31.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 153/102


Woensdag 16 november 2011
De Europese cinema in het digitale tijdperk

P7_TA(2011)0506

Resolutie van het Europees Parlement van 16 november 2011 over de Europese cinema in het digitale tijdperk (2010/2306(INI))

2013/C 153 E/12

Het Europees Parlement,

gezien artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen dat op 20 oktober 2005 is aangenomen door de UNESCO,

gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (1),

gezien Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 20072007) (2),

gezien de aanbevelingen van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 over cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten (3),

gezien de aanbeveling van de Commissie van 24 augustus 2006 betreffende de digitalisering en online-toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring (4),

gezien de conclusies van de Raad van 13 november 2006 betreffende de digitalisering en online-toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring (5),

gezien de conclusies van de Raad van 18 en 19 november 2010 over de kansen en uitdagingen voor de Europese cinema in het digitale tijdperk (6),

gezien de mededeling van de Commissie betreffende de beoordelingscriteria voor staatssteun over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (mededeling inzake de filmsector) van 26 september 2001 (7),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien het werkdocument van 2 juli 2010 van de diensten van de Commissie over de uitdagingen voor het Europese filmerfgoed van het analoge en het digitale tijdperk (Second implementation report of the Film Heritage Recommendation) (SEC(2010)0853),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 over "Een digitale agenda voor Europa" (COM(2010)0245),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 september 2010 over kansen en uitdagingen voor de Europese cinema in het digitale tijdperk (COM(2010)0487),

gezien het groenboek van de Commissie van 27 april 2010"Het potentieel van culturele en creatieve industrieën vrijmaken" (COM(2010)0183),

gezien het groenboek van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende de onlinedistributie van audiovisuele werken in de Europese Unie: mogelijkheden en uitdagingen voor een digitale eengemaakte markt (COM(2011)0427),

gezien zijn resolutie van 2 juli 2002 over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (8),

gezien zijn resolutie van 13 november 2001 over een betere verspreiding van Europese films op de interne markt en in de kandidaat-lidstaten (9),

gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (10),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 2 april 2011 over "de Europese film in het digitale tijdperk" (11),

gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de ontsluiting van het potentieel van de cultuurindustrie en de creatieve bedrijfstakken (12),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0366/2011),

A.

overwegende dat cultuur een fundamentele grondslag vormt voor Europese identiteiten en gedeelde waarden;

B.

overwegende dat cultuur in het centrum staat van de huidige debatten over identiteit, sociale cohesie en de ontwikkeling van een kenniseconomie, zoals in 2001 in herinnering is gebracht door de Universele Verklaring over culturele verscheidenheid van de Unesco;

C.

overwegende dat iedereen het recht heeft om te participeren in het collectieve culturele leven en de kunsten te waarderen en dat de filmkunst bovendien volkeren helpt om elkaar te kennen, door dezelfde menselijke ervaring te delen, zodat wordt bijgedragen tot de totstandkoming van een Europese identiteit;

D.

overwegende dat investeringen in cultuur niet-materiële, meerdere generaties omspannende langetermijnresultaten opleveren bij het gestalte geven aan de Europese identiteit;

E.

overwegende dat de Europese audiovisuele sector, inclusief de cinema, een belangrijk deel van de Europese economie vormt en wereldwijd concurrerender zou moeten zijn;

F.

overwegende dat de Europese film een belangrijk deel van de cultuur vormt en dialoog en begrip bevordert en Europese waarden belichaamt en deze binnen de EU en daarbuiten uitdraagt, en tegelijkertijd een belangrijke rol speelt bij het behoud en de ondersteuning van culturele en taalkundige diversiteit;

G.

overwegende dat de Europese cinema de territoriale en sociale integriteit dient te versterken;

H.

overwegende dat het digitale tijdperk nieuwe kansen biedt voor de audiovisuele sector, met name in de filmindustrie voor wat betreft effectievere distributie, vertoning en beschikbaarheid van films en een betere geluids- en beeldkwaliteit voor het Europese publiek, en tegelijkertijd de Europese cinema ook voor enkele serieuze uitdagingen stelt bij de overgang naar digitale technologieën, met name op financieel gebied;

I.

overwegende dat digitale technologie hierdoor bijdraagt tot het halen van de EU- en de nationale doelstellingen inzake vertoning en toegankelijkheid van Europese werken en inzake sociale cohesie;

J.

overwegende dat digitale bioscooptechnologie een flexibele promotieplanning en last-minute wijzigingen in het materiaal mogelijk maakt;

K.

overwegende dat de resultaten van de eerste digitaliseringsfase van de Europese film ongelijk zijn;

L.

overwegende dat de laatste generatie digitale apparatuur ongeveer 25-30 % goedkoper is dan eerdere modellen en nu zowel voor Europese bioscopen als voor financieringsprogramma's op een betaalbaarder niveau ligt;

M.

overwegende dat niet alle bioscopen de uitdaging van de digitalisering even goed aankunnen;

