen onderling en tegenover derden te organiseren, alsook een grotere voorspelbaarheid en rechtszekerheid, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Europese Unie kunnen worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(32) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 7, 9, 17, 21 en 47 betreffende de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, het eigendomsrecht, het discriminatieverbod en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Deze verordening moet door de gerechten van de lidstaten worden toegepast met eerbiediging van deze rechten en beginselen.

(33) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, [hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland laten weten dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening]/[nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland, onverminderd artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de aanneming van deze verordening; deze is dan ook niet bindend voor noch van toepassing in deze landen].

(34) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening; deze is dan ook niet bindend voor noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Toepassi ngsgebied en definities

Artikel 1 Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op huwelijksvermogensstelsels.

Zij is met name niet van toepassing op fiscaal, administratief of douanegebied.

2. In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan: alle lidstaten behalve Denemarken[, het Verenigd Koninkrijk en Ierland].

3. Vallen buiten het toepassingsgebied van deze verordening:

(a) de bekwaamheid van de echtgenoten;

(b) onderhoudsverplichtingen;

(c) schenkingen tussen echtgenoten;

(d) het erfrecht van de langstlevende echtgenoot;

(e) vennootschappen tussen echtgenoten;

(f) de aard van de zakelijke rechten op een goed en de publiciteitsvereisten voor dergelijke rechten.

Artikel 2 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

(a) „huwelijksvermogensstelsel”: een geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten onderling en tegenover derden;

(b) „huwelijkscontract”: elke overeenkomst waarbij de echtgenoten hun vermogensrechtelijke betrekkingen onderling en tegenover derden regelen;

(c) „authentieke akte”: een document dat officieel als authentieke akte is verleden of geregistreerd in de lidstaat van herkomst en waarvan de authenticiteit:

i) betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

ii) is vastgesteld door een openbare instantie of door een andere daartoe gemachtigde instantie;

(d) „beslissing”: elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing op het gebied van het huwelijksvermogensstelsel, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals „arrest”, „vonnis”, „beschikking” of „rechterlijk dwangbevel”, alsmede de vaststelling door de griffier van de proceskosten;

(e) „lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar, volgens het geval, de beslissing is gegeven, het huwelijkscontract is gesloten, de authentieke akte is verleden, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd, of waar de akte van vereffening van het huwelijksvermogen dan wel een andere akte is verleden door of voor een gerechtelijke instantie of een andere instantie, bij delegatie of aanwijzing door een gerechtelijke instantie;

(f) „aangezochte lidstaat”: de lidstaat waar de erkenning en/of de tenuitvoerlegging wordt gevraagd van de beslissing, het huwelijkscontract, de authentieke akte, de gerechtelijke schikking, de akte van vereffening van het huwelijksvermogen of een andere akte die is verleden door of voor een gerechtelijke instantie of een andere instantie, bij delegatie of aanwijzing door een gerechtelijke instantie;

(g) „gerecht”: elke bevoegde gerechtelijke instantie van de lidstaten die een rechtsprekende taak heeft op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, alsook elke andere niet-gerechtelijke instantie of persoon die bij delegatie of aanwijzing door een gerechtelijke instantie van de lidstaten, een taak vervult die valt onder de bevoegdheden van de gerechten, zoals de taken waarin deze verordening voorziet;

(h) „gerechtelijke schikking”: een schikking op het gebied van het huwelijksvermogensstelsel die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen.

Hoofdstuk II

Bevoegdheid

Artikel 3 Bevoegdheid in geval van overlijden van een van de echtgenoten

De gerechten van een lidstaat waarbij overeenkomstig Verordening (EU) nr. …/… [ van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring ] een vordering in verband met de erfopvolging van een van de echtgenoten aanhangig is gemaakt, zijn eveneens bevoegd om te beslissen over vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel die verband houden met die vordering.

Artikel 4 Bevoegdheid in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk van de echtgenoten

De gerechten van een lidstaat waarbij overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/2003 een vordering in verband met echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig is gemaakt, zijn eveneens bevoegd om te beslissen over vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel die verband houden met die vordering, mits de echtgenoten daarover een akkoord hebben gesloten.

Dit akkoord kan te allen tijde en zelfs in de loop van de procedure worden gesloten. Wanneer het akkoord voorafgaand aan de procedure wordt gesloten, moet het in een schriftelijk document worden vastgelegd, dat is gedateerd en door de beide partijen is ondertekend.

Bij gebreke van een akkoord tussen de echtgenoten wordt de bevoegdheid geregeld door de artikelen 5 en volgende.

