Brussel, 23.11.2011

COM(2011) 815 definitief

VOL. 1/5

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Jaarlijkse groeianalyse 2012


Inleiding

In het kader van de najaarsprognoses voor 2011-2013 die de Commissie op 10 november 2011 bekendmaakte, is gebleken dat het economisch herstel tot stilstand is gekomen en de investeringen en de consumptie lijden onder het gebrek aan vertrouwen. Dit gebrek aan vertrouwen wordt veroorzaakt door de negatieve berichten over de schuldencrisis en de situatie in de financiële sector, in combinatie met een vertraging van de wereldeconomie. De gevolgen daarvan doen zich bijzonder scherp gevoelen in de eurozone. Dit leidt ertoe dat het bbp het komende jaar waarschijnlijk zal stagneren en dat voor de EU als geheel een groei van amper 0,6% wordt voorspeld voor 2012. De werkloosheid zal wellicht hoog blijven met circa 10% in 2012 en aanhouden in 2013, wat de sociale impact van de crisis nog zal verergeren.

Zonder overtuigende respons op de crisis in de eurozone zullen de economische vooruitzichten voor de gehele EU in snel tempo verslechteren. De groeivooruitzichten voor alle lidstaten, ongeacht of zij nu tot de eurozone behoren of niet, zijn afhankelijk van een krachtdadige aanpak van de schuldencrisis en het leveren van bewijs dat de euro een stabiele, sterke munt is en de eurolanden vastberaden en in staat zijn om een gezond economisch beleid te voeren. De heersende risico-aversie op de financiële markten draagt niet bij tot de oplossing van de problemen. Aan deze aanslepende periode van onzekerheid moet een einde komen. De in de Europese Raad en op de topontmoetingen van de eurozone genomen besluiten hebben herhaaldelijk getoond, het laatst op 26/27 oktober 2011, dat de leiders van de EU bereid zijn al het nodige te doen om een einde te maken aan de crisis en zelfs een nieuwe wijziging van het Verdrag willen overwegen. Hoe begrijpelijk en noodzakelijk dit ook is, er wordt door de politiek te veel tijd en energie gestopt in noodmaatregelen en niet genoeg tijd in de verwezenlijking van de beleidshervormingen die onze economieën terug op de weg naar hogere groeicijfers moeten zetten.

HET EUROPEES SEMESTER: VORDERINGEN TEN OPZICHTE VAN EEN JAAR GELEDEN

In de eerste jaarlijkse groeianalyse werd gefocust op prioritaire maatregelen op drie belangrijke gebieden: begrotingsconsolidatie en versterking van de macro-economische stabiliteit, hervormingen van de arbeidsmarkt om de werkgelegenheid te stimuleren en groeibevorderende maatregelen. Deze prioriteiten zijn door de lidstaten verwerkt in hun nationale hervormingsprogramma's voor Europa 2020 en in hun stabiliteits- en convergentieprogramma's, en omgezet in landspecifieke aanbevelingen die in juni door de Europese Raad zijn bekrachtigd.

Daarnaast kwamen de landen van de eurozone en zes lidstaten van buiten de eurozone in maart 2011 het "Euro Plus-pact" overeen, op grond waarvan zij zich ertoe verbinden vrijwillig maatregelen op het gebied van concurrentiekracht, werkgelegenheid, houdbare overheidsfinanciën en financiële stabiliteit te nemen die verder gaan dat hetgeen op EU-niveau is overeengekomen. Die nationale verbintenissen worden opgenomen in de nationale hervormingsprogramma's en stabiliteits- en convergentieprogramma's, en beoordeeld naar aanleiding van het Europees semester.

Alhoewel het nog te vroeg is om een algehele beoordeling te maken, kan worden gesteld dat er vooruitgang wordt geboekt op het gebied van begrotingsconsolidatie. De verslechterende conjunctuur zal de uitdaging op dit gebied groter maken. Wat de hervormingen van de arbeidsmarkt betreft, is er vooruitgang merkbaar inzake actief arbeidsmarktbeleid, vaardigheden, een leven lang leren en onderwijs. De hervormingen van het systeem van loonvorming blijven betwistbaar en komen slechts in enkele landen van de grond. Op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en van vervoer en energie zijn een aantal groeibevorderende structurele hervormingen in gang gezet. Daarentegen blijft een aanpak uit van de meeste knelpunten op het gebied van concurrentie, diensten en netwerkindustrieën.