N.

overwegende dat, om te voorkomen dat culturele verscheidenheid minder toegankelijk wordt en films niet meer op allerlei platforms beschikbaar zijn, volledige digitalisering van zowel de Europese filmindustrie als de bioscopen dringend geboden is en zou moeten worden ondersteund op Europees en nationaal niveau;

O.

overwegende dat onafhankelijke en arthousebioscopen een uniek bioscoopnetwerk in Europa vormen met een gevarieerde programmering die een publiek buiten de commerciële mainstrean aanspreekt;

P.

overwegende dat rekening moet worden gehouden met de bezorgdheid waaraan uiting is gegeven door de verenigingen van arthousebioscopen, die specifieke prioritaire maatregelen ter bevordering van de onafhankelijke Europese exploitatie en distributie suggereren;

Q.

overwegende dat lokale en regionale instanties essentieel zijn voor het verdedigen en bevorderen van het Europees cultureel erfgoed, met name de digitalisering van films en bioscopen, en daarom essentiële partners zijn in het digitaliseringsproces;

R.

overwegende dat bioscopen belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat historische centra en buitenwijken van steden leefbaar blijven en hun sociale karakter behouden en om stadsgebieden leefbaarder te maken;

S.

overwegende dat succes in Europa van Europese filmproducties noodzakelijk is voor de internationale distributie, die het mogelijk maakt economische doelstellingen te halen en tegelijk een vorm van culturele samenwerking en diplomatie is voor de verspreiding niet alleen van de producties, maar ook van Europa's diverse mix van culturen in derde landen;

T.

overwegende dat de digitalisering van bioscopen zo snel mogelijk zou moeten geschieden om verdubbeling van de kosten voor productie en distributie te vermijden;

U.

overwegende dat de Europese filmindustrie momenteel versnipperd is op basis van nationale en taalgrenzen en dat films in de eerste plaats worden gemaakt voor en bekeken door het lokale publiek in eigen land;

Huidige stand van zaken

1.

benadrukt de belangrijke bijdrage van de Europese film aan investeringen in digitale technologie, innovatie, groei en banen;

2.

wijst erop dat er in de EU in 2010 bijna een miljard bioscoopkaartjes zijn verkocht, wat aantoont dat de bioscoopsector nog steeds populair is en een enorm potentieel op het gebied van financiën, groei en werkgelegenheid biedt;

3.

onderstreept het feit dat de Europese cinema van toenemend belang is voor de economie, aangezien hij goed is voor meer dan 30 000 banen;

4.

onderstreept dat de Europese film, nog afgezien van de economische stimulans die van de kunstensector in de EU uitgaat, in het bijzonder ook een uitzonderlijk belangrijke culturele en sociale dimensie vertoont en een belangrijke factor is voor de culturele ontwikkeling en de identiteit van Europa;

5.

constateert dat de Europese filmmarkt uiterst gefragmenteerd en divers is, nu de grote meerderheid van de bioscopen slechts één of twee schermen heeft;

6.

constateert dat de meerderheid van de gedigitaliseerde bioscopen uit bioscoopcomplexen bestaat;

7.

constateert dat er in Europa sprake is van een geografisch onevenwichtige toegankelijkheid van bioscopen en film voor burgers, met name in Oost-Europa en in plattelandsgebieden;

8.

benadrukt het belang van de maatschappelijke en culturele rol van bioscopen, die moet worden behouden, met name in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden;

9.

constateert dat het potentieel van de Europese filmindustrie voortdurend groeit, maar dat het aandeel van in bioscopen vertoonde Europese producties geleidelijk moet worden opgetrokken;

10.

wijst erop dat kleine bioscopen op commerciële en niet-commerciële basis in belangrijke mate bijdragen aan het behoud van het cultureel erfgoed door Europese producties in hun programma's op te nemen;

11.

wijst erop dat er een proces aan de gang is waarbij het filmaanbod in de zaal verandert, met een groei van het aantal multiplexen en een sterke daling van het aantal schermen in de kleine centra en in de historische stadscentra;

12.

is van mening dat het bioscoopaanbod in de EU in zijn diversiteit moet worden behouden;

13.

is van mening dat de belangrijke positie van "blockbusters" ertoe bijdraagt dat het diverse filmaanbod in Europa en de programmeringsvrijheid in de bioscopen onder druk staan, zodat gevreesd moet worden voor een onomkeerbare marktconcentratie in de bioscoopbranche;

14.

onderstreept daarom dat de algemene digitalisering de diversiteit van de programmering en de culturele faciliteiten voor plattelandsgebieden en stedelijke gebieden in alle landen van de EU in stand moet houden en er niet toe mag leiden dat kleine bioscopen en arthousebioscopen moeten sluiten ten voordele van bioscoopcomplexen;

15.

wijst erop dat digitalisering een goedkopere verspreiding van culturele inhoud op de interne markt mogelijk maakt en het concurrentievermogen en de diversiteit van de Europese film beschermt;

