7.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 377/23


Woensdag 11 mei 2011
Onze bossen voorbereiden op de klimaatverandering

P7_TA(2011)0226

Resolutie van het Europees Parlement van 11 mei 2011 over het Groenboek van de Commissie “Bosbescherming en bosinformatie in de EU: onze bossen voorbereiden op de klimaatverandering” (2010/2106(INI))

2012/C 377 E/05

Het Europees Parlement,

gezien het Groenboek van de Commissie over bosbescherming en bosinformatie in de EU: onze bossen voorbereiden op de klimaatverandering (COM(2010)0066),

gezien de conclusies van de Raad van 11 juni 2010 over het voorbereiden van onze bossen op de klimaatverandering,

gezien de conclusies van de Raad van 15 maart 2010 over biodiversiteit na 2010,

gezien het witboek van de Commissie met als titel "Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader" (COM(2009)0147) en onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 mei 2010 (1) over dit witboek,

gezien de Ministerconferentie over de bescherming van de bossen in Europa (MCPFE) - FOREST EUROPE, de verschillende resoluties die daar zijn behandeld en het werk dat deskundigen er hebben verricht voor het uitwerken van richtsnoeren, criteria en indicatoren voor duurzaam bosbeheer (SFM),

gezien de resolutie van de Raad van 26 februari 1999 over een bosbouwstrategie voor de EU (2) en het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging hiervan (COM(2005)0084),

gezien het EU-actieplan voor de bossen 2006-2011 (FAP) (COM(2006)0302) en de tussentijdse externe evaluatie van de uitvoering ervan (3),

gelet op Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (4), het samenvattende verslag over de staat van instandhouding van habitattypes en soorten, als vereist krachtens artikel 17 van de Habitatrichtlijn (COM(2009)0358) en onder verwijzing naar zijn resoluties van 21 september 2010 over de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving tot behoud van de biodiversiteit (5) en van 3 februari 2009 over de wilde natuur in Europa (6),

gelet op de conclusies van de UNEP-conferentie over biodiversiteit (COP10), gehouden in oktober 2010 in Nagoya, en gezien de biodiversiteitsdoelstellingen van Aichi, met name de toezegging om 17 % van de binnenwateren door middel van doeltreffende natuurbeschermingsmaatregelen te beschermen en in het omgevende landschap te integreren,

gezien het onderzoek met als titel “Shaping forest communication in the European Union: public perceptions of forests and forestry" (7),

gezien het Raamverdrag Klimaatverandering van de Verenigde Naties (UNFCCC), het Kyoto-protocol en het verslag van het Internationale panel inzake klimaatverandering (IPCC) over de richtsnoeren inzake goede praktijken voor bodemgebruik, verandering van bodemgebruik en bosbouw (LULUCF),

gezien het Actieplan Biomassa van de EU (COM(2005)0628),

gezien Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (richtlijn hernieuwbare energie) (8), Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (ETS-richtlijn) (9), Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (beschikking inzake de verdeling van de inspanningen) (10), het Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de duurzaamheidseisen voor het gebruik van vaste en gasvormige biomassa bij elektriciteitsproductie, verwarming en koeling (COM(2010)0011), het vierde evaluatierapport van het IPCC, hoofdstuk 9: Bosbouw, en de resultaten van de openbare raadpleging over de voorbereiding van een verslag betreffende een regeling voor het gebruik van biomassa als duurzame energiebron,

gezien het Europese klimaatveranderingsprogramma en het werk dat de deskundigengroep klimaatbeleid heeft verricht voor LULUCF (11),

gezien de studies van het Europees Parlement met de nrs. 449.292 (evaluatie van het groenboek over bosbescherming en bosinformatie in de EU), 440.329 (over de Europese strategie voor de preventie en bestrijding van bosbranden), en gezien de conclusies van de vergadering die de subgroep Bossen van de interfractiewerkgroep Klimaatverandering, biodiversiteit en duurzame ontwikkeling op 13 juli 2010 in Brussel heeft gehouden,

gezien de Europese Landschapsconventie van 2000 (het Verdrag van Florence),

gezien de Richtlijn van de Raad 1999/105/EG betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (12) en de herziening van de communautaire regeling op fytosanitair gebied,

gezien het samenvattende TEEB-verslag (Mainstreaming the Economics of Nature) en de TEEB-update over klimaatkwesties,

gezien de conclusies van de Raad van 26 april 2010 over bosbrandpreventie in de Europese Unie,

gezien de conclusies van de Raad van 8 en 9 november 2010 over innovatieve oplossingen voor het financieren van rampenpreventie,

onder verwijzing naar Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (13),

gezien het verslag over de tenuitvoerlegging van de Forest Focus-verordening (COM(2010)0430),

gezien technisch verslag nr. 9/2006 van het Europees Milieuagentschap met als titel "European forest types: Categories and types for sustainable forest management reporting and policy",

gezien het verslag aan het DG Landbouw en plattelandsontwikkeling van de Commissie over de gevolgen van de klimaatverandering voor de Europese bossen en mogelijkheden voor aanpassing (14),

gezien het verslag uit 2009 aan het DG Milieu van de Commissie over opties voor een EU-beleid ter bescherming van de Europese bossen tegen schadelijke invloeden (15),

gezien speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 9/2004 over bosbouwmaatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid (alsook de antwoorden van de Commissie),

gelet op Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (16),

gezien de aanbevelingen van het netwerk van deskundigen van de FAO/UNECE/ILO over de uitvoering van duurzaam bosbeheer,

gezien de definitie in resolutie H1 van de MCPFE in Helsinki van duurzaam bosbeheer als "het beheer en het gebruik van bossen en beboste zones op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun biodiversiteit, productiviteit, regeneratiecapaciteit, vitaliteit en vermogen behouden om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen en waarbij geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht",

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie industrie, onderzoek en energie van het Europees Parlement (A7-0113/2011),

A.

overwegende dat bossen en beboste gebieden meer dan 42 % van het grondgebied van de EU bedekken, en overwegende dat de houtsector met een jaaromzet van ruim 300 miljard EUR meer dan twee miljoen banen biedt, hoofdzakelijk in plattelandsgebieden, en door de levering van hout en toeristische mogelijkheden bijdraagt tot economische groei, tewerkstelling en welvaart,