Het Europees semester van economische governance voor 2012 wordt ingeleid met deze jaarlijkse groeianalyse voor 2012 1 . Deze analyse vormt de basis voor een gemeenschappelijk standpunt over de in de komende twaalf maanden prioritair te verwezenlijken acties op nationaal en EU-niveau die moeten worden vertaald in nationaal economisch en budgettair beleid, rekening houdende met de landspecifieke aanbevelingen van de EU en in voorkomend geval met de in het kader van het Euro Plus-pact aangegane verplichtingen. Voor de sociale partners zal een belangrijke rol zijn weggelegd bij de verwezenlijking van sommige van deze aanbevelingen. De Commissie zal de uitvoering door de lidstaten van de landspecifieke aanbevelingen en de verplichtingen van het Euro Plus Pact in detail beoordelen in de landenanalyses die zij in juni aan de Europese Raad zal presenteren.

Het komende Europees semester wordt het eerste in het kader van de recent versterkte economische governance van de eurozone en de EU als geheel 2 . Het zogeheten "sixpack" van maatregelen betekent een aanzienlijke versterking van het stabiliteits- en groeipact en breidt het begrotingstoezicht uit. Er is nu voor het eerst een procedure om macro-economische onevenwichtigheden te bewaken en te corrigeren: de "procedure bij buitensporige onevenwichtigheden". De Commissie heeft zopas nieuwe voorstellen 3 ingediend om het toezicht op het begrotingsbeleid van de lidstaten van de eurozone verder te verscherpen, in het bijzonder voor die lidstaten met ernstige moeilijkheden op het vlak van de financiële stabiliteit of waartegen een buitensporigtekortprocedure loopt. Het nieuwe governancekader zal zorgen voor meer integratie en discipline.

In deze editie van de jaarlijkse groeianalyse ligt de klemtoon vooral op het aspect "uitvoering". Nu er overeenstemming is bereikt over een nieuwe aanpak van de economische governance, en eens te meer is bevestigd dat de lidstaten economisch van elkaar afhankelijk zijn, moet het uitvoeren van wat reeds is overeengekomen — met de nadruk op groeibevorderende maatregelen — de topprioriteit zijn. Het succes van het optreden, ook EU-breed, staat of valt met de opeenvolging en de samenhang van de maatregelen en met het vermogen om leiderschap bij verandering te tonen en om over te brengen dat de juiste weg wordt bewandeld.

Ondanks de urgentie blijven de vorderingen die de lidstaten maken bij het uitvoeren van de richtsnoeren van de jaarlijkse groeianalyse van 2011 beneden de verwachtingen. Er wordt op het nationale niveau nog onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor de drastische aanpassingen die met het oog op de toekomstige economische governancestructuur zijn overeengekomen. Wat op EU-niveau wordt beslist en het moment waarop dit doorsijpelt in het nationale beleid, lijkt soms te zijn losgekoppeld. Daarom moet het komende Europees semester doordrongen zijn van het besef van urgentie, en moeten de richtsnoeren van het EU-niveau een snelle en zichtbare follow-up van de lidstaten krijgen. Een uitvoeringskloof gaapt ook op EU-niveau, waar reeds overeengekomen maatregelen onvolledig of gebrekkig worden gerealiseerd door de lidstaten, zelfs op cruciale gebieden zoals de interne markt, en waar voorstellen met belangrijke gevolgen voor de groei vastzitten in de medebeslissingsprocedure of waar middelen die in de Structuurfondsen beschikbaar zijn voor de lidstaten ongebruikt worden gelaten.

Tegelijkertijd moet er aandacht zijn voor hervormingsmaatregelen met een groei-effect op korte termijn en voor het goede groeimodel op middellange termijn. De financiële markten toetsen de houdbaarheid van de schuldpositie van de lidstaten aan de groeivooruitzichten op lange termijn, aan hun vermogen om ingrijpende beslissingen voor structurele hervormingen te nemen en aan hun ambities om de concurrentiepositie te verbeteren.