16.

stelt vast dat de druk toeneemt om alle films geschikt te maken voor digitale projectie, terwijl sommige Europese bioscopen al voor 100 % op digitaal zijn overgegaan;

17.

stelt met bezorgdheid vast dat een groot aantal onafhankelijke bioscopen in hun voortbestaan wordt bedreigd door de hoge kosten van de overschakeling op digitale technologie en de concurrentie van bioscopen die voornamelijk films uit de Verenigde Staten vertonen;

18.

stelt vast dat de onafhankelijke distributie moeilijkheden ondervindt door de dubbele kosten die in de overgangsperiode te betalen zijn, met gevolgen voor de opeenvolgende schakels in de filmketen;

19.

merkt op dat het essentieel is dat licenties voor meerdere grondgebieden of voor heel Europa worden afgegeven om de mogelijkheden van de markt voor onlinedistributie van films te benutten, een grotere roulatie van Europese films te bevorderen, de consument een betere toegang tot Europese films te geven en Europese films op platforms voor video op aanvraag Video On Demand (VOD) aan te bieden;

20.

merkt op dat er een aantal EU-regelingen zijn, zoals het MEDIA-programma, die de overstap van de filmindustrie naar het digitale tijdperk kunnen ondersteunen;

21.

merkt op dat de Europese cinema door inadequate financiering internationaal onvoldoende wordt gepromoot;

22.

benadrukt hoe belangrijk alle fasen van de productieketen zijn voor het creëren van bioscoopcontent, en dat alle fasen van deze keten moeten worden gesteund;

23.

wijst erop dat de multimediatechnologie andere communicatievormen verdringt en dat de mensen bijgevolg moet worden geleerd hoe ze deze moeten ontvangen;

Kansen en uitdagingen

24.

roept de lidstaten en de Commissie op om de volledige digitalisering van Europese bioscopen, wat apparatuur betreft, financieel te ondersteunen en om Europese en nationale programma's op te zetten ter ondersteuning van een zo snel mogelijke overgang naar digitale technologieën en ter bevordering van de circulatie van Europese films in een zeer concurrerende audiovisuele omgeving op mondiaal niveau;

25.

onderstreept in verband hiermee dat deze programma's flexibel moeten worden aangepast aan de praktische vereisten;

26.

wijst erop dat digitale film zich moet richten op en verbetering van beeld en geluid (wanneer een minimumresolutie van 2K is ingevoerd), om een diversere en flexibelere programmering mogelijk te maken van live-evenementen, en ook van opgenomen programma's en van educatieve, culturele en sportevenementen, en tegelijk het gebruik mogelijk te maken van een breed scala innovatieve technologieën die in de toekomst publiek zullen blijven trekken;

27.

onderstreept dat ondersteuning en bevordering van EU-producties essentieel is en erkent dat de EU in aanzienlijke mate bijdraagt aan digitale creativiteit en innovatie, zoals 3D;

28.

erkent dat er, hoewel de digitalisering van bioscopen een belangrijke prioriteit is, rekening moet worden gehouden met een consistente technologische ontwikkeling, aangezien op de middellange en lange termijn een verdere aanpassing aan nog nieuwere schermindelingen noodzakelijk zou kunnen zijn;

29.

herinnert eraan dat de overgang naar een digitale cinema in Europa erop gericht moet zijn nieuwe kansen te creëren voor de distributie van Europese films, waarbij de verscheidenheid aan Europese producties behouden moet blijven en deze producties voor Europese burgers toegankelijker moeten worden gemaakt;

30.

onderstreept dat VOD de Europese filmmaatschappijen wellicht de gelegenheid biedt een breder publiek te bereiken;

31.

erkent dat creatie en innovatie van algemeen belang zijn en dringt erop aan dat de investeringen op het gebied van programma's voorrang krijgen en ondersteund worden, om het aanbod aan culturele inhoud van hoge kwaliteit op het net dynamischer te maken;

32.

dringt er bij kleine en onafhankelijke bioscopen op aan maximaal te profiteren van hun commerciële potentieel door hun productaanbod te diversifiëren, waarde toe te voegen aan de dienst die zij leveren en gebruik te maken van het marktsegment waarop zij actief zijn;

33.

is van mening dat digitalisering belangrijke kansen biedt om het gebruik van officiële streektalen in bioscoopfilms en het leren van vreemde talen te bevorderen;

Gevaren

34.

erkent dat de hoge kosten voor digitalisering, die op lange termijn commerciële voordelen zal opleveren, niettemin een zware last kunnen betekenen voor veel kleine en onafhankelijke bioscopen waarvan de programmering verder gaat dan het mainstreamaanbod, met een hoog percentage Europese films;

35.

erkent in verband hiermee dat deze bioscopen voor sluiting of om sluiting te voorkomen, speciale prioritaire steun nodig hebben;

36.

verzoekt de Commissie daarom concrete steunmaatregelen voor deze bioscopen voor te stellen;