B.

overwegende dat de Europese bossen niet alleen uit bomen bestaan maar complete biotopen vormen, die tal van essentiële ecologische functies vervullen zoals CO2-opslag, regulering van de waterafvoer van rivieren, landschapsbehoud, behoud van de vruchtbaarheid van de bodem, bescherming van de bodem tegen erosie en woestijnvorming, en bescherming tegen natuurrampen, allemaal aspecten die van groot belang zijn voor landbouw en plattelandsontwikkeling en voor de levenskwaliteit van de Europese burgers,

C.

overwegende dat de Europese bossen voor ongeveer 40 % staatseigendom zijn en voor ongeveer 60 % in het bezit van ruim 10 miljoen privé-eigenaren, en overwegende dat particulieren en overheden bijgevolg medeverantwoordelijk zijn voor de bescherming en het duurzame gebruik van de bossen, wat in de praktijk neerkomt op de tenuitvoerlegging van duurzaam bosbeheer,

D.

overwegende dat de langetermijntrend van toenemende bosbedekking in de EU ondanks de alarmerende ontbossing in verscheidene delen van de wereld aanhoudt, en overwegende dat de hoeveelheid koolstof in houtbiomassa naar schatting aan het stijgen is; overwegende dat de CO2-opslag in de Europese bossen ondanks de doorgaans positieve trend ver onder het natuurlijke potentieel blijft en dat bossen zelfs een bron van CO2-uitstoot zouden kunnen worden doordat de druk om méér te oogsten groter wordt en er in de EU jaarlijks ongeveer 500 000 ha bosgebied verloren gaat als gevolg van bosbranden en illegale houtkap,

E.

overwegende dat 30 % van de NATURA 2000-gebieden bossen en beboste zones zijn en dat deze gebieden belangrijke schakels vormen in het netwerk van biotopen; overwegende, voorts, dat 66 % van de ‧boshabitattypen van communautair belang‧ onvoldoende bescherming genieten,

F.

overwegende dat bergbossen een derde van het totale bosareaal van de Europese Unie uitmaken en van cruciaal belang zijn voor het behoud van het natuurlijke landschap omdat ze bijdragen tot de bescherming van de bodem en tot de regulering van de watertoevoer; overwegende dat deze bossen essentieel zijn voor de plaatselijke economische activiteiten,

G.

overwegende dat de bescherming van de laatste overgebleven wilde natuurgebieden ertoe kan bijdragen het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten in de EU tegen 2020 tot staan te brengen,

H.

overwegende dat verwacht wordt dat uit vaste biomassa en bioafval opgewekte energie tegen 2020 58% zal bedragen van de energie uit hernieuwbare bronnen in de EU, en dat de vraag naar hout als energiegrondstof gestaag toeneemt als gevolg van de waarschijnlijke afname van het relatieve aandeel van biomassa uit bosbouw; overwegende dat er daarom waakzaamheid geboden ter voorkoming van illegale houtkap en van de intensivering van vormen van bosbouw die in sommige lidstaten tot een mogelijke overschrijding van de kaap van 100 % in de verhouding tussen kap en jaarlijkse nettoaanwas zouden kunnen leiden, wat de doelstellingen inzake klimaatverandering en biodiversiteit zou ondermijnen; overwegende dat de energiewinning uit biomassa minder afhankelijk moet worden van bosbiomassa,

I.

overwegende dat de bescherming van de bossen en hun functies zou moeten worden geïntegreerd in alle beleidsvormen van de EU die gevolgen hebben voor de bossen,

J.

overwegende dat bossen levende en zich ontwikkelende ecosystemen vormen, die zich vaak uitstrekken over nationale grenzen heen en op verschillende wijzen kunnen worden ingedeeld, bijvoorbeeld naar bioklimaatzone en bostype, en overwegende dat het EEA een specifieke terminologie voor bossen heeft ontwikkeld als richtsnoer voor de beleidsbeslissingen van de EU; overwegende dat in alle EU-beleidsbeslissingen met gevolgen voor de bossen rekening moet worden gehouden met de recentste wetenschappelijke resultaten uit alle domeinen, zoals de ‧continentale waterscheiding‧, en dat deze beleidsbeslissingen niet zó ruim mogen zijn dat het nut ervan verloren gaat,

K.

overwegende dat de verschillende types bos en de bosbouwsector door de klimaatverandering met diverse en onvoorspelbare biotische en abiotische dreigingen worden geconfronteerd, zoals plagen, stormen, droogte en bosbranden), waardoor het weerstandsvermogen van de bossen de hoeksteen van alle beschermingsprojecten wordt,

L.

overwegende dat degelijke en vergelijkbare informatie over de toestand van de bossen in de EU en de gevolgen van klimaatverandering en productiepatronen voor de bossen een belangrijke voorwaarde is voor beleidsvorming en planning, onder meer wat betreft de bijdrage van de bossen aan de bestrijding van en de aanpassing aan klimaatverandering,

M.

overwegende dat spontane bosbranden en brandstichting, die vaak niet met dat doel gebeurt, jaarlijks meer dan 400 000 ha aan bos doen verdwijnen, vooral - maar niet uitsluitend - in het Middellandse Zeegebied, met ernstige gevolgen voor mensen en hun bezittingen, de werkgelegenheid, biodiversiteit en beschermingsfuncties van bossen; overwegende dat bossen zich na een brand heel moeilijk herstellen en dat dit trage herstel in het geval van het NATURA 2000-netwerk de verwezenlijking van de doelstellingen van het netwerk bemoeilijkt,

N.

overwegende dat bossen in het hoger genoemde witboek over aanpassing aan de klimaatverandering tot de belangrijkste actieterreinen worden gerekend en dat in dit witboek wordt benadrukt dat de EU-bosbouwstrategie voor wat de klimaatproblematiek betreft geactualiseerd moet worden,

O.

overwegende dat slechts 5 % van het Europese bosareaal uit primaire en niet door menselijke activiteit aangetaste oerbossen bestaat; overwegende dat het kleine aandeel van dit type bos in combinatie met de toegenomen versnippering van de resterende bosbestanden de gevoeligheid van bossen voor door de klimaatverandering veroorzaakte dreigingen vergroot en ten dele verklaart waarom het nog steeds slecht gesteld is met de instandhouding van tal van belangrijke Europese bosboomsoorten,