Voor 2012 moeten de nationale en Europese inspanningen volgens de Commissie op de volgende vijf prioriteiten worden geconcentreerd:

   Een gedifferentieerd, groeivriendelijk beleid van begrotingsconsolidatie voeren

   De kredietverschaffing aan de economie normaliseren

   Groei en concurrentievermogen bevorderen, nu en voor de toekomst

   De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken

   Het overheidsapparaat moderniseren

1.Een gedifferentieerd, groeivriendelijk beleid van begrotingsconsolidatie voeren

Een krachtige begrotingsconsolidatie dient een essentieel doel: de macrofinanciële stabiliteit herstellen als basis voor groei en de toekomst van het Europese sociaal model veiligstellen. De overheidsschuldniveaus zijn beduidend gestegen – in de periode 2007-2010 met gemiddeld 20 procentpunten als gevolg van de crisis – en zullen naar verwachting tegen 2012 85% van het bbp bereiken in de EU en 90% in de eurozone.

Overeenkomstig de afgesproken EU-aanpak zijn belangrijke stappen gezet om de overheidsfinanciën te consolideren en bij ongewijzigd beleid zullen de overheidstekorten afnemen tot iets meer dan 3% van het bbp gemiddeld in de EU in 2013. Globaal genomen staat het consolidatietempo dus in verhouding tot de inspanningen die vereist zijn, op voorwaarde dat de verbintenissen worden gerespecteerd.

Omdat de lidstaten niet allemaal in dezelfde situatie verkeren, dienen binnen het gemeenschappelijk kader de strategieën te worden gedifferentieerd op basis van landspecifieke budgettaire en macrofinanciële risico's. Meer bepaald gaat het hierom:

De lidstaten met een programma van financiële bijstand en die welke door de markten scherp in de gaten worden gehouden, dienen de hand te houden aan de overeengekomen begrotingsdoelstellingen ongeacht een eventuele verandering van de macro-economische omstandigheden.

De lidstaten die in de buitensporigtekortprocedure een aanzienlijke afwijking in de begrotingsaanpassing te zien geven, moeten hun consolidatie-inspanningen opvoeren. Eventuele beperkte neerwaartse herzieningen van het macro-economische hoofdscenario mogen niet ertoe leiden dat de buitensporige tekorten trager worden gecorrigeerd.

In de lidstaten die geen buitensporig tekort hebben en op een adequaat aanpassingstraject zitten om hun doelstellingen op middellange termijn te halen, kan het begrotingsbeleid zijn anticyclische en stabiliserende rol vervullen, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar wordt gebracht.

Niettegenstaande dat er goede vorderingen worden gemaakt wat de algemene doelstelling van begrotingsconsolidatie betreft, moet zorgvuldig worden toegezien op de spreiding van de hervormingen om sommige groeiposten niet te veronachtzamen en de bestaande sociale problemen niet te verergeren.

De lidstaten dienen de overheidsuitgaven niet meer te laten stijgen dan de bbp-groeitrend op middellange termijn. Volgens de Commissie moeten zij hun aandacht vooral richten op het volgende:

Prioriteit verlenen aan groeibevorderende uitgaven, met name op het gebied van onderwijs, onderzoek, innovatie en energie, die een investering in toekomstige groei vormen, en erop toezien dat die uitgaven op een doeltreffende manier worden gedaan. De eerste gegevens laten van lidstaat tot lidstaat zeer verschillende patronen zien. Voorts dient bijzonder aandacht uit te gaan naar het in stand houden of versterken van de reikwijdte en de effectiviteit van arbeidsbemiddeling en actieve arbeidsmarktmaatregelen, zoals opleidingsprogramma's voor werklozen.

De hervorming en modernisering van de pensioenstelsels voortzetten, zonder afbreuk te doen aan de nationale tradities op het gebied van sociaal overleg, om de financiële houdbaarheid en de toereikendheid van de pensioenen te waarborgen, door de pensioenleeftijd af te stemmen op de hogere levensverwachting, de toegang tot regelingen van vervroegde uittreding te beperken, langer werken te stimuleren, de pensioengerechtigde leeftijd voor mannen en vrouwen gelijk te trekken en de ontwikkeling van individuele spaarformules om het wettelijk pensioen aan te vullen, te stimuleren. Deze modernisering dient gepaard te gaan met een hervorming van de stelsels van gezondheidszorg die op kostenefficiëntie en houdbaarheid is gericht.