Artikel 5 Andere bevoegdheden

1. In andere gevallen dan die waarin de artikelen 3 en 4 voorzien, zijn de volgende gerechten bevoegd om te beslissen in een procedure in verband met het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten:

a) de gerechten van de lidstaat van de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten, of bij gebreke daarvan;

b) de gerechten van de lidstaat van de laatste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten, indien een van hen daar nog verblijft, of bij gebreke daarvan;

c) de gerechten van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verweerder, of bij gebreke daarvan;

d) de gerechten van de lidstaat waarvan de beide echtgenoten de nationaliteit bezitten of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, de gerechten van hun gemeenschappelijke „domicilie”.

2. De beide partijen kunnen ook overeenkomen dat de gerechten van de lidstaat waarvan zij overeenkomstig de artikelen 16 en 18 het recht hebben gekozen als het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, bevoegd zijn om te beslissen over vraagstukken in verband met hun huwelijksvermogensstelsel.

Dit akkoord kan te allen tijde en zelfs in de loop van de procedure worden gesloten. Wanneer het akkoord voorafgaand aan de procedure wordt gesloten, moet het in een schriftelijk document worden vastgelegd, dat is gedateerd en door de beide partijen is ondertekend.

Artikel 6 Subsidiaire bevoegdheid

Wanneer geen enkel gerecht bevoegd is op grond van de artikelen 3, 4 en 5, zijn de gerechten van een lidstaat bevoegd, mits een van de echtgenoten of de beide echtgenoten op het grondgebied van die lidstaat een goed of goederen bezitten; in voorkomend geval zal het geadieerde gerecht slechts over dit goed of die goederen beslissen.

Artikel 7 Forum necessitatis

Wanneer geen enkel gerecht van een lidstaat bevoegd is op grond van de artikelen 3, 4, 5 en 6, kunnen de gerechten van een lidstaat bij wijze van uitzondering en mits de zaak voldoende nauw verbonden is met die lidstaat, beslissen over het huwelijksvermogensstelsel als in een derde staat een procedure onmogelijk is of niet redelijkerwijs aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd.

Artikel 8 Bevoegdheid voor tegenvorderingen

Het gerecht waarbij de procedure op grond van de artikelen 3, 4, 5, 6 of 7 aanhangig is gemaakt, is ook bevoegd om kennis te nemen van tegenvorderingen, mits die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

Artikel 9 Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht

Een zaak wordt geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt:

a) op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of,

b) als het stuk moet worden betekend of ter kennis gebracht voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.

Artikel 1 0 Controle van de bevoegdheid

Het gerecht van een lidstaat waarbij een zaak in verband met het huwelijksvermogensstelsel aanhangig is gemaakt waarvoor het niet bevoegd is op grond van deze verordening, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 11 Controle van de ontvankelijkheid

1. Wanneer de verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt het bevoegde gerecht zijn uitspraak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder tijdig kennis heeft kunnen nemen van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk om zijn verweer te kunnen voeren, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2. Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken[25] wordt toegepast in plaats van het bepaalde in lid 1, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat overeenkomstig die verordening moest geschieden.

3. Wanneer de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepassing zijn, wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken toegepast, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk naar het buitenland overeenkomstig dat verdrag moest geschieden.

Artikel 12 Aanhangigheid

1. Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst aanhangig is gemaakt, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, vaststaat.

2. In de in lid 1 bedoelde zaken stelt het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt zijn bevoegdheid vast binnen zes maanden tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk is. Op verzoek van een ander gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, deelt het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt dat gerecht mee op welke datum de zaak bij hem aanhangig is gemaakt en of het zijn bevoegdheid voor de zaak heeft vastgesteld dan wel, indien dat niet het geval is, wanneer de bevoegdheid vermoedelijk zal worden vastgesteld.

3. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst aanhangig is gemaakt, zich onbevoegd.

Artikel 13 Samenhang

1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn bij gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij het laatst een vordering aanhangig is gemaakt, zijn uitspraak aanhouden.

2. Wanneer deze samenhangende vorderingen aanhangig zijn bij gerechten die in eerste aanleg beslissen, kan het gerecht waarbij het laatst een vordering aanhangig is gemaakt, op verzoek van een van de partijen, ook tot verwijzing overgaan, mits het gerecht waarbij het eerst een vordering aanhangig is gemaakt, bevoegd is voor beide vorderingen en zijn wetgeving de samenvoeging van beide vorderingen toestaat.

3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen die zo nauw verbonden zijn dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen beslissingen worden gegeven die onverenigbaar zouden kunnen zijn.