P.

overwegende dat de versterking van de beschermingsfuncties van bossen deel moet uitmaken van de strategieën van de EU en de lidstaten voor civiele bescherming, met name gezien klimaatgerelateerde extreme verschijnselen als bosbranden en overstromingen,

Q.

overwegende dat het TEEB-verslag een hoogst interessant kosten/batenoverzicht presenteert dat positief uitvalt voor openbare investeringen in op ecosystemen gebaseerde benaderingen voor de bestrijding van en aanpassing aan klimaatverandering, met name wat betreft groene infrastructuur, zoals het herstel en behoud van bossen,

R.

overwegende dat er verschillende nationale, regionale en lokale systemen voor bosbeheer moeten worden gerespecteerd en ondersteund om het aanpassingsvermogen van bossen te vergroten,

S.

overwegende dat het vermogen van de Europese bossen om op doeltreffende manier CO2, NH3 en NOx op te nemen, nog altijd niet ten volle benut wordt, en dat hout uit duurzaam beheerde bossen op lange termijn een verzachtende impact kan hebben, doordat het kan dienen als een herbruikbaar en koolstofrijk alternatief voor energieverslindende materialen zoals metaallegeringen, plastic en beton, die onder meer in de bouwsector op grote schaal worden gebruikt,

T.

overwegende dat de zomerse opwarming in Zuid-Europa volgens de gegevens van de Commissie twee keer zo snel zal verlopen als in de rest van Europa en de zomerneerslag in Zuid-Europa elke tien jaar met 5 % zal afnemen,

U.

overwegende dat het FAP van de EU vier doelstellingen heeft: het verbeteren op de lange termijn van de concurrentiepositie, de bescherming van het milieu, het bijdragen aan de verhoging van de levenskwaliteit en het bevorderen van de coördinatie, en overwegende dat er hoofdzakelijk vooruitgang is geboekt bij het bereiken van de eerste doelstelling,

V.

overwegende dat het proces Forest Europe heeft geleid tot een op vrijwilligheid gebaseerde Europese regeling over duurzaam bosbeheer; overwegende dat het bestaande kader voor duurzaam bosbeheer geen volledige erkenning geniet en niet consequent ten uitvoer wordt gelegd,

W.

overwegende dat in het kader van het Forest Europe-proces veel voorbereidend werk is verricht voor onderhandelingen over een juridisch bindend instrument, en dat op de komende conferentie in Oslo in juni 2011 naar verwachting besluiten over een dergelijk instrument zullen worden genomen,

X.

overwegende dat de verordening inzake de preventie van bosbranden (17) en de Forest Focus-verordening (18) zijn verstreken, wat leidt tot ad hoc-rapportage en onvoldoende financiering,

Y.

overwegende dat genetische selectie moet proberen en erop gericht moet zijn het aanpassingsvermogen van het bosecosyteem te verbeteren,

Z.

overwegende dat er meer informatie nodig is over de invloed van bossen op weerpatronen op Europees niveau,

AA.

overwegende dat in het hoger genoemde verslag uit 2009 aan de Commissie over opties voor een EU-beleid ter bescherming van de Europese bossen tegen schadelijke invloeden vier beleidsopties worden onderscheiden en onderzocht, namelijk voortzetting van de huidige aanpak, de open coördinatiemethode, versterking van het toezicht en invoering van een kaderrichtlijn bossen,

1.

is ingenomen met het Groenboek van de Commissie over bosbescherming en bosinformatie in de EU: onze bossen voorbereiden op de klimaatverandering; is van mening dat de bosstrategie van de EU moet worden geïntensiveerd om het duurzame beheer en het behoud van de bossen te verbeteren, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid;

2.

benadrukt echter dat de Europese Unie overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bevoegd is om op te treden op gebieden waarvan is aangetoond dat de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt;

3.

is blij met de opvatting van de Commissie dat bossen moeten worden gezien als een belangrijk instrument voor het oplossen van de klimaatcrisis; benadrukt dat duurzaam bosbeheer van cruciaal belang is voor de EU voor het bereiken van haar klimaatdoelen en om bossen in staat te stellen noodzakelijke ecosysteemdiensten te leveren, zoals biodiversiteit, bescherming tegen natuurrampen en het opnemen van CO2 uit de atmosfeer;

4.

wijst erop dat bossen biosferen vormen die bestaan uit veel meer dan alleen bomen, en dat hun weerstandsvermogen daarom niet alleen afhankelijk is van de biodiversiteit van bomen, maar van de biodiversiteit van alle organismen in het bos, in het bijzonder in het bos levende wilde dieren, en dat bossen van essentieel belang zijn voor de aanpassing van de Europese samenlevingen aan de klimaatverandering;

5.

onderstreept dat bossen de voornaamste koolstofputten zijn, dat ze een belangrijke rol spelen in de bestrijding van de klimaatverandering; benadrukt dat het daarom is van cruciaal belang is dat de Europese Unie haar strategie voor de bestrijding van fenomenen die de achteruitgang van het bosareaal veroorzaken, zoals branden en luchtverontreiniging, versterkt;

6.

is ervan overtuigd dat ecologische duurzaamheid een vereiste is voor het voortbestaan van de economische en sociale functies van de Europese bossen;

7.

benadrukt de rol van biodiversiteit in bossen in het kader van de aanpassing aan de klimaatverandering en de noodzaak om meer kennis te verzamelen over indicatoren voor de biodiversiteit in bossen – in het bijzonder de genetische capaciteit van bossen – met het oog op een betere aanpassing;

8.

complimenteert de Commissie met de uitvoerige analyse van de biotische en abiotische dreigingen die ze in het kader van haar groenboek heeft uitgevoerd en vestigt de aandacht op het feit dat we ook andere factoren moeten bestuderen die rechtstreeks verband houden met de weerslag van de klimaatverandering op de bossen, zoals ontbladering; brengt daarbij in herinnering dat de ontbladerde oppervlakte van de boomkruinen in de Zuid-Europese bossen de afgelopen twintig jaar verdubbeld is, hetgeen directe gevolgen heeft zoals een verlaging van de capaciteit voor en de efficiëntie van koolstofopname en een vermindering van het matigende effect van bossen tijdens perioden van droogte en hittegolven, doordat de bomen vroegtijdig hun bladeren verliezen;