Om het fiscaal beleid nauwer in het geheel te integreren, bevat deze editie van de jaarlijkse groeianalyse een nieuwe bijlage betreffende groeivriendelijke fiscale beleidsmaatregelen in de lidstaten en een betere fiscale coördinatie in de EU 4 die ook relevant is voor het Euro Plus-pact. Met het oog op een grotere bijdrage van de ontvangstenzijde aan de begrotingsconsolidatie dient wat het ontwerp en de structuur van de belastingstelsels betreft, het vergroten van de effectiviteit, de doeltreffendheid en de billijkheid van belastingen meer aandacht te krijgen, rekening ermee houdende dat in sommige lidstaten een verhoging nodig kan zijn. In heel wat lidstaten worden reeds belastinghervormingen doorgevoerd. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het volgende:

Er is ruimte om de grondslag van sommige belastingen te verbreden en zodoende de inkomsten te vergroten of onevenredig hoge tarieven te verlagen. Kortingen op en vrijstellingen van het normale tarief geven bijvoorbeeld vaak aanleiding tot economische scheeftrekkingen en maken het belastingstelsel minder efficiënt. Dit geldt met name voor btw-vrijstellingen en -verminderingen, maar ook in de vennootschaps- en personenbelasting. Het uitfaseren van sommige verborgen belastingsubsidies kan tot een verruiming van de belastinggrondslag bijdragen. In het bijzonder dienen subsidies die nadelig zijn voor het milieu te worden geschrapt.

Er moeten meer inspanningen worden gedaan om een verschuiving van belasting op arbeid naar belastingen die minder nadelig zijn voor groei tot stand te brengen: dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de consumptie-, milieu- of vermogensbelastingen (bv. op hoogwaardig vastgoed) te verhogen en daarmee het in dienst nemen van extra personeel aantrekkelijker te maken. Bij alle verschuivingen van belastingen moet in het bijzonder worden gelet op de gevolgen voor de meest kwetsbare groepen.

In verschillende lidstaten kunnen de overheidsontvangsten worden vergroot door de belastingen doeltreffender te innen en belastingfraude aan te pakken. Een striktere toepassing van de regels in alle belastingsectoren draagt daartoe bij. Er dienen krachtigere maatregelen te worden uitgevaardigd om het overstappen van informele of niet-gedeclareerde arbeid naar een reguliere baan aan te moedigen.

Nieuwe bronnen van nationale inkomsten zoals het veilingsysteem voor CO2-emissierechten en frequentieveilingen zullen beschikbaar beginnen te komen en kunnen worden gebruikt om uitgaven in groeivriendelijke sectoren 5 , zoals "groene groei", te ondersteunen, gezien de verbintenis om een deel van deze nieuwe inkomsten aan het tegengaan van de klimaatverandering te besteden.

Voor een maximaal effect van de belastinghervormingen moeten de lidstaten hun inspanningen via meer dialoog op EU-niveau coördineren. De voorstellen die de Commissie in haar vorige jaarlijkse groeianalyse aankondigde betreffende een gemeenschappelijke, geconsolideerde grondslag voor de vennootschapsbelasting, een belasting op financiële transacties en een energiebelasting, liggen nu bij de Europese wetgever en moeten vooruitkomen.

2.De kredietverschaffing aan de economie normaliseren

Groei wordt mede gedragen door een gezond financieel systeem en in het bijzonder door een sterke bankensector. De aan de crisis ten grondslag liggende excessen van de banken hebben de sector in zijn totaliteit zeer fragiel gemaakt en dreigen nu een rem op het economisch herstel te zetten. Om het beleggersvertrouwen te herstellen, en de link tussen de schuldencrisis en de financiële sector door te knippen, zullen een versterking van de kapitaalbasis van de banken en maatregelen om hun toegang tot financiering te vergemakkelijken nodig zijn.

Er is een ingrijpende hervorming van de regulering van en het toezicht op de financiële sector aan de gang en tal van nieuwe besluiten zitten in de uitvoeringsfase. Het is de bedoeling de zwakke plekken in het huidige regulerings- en toezichtkader te verhelpen en te komen tot meer normale patronen van kredietverlening aan het bedrijfsleven en particulieren, zonder de buitensporige risico's van het precrisistijdperk.

Op korte termijn zijn de prioriteiten volgens de Commissie als volgt:

De kapitaalbasis van systeembanken versterken waar zulks nodig is om de grotere soevereine risico's op te vangen. De desbetreffende maatregelen zullen op het voorstel van de Europese Bankautoriteit worden gebaseerd. Het is essentieel dat banken hun kapitaalratio's in de eerste plaats verbeteren door hun kapitaalbasis te versterken, en niet door hun kredietverlening aan de reële economie nodeloos te beperken. Voorts moeten de banken de overeengekomen regels inzake bonussen en bezoldigingen respecteren.

