31.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 153/115


Donderdag 17 november 2011
Steun van de EU voor het Internationaal Strafhof

P7_TA(2011)0507

Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en overwinnen van moeilijkheden (2011/2109(INI))

2013/C 153 E/13

Het Europees Parlement,

gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC) dat op 1 juli 2002 in werking is getreden,

gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, dat op 12 januari 1951 in werking is getreden,

gezien zijn vorige resoluties over het Internationaal Strafhof, met name die van 19 november 1998 (1), 18 januari 2001 (2), 28 februari 2002 (3), 26 september 2002 (4) en 19 mei 2010 (5),

gezien zijn vorige resoluties over Jaarverslagen over de mensenrechten in de wereld, waarvan de meest recente van 16 december 2010 dateert (6),

gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 over het Internationaal Strafhof (7),

gezien Besluit 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 over het Internationaal Strafhof (8),

gezien het actieplan van 4 februari 2004 en het actieplan voor de follow-up van het besluit betreffende het Internationaal Strafhof van 12 juli 2011,

gezien de Overeenkomst tussen het Internationaal Strafhof en de Europese Unie inzake samenwerking en bijstand (9),

gezien de Europese veiligheidsstrategie (EVS) van 2003 die op 12 december 2003 onder de titel "Een veilig Europa in een betere wereld" door de Europese Raad is aangenomen,

gezien het programma Stockholm 2010-2014 "Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger" (december 2009) (10) en het Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm van april 2010 (COM (2010)0171),

gezien Besluit 2002/494/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 tot instelling van een Europees netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (11), en Besluit 2003/335/JBZ van de Raad van 8 mei 2003 inzake opsporing en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (12),

gezien Resolutie 1593 van de Veiligheidsraad van de VN over Soedan/Darfur (2005) en Resolutie 1970 (2011) over Libië,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0368/2011),

A.

overwegende dat rechtvaardigheid, de rechtsstaat en de bestrijding van straffeloosheid de pijlers van een duurzame vrede vormen omdat zij garanderen dat de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in acht worden genomen;

B.

overwegende dat per september 2011, 117 landen het Statuut van Rome hebben geratificeerd; overwegende dat niettemin een universele ratificatie een primaire doelstelling moet blijven;

C.

overwegende dat het universele karakter van het begrip rechtvaardigheid impliceert dat zij zonder uitzondering en zonder met twee maten te meten wordt toegepast; overwegende dat er nergens een toevluchtsoord mag zijn voor diegenen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, buitengerechtelijke executies, oorlogsmisdrijven, marteling, massale verkrachtingen of gedwongen verdwijningen;

D.

overwegende dat rechtvaardigheid als een onontbeerlijk element moet worden beschouwd bij het ondernemen van pogingen om vrede tot stand te brengen en conflicten op te lossen;

E.

overwegende dat het behoud van de onafhankelijkheid van het ICC van doorslaggevend belang is voor niet alleen diens volledige effectiviteit maar ook de bevordering van het universele karakter van het Statuut van Rome;

F.

overwegende dat het ICC het eerste permanente internationale gerechtelijke orgaan is dat in staat is personen ter verantwoording te roepen voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, en derhalve een doorslaggevende bijdrage levert aan de instandhouding van de mensenrechten en aan het internationaal recht door straffeloosheid te bestrijden, een cruciale afschrikwekkende rol te spelen en een duidelijk signaal af te geven dat straffeloosheid voor deze misdrijven niet door de vingers zal worden gezien;

G.

overwegende dat de behartiging van het ‘belang van een goede rechtsbedeling’ ongeacht politieke overwegingen (artikel 53 van het Statuut van Rome) het grondbeginsel van het Strafhof is; overwegende dat het ICC een centrale rol speelt bij de bevordering van internationale gerechtigheid en zodoende bijdraagt tot veiligheid, rechtvaardigheid en de rechtsstaat en tot vredesbehoud en grotere internationale veiligheid;

H.

overwegende dat het ICC rechtsmacht heeft ten aanzien van misdrijven die zijn begaan na de inwerkingtreding van het Statuut van Rome op 1 juli 2002;

I.

overwegende dat overeenkomstig de preambule van het Statuut van Rome, alsmede het complementariteitsbeginsel, het Strafhof alleen optreedt indien de nationale rechtbanken niet daadwerkelijk bereid of bij machte zijn om dit te doen, zodat in eerste instantie de partijstaten verantwoordelijk zijn voor de vervolging van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide; overwegende dat samenwerking tussen de partijstaten bij het Statuut van Rome en met regionale organisaties van het hoogste belang is, met name in gevallen waarin de bevoegdheid van het Strafhof wordt betwist;

J.

overwegende dat het door het ICC gevoerde beleid van ‧positieve complementariteit‧ de nationale rechtbanken betere mogelijkheden biedt om oorlogsmisdrijven te onderzoeken en te vervolgen;

K.