9.

erkent dat bestaande mondiale certificeringsregelingen, zoals de Raad voor goed bosbeheer (FSC) en het Programma voor de erkenning van boscertificeringssystemen (PEFC), een belangrijke bijdrage leveren aan duurzame bosbouw;

De bosbouwstrategie en het actieplan voor de bossen van de EU

10.

wijst erop dat de bosbouwstrategie en het actieplan voor de bossen van de EU moeten worden bijgewerkt, zodat zij de dimensie klimaatverandering en ruimere thema’s in verband met bosbescherming omvatten; herhaalt dat een dergelijke bijwerking moet worden voorafgegaan door een uitgebreid debat over bosbeleid met de lidstaten en met alle actoren voor wie de uitvoering van de voorgestelde maatregelen gevolgen heeft;

11.

verwelkomt het succes van de inspanningen van de EU om voor de Europese houtsector een sterke mondiale concurrentiepositie te veroveren;

12.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen te vergroten om de doelstellingen van het FAP voor het milieu en de levenskwaliteit – waarvoor tot nog toe onvoldoende is bereikt – te halen;

13.

verzoekt de Commissie om een analyse van EU-beleidsplannen die gevolgen hebben voor de bossen in de EU, met als doel na te gaan of deze beleidsplannen onderling coherent zijn en de bescherming van bossen waarborgen;

14.

verzoekt de Commissie een analyse uit te voeren van de financiële middelen die momenteel beschikbaar zijn voor bossen en bosbouw, en een andere bestemming te geven aan middelen die momenteel gebruikt worden voor projecten met een negatieve impact op de biodiversiteit in bossen, overeenkomstig de conclusies van de bovenvermelde Raad van maart 2010;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem om meer werk te maken van de acties die worden beschreven in de mededeling van de Commissie van 27 februari 2008 betreffende een innovatieve en duurzame houtsector in de EU (COM(2008)0113), en daarbij rekening te houden met het feit dat teveel regelgeving ertoe kan leiden dat houtproducten minder competitief worden in vergelijking met niet-hernieuwbare en energieverslindende materialen;

16.

benadrukt dat de maatregelen voor de bescherming van de bossen een afspiegeling moeten zijn van de grensoverschrijdende aard van de biotische en abiotische bedreigingen, afhankelijk van het type bos, de bioklimaatzone en de regionale situatie; beklemtoont voorts dat de EU beleidsinitiatieven van de lidstaten en regio's moet helpen ondersteunen, coördineren en aanvullen wanneer dat toegevoegde waarde oplevert, en dat de EU hierbij de door het EEA ontwikkelde terminologie moet volgen;

17.

benadrukt dat de bosbescherming aangewezen is op de inzet op lange termijn van de lidstaten, regio's, houtsector en openbare alsook particuliere eigenaars van bossen;

18.

is van mening dat de boreale bossen (taiga's) en de bossen in het Middellandse Zeegebied van onschatbare waarde zijn voor de Europese biodiversiteit en als koolstofputten en meer moeten worden beschermd;

19.

is van mening dat langetermijnbosplanning flexibel, adaptief en participatief moet zijn, dat daarbij rekening moet worden gehouden met alle denkbare scenario's en voldoende ruimte moet worden gelaten voor de overweging van meerdere toekomstige ontwikkelingsalternatieven, zodat een realistische en betrouwbare basis voor het ondersteunen van besluiten in verband met bosbeheer wordt verschaft; is voorts van mening dat deze planning op Europees niveau in de vorm van een permanent ‧Bossenforum‧ moet worden gegoten, met als doel de bescherming van de Europese bossen op lange termijn te garanderen;

Duurzaam bosbeheer (SFM)

20.

is verheugd over het succes van Forest Europe bij het verbeteren van het SFM en het bereiken van een Europese consensus over richtsnoeren, criteria en indicatoren voor een SFM; stelt niettemin vast dat het bestaande SFM-kader niet consequent wordt toegepast;

21.

herinnert eraan dat SFM tot doel heeft de productie- en milieuaspecten van bossen met elkaar in overeenstemming te brengen, en zo, conform de nationale en regionale prioriteiten, de continuïteit van hun economische en sociale functies en hun functies voor het milieu te garanderen; maakt zich echter zorgen over de groeiende tendens om bossen alleen uit economisch gezichtspunt te beschouwen en hun rol voor het milieu en de samenleving te verwaarlozen, en wijst erop dat een dergelijke visie onverenigbaar is met de beginselen van SFM;

22.

verzoekt de Commissie voorstellen te doen tot aanvulling van de hoger genoemde houtverordening (verordening (EU) nr. 995/2010), om ervoor te zorgen dat al het hout en alle houtproducten die op de Europese markt worden gebracht, afkomstig zijn uit duurzaam beheerde bossen;

23.

spoort de lidstaten en de Commissie ertoe te blijven strijden tegen illegaal kappen en tegen de handel in het hiermee verkregen hout, aangezien hun inspanningen op dit vlak bijdragen tot het tegengaan van ontbossing, degradatie van bossen en verlies van biodiversiteit;

24.

verzoekt de relatie tussen de nationale programma's voor de bosbouw (NFP's) en het FAP te versterken door een gestructureerde verslaglegging aan het Permanent Comité voor de Bosbouw;

25.

is van oordeel dat SFM essentieel is opdat de Europese bossen hun economische, ecologische en sociale functies kunnen blijven vervullen; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op blijk te geven van hun steun voor het Forest Europe-proces door de hantering van SFM binnen de Europese Unie verplicht te maken; meent bovendien dat een dergelijk engagement zou bijdragen tot de opname van duurzaamheidsbeginselen in de bosbouw en de ideale ondersteuning zou vormen voor het Forest Europe-proces en voor de wettelijk bindende overeenkomsten waarover Forest Europe en het Bossenforum van de Verenigde Naties momenteel nadenken;