De toegang van banken tot termijnfinanciering vergemakkelijken door middel van tijdelijke maatregelen (bv. overheidsgaranties) om de impact van de hervorming van de bankensector op de kredietverlening aan de reële economie te milderen en te voorkomen dat krediet nog krapper wordt. Zowel de verstrekking van kapitaal (in gevallen waar dit alleen uit openbare middelen mogelijk is) als van overheidsgaranties dient met volledige inachtneming van de staatssteunregels te gebeuren.

Een specifieke regeling uitwerken voor mkb-groeimarkten waardoor deze zichtbaarder worden voor investeerders en noteringsvereisten stellen die op kmo's zijn toegesneden. Ook de prudentiële regels moeten zo worden herzien dat zij de kredietverlening aan het mkb niet nodeloos benadelen.

Samenwerken met de Europese Investeringsbank om haar kredietverlening aan het mkb op peil te houden en stelselmatig op te voeren, in synergie met het Europees Investeringsfonds via risicodelingsoperaties en het opzetten van een fonds van fondsen 6 dat kapitaal verschaft aan fondsen die gericht investeren in meer dan één lidstaat.

Een nieuwe Europese regeling voor durfkapitaal ontwikkelen die EU-durfkapitaalfondsen in staat zou stellen hun fondsen naar de markt te brengen en overal op de eengemaakte markt op een pan-Europese basis kapitaal aan te trekken. Het recht van vestiging en dienstverlening verlenen op basis van één inschrijving in de lidstaat van herkomst, gekoppeld aan de naleving van vereenvoudigde verslagleggingsvereisten en aangepaste organisatie- en gedragsregels.

De implementatie van een nieuw regelgevingskader voor de financiële markten in de EU voltooien overeenkomstig de in het kader van de G20 aangegane verplichtingen en verscherping van de nieuwe regelingen op EU-niveau voor het financieel toezicht.

3.Groei en concurrentievermogen bevorderen, nu en voor de toekomst

Consolidatie van de begrotingen en financieel herstel zijn noodzakelijk, maar op zichzelf onvoldoende om groei te bewerkstelligen. Begrotingsconsolidatie is een noodzaak en daarom zijn structurele hervormingen cruciaal om de algehele efficiëntie en het aanpassingsvermogen van de Europese economie te vergroten. Alhoewel de groeiversterkende effecten van structurele hervormingen zich niet meteen maar geleidelijk doen gevoelen, kan het creëren van een gunstig groeiperspectief al op korte termijn de groei positief beïnvloeden door het vertrouwen op te krikken en kan het alle lidstaten ten goede komen, in het bijzonder die welke onder druk van de markten staan.

De meeste groeihefbomen zijn in handen van de lidstaten, zoals wordt benadrukt in de aanbevelingen die in het kader van het Europees semester zijn gedaan. Zo is het zaak de nationale hervormingen op het gebied van diensten, netwerkindustrieën en de overheidssector te bespoedigen om het groeipotentieel van de EU te vergroten. Focussen op een zuinig gebruik van hulpbronnen, bijvoorbeeld op energie-efficiëntie en afvalbeperking, kan de concurrentiepositie verbeteren, nieuwe banen opleveren en het milieu ten goede komen. Hervormingen die het ondernemingsklimaat en het concurrentievermogen verbeteren, zijn eveneens een prioriteit.

Al lang vόόr de huidige crisis presteerde de EU als geheel minder dan de belangrijkste concurrenten. De EU heeft weliswaar enige vooruitgang geboekt wat de werkgelegenheid betreft, maar kampt met name met een achterstand inzake productiviteit en de kloof wordt breder. Daar zijn verschillende verklaringen voor. De EU heeft in vergelijking met een aantal grote concurrenten echter twee specifieke handicaps: ten eerste is de Europese markt nog altijd te gefragmenteerd, waardoor de groei van ondernemingen wordt belemmerd en zij niet dezelfde schaalvoordelen kunnen genieten; ten tweede zijn verschillende raamvoorwaarden, zoals toegang tot financieringsbronnen, innovatievermogen of belemmeringen van regelgevende aard, minder bevorderlijk voor ondernemingen om te creëren of te investeren.