overwegende dat het ICC momenteel in zeven landen strafrechtelijke onderzoeken heeft lopen (Oeganda, Democratische Republiek Congo, de Dafur-regio van Soedan, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Kenia, Libië en Ivoorkust) en publiekelijk heeft verklaard dat het momenteel informatie analyseert aangaande vermeende misdrijven die in een aantal andere gevallen zouden zijn gepleegd; overwegende dat twee zaken (Darfur en Libië) door de VN-Veiligheidsraad naar het ICC zijn verwezen, drie zaken (Oeganda, de Democratische Republiek Congo en de Centraal-Afrikaanse Republiek) door de betrokken partijstaten zelf naar het Strafhof zijn verwezen, terwijl er twee zaken (Kenia en Ivoorkust) zijn die eigener beweging door de Aanklager zijn geopend;

L.

overwegende dat het merendeel van de 17 door het ICC uitgevaardigde aanhoudingsbevelen nog niet ten uitvoer is gelegd, met inbegrip van die tegen Joseph Kony en andere leiders van het Verzetsleger van de Heer naar aanleiding van de situatie in het noorden van Oeganda, tegen Bosco Ntaganda van de Democratische Republiek Congo, tegen Ahmad Muhammad Harun, Ali Muhammad Ali Abd al-Rahman en president Omar Hassan Ahmad al-Bashir van Soedan, tegen Saif al-Islam Kadhafi en Abdullah al-Senussi van Libië;

M.

overwegende dat een eerlijk proces, een behoorlijke rechtsgang en inachtneming van de rechten van de slachtoffers tot de fundamentele beginselen van het Statuut van Rome behoren;

N.

overwegende dat het Internationaal Strafhof ernaar streeft slachtoffers en getroffen gemeenschappen in meest algemene zin en met het oog op herstel recht te doen, onder meer via activiteiten die gericht zijn op hun participatie, bescherming, juridische vertegenwoordiging en voorlichting;

O.

overwegende dat het Strafhof slachtoffers participatierechten toekent die vergezeld gaan van voorzieningen voor getuigenbescherming;

P.

overwegende dat het ICC op grond van de regeling voor herstelbetalingen aan slachtoffers van de misdrijven die onder de bevoegdheid van het Strafhof vallen een unieke gerechtelijke instelling op internationaal niveau is;

Q.

overwegende dat het welslagen van de herstelbetalingsprocedures die vanaf 2011 worden ingesteld, afhankelijk is van vrijwillige bijdragen van donoren, het incasseren van aan veroordeelden op te leggen boetes en van verbeurdverklaring van hun bezittingen;

R.

overwegende dat het Internationaal Strafhof momenteel wordt verzocht een snel toenemend aantal onderzoeken, strafzaken en gerechtelijke vooronderzoeken aan te pakken, terwijl sommige staten die partij zijn bij het Statuut van Rome de begroting van het ICC ongewijzigd willen laten of zelfs willen verlagen;

S.

overwegende dat de EU en haar lidstaten zich vanaf het begin trouwe bondgenoten van het ICC hebben getoond en het ICC voortdurend politiek, diplomatiek, financieel en logistiek hebben gesteund, door o.a. de universaliteit van zijn rechtsmacht te bepleiten, en de integriteit van het Statuut van Rome verdedigen ten einde de onafhankelijkheid van het ICC te beschermen en te bevorderen;

T.

overwegende dat de bestrijding van straffeloosheid alleen kans van slagen heeft, wanneer alle staten die partij zijn volledig samenwerken met het ICC en wanneer alle staten die geen partij zijn bijstand verlenen aan deze gerechtelijke instelling;

De noodzaak om het Internationaal Strafhof beter te steunen via politiek en diplomatiek optreden

1.

betuigt nogmaals zijn volledige steun aan het ICC, het Statuut van Rome en het internationale strafrechtsstelsel die als hoofddoelstelling hebben genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid niet ongestraft te laten;

2.

betuigt nogmaals zijn volledige steun aan het Parket van de Aanklager; zijn bevoegdheden om eigener beweging onderzoeken te openen en de vorderingen die het maakt bij het instellen van nieuwe onderzoeken;

3.

dringt er bij de staten die partij zijn en de staten die geen partij zijn bij het Statuut van Rome op aan om geen druk uit te oefenen op het Strafhof, teneinde zijn onafhankelijkheid te beschermen en te waarborgen en ervoor te zorgen dat recht wordt gesproken op basis van wetten en niet zozeer op basis van politieke overwegingen;

4.

onderstreept het belang van het universaliteitsbeginsel en verzoekt de EDEO, de lidstaten van de EU en de Commissie hun krachtige inspanningen ter bevordering van de universele ratificatie van het Statuut van Rome en het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof (APIC) en nationale uitvoeringswetgeving voort te zetten;

5.

is verheugd dat de EU en de meeste lidstaten tijdens de herzieningsconferentie, specifieke toezeggingen hebben gedaan en pleit ervoor dat deze toezeggingen tijdig worden nagekomen en dat hierover tijdens de voor 12 t/m 21 december 2011 in New York geplande volgende Vergadering van Staten die Partij zijn bij het Statuut verslag wordt uitgebracht;

6.