26.

pleit voor de onvoorwaardelijke uitvoering van actief SFM in de context van nationale langetermijnprogramma's voor bosbouw, met inachtneming van nationale en regionale prioriteiten, meetbare doelstellingen en beoordelingscriteria en rekening houdend met de grotere bedreiging van bossen als gevolg van de klimaatverandering;

27.

benadrukt dat al dan niet operationele programma's voor plattelandsontwikkeling niet als gelijkwaardig met NFP's mogen worden beschouwd; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op om ervoor te zorgen, enerzijds, dat NFP's rekening houden met de conclusies en aanbevelingen van de studies naar de impact van de klimaatverandering op drinkwaterbronnen, ecosystemen en biodiversiteit, en, anderzijds, dat hun strategieën en programma's voor plattelandsontwikkeling coherent zijn met bosprogramma's, biodiversiteitsstrategieën en actieplannen voor hernieuwbare energie;

28.

stelt vast dat de genetische diversiteit, het natuurlijk herstel en de diversiteit van de structuur en soortendiversiteit van alle in het bos levende organismen, gezamenlijke elementen zijn voor de opties die bestaan voor de aanpassing van de bossen, wat geldt voor alle bioklimaatzones, duurzamebeheerssystemen en soorten bos; stelt eveneens vast dat SFM de economische levensvatbaarheid van commerciële bossen garandeert maar een dergelijke levensvatbaarheid niet verplicht voor wat betreft bossen met andere primaire functies dan de productie van hout;

29.

is van mening dat de langetermijnbescherming van bossen afhankelijk is van het creëren of in stand houden van duurzame bosecosystemen met een grote diversiteit in soortensamenstelling en in leeftijdsopbouw en structuur;

30.

verzoekt de Commissie aanbevelingen te doen voor de aanpassing van de nationale systemen voor burgerbescherming aan de effecten van de klimaatverandering op de bossen; vraagt de Commissie met name met aandrang de middelen en capaciteit van de "European Forest Fire Tactical Reserve" te vergroten;

31.

waarschuwt voor het gevaar van onbeperkte commerciële benutting van bossen, omdat dit heel vaak leidt tot hun onomkeerbare vernietiging, met name van natuurlijke bossen;

32.

is van oordeel dat agrobossen in het kader van de strijd tegen de klimaatverandering wegens hun belang voor de opslag van CO2 op gelijke voet moeten worden geplaatst met traditionele, niet-productieve bossen;

Algemene voorstellen

33.

verzoekt de Commissie een witboek op te stellen over bosbescherming in de EU en daarbij rekening te houden met de resultaten van de openbare raadpleging over het groenboek, het wijdverbreide inzicht dat we ons moeten voorbereiden op de klimaatverandering, de studie met betrekking tot de beleidsopties en de studie met betrekking tot de aanpassingsmogelijkheden; is van mening dat dit witboek de bijdrage van bossen aan de economie door middel van al dan niet houten bosproducten en diensten moet bevestigen en zich moet toespitsen op het behoud en de uitbreiding van de Europese bossen, aangezien deze de klimaatverandering matigen en de Europese samenlevingen helpen zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering; is voorts van oordeel dat er een hoger niveau van bescherming nodig is voor kwalitatief hoogwaardige habitats en schermbossen die een rol spelen bij het tegengaan van overstromingen, grondverschuivingen, branden, woestijnvorming, verlies van biodiversiteit en extreme weersverschijnselen; beschouwt financiële middelen, de uitwisseling van kennis en de aanmoediging van onderzoek en voorlichting als onmisbare aspecten van de voorstellen van de Commissie;

34.

bevestigt andermaal het standpunt van het Parlement inzake de noodzaak van méér financiële middelen, in het kader van de pijler voor plattelandsontwikkeling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), voor bosbeschermingsmaatregelen in de EU; merkt op dat de nieuwe uitdagingen die de klimaatverandering met zich meebrengt, duidelijk maken dat bosbescherming meer financiële middelen vereist dat er misschien nieuwe ondersteunende instrumenten nodig zijn;

35.

verzoekt de Commissie zorgvuldig na te gaan welke opties er zijn voor de betaling van ecosysteemdiensten die hun economische waarde erkennen en een gunstige invloed hebben op het behoud van de biodiversiteit van bossen en het herstel van bosecosystemen, en haar bevindingen mee te delen aan het Parlement en de Raad; wijst erop dat betrokkenheid bij de instandhouding van de biodiversiteit en bij de bescherming van bossen het bedrijfsleven geloofwaardiger doet overkomen, een beter imago oplevert en de winst ten goede komt;

36.

verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel voor te leggen voor de preventie van bosbranden, met financiële middelen voor preventieplannen en risicobeoordeling, het Europees bosbrandinformatiesysteem (EFFIS), de signalering van branden, infrastructuur, opleiding en training, alsook voor het herstel van bossen na branden, onder meer door de overweging van een maatregel die stelt dat op grond die door een bosbrand is getroffen, gedurende ten minste dertig jaar niet mag worden gebouwd;

37.

dringt bij de Commissie aan op een wetsvoorstel waarmee het verboden wordt te bouwen op grond waarvan is vastgesteld dat deze door brandstichting is vrijgekomen;

38.

dringt erop aan dat juridische belemmeringen bij duurzaam beheer worden weggenomen;

39.

vestigt de aandacht op het feit dat we een adequaat financieel kader moeten vaststellen om de strijd tegen bosbranden te intensiveren en verzoekt eveneens de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds te versoepelen;

40.

verzoekt de Commissie met aandrang een wetgevingsvoorstel betreffende bosinformatie voor te leggen, rekening houdend met de klimaatbedreigingen en met het feit dat er in het kader van de UNFCCC, CBD en milieurekeningen relevante, geharmoniseerde en vergelijkbare gegevens moeten worden verzameld en verspreid over het bosareaal, biodiversiteit, biotische en abiotische bedreigingen en bodemgebruik; verzoekt de Commissie eveneens om indicatoren betreffende de beschermende functies van bossen (zoals het vermogen om bodem en grondwater vast te houden) te verzamelen en bij te houden;

41.

