31.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 153/51


Dinsdag 15 november 2011
Regels voor overheidssteun voor diensten van algemeen economisch belang

P7_TA(2011)0494

Resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2011 over de hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (2011/2146(INI))

2013/C 153 E/07

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 14 en 106 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Protocol nr. 26 bij ditzelfde Verdrag,

gezien de mededeling van de Commissie van 23 maart 2011: De hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (COM(2011)0146),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 23 maart 2011 over de toepassing van de EU-staatssteunregels op diensten van algemeen economisch belang sinds 2005 en de uitkomsten van de publieke raadpleging (SEC(2011)0397),

gezien de door de Commissie georganiseerde publieke raadpleging van 2010 over overheidssteun: voorschriften voor diensten van algemeen economisch belang,

gezien de Gids van 7 december 2010 voor de toepassing van de EU-regels inzake staatssteun, overheidsopdrachten en de eengemaakte markt op diensten van algemeen economisch belang, en met name sociale diensten van algemeen belang (SEC(2010)1545),

gezien Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (1),

gezien Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het Verdrag op staatssteun in de vorm van compensaties voor de openbare dienst die wordt toegekend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (2),

gezien de communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 januari 2001: Diensten van algemeen belang in Europa (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 september 1996: Diensten van algemeen belang in Europa (5),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 1 juli 2011: Hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (6),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juni 2011 inzake de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende de hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (7),

gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie van 24 juli 2003, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH (8),

gezien zijn resoluties van 5 juli 2011 over de toekomst van sociale diensten van algemeen belang (9), van 14 maart 2007 over sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie (10), van 27 september 2006 over het Witboek van de Commissie over diensten van algemeen belang (11), van 14 januari 2004 over het Groenboek over diensten van algemeen belang (12), van 13 November 2001 over de mededeling van de Commissie over "Diensten van algemeen belang in Europa" (13) en van 17 december 1997 over de mededeling van de Commissie over "Diensten van algemeen belang in Europa" (14),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7–0371/2011),

A.

overwegende dat diensten van algemeen economisch belang (DAEB's) hoog op de ranglijst van gemeenschappelijk waarden van de Unie staan en de grondrechten en de maatschappelijke, economische en territoriale samenhang ten goede komen, en dus van wezenlijk belang zijn voor de bestrijding van maatschappelijke ongelijkheid, en in toenemende mate ook voor duurzame ontwikkeling;

B.

overwegende dat DAEB's een belangrijke bijdrage leveren aan het economische prestatievermogen en het concurrentievermogen van de lidstaten en daarmee niet alleen economische crises helpen voorkomen en overwinnen, maar ook in het belang zijn van de algemene economische welvaart;

C.

overwegende dat een geslaagde omzetting van de Europa 2020-strategie door het leveren van DAEB's ondersteund wordt en dat deze diensten met name op het gebied van werkgelegenheid, educatie en maatschappelijke integratie kunnen bijdragen aan het behalen van de groeidoelstellingen, om uiteindelijk het overeengekomen hoge niveau van productiviteit, werkgelegenheid en sociale cohesie te bereiken;

D.

overwegende dat kosteneffectieve oplossingen van concurrerende particuliere ondernemingen noodzakelijk zijn voor de burger en essentieel zijn tegen de achtergrond van de begrotingssituatie;

E.

overwegende dat DAEB's diensten zijn die zonder ingrijpen van de overheid niet altijd of niet altijd in ontoereikende mate zouden worden aangeboden;

F.

overwegende dat sociale diensten van algemeen belang (SDAB's) een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van grondrechten en een wezenlijke bijdrage leveren aan gelijke kansen;

G.

overwegende dat de huidige EU-wetgeving een ontheffing van de kennisgevingsplicht voor ziekenhuizen en sociale huisvesting mogelijk maakt, d.w.z. voor DAEB's die fundamentele maatschappelijke behoeften vervullen;

H.

overwegende dat de artikelen 106 en 107 VWEU de rechtsgrondslag voor de hervorming van de staatssteunregels voor DAEB's vormen, en dat artikel 14 VWEU het Europees Parlement en de Raad in staat stelt volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de beginselen en voorwaarden voor het functioneren van DAEB's, en met name diensten van economische en financiële aard, vast te stellen;