is verheugd over de aanneming van wijzigingen in het Statuut van Rome, zoals die betreffende het misdrijf van agressie, en verzoekt alle EU-lidstaten deze wijzigingen te ratificeren en in hun nationale wetgeving over te nemen;

7.

juicht het toe dat de EU haar gemeenschappelijk standpunt over het ICC via de goedkeuring van een besluit op 21 maart 2011 heeft herzien; stelt vast dat in dit nieuwe besluit rekening is gehouden met de problemen waarmee het ICC wordt geconfronteerd en benadrukt dat dit besluit voor de EU en haar lidstaten een goede basis vormt om het ICC te helpen deze problemen aan te pakken;

8.

is bovendien verheugd over het op 12 juli 2011 overeengekomen herziene EU-actieplan voor de follow-up van het besluit betreffende het Internationaal Strafhof, waarin effectieve en concrete maatregelen worden uitgestippeld waarmee de EU haar steun aan het ICC in de toekomst kan vergroten en moedigt het Voorzitterschap van de Raad evenals de Commissie, de EDEO en de lidstaten aan om de tenuitvoerlegging van het actieplan als prioriteit aan te merken;

9.

benadrukt dat volledige en snelle samenwerking tussen de partijstaten, met inbegrip van de EU-lidstaten, en het Strafhof van essentieel belang blijft voor de doeltreffendheid en het succes van het internationale strafrechtsstelsel;

10.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan tijdig te voldoen aan alle verzoeken van het ICC om bijstand en samenwerking, teneinde onder meer de tenuitvoerlegging van nog hangende aanhoudingsbevelen en de verstrekking van informatie te waarborgen, met inbegrip van verzoeken om hulp bij het identificeren, bevriezen en inbeslagnemen van financiële activa van verdachten;

11.

dringt er bij alle EU-lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan, op aan om nationale wetgeving inzake samenwerking vast te stellen en met het ICC kaderovereenkomsten te sluiten betreffende de handhaving van de uitspraken van het Strafhof en met betrekking tot onderzoekskwesties, het verzamelen van bewijzen, het vinden, beschermen en hervestigen van getuigen, de aanhouding, uitlevering en het in verzekerde bewaring houden van beschuldigden, de huisvestiging van op borgtocht vrijgelaten beschuldigden en de detentie van veroordeelden; verzoekt de lidstaten onderling samen te werken via hun politieke, justitiële en andere relevante mechanismen, teneinde een adequate ondersteuning van het ICC te waarborgen;

12.

moedigt de EU-lidstaten aan om artikel 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te wijzigen door de onder de jurisdictie van het ICC vallende misdrijven toe te voegen aan de lijst van misdrijven waarvoor de EU bevoegd is; dringt er bij de EU-lidstaten op aan om op het gebied van identificatie en inbeslagneming van activa van door het ICC aangeklaagde personen bevoegdheden over te dragen aan de EU, ongeacht het feit dat de gerechtelijke procedures door het ICC worden ingeleid; verzoekt de EU-lidstaten samen te werken bij de uitwisseling van relevante informatie via de bestaande nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en via het Camden Assets Recovery Inter-Agency Network (CARIN);

13.

dringt er bij de EU-lidstaten op aan de bepalingen van het Statuut van Rome en van het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof (APIC) over te nemen in hun nationale wetgeving;

14.

juicht het toe dat op de toetsingconferentie van Kampala amendementen op het Statuut van Rome zijn aangenomen die betrekking hebben op het misdrijf agressie en verzoekt alle EU-lidstaten deze amendementen te ratificeren en in hun nationale wetgeving op te nemen; beveelt aan, omwille van de versterking van de universaliteit van het Statuut van Rome, aan te dringen op een gemeenschappelijke nadere omschrijving van de desbetreffende strafbare feiten om te bepalen wanneer sprake is van met het internationaal recht strijdige agressie;

15.

merkt op dat het Strafhof op grond van de resultaten van de conferentie van Kampala zijn jurisdictie ten aanzien van het misdrijf agressie pas kan uitoefenen na januari 2017, aangezien de partijstaten dan een besluit dienen te nemen over de inwerkingstelling van die jurisdictie;

16.

is verheugd over de bijdrage die sommige EU-lidstaten leveren aan de bestrijding van straffeloosheid met betrekking tot de meest ernstige misdrijven die de mensheid kent, doordat zij universele jurisdictie uitoefenen; moedigt alle EU-lidstaten aan dit eveneens te doen; beveelt aan dat de rol van het EU-netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven om de samenwerking tussen de wethandhavingsautoriteiten van de EU bij de vervolging van ernstige misdrijven te faciliteren, versterkt blijft worden;

17.

onderstreept de fundamentele rol van de internationale strafrechtspleging bij de bestrijding van straffeloosheid en het onderzoek naar schendingen van het internationaal recht betreffende het illegaal inzetten en rekruteren van kindsoldaten; verzet zich ertegen dat kinderen onder de vijftien worden ingelijfd bij of geworven worden voor het leger, en is ten zeerste gekant tegen alle vormen van misbruik van kinderen bij oorlogshandelingen; wijst erop hoe belangrijk het is dat de rechten van kinderen op een ongestoorde jeugd, onderwijs, lichamelijke integriteit, veiligheid en seksuele autonomie worden gewaarborgd;

