11.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 380/132


Donderdag 9 juni 2011
Guantánamo: nakend besluit inzake de doodstraf

P7_TA(2011)0271

Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over Guantánamo: ophanden zijnde beslissing over doodstraf

2012/C 380 E/18

Het Europees Parlement,

gezien de internationale, Europese en nationale instrumenten op het gebied van mensenrechten en fundamentele vrijheden en met betrekking tot het verbod op willekeurige opsluiting, gedwongen verdwijningen en marteling, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten van 16 december 1966 en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984, met bijbehorende protocollen,

gezien resolutie 62/149 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 2007, waarin een moratorium op de toepassing van de doodstraf wordt geëist, en resolutie 63/168 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 2008, waarin wordt aangedrongen op tenuitvoerlegging van resolutie 62/149,

gezien zijn eerdere resoluties over doodstraf, met name die van 7 oktober 2010 over de Werelddag tegen de doodstraf (1) en van 10 juli 2008 over de doodstraf, met name de rechtszaak tegen Troy Davis (2), over Guantánamo, met name die van 13 juni 2006 over de toestand van de gevangenen in Guantánamo (3) en van 10 maart 2004 over het recht van de gevangenen in Guantánamo op een eerlijk proces (4), alsmede de resoluties over vermoedelijke CIA-vluchten en gevangenissen op EU-gebied, met name diegene die op 14 februari 2007 (5) werd aangenomen,

gezien zijn resolutie van 4 februari 2009 over de repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo (6),

gezien de brief van zijn Voorzitter aan de nationale parlementen over de follow-up die de lidstaten aan de resolutie van het Parlement van 14 februari 2007 hebben gegeven,

gezien het zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf, van 28 april 1983,

gezien het Tweede Facultatief Protocol van 15 december 1989 bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarin wordt gestreefd naar afschaffing van de doodstraf,

gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de regering van de VS van plan is in het komende proces voor een militaire commissie tegen een Saudi-Arabische man, Abd al Rahim Hussayn Muhammed al Nashiri, die thans vastzit in de Amerikaanse detentie-inrichting in Guantánamo Bay, de doodstraf te vorderen; overwegende dat hiervoor de instemming nodig is van een ambtenaar, de zogenoemde "convening authority", en dat diens besluit binnen enkele weken te verwachten is,

B.

overwegende dat al-Rahim al-Nashiri al bijna negen jaar in de VS wordt gedetineerd, maar – ofschoon hij al enkele maanden na zijn arrestatie in 2002 werd genoemd in een aanklacht voor een federale rechtbank, nooit aan een rechterlijke autoriteit is voorgeleid en evenmin binnen een redelijke termijn is berecht, zoals het internationale recht vereist; in plaats daarvan werd hij in het geheim vastgehouden om in 2006 naar Guantánamo te worden overgebracht,

C.

overwegende dat hij gedurende zijn CIA-detentie van bijna vier jaar kennelijk in complete isolatie op onbekende locaties werd vastgehouden, en naar verluidt aan marteling werd onderworpen, zoals het zogenoemde "water-boarding",

D.

overwegende dat het Amerikaanse ministerie van Defensie op 20 april 2011 bekendmaakte dat Abd al Rahim al Nashiri ingevolge de "Military Commissions Act" van 2009 onder meer "moord in strijd met het oorlogsrecht", en "terrorisme" ten laste worden gelegd, omdat hij een leidende rol zou hebben gehad bij de aanslag op de USS Cole in Jemen op 12 oktober 2000, waarbij 17 Amerikaanse bemanningsleden omkwamen en 40 anderen werden gewond, en bij de aanslag op de Franse olietanker MV Limburg in de Golf van Aden op 6 oktober 2002, waarbij een bemanningslid omkwam,

E.

overwegende dat Abd al-Rahim al-Nashiri, van Saudische nationaliteit, de eerste is die voor een militaire commissie zal terechtstaan sinds president Obama de hervatting van deze processen heeft bevolen, en dat er voor dit proces voor een militaire commissie nog geen datum is bepaald; de aanklager heeft ervoor gepleit dat de doodstraf in het proces als mogelijke straf in aanmerking komt, ofschoon daarmee tevoren moet worden ingestemd door de "convening authority" van de militaire commissies, een door de Amerikaanse minister van Defensie benoemde ambtenaar,

F.

overwegende dat de huidige "convening authority" te kennen heeft gegeven tot 30 juni 2011 schriftelijke opmerkingen over de doodstraf te zullen inwachten, waarna hij zijn besluit zal nemen,

G.

overwegende dat de Europese Unie zich sterk inzet, in eerste instantie voor totstandbrenging van moratoria op de toepassing van de doodstraf door derde landen, en uiteindelijk voor afschaffing van de doodstraf overal elders, en naar wereldwijde aanvaarding van dit beginsel streeft,

H.

overwegende dat het internationale mensenrechtenrecht erkent dat sommige landen de doodstraf behouden, maar de oplegging en voltrekking van een doodvonnis verbiedt wanneer dat gebaseerd is op een proces dat niet aan de hoogste eisen van correctheid beantwoordt,

I.