37.

wijst erop dat de bioscopen het grootste deel van de kosten van de digitalisering dragen en acht, omdat het gaat om de opbouw van een voor de burgers belangrijke basisinfrastructuur, die betere culturele dienstverlening dan voorheen mogelijk maakt, ongeacht de woonplaats, openbare financiering, vooral van kleine en onafhankelijke bioscopen, belangrijk;

38.

erkent dat bioscopen plaatsen zijn waar mensen elkaar ontmoeten en ideeën uitwisselen en benadrukt dat het verdwijnen van kleine en onafhankelijke bioscopen, vooral in kleine plaatsen en minder ontwikkelde regio's, resulteert in een beperking van de toegang tot Europese cultuurbronnen, cultuur en de culturele dialoog;

39.

onderstreept dat de problematiek van de kleine bioscopen vooral op het platteland speelt, waar bioscopen als ontmoetingsplaats een bijzonder sterke sociale functie kunnen vervullen;

40.

vraagt de aandacht voor de moeilijke positie van kleine bioscopen in steden die, evenals de arthousebioscopen, helpen bij het behoud van het cultureel erfgoed;

41.

beseft dat de digitalisering van kleine en onafhankelijke bioscopen met zo groot mogelijke spoed moet worden gerealiseerd om ze open te houden voor films, gevarieerde culturele evenementen en het publiek;

42.

wijst op de bedreiging die voor de bioscoopbranche uitgaat van auteursrechtenfraude en illegaal downloaden; roept de lidstaten ertoe op de intellectuele-eigendomsrechten behoorlijk te handhaven;

43.

beseft voorts dat zilverschermen, die aanzienlijke helderheidsverschillen in het beeld veroorzaken, risico's inhouden voor de kwaliteit van de geprojecteerde werken en de eerbiediging van het persoonlijkheidsrecht van de maker; beveelt aan op zilverschermen, die gemaakt zijn voor de vertoning van 3D-films, geen 2D-films te projecteren om het persoonlijkheidsrecht van de maker te eerbiedigen en een kwalitatief goede ervaring voor de kijker te waarborgen;

44.

wijst erop dat de Europese filmbranche met problemen kampt bij het in roulatie brengen en distribueren van films, vooral films met een kleiner budget, en dat veel producties alleen de nationale markt bereiken en zelden internationaal vertoond worden, waardoor zij geen breder publiek in Europa en daarbuiten bereiken;

45.

waarschuwt dat het momenteel ontbreekt aan passende opleidingen om filmoperateurs te scholen in de omgang met nieuwe digitale apparatuur en de afstemming hiervan op elke afzonderlijke film, zodat de kwaliteit van het geprojecteerde werk tot haar recht komt;

46.

erkent dat de digitalisering in de audiovisuele productie en distributie nieuwe uitdagingen met zich brengt voor filminstituten die zich bezighouden met het verzamelen en conserveren van het Europese audiovisuele erfgoed;

Interoperabiliteit, normalisatie en archivering

47.

onderstreept de noodzaak om de uitwisselbaarheid van digitale projectiesystemen en -materialen en andere apparatuur te garanderen, omdat die juist nodig zijn voor kleinere en middelgrote zalen, die aangepast zijn aan de economische randvoorwaarden op de Europese bioscoopmarkt en daardoor de diversiteit aan bioscopen en films in stand houden;

48.

onderstreept dat er bij de digitalisering van bioscopen op moet worden toegezien dat deze zo veel mogelijk technologieneutraal verloopt;

49.

adviseert normalisatie van systemen op basis van ISO-normen op het gebied van productie, distributie en vertoning van films;

50.

is evenwel van mening, specifiek wat digitale vertoning betreft, dat de digitalisering van bioscopen in geen geval mag leiden tot de vaststelling van één norm;

51.

merkt op dat dit ook niet wenselijk is voor andere nieuwe technische ontwikkelingen, bijvoorbeeld projectiesystemen met lasertechnologie;

52.

onderstreept het feit dat het belangrijk is het 2K-resolutiesysteem, waarmee films kunnen worden vertoond in 3D, HDTV en Blu-Ray en dat kan worden gebruikt voor VOD-diensten, te verheffen tot norm;

53.

is daarom ingenomen met het feit dat met de 2K-norm één open en compatibele wereldwijde ISO-norm voor digitale projectie is ontwikkeld, die rekening houdt met de specifieke behoeften van de Europese bioscoopexploitanten;

54.

doet een beroep op Europese en nationale normalisatie-organisaties om de toepassing van deze norm dienovereenkomstig te stimuleren;

55.

is er verheugd over dat de Commissie in haar normalisatie-werkprogramma voor industriële innovatie 2010-2013 het plan heeft aangekondigd om vóór 2013 vrijwillige normen vast te leggen voor de vorm waarin digitale films bij archieven moeten worden aangeboden, voor het behoud van die films en voor 3D-projectie;

56.