De voorspellingen op middellange termijn wijzen erop dat de EU zonder de noodzakelijke structurele hervormingen een trage groei zal blijven kennen. In de landspecifieke aanbevelingen van de EU zijn voor elke lidstaat bijzondere prioritaire hervormingsgebieden aangewezen. Het EU-niveau kan de nationale maatregelen ondersteunen en aanvullen, bijvoorbeeld via de Single Market Act, die door de Commissie is voorgesteld en de steun heeft van het Europees Parlement en de Europese Raad. Een aantal groeihefbomen kan al in 2012 snelle resultaten opleveren mits zij door de lidstaten afzonderlijk en als onderdeel van EU-brede actie worden bespeeld.

Drie voorbeelden van groeipotentieel

Bouwen aan de digitale interne EU-markt door:

een EU-markt te ontwikkelen voor veilige mobiele en online betaalsystemen, gecombineerd met betere databeschermingsregels en uitbreiding van het gebruik van overheidsinformatie;

een breder radiospectrum ter beschikking te stellen, in het bijzonder voor de snelgroeiende mobiele datamarkt. Daarnaast moeten investeringen in breedbandverbindingen met hoge snelheid worden gestimuleerd;

de kosten te verminderen en de kwaliteit te verbeteren van de levering van online aangekochte goederen en diensten, onder andere door te zorgen voor een passend niveau van consumentenbescherming;

beperkingen op de verkoop te elimineren die gebaseerd zijn op nationaliteit of verblijfplaats. De Commissie zal hiertoe bijdragen door richtsnoeren uit te vaardigen voor de toepassing van artikel 20 van de dienstenrichtlijn;

online geschillenregelingssystemen te ontwikkelen die een snelle en betrouwbare arbitrage verschaffen aan consumenten en ondernemingen;

de kracht van ICT benutten om slimme energie- en transportsystemen tot stand te brengen die alle hoeken van de EU met elkaar verbinden. Intelligente elektriciteitsnetwerken, verregaande energie-efficiëntie en grootschalig gebruik van hernieuwbare energie door middel van geavanceerd gebruik van ICT en gesofisticeerde logistieke diensten op de interne markt zijn essentiële onderdelen van een moderne, concurrerende economie en cruciaal voor de ontwikkeling van de EU in de komende jaren.

Een waarlijk eengemaakte markt voor diensten

In heel wat lidstaten zijn economische actoren zich nauwelijks bewust van de mogelijkheden van de dienstenrichtlijn. De centrale contactpunten waar bedrijven de nodige informatie kunnen inwinnen en formaliteiten kunnen vervullen, bestaan in sommige nog niet. De Commissie doet het nodige om de lidstaten die de richtlijn nog niet hebben omgezet, daartoe aan te zetten. Er zullen per sector prestatietests worden uitgevoerd en tegen eind 2012 zullen follow-upmaatregelen worden aangenomen om een volledige implementatie te garanderen.

De concurrentie in en de concurrentiepositie van de detailhandelssector versterken, de drempels verlagen voor bedrijven om de markt te betreden of te verlaten en onnodige restricties opheffen in de zakelijke en professionele diensten, juridische beroepen, accountancy of technische adviesverlening, gezondheidszorg en sociale diensten.

Technische, administratieve en maatschappelijke barrières elimineren voor innovatieve technologieën en productieprocessen, onder andere voor de invoering van activerende technologieën ("enabling technologies").

De externe groeidimensie:

Het externe handelspotentieel ontsluiten: 90% van de globale groei zal de komende jaren van buiten de EU komen. Er kan heel wat worden gedaan om het EU-bedrijfsleven, en kmo's in het bijzonder 7 , te helpen om deze bron van groei aan te boren. Reeds in volle crisis heeft de handel ertoe bijgedragen de schok te verzachten: één vierde van de EU-groei in 2010 was afkomstig van handel met partners van buiten de EU. De onlangs gesloten handelsovereenkomsten met naburige landen en het recente vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea bieden heel wat nieuwe kansen die in ons voordeel moeten worden benut en adequaat aan het bedrijfsleven moeten worden bekendgemaakt.