overwegende dat het Europees Parlement zich hierover al kritisch heeft uitgelaten en bij de VS heeft aangedrongen op herziening van het systeem van militaire commissies, omdat dit niet beantwoordt aan internationale normen voor een eerlijk proces,

J.

overwegende dat in 2007 door de speciale VN-rapporteur voor de bevordering van de naleving en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden op de VS een beroep werd gedaan om de militaire commissies af te schaffen, en in 2009 door de speciale rapporteur van de Verenigde Naties inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies om geen terdoodveroordelingen te vorderen in processen voor een militaire commissie,

K.

overwegende dat Abd al-Rahim al-Nashiri beweert in 2002 en 2003 gedurende meerdere maanden in geheime CIA-detentie in Polen te zijn vastgehouden, en in die tijd te zijn gemarteld, en overwegende dat hij op 10 mei 2011 beroep heeft ingesteld bij het Europees Hof voor de rechten van de mens, met steun van mensenrechtenorganisaties,

L.

overwegende dat ondanks alle bewijsmateriaal voor de uiterst zware mensenrechtenschendingen en volkenrechtelijke misdaden die bij de bestrijding van terrorisme hebben plaatsgevonden, zoals marteling, mishandeling, geïsoleerde detentie en gedwongen verdwijningen, er slechts weinigen zijn die daarvoor in de VS of in de EU voor de rechter zijn gebracht,

1.

wijst op de nauwe trans-Atlantische betrekkingen, gebaseerd op gemeenschappelijke kernwaarden en eerbiediging van elementaire, universele en onafdingbare mensenrechten – zoals het recht op een eerlijk proces en het verbod van willekeurige detentie; prijst zich gelukkig met de nauwe trans-Atlantische samenwerking op een breed veld van internationale mensenrechtenkwesties;

2.

spreekt opnieuw zijn verontwaardiging en woede uit over alle grootschalige terreuraanslagen, alsmede zijn solidariteit met de slachtoffers van zulke aanslagen en zijn medeleven met de pijn en het lijden van hun gezinnen, vrienden en familieleden; herhaalt niettemin dat de strijd tegen het terrorisme niet kan worden gevoerd ten koste van gevestigde gemeenschappelijke waarden als eerbiediging van de mensenrechten en van de rechtsstatelijkheid;

3.

is vanouds tegenstander van marteling en mishandeling en van de doodstraf, in alle gevallen en onder alle omstandigheden, en beklemtoont nogmaals dat afschaffing van de doodstraf bijdraagt tot de verhoging van de menselijke waardigheid en de geleidelijke ontwikkeling van de mensenrechten;

4.

verzoekt de VS-autoriteiten niet de doodstraf op te leggen aan Abd al-Rahim al-Nashiri, en dringt er bij de hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton, het voorzitterschap van de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan, de zaak met spoed bij de VS-autoriteiten ter sprake te brengen en krachtig bij de VS te protesteren om te bereiken dat hij niet wordt terechtgesteld;

5.

doet nogmaals een beroep op de VS-autoriteiten om het systeem van militaire commissies zodanig te herzien dat van eerlijke processen sprake is, Guantánamo te sluiten, het gebruik van marteling, mishandeling, geïsoleerde detentie, onbeperkte detentie zonder proces en gedwongen verdwijningen te verbieden, en herinnert de EU-instellingen en lidstaten aan hun plicht om niet aan zulke door het internationale, Europese en nationale recht verboden zaken mee te werken of deze verborgen te houden;

6.

beziet met spijt hoe de president van de VS op 7 maart 2011 het presidentieel besluit heeft ondertekend inzake detentie en de herroeping van de opheffing van de militaire rechtbanken; is ervan overtuigd dat een normaal strafproces voor de burgerrechter de beste manier is om uitsluitsel te geven over de status van Guantánamo-gevangenen; houdt staande dat al-Nashiri en alle andere gevangenen die door de VS worden vastgehouden, direct in staat van beschuldiging moeten worden gesteld en voor de rechter gebracht, in overeenstemming met internationale normen van rechtsstatelijkheid, of anders moeten worden vrijgelaten; beklemtoont in dit verband dat voor iedereen dezelfde normen voor een eerlijk proces moeten gelden, zonder discriminatie;

7.

doet een beroep op de EU en de autoriteiten van de lidstaten en die van de VS om erop toe te zien dat volledig, eerlijk, doelgericht, onafhankelijk en onpartijdig onderzoek en naspeuringen worden ingesteld naar mensenrechtenschendingen en misdaden naar internationaal, Europees en nationaal recht, en de verantwoordelijken gerechtelijk te vervolgen, ook in verband met het CIA-programma van buitengewone uitleveringen en geheime gevangenissen;

8.

verwelkomt als heuglijk feit dat een aantal lidstaten bereid is Guantánamo-gevangenen over te nemen met het oog op hervestiging, en hoopt dat meer lidstaten hiertoe met de Amerikaanse regering willen samenwerken;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de "Convening Authority for Military Commissions", de minister van Buitenlandse Zaken, de president, de Senaat en het Congres van de VS, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten de secretaris-generaal van de VN, de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN en de regeringen van de VN-lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0351.

(2)  PB C 294 E van 3.12.2009, blz. 80.

(3)  PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 136.

(4)  PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 640.

(5)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 309.

(6)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 91.