ziet verder de mogelijkheid van financiering van minder dure projectoren, die met succes kunnen worden gebruikt in zalen waar meer alternatieve films worden vertoond, en bovendien geschikt kunnen zijn voor gespecialiseerde films, zoals documentaires en films in vreemde talen;

57.

geeft toe dat de archivering van films die worden gedigitaliseerd of geheel digitaal zijn geproduceerd, weliswaar technisch eenvoudiger wordt, maar op het punt van standaards en auteursrechtelijke kwesties in de toekomst meer vragen zal opwerpen;

58.

beveelt lidstaten aan wetgevende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat audiovisuele werken, die in de toekomst de basis kunnen vormen van een Europese multimediabibliotheek en kunnen uitgroeien tot een belangrijk instrument voor de bescherming en de bevordering van het nationale erfgoed, worden gedigitaliseerd, verzameld door middel van een verplichte afgifteregeling, gecatalogiseerd, bewaard en verspreid voor culturele, educatieve en wetenschappelijke doeleinden, terwijl tegelijk het auteursrecht wordt beschermd;

59.

beveelt aan de digitale overgang zo snel mogelijk te voltreken om de onkosten in verband met de productie van films zowel op celluloid als digitaal en van een dubbel distributie- en vertoningssysteem te vermijden en tegelijk de adverteerders een stimulans te bieden om over te schakelen van 35 mm op het digitale formaat;

60.

verzoekt de Commissie in de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA niet alleen grafische producten, maar ook een Europees filmerfgoed bijeen te brengen, en daartoe het takenpakket van EUROPEANA aan te passen;

61.

onderstreept dat steun moet worden verleend aan bioscopen en filmarchieven die het filmerfgoed promoten en in stand houden;

62.

beveelt de lidstaten aan een verplichte afgifteregeling voor digitale formaten in te voeren of hun bestaande regelingen voor deze formaten aan te passen door te verzoeken om afgifte van een genormde digitale master van digitale films;

Staatssteun

63.

vraagt de lidstaten rekening te houden met de EU-mededingingsregels wanneer zij staatssteunregelingen voor digitale omschakeling ontwikkelen, om verstoring van de financieringsvoorwaarden voor de digitale film te voorkomen;

64.

vraagt de Commissie op basis van de ervaringen in de verschillende lidstaten duidelijke richtsnoeren voor staatssteun op te stellen om de rechtszekerheid te vergroten, maar de lidstaten vrij te laten om de financiering van films en bioscopen op nationaal niveau vorm te geven;

65.

onderstreept dat overheidssteun weliswaar technologieneutraal moet zijn, maar ook de duurzaamheid van de investeringen moet garanderen, rekening houdend met de specifieke bedrijfsmodellen van de bioscoopexploitanten en de technische vereisten van de distributeurs;

66.

verzoekt de lidstaten nationale filmstudio's en andere relevante instellingen te steunen bij de overgang naar het gebruik van digitale technologie;

Financieringsmodellen

67.

onderstreept dat er bij de digitalisering van de bioscoopsector behoefte is aan overheids- en particuliere investeringen;

68.

benadrukt dat, teneinde digitalisering te vergemakkelijken, een flexibele en gediversifieerde financiering, zowel vanuit openbare als particuliere middelen, beschikbaar moet worden gemaakt op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau, met name voor de ondersteuning van kleine en onafhankelijke bioscopen, binnen een kader waar wordt bepaald waar de prioriteiten voor de diverse niveaus liggen en hoe de diverse niveaus elkaar aanvullen en meetbare doelstellingen worden vastgesteld;

69.

onderstreept dat, hoewel Europese structuurfondsen een belangrijke financieringsbron voor digitaliseringsprojecten en opleidingsinitiatieven zijn, de financiering in het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020 moet worden verhoogd, de wachttijden moeten worden verkort en de aanvragen vereenvoudigd;

70.

beveelt aan de financiering van digitaliseringsprojecten uit de Europese structuurfondsen te koppelen aan een verplichting van de gesubsidieerde bioscopen tot het vertonen van Europese films;

71.

dringt verder aan op mechanismen ter verbetering van de steunverlening via de programma's van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

72.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan optimale praktijken op het gebied van de financiering van de digitalisering te verspreiden, waaronder op marktwerking gebaseerde oplossingen zoals kleine bioscopen die netwerken vormen om collectieve overeenkomsten met distributeurs te sluiten; vraagt de Commissie, de lidstaten en de regio's overheidsfinanciering voor digitale omschakeling te concentreren op bioscopen die hun financiering niet uit andere bron kunnen betrekken, en de overgangsperiode zo kort mogelijk te houden;

73.

vraagt de Commissie zorgvuldig te onderzoeken welke mogelijke gevolgen de overschakeling van traditionele naar digitale film voor alle betrokkenen kan hebben; benadrukt dat de lidstaten bij de opzet van hun nationale digitaliseringsprogramma's rekening moeten houden met de kosten voor kleine plaatselijke bioscopen en de mogelijke kansen/gevolgen voor de arbeidsmarkt;