18.

roept op tot instelling van effectief beleid en sterkere mechanismen die ervoor zorgen dat de betrokkenheid van slachtoffers bij het Internationaal Strafhof duidelijke effecten sorteert, waaronder beter toegankelijke psychologische, medische en juridische begeleiding en goed toegankelijke getuigenbeschermingsprogramma's; benadrukt het belang van bewustmaking van seksueel geweld in conflictgebieden door middel van juridische programma's, het in kaart brengen van genderspecifieke misdrijven bij gewapende conflicten, en de bijscholing van advocaten, rechters en activisten op het gebied van het Statuut van Rome en van internationale jurisprudentie inzake genderspecifieke misdrijven tegen vrouwen en kinderen;

19.

dringt er bij de Europese Unie en haar lidstaten op aan voor opleidingsprogramma's te zorgen, bedoeld voor, maar niet beperkt tot, opsporingsambtenaren van politie, aanklagers, rechters en militaire functionarissen, en gericht op ten eerste de bepalingen van het Statuut van Rome en het relevante internationale recht en ten tweede het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van schendingen van deze beginselen;

20.

neemt kennis van de Overeenkomst tussen het Internationaal Strafhof en de Europese Unie inzake samenwerking en bijstand; verzoekt de EU-lidstaten om het beginsel van universele jurisdictie toe te passen ter bestrijding van straffeloosheid en misdrijven tegen de menselijkheid en wijst op het belang hiervan voor de doeltreffendheid en het welslagen van het internationale strafrechtsysteem;

21.

spoort de EU en haar lidstaten met klem aan alle diplomatieke gelegenheden en instrumenten te benutten om een effectieve samenwerking met het ICC te bepleiten, vooral wanneer het erom gaat nog lopende aanhoudingsbevelen uit te voeren;

22.

spoort de EU en haar lidstaten met klem aan om met steun van de EDEO en in navolging van de bestaande richtlijnen van de VN en het ICC een reeks strikte interne richtsnoeren op te stellen die getoetst worden door het Parket van de Aanklager, voor een gedragscode die ambtenaren van de EU en van de lidstaten in acht moeten nemen bij onderlinge contacten met personen die door het ICC gezocht worden, met name indien deze personen nog steeds officiële ambten bekleden, ongeacht hun positie en ongeacht de vraag of zij onderdanen zijn van staten die al dan niet partij zijn bij het Statuut van Rome;

23.

verzoekt de EU en haar lidstaten om in het geval dat een partnerland een persoon uitnodigt tegen wie het ICC een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, of zich bereid verklaart die persoon toe te staan zijn grondgebied te bezoeken, op dat gastland onverwijld zware druk uit te oefenen teneinde ofwel die persoon aan te houden of een aanhouding te ondersteunen of ten minste te verhinderen dat die persoon zich naar dat land verplaatst; merkt op dat dergelijke uitnodigingen onlangs zijn verzonden aan de Soedanese president Omar al-Bashir door o.a. Tsjaad, China, Djibouti, Kenia en Maleisië;

24.

erkent het recente besluit van het ICC om aanhoudingsbevelen uit te vaardigen tegen Saif al-Islam Kadhafi en het hoofd van de inlichtingendienst, Abdullah al-Senussi van Libië, wegens beschuldiging van misdrijven tegen de menselijkheid sinds het begin van de opstand in het land; onderstreept dat indien het lukt hen gevangen te nemen en vervolgens te doen terechtstaan voor het ICC, dit een cruciale stap zal zijn naar beëindiging van de straffeloosheid in de regio;

25.

is ernstig verontrust over het feit dat ICC-landen als Tsjaad, Djibouti en Kenia onlangs president al-Bashir van Soedan hebben ontvangen zonder hem aan te houden en hem aan het Strafhof over te dragen, hoewel het buiten kijf staat dat zij wettelijk verplicht zijn hem uit hoofde van het Statuut van Rome aan te houden en over te dragen;

26.

benadrukt het belang van een krachtdadig optreden van de EU om zulke gevallen van niet-samenwerking met het ICC tegen te gaan, te verhinderen of te veroordelen; herhaalt dat de EU (en de lidstaten) een intern protocol op moeten stellen waarin concrete standaardmaatregelen zijn uitgestippeld met behulp waarvan zij tijdig en consequent kunnen reageren op gevallen van niet-samenwerking met het Strafhof, zo nodig in overleg met mechanismen van andere relevante instellingen, zoals de Vergadering van Staten die Partij zijn;

27.

merkt op dat Afrikaanse landen een grote rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het ICC en acht hun ondersteuning en nauwe samenwerking onontbeerlijk voor de doeltreffende werking en de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof;

28.