Artikel 14 Voorlopige en bewarende maatregelen

Voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van een lidstaat voorziet, kunnen bij de gerechten van die lidstaat worden gevorderd, zelfs als de gerechten van een andere lidstaat op grond van deze verordening bevoegd zijn om van het bodemgeschil kennis te nemen.

Hoofdstuk III

Toepasselijk recht

Artikel 15 Eenheid van het toepasselijke recht

Het recht dat op grond van de artikelen 16, 17 en 18 op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk is, is van toepassing op alle goederen van de echtgenoten.

Artikel 16 Rechtskeuze

De echtgenoten of toekomstige echtgenoten kunnen het recht kiezen dat toepasselijk is op hun huwelijksvermogensstelsel, mits zij kiezen uit een van de volgende rechtsstelsels:

a) het recht van de staat van de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten, of

b) het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten op het ogenblik van het maken van de rechtskeuze, of

b) het recht van een staat waarvan een van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten de nationaliteit bezit op het ogenblik van het maken van de rechtskeuze.

Artikel 17 Bepaling van het toepasselijke recht bij gebreke van een keuze

1. Bij gebreke van een keuze door de echtgenoten, is het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht:

a) het recht van de staat van de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten, of, bij gebreke daarvan,

b) het recht van de staat waarvan beide echtgenoten op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk de nationaliteit bezitten, of, bij gebreke daarvan,

c) het recht van de staat waarmee de echtgenoten samen de nauwste banden hebben, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden, en met name de plaats van het sluiten van het huwelijk.

2. Het bepaald in lid 1, onder b), is niet van toepassing wanneer de echtgenoten meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit bezitten.

Artikel 18 Wijziging van het toepasselijke recht

In de loop van het huwelijk kunnen de echtgenoten te allen tijde hun huwelijksvermogensstelsel doen vallen onder een ander recht dan het recht dat tot dan daarop toepasselijk was. Zij kunnen slechts kiezen uit een van de volgende rechtsstelsels:

a) het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het ogenblik van het maken van deze keuze,

b) het recht van een staat waarvan een van de echtgenoten de nationaliteit bezit op het ogenblik van het maken van deze keuze.

Bij gebreke van een andere wilsuiting van de echtgenoten heeft de wijziging van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht in de loop van het huwelijk slechts gevolgen voor de toekomst.

Als de echtgenoten ervoor kiezen om aan deze wijziging van het toepasselijke recht terugwerkende kracht te geven, kan deze terugwerkende kracht geen afbreuk doen aan de geldigheid van eerdere, onder het tot dan toepasselijke recht tot stand gekomen rechtshandelingen, noch aan de rechten van derden die voortvloeien uit het eerder toepasselijke recht.

Artikel 1 9 Vormvoorwaarden van de keuze van het toepasselijke recht

1. De keuze van het toepasselijke recht wordt gemaakt in de vorm die voor het huwelijkscontract is voorgeschreven door het toepasselijke recht van de gekozen staat of door het recht van de staat waar de akte wordt opgesteld.

2. Niettegenstaande lid 1 moet de keuze ten minste uitdrukkelijk zijn en worden vastgelegd in een schriftelijk document, dat is gedateerd en door de beide partijen is ondertekend.

3. Als het recht van de lidstaat waar de beide echtgenoten op het ogenblik van het maken van de in lid 1 bedoelde rechtskeuze hun gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hebben, in aanvullende vormvoorwaarden voor het huwelijkscontract voorziet, moeten deze voorwaarden worden nageleefd.

Artikel 20 Op de vorm van het huwelijkscontract toepasselijke recht

1. Het huwelijkscontract wordt gesloten in de vorm die is voorgeschreven door het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht of door het recht van de staat waar het contract wordt opgesteld.

2. Niettegenstaande lid 1 moet het huwelijkscontract ten minste worden vastgelegd in een schriftelijk document, dat is gedateerd en door de beide partijen is ondertekend.

3. Als het recht van de lidstaat waar de beide echtgenoten op het ogenblik van het sluiten van het huwelijkscontract hun gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hebben, in aanvullende vormvoorwaarden voor dit contract voorziet, moeten deze voorwaarden worden nageleefd.

Artikel 21 Universeel karakter van de collisieregel

Het op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk aangewezen recht, wordt toegepast, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

Artikel 22 Bepalingen van bijzonder dwingend recht

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht waarvan de inachtneming door een lidstaat zo belangrijk wordt geacht voor de handhaving van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat hij verlangt dat ze worden toegepast op elk geval dat onder het toepassingsgebied ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk is.

Artikel 23 Openbare orde van het land van de rechter

De toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter.