De EU-begrotingsmiddelen concentreren op groei en concurrentiekracht

De huidige begrotingskrapte beperkt fors de ruimte om budgettaire stimulansen te geven. Er zijn echter mogelijkheden om met de beschikbare middelen een grotere impact op de groei en de concurrentiekracht te realiseren. Voor de periode 2007-2013 is voor investeringen in de lidstaten een budget van 347 miljard euro beschikbaar onder de noemer van het cohesiebeleid. De EU-middelen maken in sommige lidstaten tot 4% van het bbp uit. Zowel de vastleggingen als de betalingen trekken na een trage start nu aan, zij het niet overal in de EU in dezelfde mate. Het potentieel aanspreken dat aanwezig is in de Structuurfondsen van de EU, kan en moet onderdeel zijn van een nieuwe focus op groei:

Er is nog heel wat ruimte om de beschikbare middelen te gebruiken of te herprogrammeren om de groei en de concurrentiekracht aan te zwengelen en de landspecifieke aanbevelingen van het eerste Europees semester uit te voeren. De voorbeelden van succesvolle programma's die onmiddellijk effect hebben, bijvoorbeeld uit het Europees Sociaal Fonds meegefinancierde programma's om het leerlingwezen voor jongeren te steunen of programma's voor investeringen in energie-efficiëntie, zijn legio. Dergelijke programma's zijn een zeer doeltreffende en intelligente manier om op lokaal niveau banen te scheppen, zeker nu de bouwsector het moeilijk heeft.

Wat betreft de lidstaten waarvoor een programma van financiële bijstand loopt, heeft de Commissie voorgesteld de medefinancieringspercentages op te trekken om ervoor te zorgen dat noodzakelijke investeringen toch worden uitgevoerd ondanks de zeer krappe nationale begrotingen. De Commissie dringt er bij het Europees Parlement en de Raad op aan deze voorstellen tegen eind 2011 goed te keuren.

Om bij te dragen tot de totstandbrenging van de noodzakelijke infrastructuur voor vervoer, energie en ICT, heeft de Commissie ook het gebruik van projectobligaties voorgesteld ter aanmoediging van privéfinanciering van essentiële infrastructuurprojecten die inkomstenstromen kunnen genereren. Er is een voorstel ingediend voor een proeffase met projectobligaties om een brug te slaan tussen de huidige en de toekomstige EU-begrotingen en de financiering van sommige van die cruciale projecten tijdig rond te krijgen.

Een doelgericht programma om versneld tot groei te komen

Om deze inspanningen te ondersteunen, heeft de Commissie een aantal besluiten op EU-niveau geïdentificeerd die een onmiddellijke groei-injectie kunnen geven als zij op korte termijn worden aangenomen 8 . Het gaat er daarbij om:

meer te halen uit wat op EU-niveau reeds is overeengekomen;

de goedkeuring van wat reeds in behandeling is bij het Europees Parlement en de Raad te versnellen;

sommige voorstellen die de Commissie de komende maanden zal doen, aan een versnelde procedure te onderwerpen.

De details daarvan worden in de bijlage uiteengezet. De Commissie verheugt zich erop een pakket aan een versnelde procedure te onderwerpen groeimaatregelen in de nabije toekomst met het Europees Parlement en de Raad te bespreken.

4.De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken

De crisis heeft zeer ingrijpende sociale gevolgen. De EU is erin geslaagd miljoenen banen te scheppen en het aantal werkenden sinds halfweg de jaren '90 te verhogen, maar de vooruitgang is in 2008 tot stilstand gekomen. De werkloosheid is daardoor aanzienlijk gestegen en momenteel zitten in de EU 23 miljoen mensen zonder baan.

Door de crisis voltrekken een aantal grote ontwikkelingen in de economie zich sneller: ondernemingen worden in snel tempo geherstructureerd, er is een grotere in- en uitstroom van werknemers en de arbeidsomstandigheden worden voortdurend aan de veranderende omgevingsfactoren aangepast. Door de verslechterende vooruitzichten op de arbeidsmarkt, zullen die verschuivingen wellicht een grote groep mensen treffen. Het aantal langdurig werklozen loopt op en velen van hen dreigen permanent buiten de arbeidsmarkt te vallen. Door een evenwichtig beleid van flexizekerheid toe te passen, kan men het veranderen van baan en van soort dienstverband voor werknemers vergemakkelijken. Terzelfder tijd verlaten als gevolg van de vergrijzing ervaren werkkrachten in snel tempo de arbeidsmarkt en is de dreiging van een stagnerende of krimpende beroepsbevolking in heel wat lidstaten reëel aanwezig.

Vanwege de omvang en het tempo van deze ontwikkelingen is gevaar voor structurele onbalans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt met nadelige gevolgen voor het herstel en de groei op lange termijn. Niettegenstaande de hoge werkloosheidsgraad neemt ook het aantal onvervulde vacatures sinds medio 2009 toe. Dit heeft te maken met onaangepaste loonvoorwaarden, een gebrek aan de vereiste vaardigheden of aan geografische mobiliteit.