verzoekt de Afrikaanse landen die partij zijn bij het Statuut van Rome van het ICC, hun plichten uit hoofde van het statuut na te komen en zich, in overeenstemming met de oprichtingsakte van de Afrikaanse Unie, actief in te zetten om de zwaarste misdadigers van de wereld voor hun daden ter verantwoording te roepen door tijdens bijeenkomsten van de Afrikaanse Unie (AU) te laten zien dat zij volledig achter het Internationaal Strafhof staan en dringt er bij de AU op aan de spiraal van straffeloosheid voor de meest ernstige misdrijven te doorbreken en de slachtoffers van de wreedheden bij te staan; steunt het verzoek van het ICC om een verbindingsbureau met de Afrikaanse Unie te openen in Addis Abeba;

29.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan het werk van het ICC en de bepalingen van het Statuut van Rome te mainstreamen in hun ontwikkelingsprogramma's ter versterking van de rechtsstaat; verzoekt de EU en haar lidstaten de nodige technische, logistieke en financiële steun en expertise te verstrekken aan ontwikkelingslanden die slechts over beperkte middelen beschikken om hun nationale wetgeving aan de beginselen van het Statuut van Rome aan te passen en met het ICC samen te werken, ongeacht of deze landen het statuut al dan niet hebben geratificeerd; moedigt de EU en haar lidstaten bovendien aan steun te verlenen voor scholingsprogramma's voor de politiële, justitiële, militaire en administratieve autoriteiten van ontwikkelingslanden om deze voor te lichten over de bepalingen van het Statuut van Rome;

30.

moedigt de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU aan om op haar volgende zitting een debat te voeren over de strijd tegen straffeloosheid in het kader van internationale ontwikkelingssamenwerking en hierover een dialoog te starten, zoals bepleit in verschillende resoluties en in artikel 11, lid 6, van de gewijzigde Overeenkomst van Cotonou, teneinde de strijd tegen straffeloosheid en de versterking van de rechtsstaat te mainstreamen in de bestaande programma's en maatregelen voor ontwikkelingssamenwerking;

31.

spoort de EDEO en de diplomatieke diensten van de EU-lidstaten aan om systematisch en effectief gebruik te maken van hun diplomatieke instrumenten teneinde meer steun aan het ICC te genereren en een verdere ratificatie en implementatie van het Statuut van Rome te bevorderen; constateert dat deze instrumenten o.a. demarches, politieke en andere verklaringen, ICC-clausules in overeenkomsten met derde landen en politieke en mensenrechtendialogen omvatten; adviseert om op basis van de evaluatie van de resultaten gepaste stappen te ondernemen;

32.

benadrukt dat het ICC haar aandacht niet alleen dient te richten op gewapende conflicten en zich proactiever moet opstellen bij het onderzoek naar gevallen van nijpende mensenrechtenkwesties die escaleren tot misdrijven tegen de menselijkheid, en situaties waarin de autoriteiten in het betrokken land aantoonbaar niet bereid zijn verdachten op te sporen, te vervolgen en te bestraffen;

33.

dringt erop aan dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de EU-lidstaten diplomatieke acties initiëren om de leden van de VN-Veiligheidsraad aan te moedigen zaken naar het ICC te verwijzen met het oog op de opening van een onderzoek in zaken waarin functionarissen van staten die geen partij zijn bij het Statuut en die verdacht worden van betrokkenheid bij misdrijven tegen de menselijkheid, nog steeds straffeloosheid genieten, zoals in recente gevallen in Iran, Syrië, Bahrein en Jemen;

34.

erkent dat de EU de taak heeft de wereldwijde ratificatie van het Statuut van Rome en het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het ICC (APIC) te bevorderen en is ingenomen met de recente toetreding tot/ratificatie van het Statuut van Rome van/door Tunesië, de Filippijnen, de Malediven, Grenada, Moldavië, Saint Lucia en de Seychellen, waardoor het aantal ledenlanden in totaal tot 118 is opgelopen; roept meer landen in Azië, Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Afrika bezuiden de Sahara op eveneens partij te worden bij het Statuut van Rome;

35.

dringt er bij de EU, en met name de EDEO, op aan zich in haar betrekkingen met derde landen te blijven inzetten voor de erkenning van de universaliteit van het Statuut van Rome en van het APIC, voor de bestrijding van straffeloosheid, alsmede voor de samenwerking met en steun aan het ICC, ook in het kader van de Overeenkomst van Cotonou en de dialoog tussen de EU en andere regionale organisaties, zoals de Afrikaanse Unie, de Arabische Liga, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN); onderstreept de noodzaak om de ratificatie en toepassing van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof te bevorderen in het kader van de bilaterale dialogen van de EU inzake mensenrechten met derde landen;

36.

verzoekt de Commissie en de EDEO er op systematischer wijze naar te streven dat een ICC-clausule wordt opgenomen in mandaten voor onderhandeling en overeenkomsten met derde landen;

37.

verzoekt de EU-leiders om alle landen die nog geen partij bij het Statuut van Rome zijn ertoe te bewegen partij te worden bij dit statuut; waarbij de nadruk met name moet komen te liggen op de permanente leden en de niet-permanente van de VN-Veiligheidsraad;

38.

juicht het toe dat de Verenigde Staten als waarnemer aan de Vergadering van Staten die Partij zijn bij het ICC hebben deelgenomen en hoopt dat zij spoedig zullen toetreden;

39.