74.

is van mening dat bioscopen in dunner bevolkte gebieden, waar culturele evenementen schaars zijn, en die de kosten van een overschakeling op digitale technologie niet kunnen betalen, met digitale apparatuur moeten worden uitgerust;

75.

onderstreept de beschikbaarheid van voordelige leningen die door de Europese Investeringsbank worden verstrekt aan bioscopen die bezig zijn met digitalisering en niet over de juiste middelen beschikken;

76.

onderstreept de rol die publiek-private partnerschappen bij de financiering van de digitalisering van bioscopen kunnen spelen en benadrukt het feit dat deze partnerschappen moeten worden bevorderd;

77.

onderstreept dat een door de overheid of particulieren gesubsidieerde digitalisering niet de onafhankelijkheid van de bioscopen in gevaar mag brengen en niet mag leiden tot minder diversiteit in de programmering en een kleiner marktaandeel voor Europese films;

78.

verzoekt de Commissie deze knoop te ontwarren, mede in het kader van de herziening van de mededeling over de film;

79.

merkt in verband hiermee op dat alle overheidsgelden die naar de digitalisering van bioscopen en films gaan, aan dezelfde toetsing moeten worden onderworpen als staatssteun aan andere sectoren;

80.

moedigt de samenwerking aan tussen bioscoopexploitanten, lokale overheden, locaties, filmclubs/-verenigingen en filmfestivals om optimaal gebruik te maken van de digitale technieken die met subsidies uit EU-bronnen beschikbaar zijn gesteld;

81.

is van mening dat er regelingen voor het integreren van distributeurs en bioscoopexploitanten in het leven zouden moeten worden geroepen en roept op tot een nauwere samenwerking tussen kleine bioscopen teneinde de kosten van investeringen in digitale apparatuur tot een minimum te beperken;

82.

moedigt de lidstaten aan meer financiering ter beschikking te stellen voor onderzoek naar digitale bioscooptechnologie, met name naar kanalen om filmmateriaal te verspreiden en methoden om het te comprimeren, zodat het opgebouwde netwerk interactief is, een kwalitatief hoogstaande projectie biedt en het gebruik van gecomprimeerde en gedecomprimeerde beelden gemakkelijker wordt;

83.

onderstreept het belang van passende investeringen in onderzoek, financiering en scholing voor professionals die reeds op dit gebied werkzaam zijn om hun de mogelijkheid te geven zich aan de toepassing van nieuwe technologieën aan te passen en sociale integratie en bescherming van de werkgelegenheid te garanderen;

84.

onderstreept de noodzaak om opleidingsprogramma's uit te voeren die gericht zijn op professionals in de audiovisuele sector, om hen in staat stellen digitale technologieën te leren gebruiken en zich aan te passen aan nieuwe ondernemingsmodellen, en erkent het succes van de initiatieven die op dit gebied reeds lopen; is van mening dat de EU steun en financiering aan deze programma's moet toewijzen;

Virtual Print Fee (VPF)

85.

erkent dat het zogenaamde VPF-financieringsmodel voor de installatie van digitale apparatuur geschikt is voor grote bioscoopnetwerken, maar geen optimale oplossing is voor kleine en onafhankelijke bioscopen, die te maken hebben met een gebrek aan investeringsfondsen, zodat het VPF-financieringsmodel ook een belemmering kan vormen voor culturele diversiteit;

86.

onderstreept dat veel kleine bioscopen, plattelandsbioscopen en arthousebioscopen die voornamelijk Europese content vertonen, uitgesloten zijn van het VPF-model en dat wellicht alternatieve financieringsmodellen, waaronder overheidssteun, nodig zijn om de culturele verscheidenheid te handhaven en te versterken en het concurrentievermogen te beschermen;

87.

dringt er daarom op aan dat VPF-financieringsmodellen worden aangepast aan de eisen en bijzonderheden van onafhankelijke filmhuizen met een eigen programmering;

88.

wijst erop dat financieringsmodellen moeten worden gestimuleerd waarin onafhankelijke bioscopen toegang krijgen tot de VPF-betalingen van alle distributeurs; beveelt aan inkoopcoöperaties op te zetten, zodat alle bioscopen van groepstarieven kunnen profiteren;

Filmeducatie

89.

onderstreept dat filmeducatie bijdraagt tot de ontwikkeling van kritische zin en tot de algemene vorming van jongeren, waarbij kennis van het erfgoed samengaat met sensibilisering voor het complexe karakter van de wereld van beeld en geluid;

90.

onderstreept dat educatie door film, inclusief filmcultuur en -taal, burgers in staat stelt een kritisch begrip van de media te ontwikkelen, met als gevolg een vermeerdering en verbetering van de middelen en mogelijkheden die door "digitale geletterdheid" worden geboden;

91.

onderstreept dat filmeducatie een burger in staat moet stellen zijn kennis te verbreden, film als kunstvorm te appreciëren en na te denken over de waarden die via films worden uitgedragen;