I.

overwegende dat met Protocol nr. 26 bij het Verdrag van Lissabon een hoog niveau van kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, gelijke behandeling en de bevordering van de algemene toegang en van de rechten van de gebruiker schriftelijk zijn neergelegd en de essentiële rol van DAEB's uitdrukkelijk wordt erkend,

J.

overwegende dat de lidstaten en hun overheidsdiensten beter in staat zijn om hun de burgers adequaat te dienen en dat het dus hun verantwoordelijkheid is om de precieze omvang van DAEB's en de wijze waarop deze geleverd worden, vast te stellen, en overwegende dat in artikel 1 van Protocol nr. 26 van het Verdrag van Lissabon de ruime discretionaire bevoegdheden van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om DAEB's te beheren, te laten verrichten en te organiseren, uitdrukkelijk wordt erkend;

K.

overwegende dat compensatiebedragen alle door de staat of uit overheidsmiddelen toegekende voordelen omvatten, in welke vorm dan ook;

1.

neemt kennis van de door de Commissie geplande hervorming die tot doel heeft meer duidelijkheid te scheppen omtrent de toepassing van de voorschriften inzake DAEB-steun waarbij rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van DAEB's;

2.

vraagt dat de Commissie meer duidelijkheid verschaft over de relatie tussen de internemarktregels en de openbaredienstverlening en dat zij erop toeziet dat het subsidiariteitsbeginsel wordt toegepast bij de omschrijving, de organisatie en de financiering van openbare diensten;

3.

onderstreept de verbeteringen ten aanzien van toepassing en begrijpelijkheid die als gevolg van de in 2005 genomen maatregelen, het zogeheten Altmark-pakket, kunnen worden bereikt; wijst erop dat uit de openbare raadplegingen echter gebleken is dat de rechtsinstrumenten nog duidelijker, eenvoudiger, evenrediger en effectiever moeten zijn;

4.

beklemtoont dat de uitkomsten van de openbare raadpleging erop wijzen dat behalve de administratieve lasten ook de onzekerheden en misverstanden, in het bijzonder in verband met de basisbegrippen van de staatssteunregels voor DAEB's, zoals formele toewijzing, redelijke winst, onderneming, economische en niet-economische diensten of relevantie voor de interne markt, tot niet-naleving van de regels bijgedragen kunnen hebben;

5.

is verheugd over het voornemen van de Commissie om de definitie van niet-economische en economische activiteiten in de context van DAEB's te verduidelijken teneinde meer rechtszekerheid te verschaffen en klachten bij het Hof van Justitie van de EU en door de Commissie ingeleide inbreukprocedures te voorkomen; verzoekt de Commissie nadere toelichting te geven over het vierde criterium dat het Hof van Justitie in het arrest-Altmark hanteert, en ervoor de zorgen dat de methode voor de berekening van redelijke winst voldoende duidelijk is en aangepast is aan de verscheidenheid van DAEB's; vraagt de Commissie daarom geen limitatieve lijst te gebruiken; stelt voor dat de Commissie zich niet beperkt tot het simpelweg herhalen van de rechtspraak van het Hof van Justitie, maar relevante criteria verschaft om de gehanteerde begrippen te begrijpen en toe te passen; vraagt de Commissie in detail toe te lichten wat zij onder een echte DAEB verstaat;

6.

is bezorgd over de extra vereisten die de Commissie wil opleggen om te voorkomen dat de ontwikkeling van de handel wordt beïnvloed in een mate die ingaat tegen de belangen van de Unie, en meent dat dit tot rechtsonzekerheid zal leiden;

7.

stelt zich nadrukkelijk op het standpunt dat een "machtigingsbesluit" een waarborg van transparantie is die moet worden gehandhaafd om de burgers meer inzicht te geven, maar dat de mogelijkheden voor mandatering (via een machtigingsbesluit) moeten worden uitgebreid, met name door de regels op dat gebied flexibeler toe te passen; dringt erop aan dat een project vergezeld van een doelstellingenovereenkomst als een machtigingsbesluit wordt beschouwd;

8.