juicht het recente toetreden van Tunesië tot het Statuut van Rome toe en hoopt dat dit voor andere Noord-Afrikaanse en Midden-Oostenlanden een stimulans zal zijn om dit voorbeeld te volgen; is bovendien verheugd over de recente ratificatie van het Statuut van Rome door de Filippijnen waarmee het aantal Aziatische staten dat deelneemt aan de rechtspleging door het Strafhof is toegenomen en waarmee het belangrijke signaal wordt afgegeven dat steeds meer Aziatische landen zich aansluiten bij het Strafhof, alsmede over de recente ratificatie van het Statuut van Rome door de Malediven en de recente wet van het parlement van Kaapverdië inzake de ratificatie van het Statuut van Rome, en hoopt dat de regering van dit land onverwijld tot ratificatie zal overgaan; hoopt dat alle Latijns-Amerikaanse landen zich zullen aansluiten bij het ICC;

40.

dringt er bij Turkije als enige kandidaat-lidstaat die dit nog niet gedaan heeft, op aan zo spoedig mogelijk partij bij het Statuut van Rome en het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het ICC (APIC) te worden en onderstreept dat het noodzakelijk is dat alle toekomstige en potentiële kandidaat-landen alsook de partnerlanden van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) hetzelfde doen;

41.

verzoekt de EU en de EU-lidstaten om versterking van de capaciteiten en de politieke wil van derde landen – met name ICC-probleemlanden en landen die het voorwerp zijn van een voorlopig onderzoek door het ICC – om nationale procedures in te stellen inzake genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid; dringt er in dit verband bij de Europese Unie en haar lidstaten op aan om steun te verlenen aan de hervormingsprocessen en de nationale capaciteitsopbouw die tot doel hebben een onafhankelijke rechterlijke macht, de ordehandhaving en het gevangeniswezen te versterken in alle landen die rechtstreeks te maken hebben met vermeende ernstige internationale misdrijven;

42.

onderstreept dat de doeltreffendheid van de complementariteit van het ICC gelegen is in het feit dat de partijstaten de hoofdverantwoordelijkheid dragen voor het onderzoeken en vervolgen van oorlogsmisdrijven, genocide en misdrijven tegen de menselijkheid; is bezorgd over het feit dat niet alle EU-lidstaten wetgeving hebben ingevoerd waarin deze misdrijven in het kader van het nationale recht worden gedefinieerd als misdrijven ten aanzien waarvan hun nationale rechtbanken jurisdictie kunnen uitoefenen;

43.

dringt er bij de landen die zulks nog niet hebben gedaan op aan volledige en doeltreffende uitvoeringswetgeving vast te stellen in transparant overleg met het maatschappelijk middenveld, en hun nationale gerechtelijke instanties te voorzien van de nodige instrumenten om deze misdrijven te kunnen onderzoeken en vervolgen;

44.

bevestigt andermaal dat de EU en haar lidstaten meer diplomatieke initiatieven moeten ontplooien onder staten die geen partij bij het Statuut van Rome zijn en onder regionale organisaties (bv. de AU, de ASEAN en de Arabische Liga) om meer begrip voor de taken van het ICC te kweken, d.w.z. vervolging van oorlogsmisdadigers en plegers van misdrijven tegen de menselijkheid en van genocide, onder meer door de ontwikkeling van een specifieke hierop toegesneden communicatiestrategie, en meer steun te bepleiten voor het ICC en zijn taken, met name in VN-fora zoals de VN-Veiligheidsraad;

45.

bevestigt dat diplomatieke steun van de EU-lidstaten aan de taken van het ICC en zijn werkzaamheden binnen de VN-fora, met inbegrip van de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad, van cruciaal belang is;

46.

benadrukt dat diplomatieke inspanningen ontplooid moeten blijven worden om de leden van de VN-Veiligheidsraad aan te sporen zaken tijdig naar het ICC te verwijzen overeenkomstig artikel 13, onder b, van het Statuut van Rome, zoals onlangs werd geïllustreerd met hun unanieme verwijzing van de situatie in Libië naar het ICC; hoopt tevens dat de VN-Veiligheidsraad zich zal onthouden van de opschorting van onderzoek of vervolging als bedoeld in artikel 16 van het Statuut van Rome;

47.

verzoekt de leden van de VN-Veiligheidsraad en van de Algemene Vergadering van de VN gepaste methoden en middelen te zoeken met behulp waarvan de VN het ICC financiële middelen kan toewijzen om de kosten te dekken die gemoeid zijn met het openen van onderzoeken en strafvervolgingen in zaken die door de VN-Veiligheidsraad naar het ICC zijn verwezen, overeenkomstig artikel 115 van het Statuut van Rome;

48.

verzoekt de EU-lidstaten erop toe te zien dat coördinatie en samenwerking met het ICC in de taakomschrijving van de speciale vertegenwoordigers van de EU (SVEU) wordt opgenomen; verzoekt de hoge vertegenwoordiger een "SVEU voor internationaal humanitair recht en internationale Justitie" te benoemen die wordt belast met het bevorderen en uitdragen van de steun die de EU biedt aan de bestrijding van straffeloosheid en aan het ICC, en de integratie daarvan in het buitenlands beleid van de EU;