verzoekt de Commissie om onderzoek naar de invloed van bossen op regionale weerpatronen in de EU te steunen, zodat in bosbeheerstrategieën rekening kan worden gehouden met veranderingen in de omvang, samenstelling en locatie van bossen en het effect van deze veranderingen;

42.

vraagt de Commissie en de lidstaten om op basis van de beginselen van duurzaam bosbeheer richtsnoeren voor goede praktijken op te stellen en te verspreiden die beantwoorden aan de behoeften van particuliere en openbare eigenaars alsook de plaatselijke gemeenschappen, met als doel het aanpassingsvermogen aan de klimaatverandering te waarborgen; wijst daarnaast op het feit dat het belangrijk is goede praktijken uit te wisselen over de wijze waarop bedrijven en industriesectoren een bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van de biodiversiteitsdoelstellingen, zich een zogenaamde ‧life-cycle‧-benadering eigen kunnen maken en een brug kunnen slaan tussen de instandhouding van de biodiversiteit en het genereren van inkomsten; benadrukt dat het communicatie- en voorlichtingsbeleid moet worden uitgebouwd om het duurzame beheer van bossen te kunnen garanderen, de bevolking te kunnen voorlichten en het duurzame gebruik van hout te kunnen bevorderen;

43.

benadrukt dat de coördinatie en informatieverstrekking met betrekking tot bosbescherming moeten worden verbeterd; is van mening dat er meer inspanningen nodig zijn om de samenhang tussen interne EU-maatregelen en externe beleidsstandpunten in verband met bossen (samenwerking, ontwikkeling, handel in exotisch hout enz.) te garanderen;

44.

is van mening dat bossen deel uitmaken van het culturele en ecologische erfgoed van de mensheid in haar geheel en dat bijzondere bomen moeten worden beschermd, ongeacht of ze zich binnen of buiten bossen bevinden; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband om gepaste strategieën voor de bescherming van dergelijke bomen uit te werken en de oprichting van waarnemingscentra voor het bosareaal te overwegen; spoort de lidstaten er voorts toe aan om in het kader van hun nationale beleid onbelemmerde publieke toegang tot bossen en natuurgebieden te promoten, aangezien het recht van de bevolking om bossen en natuurgebieden te betreden (allemansrätten in het Zweeds), zoals dat in bepaalde lidstaten wordt gehanteerd, veel voordelen met zich meebrengt in termen van gelijke en democratische toegang tot recreatie, waardering van ecosystemen en eerbied voor het natuurlijke erfgoed;

45.

vraagt, met het oog op de doelstellingen van de EU 2020-strategie met betrekking tot nationale bosactieplannen, dat alle lidstaten en regio's een bosstrategie ontwikkelen met aandacht voor onder meer de herbebossing van rivieroevers, de opvang van regenwater, landbouwactiviteiten en onderzoeksresultaten voor de selectie van de traditionele planten- en bomenvariëteiten en -soorten die zich het best aanpassen aan droogte;

Onderzoek betreffende bossen

46.

benadrukt dat Europa dankzij al lang bestaande traditionele bosbouwpraktijken ontegenzeglijk over knowhow op bosbouwgebied beschikt, maar dat er meer financiële middelen moeten worden vrijgemaakt voor onderzoek naar de impact van de klimaatverandering op bossen; is van mening, gezien de wetenschappelijke onzekerheid over het verloop in de tijd en de omvang van de diverse bedreigingen voor bossen, dat het noodzakelijk is financiële middelen opzij te zetten voor klimaatonderzoek, daarbij rekening houdend met de specifieke behoeften van en de specifieke oplossingen voor de verschillende bioklimaatzones, met als doel de kennis hieromtrent te vergroten;

47.

vraagt de lidstaten gezamenlijke onderzoeksprogramma's voor de lange termijn op te zetten om een beter inzicht te krijgen in gevolgen en kwetsbare punten en om aanpassingsmaatregelen binnen de bosbouwsector te steunen; verzoekt de Commissie om stimulansen te bieden voor de opname in het meerjarig kader voor onderzoek en technologische ontwikkeling van projecten met betrekking tot de doorgronding van bosecosystemen en het vermogen van bosecosystemen om zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering;

48.

verzoekt de Commissie een actieplan voor te bereiden om de bossen in de Europese Unie alvast te beschermen tegen de negatieve gevolgen van de door de klimaatverandering veroorzaakte toename van insecten en ziekten;

49.

verzoekt de lidstaten het onderzoek naar de klimaatverandering en de gevolgen daarvan voor bossen krachtig te stimuleren, voor een breder bewustzijn te zorgen ten aanzien van de betekenis van bossen op verschillende vlakken en ten aanzien van het belang van duurzaam bosbeheer, de opleiding en bijscholing van bosarbeiders te steunen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan die kennisgebieden die als gevolg van de klimaatverandering naar verwachting bijzonder belangrijk zullen worden (bevorderen van diversiteit, schadepreventie en herstel), en de uitwisseling van kennis en ervaring te bevorderen;

50.

is van mening dat er, gezien de noodzaak van doelgericht onderzoek naar de "verdedigingsmogelijkheden" van ecosystemen in het bos en van prognostisch onderzoek en onderzoek naar manieren om de gevolgen van de klimaatverandering voor de gehele bosbouw- en houtsector te verzachten, coördinatie en financiering op EU-niveau nodig zijn;

De tweede pijler van het GLB

51.

wijst erop dat er in de gesprekken over de toekomst van het GLB na 2013 rekening moet worden gehouden met het feit dat bossen essentiële ecologische functies vervullen en bijdragen tot het bereiken van de sociale en economische doelstellingen op het vlak van plattelandsontwikkeling en tot de economieën van de lidstaten; vraagt de lidstaten en regio's daarom om bij de voorbereiding van programma's inzake plattelandsontwikkeling nauw samen te werken met de bosbeheerautoriteiten en de bevolking in het algemeen, zodat het EU-beleid coherent is, en daarbij rekening te houden met het feit dat bosbouw in sommige gevallen een onafhankelijke sector van de plattelandseconomie kan vormen;

52.