Artikel 24 Uitsluiting van renvoi

Wanneer deze verordening de toepassing van het recht van een staat voorschrijft, worden daaronder verstaan de rechtsregels die in die staat gelden, met uitsluiting van de regels van internationaal privaatrecht.

Artikel 25 Staten met twee of meer rechtsstelsels – binnenstatelijke wetsconflicten

Wanneer een staat meerdere territoriale eenheden omvat die elk een eigen rechtsstelsel of een eigen geheel van regels hebben die betrekking hebben op de in deze verordening geregelde materie:

a) wordt elke verwijzing naar het recht van die staat met het oog op de bepaling van het op grond van deze verordening toepasselijke recht uitgelegd als een verwijzing naar het recht dat in de betrokken territoriale eenheid geldt;

b) wordt een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in die staat uitgelegd als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid;

c) wordt een verwijzing naar de nationaliteit geacht te doelen op de door het recht van die staat aangewezen territoriale eenheid of, bij gebreke van toepasselijke regels, de door de partijen gekozen territoriale eenheid of, bij gebreke van keuze, de territoriale eenheid waarmee de echtgenoot of de echtgenoten de nauwste banden hebben.

Hoofdstuk IV

Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

Afdeling 1

BESLISSING EN

ONDERAFDELING 1

Erkenning

Artikel 26 Erkenning van beslissingen

1. Alle in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend, zonder dat daartoe enige procedure hoeft te worden ingesteld.

2. Als de erkenning van een beslissing wordt betwist, kan iedere belanghebbende die zich in hoofdorde op de erkenning beroept, gebruik maken van de procedures waarin de artikelen [38 tot en met 56] van Verordening (EG) nr. 44/2001 voorzien om te doen vaststellen dat de beslissing moet worden erkend.

3. Als voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenvordering wordt gevraagd, is dit gerecht bevoegd om van de vordering kennis te nemen.

Artikel 27 Gronden om een beslissing niet te erkennen

Een beslissing wordt niet erkend als:

a) de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b) het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of ter kennis gebracht is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

c) zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;

d) zij onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits de vroeger gegeven beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

Artikel 28 Verbod van controle van de bevoegdheid van het oorspronkelijke gerecht

1. De bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst wordt niet gecontroleerd.

2. Het in artikel 23 bedoelde criterium van openbare orde wordt niet toegepast op de in de artikelen 3 tot en met 8 bedoelde bevoegdheidsregels.

Artikel 29 Verbod van onderzoek ten gronde

In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek ten gronde van de in het buitenland gegeven beslissing.

Artikel 30 Aanhouding van de uitspraak

Het gerecht van een lidstaat waarbij een vordering tot erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing aanhangig wordt gemaakt, kan zijn uitspraak aanhouden, als tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.

Onderafdeling 2

Tenuitvoerlegging

Artikel 31 Uitvoerbare beslissingen

De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, worden in de andere lidstaten ten uitvoer gelegd overeenkomstig de artikelen [38 tot en met 56 en artikel 58] van Verordening (EG) nr. 44/2001.

Afdeling 2

AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN

Artikel 32 Erkenning van authentieke akten

1. Authentieke akten die verleden zijn in een lidstaat, worden erkend in de andere lidstaten, tenzij de geldigheid ervan wordt betwist volgens het toepasselijke recht, en mits deze erkenning niet kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

2. De erkenning van authentieke akten heeft als gevolg dat deze qua inhoud bewijskracht hebben, en dat er ten aanzien van deze akten een eenvoudig vermoeden van geldigheid bestaat .

Artikel 33 Uitvoerbaarheid van authentieke akten

1. Authentieke akten die verleden en uitvoerbaar zijn in een lidstaat, worden op verzoek in een andere lidstaat uitvoerbaar verklaard overeenkomstig de in de artikelen [38 tot en met 57] van Verordening (EG) nr. 44/2001 bedoelde procedure.

2. Het gerecht waarbij op grond van de artikelen [43 en 44] van Verordening (EG) nr. 44/2001 een beroep is ingesteld, kan een verklaring van uitvoerbaarheid slechts weigeren of intrekken als de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

Artikel 34 Erkenning en uitvoerbaarheid van gerechtelijke schikkingen

Gerechtelijke schikkingen die uitvoerbaar zijn in de lidstaat van herkomst, worden op verzoek van een belanghebbende partij erkend en uitvoerbaar verklaard in een andere lidstaat, onder dezelfde voorwaarden als de authentieke akten. Het gerecht waarbij op grond van artikel [42 of 44] van Verordening (EG) nr. 44/2201 een beroep is ingesteld, kan de verklaring van uitvoerbaarheid slechts weigeren of intrekken als de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke schikking kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

Hoofdstuk V

Werking jegens derden

Artikel 35 Werking jegens derden

1. Welke gevolgen het huwelijksvermogensstelsel heeft voor een rechtsbetrekking tussen een echtgenoot en een derde, wordt bepaald door het recht dat op grond van deze verordening op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk is.