49.

verzoekt de EDEO ervoor te zorgen dat het ICC in alle prioritaire gebieden van het buitenlands beleid van de EU wordt opgenomen, door systematisch rekening te houden met de bestrijding van straffeloosheid en met het complementariteitsbeginsel in de bredere context van ontwikkelingshulp en bijstand ter bevordering van de rechtsstaat, en met name om landen van het zuidelijke Middellandse-Zeegebied die zich in een overgangsfase bevinden, aan te moedigen het Statuut van Rome te ondertekenen en te ratificeren;

50.

bevestigt dat de EU ervoor dient te zorgen dat de EDEO over de nodige kennis en capaciteit op hoog niveau beschikt om van het ICC een echte prioriteit te kunnen maken; beveelt aan dat de EDEO voor voldoende personeel zorgt, zowel in Brussel als in de delegaties van ambtenaren die belast zijn met internationale rechtskwesties, en dat de EDEO en de Europese Commissie de opleiding van personeel op het gebied van internationale rechtspleging en ICC-aangelegenheden verder uitbreiden door uitwisselingsprogramma's tussen EU- en ICC-personeel op touw te zetten om wederzijdse institutionele kennis te bevorderen en een intensievere samenwerking tot stand te brengen;

51.

verzoekt alle partijen bij het Internationaal Strafhof, de Europese Unie en het Internationaal Strafhof zelf, met inbegrip van het parket van de aanklager, met klem alles in het werk te stellen om de plegers van seksuele misdrijven tegen de menselijkheid te vervolgen en te straffen, te weten de specifieke categorie van misdrijven tegen de menselijkheid die onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafhof vallen (artikel 7 van het Statuut van Rome) waarbij het gaat om verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie en enige andere vorm van seksueel geweld van vergelijkbare ernst, alsmede om feiten in verband met vervolging op grond van geslacht; constateert dat deze seksuele misdrijven bijzonder verwerpelijk zijn en dat zij tegelijkertijd en op grote schaal zowel misdrijven tegen de menselijkheid als oorlogsmisdrijven (artikel 8 van het Statuut van Rome) kunnen zijn, en dat zij gericht zijn tegen de zwakste bevolkingsgroepen, vrouwen, kinderen en burgers in landen die reeds door conflictsituaties en/of voedseltekorten, ja zelfs hongersnood verzwakt zijn;

52.

dringt er met het oog op de komende verkiezing van zes nieuwe rechters en een nieuwe Aanklager tijdens de zitting van december 2011 van de Vergadering van Staten die Partij zijn bij het ICC bij de EU-lidstaten op aan via een eerlijk, transparant en op verdiensten gebaseerde procedure de hoogst gekwalificeerde kandidaten te verkiezen en daarbij een geografisch en genderevenwicht in acht te nemen en landen uit regio's die van de minimumverkiezingsvereisten profiteren, zoals de groep van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (GRULAC), aan te moedigen hiervan gebruikt te maken en voldoende kandidaten te benoemen, om zo voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de regio's in het college van rechters te zorgen; constateert dat de verkiezing van een nieuwe openbare aanklager van het hoogste belang is voor een effectief optreden en de legitimiteit van het ICC, en spreekt zijn waardering uit voor het werk van de benoemingscommissie die door het bureau van de Vergadering van de Staten die Partij zijn is ingesteld;

53.

is verheugd over de voorstellen voor de oprichting van een adviescomité dat alle nominaties van nieuwe rechters ontvangt en beoordeelt, als bepaald in artikel 36, lid 4, van het Statuut van Rome, alsmede de oprichting van een benoemingscomité voor de Aanklager van het ICC, en is van mening dat de werkzaamheden van het benoemingscomité niet dienen te worden beïnvloed door politieke overwegingen;

De noodzaak om de verdere financiële en logistieke ondersteuning van het ICC te waarborgen

54.

juicht de financiële en logistieke steun die de EU en de afzonderlijke lidstaten tot nu toe aan het ICC hebben verstrekt toe en beveelt aan de huidige vormen van steun via het reguliere, uit bijdragen van de partijstaten gefinancierde budget van het ICC of via het uit EU-middelen gefinancierde Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) voort te zetten, met name op de volgende gebieden: gerichte acties aan de basis die tot doel hebben slachtoffers en getroffen gemeenschappen te helpen; procesvertegenwoordiging; herhuisvesting van getuigen; participatie en bescherming van slachtoffers/getuigen, met speciale aandacht voor de behoeften van vrouwelijke en jonge tot zeer jonge slachtoffers; steun waarmee het ICC urgente operationele kosten kan dekken die uit nieuwe onderzoeken voortvloeien; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de inspanningen van het ICC om zijn aanwezigheid ter plekke te versterken, te steunen in het besef dat zijn aanwezigheid ter plekke van cruciaal belang is om meer begrip en steun voor zijn taken te kweken, alsmede om gemeenschappen die het slachtoffer zijn van onder de ICC-jurisdictie vallende misdrijven erbij te betrekken en te steunen; is bezorgd dat het gebrek aan middelen een obstakel blijft voor de optimale werking van het Internationaal Strafhof;