onderstreept dat de hervorming van de EU-staatssteunregels absoluut rekening moet houden met de bijzondere rol van DAEB's en het subsidiariteitsbeginsel strikt moet eerbiedigen, daar de verantwoordelijkheid voor het aanbieden, verzorgen, financieren en organiseren van DAEB's volgens Protocol nr. 26 bij het Verdrag van Lissabon in de eerste plaats bij de lidstaten en hun nationale, regionale en lokale overheden ligt, die een ruime discretionaire bevoegdheid en keuzevrijheid hebben;

9.

beklemtoont dat er bij de herziening van de voorschriften in het bijzonder op gelet moet worden dat de gebruikte gemeenschappelijke concepten en begrippen duidelijk toegesneden zijn op de aard van de openbare diensten en de diversiteit aan organisatievormen en betrokken partijen en er rekening gehouden moet worden met het feitelijke risico dat de handel tussen de lidstaten er gevolgen van kan ondervinden;

10.

onderstreept dat de specificiteit van DAEB's op regionaal en lokaal niveau, die geen invloed hebben op de mededinging op de interne markt, een vereenvoudigde en transparante procedure rechtvaardigt die een bevorderend effect heeft op de innovatie en de participatie van het midden- en kleinbedrijf (mkb);

11.

steunt het concept van drempelwaarden voor ontheffing van de kennisgevingsplicht bij compensatie door de overheid voor DAEB's en de daaruit voortvloeiende geringere administratieve belasting; stelt voor, gezien de resultaten van de raadpleging, de drempelwaarden voor toepassing van de DAEB-beschikking te verhogen;

12.

onderstreept dat in artikel 14 van het VWEU en in het aan het Verdrag van Lissabon toegevoegde Protocol nr. 26 het specifieke karakter van DAEB's erkend wordt en erkent de bijzondere rol van de nationale, regionale en lokale overheden; onderstreept dat de hervorming van de EU-staatssteunregels voor DAEB's slechts een deel vormt van de noodzakelijke verduidelijking van de wetsbepalingen betreffende DAEB's via een samenhangend Europees wetgevingskader; merkt op dat alle rechtsinstrumenten voor voldoende rechtszekerheid moeten zorgen; vraagt de Commissie om, zoals zij in de Single Market Act heeft toegezegd, vóór eind 2011 een mededeling te presenteren met maatregelen om DAEB's en SDAB's een kader te geven dat ze in staat stelt hun taken te vervullen;

13.

onderstreept dat de bepalingen inzake verbod en controle op staatssteun overeenkomstig artikel 106, lid 2, van het VWEU voor met het verrichten van openbare diensten belaste ondernemingen slechts gelden voor zover de toepassing van deze bepalingen de vervulling, in feite of in rechte, van de hun door de nationale, regionale of lokale overheid toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert; onderstreept in dit verband dat artikel 14 van het VWEU duidelijk bepaalt dat de Unie en de lidstaten er in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van de Verdragen zorg voor dragen dat deze diensten functioneren op basis van beginselen en voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen; dringt er daarom op aan bij de hervorming van de EU-staatssteunregels rekening te houden met deze twee artikelen en te waarborgen dat de compensatie voor DAEB's niet in excessieve mate op de openbare financiën weegt of tot een lage kwaliteit van dienstverlening leidt;

14.

is van oordeel dat het toekomstig voorstel van de Commissie over EU 2020-projectobligaties een belangrijke motor kan en moet zijn voor de ontwikkeling van diensten van algemeen belang, zowel in de lidstaten als op EU-niveau; onderstreept dat daartoe ingestelde procedures expliciet opgenomen dienen te worden in een overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure vast te stellen kader voor projectsubsidiabiliteit;

15.

acht het uiterst belangrijk dat compensaties voor DAEB's niet tot concurrentieverstoring leiden of schade toebrengen aan andere, niet-gesubsidieerde bedrijven die in dezelfde sectoren of markten opereren;

16.

verklaart dat compensatie voor de nettokosten van de verrichting van openbare diensten voor met het beheer van die diensten belaste ondernemingen een economische en financiële voorwaarde is voor de correcte uitvoering van de hen door de overheid toegekende specifieke taken, vooral in deze tijden van crisis waarin de openbare diensten als automatische stabiliserende factor een essentiële rol spelen in de bescherming van de meest kwetsbare Europese burgers en er zo toe bijdragen de sociale impact van de crisis te beperken;

17.