92.

roept de lidstaten op om filmeducatie op te nemen in hun nationale onderwijsprogramma's;

93.

wijst op het belang van filmeducatie in onafhankelijke bioscopen in alle onderwijsstadia om een publiek voor Europese films tot stand te brengen;

94.

moedigt de lidstaten aan steun te verlenen aan educatieve programma's in filmscholen en andere relevante instellingen over de mogelijkheden om met digitale technologie films te maken en over de productie en de distributie van digitale films;

95.

dringt aan op kwalitatief goede, actuele opleidingen voor zowel technisch als leidinggevend personeel, die moeten worden verzorgd met EU-subsidies of door succesvolle subsidieaanvragers, om te garanderen dat door de EU gefinancierde digitale technologie optimaal wordt benut;

96.

verzoekt de lidstaten speciale programma's en evenementen, bijvoorbeeld in het kader van filmfestivals, te ontwikkelen en onder de aandacht te brengen om bij jonge Europeanen de kennis van en belangstelling voor Europese films te vergroten;

Het MEDIA-programma

97.

erkent dat het MEDIA-programma de Europese audiovisuele industrie al meer dan twee decennia steunt en heeft bijgedragen tot de ontwikkeling, distributie en promotie van Europese films en tot de opleiding van de zaalexploitanten op het gebied van digitale technologie;

98.

is in dit verband verheugd over de belofte die de heer Barroso op 18 maart 2011 deed om het MEDIA-programma te handhaven en verder te versterken;

99.

benadrukt het belang van het MEDIA-programma voor de digitalisering van bioscopen en roept ertoe op de bestaande financieringslijnen te behouden, alsmede in de volgende generatie van het programma meer middelen ter beschikking te stellen om de uitdagingen op het gebied van digitale technologieën het hoofd te bieden;

100.

vraagt de Commissie om in het kader van het nieuwe MEDIA-programma voor de periode na 2013 en binnen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) middelen te reserveren ter ondersteuning van de digitalisering van bioscopen die Europese content vertonen;

101.

wijst erop dat de volgende generatie van het programma moet voorzien in acties met grote toegevoegde waarde die bijdragen aan de globale Europa 2020-strategie;

102.

onderstreept dat er nieuwe initiatieven moeten worden geïntroduceerd in het kader van de volgende generatie van het MEDIA-programma teneinde vertaling, nasynchronisatie, ondertitelen en boventiteling te verbeteren en te bevorderen om onafhankelijke bioscopen te ondersteunen die alleen Europese films vertonen;

103.

herinnert eraan dat investeringen in nieuwe bioscooptechnologie en de overschakeling op digitale projectie bioscopen toegankelijker moeten maken voor gehandicapten, via de invoering met name van aangepaste technologie inzake audiobeschrijving;

104.

dringt daarom aan op opneming van een "digitale programmalijn" in het MEDIA-programma om het omzetten in digitale formaten te vereenvoudigen;

105.

vestigt de aandacht op het belang van het MEDIA-bijscholingsprogramma, dat beroepsmensen in deze sector in staat stelt hun vaardigheden te verbeteren om zich zo aan te passen aan de veranderende technieken en productiemethoden;

106.

wijst op de meerwaarde van het MEDIA-programma voor initiële opleiding, dat de mobiliteit van filmstudenten in Europa ten goede komt, hetgeen leidt tot een betere integratie in de beroepssector en meer Europese samenwerking en coproducties; dringt gelet hierop aan op een verhoging van deze begrotingslijn;

107.

beveelt aan dat met het MEDIA-programma wordt geïnvesteerd in VOD in het kader van de inspanningen die in het kader van het programma worden geleverd ter ondersteuning van pan-Europese distributie, transnationale samenwerking tussen platforms wordt bevorderd en de initiatieven op het gebied van samenwerking over de grenzen heen worden beloond;

108.

legt de nadruk op de meerwaarde van Europese steun, vooral ten aanzien van de grensoverschrijdende vertoning van films en de voorkoming van een verdere versnippering van de Europese filmmarkt;

Distributiemodellen

109.

merkt op dat digitale technologieën invloed hebben gehad op de manier waarop films over verschillende platforms en apparaten worden gedistribueerd, zowel via lineaire als niet-lineaire diensten;

110.

beseft dat na de aanloopkosten in verband met het digitaliseringsproces de digitale infrastructuur tot een aanzienlijke verlaging van de distributiekosten zal leiden en kleine onafhankelijke filmdistributeurs in staat zal stellen hun films op bredere schaal uit te brengen en daardoor een groter publiek te bereiken;

111.

beseft dat een succesvolle omschakeling op digitale technologie onlosmakelijk verbonden is met toegang tot snelle breedbandnetten voor de distributie van digitale inhoud, de verbetering van digitale software en tal van andere essentiële functies, en verzoekt daarom instellingen die op digitaal willen overgaan, rekening te houden met deze afhankelijkheidsrelatie;