herhaalt dat bossen een sleutelrol spelen in de beschikbaarstelling van sociaaleconomische en ecologische collectieve goederen voor het welzijn van de maatschappij en voor de ontwikkeling van met name plattelandsgebieden; vraagt de Commissie een beleidsaanpak uit te werken die deze rol erkent en tegelijk de rechten van eigenaren eerbiedigt;

53.

is bijgevolg verheugd dat de Commissie in haar recentste mededeling over de hervorming van het GLB (19) de belangrijke rol van de landbouwers erkent: ze zijn onmisbaar voor de preventie van bosbranden, ze beheren het bosareaal en beschermen de biodiversiteit tegen bedreigingen zoals plagen, en bovenal vormen ze de pijlers van het platteland doordat ze dit platteland levendig houden, hetgeen de meest doeltreffende manier is om ontvolking tegen te gaan;

54.

blijft erbij dat plattelandsproducenten, producentenorganisaties en overheidsinstanties in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor bosbouwmaatregelen onder de tweede pijler van het GLB; is van oordeel dat de Europese Unie in het kader van de nationale programma's voor plattelandsontwikkeling moet voortgaan met haar steun aan de aanplanting van bossen en er tegelijkertijd moet op toezien dat deze initiatieven de markt niet verstoren, voor deze bebossing plaatselijk, ziekteresistent en brandbestendig materiaal gebruikt wordt en de bebossingsmaatregelen bijdragen tot het behoud van de biodiversiteit; beklemtoont eveneens dat bij bebossing voorrang moet worden verleend aan boomsoorten die de kwaliteit van de bodem en de biodiversiteit aanzienlijk verbeteren, evenwel met inachtneming van de kenmerken van de omgeving waar de bomen worden geplant, de plaatselijke soorten en de behoefte aan gemengde bossen;

55.

waarschuwt er net als de Raad in zijn conclusies van 11 juni 2010 voor dat de verwaarlozing van bossen ernstige problemen kan opleveren, en dat het met name onmogelijk kan worden te garanderen dat bossen hun functies blijven vervullen;

56.

acht het noodzakelijk de oprichting van producentenverenigingen en bosbeheerinstanties die aan duurzaam bosbeheer doen, aan te moedigen en te ondersteunen, in het bijzonder in gebieden met kleine bossen, aangezien dit een positieve invloed kan hebben op de veiligstelling van de talrijke goederen en diensten die deze bossen kunnen leveren; is van mening dat dergelijke verenigingen en instanties de onderhandelingspositie van producenten binnen de bedrijfsketen voor houtproducten zouden versterken en zouden bijdragen tot het ontstaan van eerlijker concurrentievoorwaarden en tot de bestrijding van de negatieve gevolgen van de economische crisis, de internationale mededinging, de klimaatverandering en de illegale houtkap;

57.

blijft erbij dat steun voor openbare en particuliere actoren die zich inzetten voor de bescherming van de biodiversiteit van bossen, soorten, habitats en ecosysteemdiensten, moet worden verhoogd, en dat hieronder ook vrijwillige beschermingsmethoden moeten vallen evenals gebieden die NATURA 2000-gebieden met elkaar verbinden, aangezien biodiversiteit van levensbelang is voor het behoud, de ontwikkeling en de aanpassing van de landbouw;

58.

pleit voor de vervanging van het op facturen gebaseerde vergoedingssysteem door een systeem van standaardkosten of op basis van een gebied berekende kosten;

59.

pleit voor de ontwikkeling van een norm voor goede bosbouwpraktijken die als uitgangspunt kan dienen voor steun op grond van alle bosmaatregelen;

60.

pleit voor de verplichte opname van bosmilieu- en NATURA 2000-maatregelen in programma's voor plattelandsontwikkeling, en vraagt om gebiedsgebonden steun voor het Natura 2000-netwerk in de vorm van rechtstreekse betalingen;

61.

pleit voor de opname van een nieuwe GLB-maatregel voor ‧het ter plaatse en elders bewaren van genetisch materiaal van bekende origine voor de bosbouw‧;

62.

keurt de toepassing van intellectuele eigendomsrechten op genetisch materiaal voor de bosbouw ten zeerste af;

63.

verzoekt de Commissie en de lidstaten bepalingen te garanderen voor langetermijnscenario's voor bosbouw- en bosbeschermingsprojecten in alle financieringsmechanismen van de EU;

Civiele bescherming en brandpreventie

64.

is ervan overtuigd dat de preventie van bosbranden veel minder kost dan de bestrijding ervan;

65.

onderstreept dat we dringend uitvoering moeten geven aan de aanbevelingen over de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen die het Parlement onlangs heeft goedgekeurd (20), in het bijzonder de aanbevelingen over de ondersteuning van bebossings- en herbebossingsprojecten, waarbij we de voorkeur moeten geven aan inheemse soorten en gemengde bossen, ten behoeve van de diversiteit en omdat ze beter bestand zijn tegen branden, stormen en plagen; vestigt eveneens de aandacht op de bijkomende moeilijkheden waarmee eilanden en ultraperifere regio's te kampen hebben bij de bestrijding van branden; vraagt om een specifieke behandeling voor deze regio's in de verschillende beschikbare financiële instrumenten, waaronder het Solidariteitsfonds;

66.

is van oordeel dat de preventie van bosbranden door middel van ruimtelijke ordening en connectiviteit, infrastructuur en opleiding stevig verankerd moet worden in het EU-beleid inzake bosbescherming, aanpassing en civiele bescherming;

67.

wijst erop dat in droge gebieden en met woestijnvorming bedreigde regio's aan herbebossing met productieve soorten moet worden gedaan, aangezien dit de bevolking ten goede zal komen en hun betrokkenheid bij taken op het vlak van bosbehoud en bosbrandbestrijding zal vergroten;

68.

beklemtoont dat bossen ontegenzeggelijk van groot belang zijn voor de publieke veiligheid, aangezien zij menselijke habitats beschermen tegen de negatieve gevolgen van natuurverschijnselen;

Rapportage over en berekening van emissies

69.