wenst in dat verband te benadrukken dat de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden tussen overheidsinstanties, door het samenbrengen van de noodzakelijke middelen, kan leiden tot een efficiënter gebruik van de overheidsmiddelen en tot de modernisering van de openbare diensten, en dit in antwoord op de nieuwe behoeften van de burgers in de gebieden; benadrukt ook het belang van grensoverschrijdende samenwerking;

18.

onderstreept met nadruk dat openbare diensten van hoge kwaliteit en voor alle lagen van de bevolking toegankelijk moeten zijn; spreekt in dit verband zijn bezorgdheid uit over de restrictieve benadering van de Commissie, die wat staatssteun voor sociale-woningbouwcorporaties betreft, de door deze corporaties verleende diensten alleen als SDAB's beschouwt als ze uitsluitend ten goede komen aan kansarme personen of groepen, aangezien een dergelijke nauwe interpretatie haaks staat op het hogere doel van sociale mix en universele toegang;

19.

is van mening dat een hoogwaardige dienstverlening gestoeld is op de mensenrechten van de Europese burgers, en deze op rechten gebaseerde benadering moet worden versterkt;

20.

vraagt aandacht voor het feit dat aanpassing van de infrastructuur – vooral in regio's waar deze het meest ontbreekt en met name op de gebieden energie, telecommunicatie en openbaar vervoer – aanzienlijke investeringen zal vergen om in de toekomst de levering van intelligente energie- of breedbanddiensten mogelijk te maken;

21.

roept de Commissie op bij de in aanmerking te nemen kosten van compensatie ook de investeringen in infrastructuur mee te tellen die nodig zijn voor het functioneren van DAEB's; herinnert de Commissie eraan dat de verlening van DAEB's soms meer afhankelijk is van publieke investeringssteun voor de lange termijn dan van jaarlijkse exploitatiesubsidies;

22.

roept de Commissie op om bij de onderhandelingen over bilaterale handelsovereenkomsten de publieke dienstverlening door DAEB's en SDAB's in partnerlanden te accepteren;

Vereenvoudiging/evenredigheid

23.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om in het kader van een meer gediversifieerde benadering de toepassing van staatssteunregels dusdanig te vereenvoudigen dat de administratieve belasting voor de overheden en dienstverleners in een adequate verhouding staat tot de potentiële gevolgen van de maatregelen voor de mededinging op de interne markt;

24.

dringt er daarom op aan de voorschriften zodanig te formuleren dat een correcte toepassing wordt gewaarborgd en dat de overheidsinstanties en de met het aanbieden van diensten van algemeen belang belaste ondernemingen geen onnodige lasten wordt opgelegd, zodat zij hun bijzondere taak naar behoren kunnen vervullen; vraagt de Commissie in dit verband de voorschriften en verplichtingen inzake compensaties voor DAEB's begrijpelijker en voorspelbaarder te maken om voor meer rechtszekerheid voor overheidsinstanties en dienstverleners te zorgen;

25.

vraagt de Commissie in het kader van de voorgenomen vereenvoudiging van de voorschriften inzake staatssteun de regels voor de controle op overcompensatie flexibeler en transparanter te maken en met name de maatregelen ter preventie van overcompensatie te verbeteren; stelt daartoe voor om bij overeenkomsten voor meerdere jaren pas aan het einde van de looptijd en in ieder geval met tussenpozen van ten hoogste drie jaar een controle op overcompensatie uit te voeren, en transparante criteria vast te stellen voor de berekening van compensaties voor DAEB's, daar dit de dienstverleners en de overheidsinstanties veel tijd en geld zou besparen;

26.

roept de Commissie op bij overheidsinstanties en ondernemingen na te gaan of de Gids voor de toepassing van de EU-regels inzake staatssteun, overheidsopdrachten en de eengemaakte markt op diensten van algemeen economisch belang, en met name sociale diensten van algemeen belang van 7 december 2010 effectief aan zijn doel beantwoordt; vraagt de Commissie overheidsinstanties en dienstverleners zo nodig een didactisch instrument te verstrekken als leidraad voor een goede toepassing van deze regels;

27.

vraagt de Commissie de machtigingsregels te vereenvoudigen; vraagt dat een oproep tot het indienen van projecten vergezeld van een doelstellingenovereenkomst als machtigingsbesluit wordt beschouwd;