55.

benadrukt dat het Statuut van Rome grote gevolgen heeft voor de slachtoffers, personen en gemeenschappen die getroffen zijn door onder de ICC-jurisdictie vallende misdrijven; is van oordeel dat de gerichte acties van het Strafhof aan de basis van cruciaal belang zijn om meer begrip voor de taken van het ICC te kweken en meer steun voor het ICC en zijn taken te genereren en om verwachtingen te sturen en de betrokken gemeenschappen in staat te stellen de internationale strafrechtspraak en de werkzaamheden van het Strafhof te volgen en te begrijpen;

56.

beveelt aan dat de EU en haar lidstaten voor een adequate financiering van het ICC-fonds voor slachtoffers blijven zorgen (om mogelijke toewijzingen van herstelbetalingen in de toekomst aan te vullen en de huidige bijstandsactiviteiten voort te zetten) en bijdragen aan het nieuwe speciale ICC-fonds voor herhuisvesting en aan het fonds voor bezoeken van familieleden van gevangenen op de zetel van het Strafhof in Den Haag, aan het rechtsbijstandsprogramma en aan de kosten die gemoeid zijn met het handhaven en uitbreiden van de aanwezigheid ter plekke van het ICC;

57.

spreekt zijn volledige steun uit voor de inspanningen van het ICC om zijn aanwezigheid ter plekke uit te breiden en te versterken, aangezien dit essentieel is voor een betere vervulling van zijn taken, met inbegrip van onderzoeken, gerichte acties aan de basis die tot doel hebben slachtoffers en getroffen gemeenschappen te helpen, getuigenbescherming en het faciliteren van de uitoefening van de rechten van slachtoffers op participatie en herstel, en die bovendien een cruciale factor is bij de versterking van de slagkracht van het ICC en van zijn mogelijkheden om sterke en positieve resultaten te boeken;

58.

spoort de EU aan voor gepaste en stabiele steun te zorgen ten behoeve van maatschappelijke organisaties die zich binnen het Europees instrument voor democratie en mensenrechten van de EU (EIDHR) bezighouden met ICC-gerelateerde kwesties en moedigt de EU-lidstaten en bestaande Europese stichtingen aan hun steun aan die organisaties te handhaven;

59.

moedigt de EU-lidstaten en de EDEO aan besprekingen te starten over een herziening van de huidige financiële instrumenten van de EU, met name het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), teneinde na te gaan hoe zij aanvullende activiteiten in de begunstigde landen beter kunnen steunen met het doel de strijd tegen straffeloosheid in deze landen te versterken;

60.

erkent de huidige inspanningen van de Commissie om een "EU-complementariteitsgereedschapskist" op poten te zetten om de nationale mogelijkheden om vermeende internationale misdrijven te onderzoeken en te vervolgen, uit te breiden en dringt er bij de Commissie op aan voor de uitvoering ervan te zorgen teneinde complementariteit-gerelateerde activiteiten in de hulpprogramma's op te nemen en een betere coherentie tussen de diverse EU-instrumenten tot stand te brengen;

61.

verzoekt de ICC-landen hun krachten te verenigen om de processen op nationaal niveau die betrekking hebben op de ernstigste misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide, beter te doen verlopen;

62.

is verheugd over het initiatief dat de Commissie heeft genomen tot de organisatie van een in april 2011 gehouden seminar voor Europese en Afrikaanse maatschappelijke organisaties over internationale rechtspleging; neemt nota van de aanbevelingen naar aanleiding van het seminar en verzoekt de Commissie dergelijke bijeenkomsten te blijven steunen;

63.

herinnert eraan dat het Europees Parlement als een van de eerste instellingen zijn steun heeft uitgesproken aan het ICC en wijst op zijn essentiële rol bij het toezicht op de EU-maatregelen die in deze kwestie zijn genomen; pleit voor het opnemen van een hoofdstuk over de bestrijding van straffeloosheid en het ICC in het jaarverslag van het EP over de mensenrechten in de wereld en stelt daarnaast voor dat het Europees Parlement een proactievere rol gaat spelen door de bestrijding van straffeloosheid en het ICC te mainstreamen in alle beleidsmaatregelen en instellingen van de EU, met inbegrip van de werkzaamheden van alle commissies, werkgroepen en delegaties voor de betrekkingen met derde landen;

*

* *

64.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 379 van 7.12.1998, blz. 265.

(2)  PB C 262 van 18.09.2001, blz. 262.

(3)  PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 88.

(4)  PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 291.

(5)  PB C 161 E van 31.05.2011, blz. 78.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0489.

(7)  PB L 150 van 18.6.2003, blz. 67.

(8)  PB L 76 van 22.03.2011, blz. 56.

(9)  PB L 115 van 28.4.2006, blz. 50.

(10)  PB C 115 van 04.05.2010, blz. 1.

(11)  PB L 167 van 26.6.2002, blz. 1.

(12)  PB L 118 van 14.5.2003, blz. 12.