is van mening dat het emissiehandelssysteem (ETS) in zijn huidige vorm niet compatibel is met de rapportage binnen LULUCF, voornamelijk wegens het verschil tussen de vereisten voor de jaarlijkse naleving van de regels voor industriële installaties binnen het ETS en de langere periodes die nodig zijn voor het ontstaan en zichtbaar worden van veranderingen in de opslag van koolstof in arealen, en dat er derhalve geen koppeling mag worden gelegd; verzoekt de Commissie in dit verband zich opnieuw te buigen over de beste manier om koolstofbesparingen in het kader van LULUCF-activiteiten te financieren;

70.

erkent de problemen in verband met de overweging om LULUCF op te nemen in de doelstellingen van de lidstaten in het kader van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen; is met name bezorgd dat verschillen in de boekhoudkundige precisie en de grote natuurlijke variatie het handhavingsregime uit hoofde van deze beschikking kunnen ondermijnen; pleit daarom voor aparte doelstellingen voor de LULUCF-sector;

71.

wil dat de EU 2020-doelstelling inzake hernieuwbare energie en de 2 graden-doelstelling gehaald worden; maakt zich evenwel zorgen dat het korte tijdbestek dat wordt gebruikt in de huidige berekeningsmethode voor de emissie van broeikasgassen en de daaruit voortvloeiende aanname dat houtachtige biomassa koolstofneutraal is, de verwezenlijking van deze doelstellingen zouden kunnen belemmeren; vraagt dat de Commissie het IPCC raadpleegt en een nieuwe berekeningsmethode voor de emissie van broeikasgassen uitwerkt waarin langere termijnen gehanteerd worden en rekening wordt gehouden met emissies uit biomassa afkomstig van bodemgebruik, de verandering van bodemgebruik en bosbeheer, de koolstofcycli op nationaal niveau beoordeeld worden en de verschillende fasen in de bosbouw in aanmerking worden genomen (aanplanten, uitdunnen en oogsten);

72.

stelt dat de huidige biobrandstofcriteria van de Commissie niet geschikt zijn voor biomassa en verzoekt om de ontwikkeling van nieuwe juridisch bindende duurzaamheidscriteria voor biomassa die gebruikt wordt als energiebron; is van mening dat de Commissie kennis moet nemen van de werkzaamheden en bevindingen van Forest Europe om criteria vast te leggen die rekening houden met de mogelijke risico's van verstoring in de hernieuwbare-energiemarkt, niet uitgaan van koolstofneutraliteit, onrechtstreekse emissies aan de orde stellen en geen belemmering vormen voor de verwezenlijking van de EU 2020-doelstellingen inzake hernieuwbare energie en biodiversiteit; merkt op dat de gedetailleerde uitvoering van de criteria op lokaal niveau moet gebeuren, rekening houdend met de specifieke toestand ter plaatse;

73.

pleit voor de toepassing van definities voor de bosbouw op basis van een ecologische classificatie van bossen zoals de in 2007 door het EEA voorgestelde classificatie, om op basis van biomen en successiestadia en een onderscheid te kunnen maken tussen koolstofrijke oude bossen, intensief beheerde monoculturen en andere boscategorieën, waaronder mediterraan struikgewas;

74.

benadrukt het belang van de bescherming van de diversiteit van bossen in alle stadia van successie binnen de EU om de biodiversiteit van en binnen bossen te waarborgen, aangezien ieder stadium van successie voorwaarden schept voor het volgende stadium en aangezien de successie van de latere stadia zonder gecoördineerde bescherming van alle verschillende stadia ernstig in gevaar komt;

Externe dimensie

75.

verzoekt de Commissie en de lidstaten in internationaal verband te werken aan de formulering van een nieuwe VN-definitie voor de bosbouw ter verduidelijking van de definities voor natuurlijke bossen op basis van de biomen, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen inheemse bossen en bossen met overwegend boommonoculturen en uitheemse soorten; merkt in dit verband op – aangezien de EU de grootste donor van overheidssteun aan de ontwikkelingslanden is (méér dan 600 miljoen EUR voor de bossector in 2003) – dat deze definitie de coherentie van het beleid en de verhouding tussen kosten en resultaten zeer ten goede zou komen; betreurt het feit dat er in het groenboek geen gewag wordt gemaakt van de noodzakelijke coördinatie van het interne en externe optreden van de EU, noch van een wereldwijde, juridisch bindende overeenkomst in het kader van het VN-Bossenforum;

76.

vestigt de aandacht op het belang van wereldwijde samenwerking zowel op administratief gebied als op het vlak van onderzoek, voor het vastleggen van normen en goede praktijken en voor de overdracht van technologie en wetenschappelijke kennis, vooral in de context van het systeem voor de beperking van door ontbossing en aantasting van bossen veroorzaakte emissies (REDD-systeem); wijst er eveneens op dat een eerlijke verdeling van de voordelen van het REDD-systeem niet mogelijk is zonder actieve samenwerking en zonder de uitwisseling van goede praktijken; beklemtoont het belang van het GMES-programma (programma voor wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid) voor het in kaart brengen, monitoren en registreren van bosgebieden op Europees en internationaal niveau en wijst op de bijdrage die de aldus verzamelde informatie kan leveren tot de VN-onderhandelingen over de klimaatverandering;

*

* *

77.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 115.

(2)  PB C 56 van 26.2.1999, blz. 1.

(3)  Dienstencontract nr. 30-CE-0227729/00-59.

(4)  PB L 20 van 26.01.2010, blz. 7.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0325.

(6)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 1.

(7)  Aanbesteding nr. AGRI-2008-EVAL-10 // kadercontract nr. 30-CE-0101908/00-50.

(8)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.

(9)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63.

(10)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.

(11)  Verslag van 16.9.2010.

(12)  PB L 11 van 15.1.2000, blz. 17.

(13)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28.

(14)  AGRI-2007-G4-06.

(15)  ENV.B.1/ETU/2008/0049.

(16)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23.

(17)  Verordening (EEG) nr. 2158/92 VAN DE RAAD van 23 juli 1992 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand (PB L 217 van 31.7.1992, blz. 3).

(18)  Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus) (PB L 324 van 11.12.2003, blz. 1).

(19)  Mededeling van de Commissie van 18 november 2010 met als titel "Het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten" (COM(2010)0672)

(20)  Resolutie van het Europees Parlement van 21 september 2010 over de mededeling van de Commissie: "Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen" (P7_TA(2010)0326).