Maatschappelijke dienstverlening

28.

roept de Commissie op voor SDAB's, waarbij geen wezenlijke beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten te verwachten is, een speciale de-minimisregeling in te voeren; stelt daartoe voor om voor dit type sociale diensten passende hogere drempelwaarden in te voeren;

29.

steunt de handhaving van de bestaande vrijstelling zonder drempels voor ziekenhuizen en sociale huisvesting; neemt met voldoening kennis van de aankondiging van de Commissie ook voor andere sectoren van de SDAB's een ontheffing van de kennisgevingsplicht te willen invoeren; vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat compensatie voor alle DAEB's die in fundamentele sociale behoeften voorzien, als omschreven door de lidstaten, zoals ouderenzorg, gehandicaptenzorg, zorg voor en sociale inclusie van kansarmen en kinderen, jeugdzorg, gezondheidszorg en toegang tot de arbeidsmarkt, van de kennisgevingsplicht worden vrijgesteld;

30.

is van mening dat de bijzondere taak en de aard van SDAB's beschermd en duidelijk gedefinieerd moeten worden; roept de Commissie dan ook op na te gaan hoe dit doel het doeltreffendst bereikt zou kunnen worden, rekening houdend met de mogelijkheid van specifieke voorschriften per sector;

Lokale diensten

31.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om bij staatssteun voor met het verrichten van DAEB's belaste ondernemingen een de-minimisregel in te voeren waar gezien het lokale karakter van de taak slechts te verwaarlozen gevolgen voor de handel tussen de lidstaten te verwachten zijn en zeker is dat de compensatie alleen wordt gebruikt voor het functioneren voor de DAEB in kwestie; verzoekt de Commissie te beoordelen of ook DAEB's in de sector cultuur en onderwijs bij een speciale regeling zouden moeten worden betrokken;

32.

roept de Commissie op passende drempelwaarden voor een de-minimisregel voor compensatie voor met het verrichten van DAEB's belaste ondernemingen voor te stellen, om deze diensten in een vereenvoudigde procedure te behandelen en daarmee de aanzienlijke administratieve belasting voor deze aanbieders van diensten te verminderen, zonder negatieve effecten op de interne markt; suggereert als mogelijk uitgangspunt een combinatie van omvang van de compensatie en omzet van de onderneming die door de lokale instantie met het verrichten van DAEB's is belast; is voorts van mening dat een drempelwaarde voor een periode van drie belastingjaren misschien geschikter zou zijn om voor de nodige flexibiliteit te zorgen;

33.

herinnert eraan dat de status van verrichters van DAEB's uiteen kan lopen, zo zijn er verenigingen, stichtingen, vrijwilligers- en gemeenschapsorganisaties, non-profitorganisaties of sociale ondernemingen; herinnert eraan dat sommige daarvan uitsluitend op lokaal niveau actief zijn, geen commerciële activiteiten verrichten en de eventuele winsten op diensten van algemeen belang op lokaal niveau herinvesteren;

Kwaliteit en efficiency

34.

onderstreept de bijzondere betekenis van een hoge kwaliteit van DAEB's en de noodzaak van universele toegang; wijst er in dit verband op dat de bevoegdheid van de Commissie volgens de mededingingsregels van het VWEU beperkt blijft tot de controle op staatssteun voor het verrichten van DAEB's en dat deze regels geen rechtsgrond vormen voor het vaststellen van kwaliteits- en efficiencycriteria op Europees niveau; is van mening dat kwaliteit en efficiency van DAEB's met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel moeten worden omschreven;

*

* *

35.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17.

(2)  PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67.

(3)  PB C 297 van 29.11.2005, blz. 4.

(4)  PB C 17 van 19.1.2001, blz. 4.

(5)  PB C 281 van 26.9.1996, blz. 3.

(6)  PB C 259 van 2.9.2011, blz. 40.

(7)  PB C 248 van 25.8.2011, blz. 149.

(8)  Zaak C-280/00, Jurispr.[2004] I-07747.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0319.

(10)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 140.

(11)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 277.

(12)  PB C 92 E van 16.4.2004, blz. 294.

(13)  PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 153.

(14)  PB C 14 van 19.1.1998, blz. 74.