2. Het recht van een lidstaat kan echter bepalen dat het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht door een echtgenoot niet aan een derde kan worden tegengeworpen wanneer de ene of de andere zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van die lidstaat en de door het recht van die lidstaat opgelegde publiciteits- en of registratieformaliteiten niet zijn vervuld, tenzij de derde het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht kende of had moeten kennen.

3. Het recht van de lidstaat waar een onroerend goed is gelegen, kan voorzien in een analoge regel als die waarin lid 2 voorziet, voor de rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en een derde in verband met dat onroerend goed.

Hoofdstuk VI

Algemene bepalingen en slotbepalingen

Artikel 36 Verhouding tot de bestaande internationale verdragen

1. De toepassing van bilaterale of multilaterale verdragen waarbij één of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening partij zijn en die betrekking hebben op de in deze verordening geregelde materie, worden door deze verordening onverlet gelaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten op grond van artikel 351 van het Verdrag.

2. Niettegenstaande lid 1 heeft deze verordening tussen de lidstaten voorrang boven de verdragen die betrekking hebben op de in deze verordening geregelde materie en waarbij lidstaten partij zijn.

Artikel 37 Informatie die ter beschikking wordt gesteld van het publiek en de bevoegde autoriteiten

1. Uiterlijk op […] doen de lidstaten aan de Commissie mededeling, in de officiële taal of talen die zij passend achten, van:

a) een beschrijving van hun nationale wetgeving en procedures in verband met het huwelijksvermogensrecht, en van de relevante teksten;

b) hun in artikel 35, leden 2 en 3, bedoelde nationale bepalingen inzake de werking jegens derden.

2. Latere wijzigingen van deze bepalingen worden door de lidstaten ter kennis van de Commissie gebracht.

3. De Commissie brengt met passende middelen, met name via de meertalige website van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, de overeenkomstig de leden 1 en 2 meegedeelde informatie ter kennis van het publiek.

Artikel 38 Herzieningsclausule

1. Uiterlijk op [vijf jaar na het van toepassing worden van …] en daarna om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

2. Te dien einde delen de lidstaten de Commissie de relevante elementen mee betreffende de toepassing van deze verordening door hun gerechten.

Artikel 39 Overgangsbepalingen

1. De bepalingen van de hoofdstukken II en IV van deze verordening zijn van toepassing op gerechtelijke vorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden, gerechtelijke schikkingen die zijn getroffen en beslissingen die zijn gegeven na de datum van toepassing.

2. Als de vordering in de lidstaat van herkomst is ingesteld vóór de datum van toepassing van deze verordening, worden beslissingen die na deze datum zijn gegeven, erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV, mits de toegepaste bevoegdheidsregels in overeenstemming zijn met die van hoofdstuk II.

3. De bepalingen van hoofdstuk III zijn slechts van toepassing op echtgenoten die zijn gehuwd of die het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht hebben aangewezen na de datum van toepassing van deze verordening.

Artikel 40 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie .

2. Deze verordening is van toepassing vanaf [één jaar na de datum van haar inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te […], […]

Voor de Raad

De voorzitter

[1] PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

[2] PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

[3] COM(2010) 603.

[4] Studie over de huwelijksvermogensstelsels van gehuwde paren en over het vermogen van ongehuwde paren in het internationaal privaatrecht en in het nationale recht van de lidstaten van de Unie, Consortium Asser-UCL, http://europa.eu.int/comm/justice_home/doc_centre/civil/studies/doc_civil_studies.en.htm.

[5] COM(2006) 400.

[6] Mededeling van de Commissie - COM(2010) 573 van 19 oktober 2010.

[7] Verordening (EG) nr. 4/2009 (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

[8] Verordening (EG) nr. 593/2008 (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).

[9] PB L 12 van 16. 1. 2001, blz. 1.

[10] Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

[11] PB C van , blz.

[12] PB C van , blz..

[13] PB C van , blz.

[14] PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

[15] PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

[16] COM(2006) 400.

[17] PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

[18] COM(2010) 603.

[19] PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1.

[20] PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

[21] PB L van , blz.

[22] PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

[23] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

[24] PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.

[25] PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79.