112.

merkt op dat digitale technologieën voor een snelle ontwikkeling hebben gezorgd van kortfilm en video en dat zij nieuwe distributiepatronen en een flexibele uitbrenging mogelijk maken, zoals de mogelijkheid een film direct na uitbrenging in de bioscoop te presenteren op allerlei platforms;

113.

is verder van mening dat er ter bescherming van een divers bioscoopaanbod voor gezorgd dient te worden dat het exclusieve exploitatievenster voor bioscopen blijft bestaan;

114.

wijst erop dat een zwak punt van het digitaliseringsproces is dat de distributeurs, en met name de onafhankelijke, onvoldoende steun voor digitale distributie krijgen en hierdoor dit proces niet kunnen bijbenen;

115.

moedigt de lidstaten ertoe aan hun financiële steun te concentreren op de distributie;

116.

moedigt Europese instellingen ertoe aan voorbereidende maatregelen en proefprojecten uit te voeren om nieuwe zakelijke modellen te testen waarmee de verspreiding van Europese audiovisuele werken zou kunnen worden verbeterd;

117.

moedigt de lidstaten aan een strategie te ontwikkelen voor de invoering van een digitaal bioscoopnetwerk, met inbegrip van filmstudio's, bioscopen met één scherm, bioscopen met meerdere schermen en live vertoningen, waarbij gebruik wordt gemaakt van alle transmissiekanalen, met inbegrip van satellieten;

118.

onderstreept dat de ontwikkeling van nieuwe onlinegebruiksvormen hand in hand moet gaan met de uitvoering op Europees niveau van een beleid van eerlijke beloning van makers van audiovisuele werken, waarbij die beloning gelijke tred moet houden met de inkomsten die met deze nieuwe formats en diensten worden gegenereerd;

Promotie van de Europese cinema

119.

moedigt de lidstaten aan om zoveel mogelijk Europese films op te nemen in de filmprogramma's van hun bioscopen, teneinde hun verspreiding en promotie in de gehele EU te bevorderen en EU-burgers in staat te stellen te genieten van de rijkdom en diversiteit van deze films, via zoveel mogelijk verschillende platforms;

120.

stelt dat Europese coproducties moeten worden bevorderd en ondersteund en dat een toename van het aantal dergelijke producties ertoe kan leiden dat Europese films over het hele continent op grotere schaal worden gedistribueerd;

121.

steunt de activiteiten van bioscoopnetwerken, zoals Europa Cinemas, die de Europese film wereldwijd propageren door financiële en operationele hulp te bieden aan bioscopen die een aanzienlijk aantal Europese films vertonen;

122.

erkent het belang van ondersteuning van onafhankelijke bioscopen die zich richten op Europese films (zoals leden van Europa Cinemas), om hun Europese programmeringsbeleid en hun verscheidenheid te versterken en ervoor te zorgen dat zij op de markt beter kunnen concurreren;

123.

wenst dat de subsidiëring technologieneutraal is en dat primair alle bioscopen worden gesubsidieerd met een groot aandeel aan Europese films en een veeleisend programma, los van hun omzet of aantallen bezoekers;

124.

moedigt de lidstaten aan om de verspreiding en circulatie van Europese films op hun grondgebied te bevorderen en te steunen via speciale evenementen en festivals; moedigt de lidstaten aan ook de diverse filmscholen te ondersteunen die in Europa bestaan;

125.

wijst erop dat films die op Europese festivals een prijs winnen, marketingsteun moeten krijgen, zodat zij internationaal gemakkelijker kunnen worden uitgebracht als VOD en wordt bijgedragen aan de bevordering van de Europese cinema;

126.

erkent de rol van de Lux Filmprijs van het Europees Parlement bij het promoten van Europese films en meertaligheid door subtitels van de winnende film te vertalen in alle 23 officiële talen van de EU en zo tegelijkertijd te zorgen voor een maatschappelijk debat onder EU-burgers;

127.

suggereert nauwere samenwerking en meer uitwisseling met derde landen, om de Europese productie in het licht te stellen op de mondiale markt, met name in het Middellandse-Zeegebied, om de culturele uitwisseling te bevorderen, maar ook om nieuwe initiatieven te starten om de Europees-mediterrane dialoog en de democratische ontwikkeling van de hele regio te ondersteunen, mede gelet op de verplichtingen die in het kader van de Europees-mediterrane conferentie over film zijn aangegaan;

*

* *

128.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.

(2)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 12.

(3)  PB L 323 van 9.12.2005, blz. 57.

(4)  PB L 236 van 31.8.2006, blz. 28.

(5)  PB C 297 van 7.12.2006, blz. 1.

(6)  PB C 323 van 30.11.2010, blz. 15.

(7)  PB C 31 van 7.2.2009, blz. 1.

(8)  PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 176.

(9)  PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 143.

(10)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.

(11)  PB C 104 van 2.4.2011, blz. 31.

(12)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0240.