Reeds vόόr de crisis liepen de prestaties van de lidstaten inzake participatie aan het arbeidsproces van alle leeftijdsgroepen, alsook op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren sterk uiteen en lieten de gemiddelde totaalcijfers voor de EU in een internationale vergelijking een achterstand zien.

Arbeid mobiliseren voor groei

Om een herstel met veel nieuwe banen te bewerkstelligen, dienen de lidstaten volgens de Commissie in het bijzonder voorrang te geven aan het volgende:

De goedgekeurde aanbevelingen inzake de herziening van de mechanismen van loonvorming ten uitvoer leggen, met inachtneming van de nationale praktijk van sociaal overleg, om gelijke tred te houden met de ontwikkeling van de productiviteit, en de werkloosheidsuitkeringen verder aanpassen, in combinatie met doeltreffendere steunregelingen voor activering en opleiding, om de terugkeer op de arbeidsmarkt te bevorderen.

De arbeidsmobiliteit vergroten door de resterende juridische obstakels uit de weg te ruimen, de erkenning van de beroepskwalificaties en –ervaring te vergemakkelijken, de samenwerking tussen openbare arbeidsbemiddelingsdiensten te versterken, en de werking van de woningmarkt en de voorziening in vervoersinfrastructuur te herzien.

De toegang tot stelsels van vervroegde uittreding en andere soortgelijke regelingen beperken en terzelfder tijd langer werken bevorderen door een leven lang leren te vergemakkelijken, de werkomgevingen aan te passen voor een diverser personeelsbestand en, onder andere via incentives, arbeidskansen te creëren voor oudere werknemers.

De oprichting van ondernemingen en het zelfstandig ondernemerschap, onder andere sociaal ondernemerschap, bevorderen door de kwaliteit van de ondersteuning te verbeteren en ondernemersvaardigheden te stimuleren.

Initiatieven te nemen die de ontwikkeling in de hand werken van sectoren met het grootste banenpotentieel, bijvoorbeeld in de koolstofarme, schone economie (de "groene sector"), in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening (de "witte sector") en in de digitale economie.

In het bijzonder werkgelegenheid voor jongeren bevorderen

Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar jongeren. Tussen 2008 en 2010 is het aantal jonge werklozen (jonger dan 25 jaar) in de EU met een miljoen gestegen, wat van hen één van de groepen maakt die het hardst door de crisis zijn getroffen. De werkloosheid is op EU-schaal toegenomen tot ruim 20%, met pieken van meer dan 40% in sommige lidstaten. Deze groep wordt bij het betreden van de arbeidsmarkt ook gehinderd door andere structurele problemen. Zo werkt 40% van de jongeren die een baan hebben, met een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Bovendien verlaat één op de zeven (14,4%) momenteel de school met niet meer dan een diploma van lager secundair onderwijs; zij nemen evenmin later aan andere onderwijs- en opleidingsinitiatieven deel.

Gezien deze situatie dienen de lidstaten zich volgens de Commissie op de volgende prioriteiten te richten:

De meest urgente behoeften identificeren en concrete acties voorstellen, in het bijzonder ten behoeve van jongeren die geen baan hebben en geen onderwijs of opleiding volgen; initiatieven nemen om het aanbod van hoogwaardige leerling- en stageplaatsen te ondersteunen en ondernemersvaardigheden te stimuleren. Specifieke punten van aandacht zijn ook het aspect beroepsopleiding in het tertiaire onderwijs en het opdoen van werkervaring.

Samen met de sociale partners concreet vorm geven aan initiatieven om het aanbod van hoogwaardige leerling- en stageplaatsen te ondersteunen, met name in knelpuntsectoren, zodat jongeren echt werkervaring opdoen en snel de arbeidsmarkt kunnen betreden.

De wetgeving inzake arbeidsbescherming hervormen in overleg met de sociale partners, buitensporig rigide bepalingen van overeenkomsten voor onbepaalde tijd aan banden leggen en bescherming en vlottere toegang tot de arbeidsmarkt bieden aan wie thans buiten de boot valt, in het bijzonder jongeren.

De onderwijs- en opleidingssystemen verder aanpassen aan de situatie op de arbeidsmarkt en de vraag naar kwalificaties; ze efficiënter maken en het kwaliteitsniveau optrekken, zich concentreren op sectoren en beroepen waar het tekort aan vaardigheden of arbeidskrachten het grootst is. Zo is het aantal afgestudeerde informatici sinds 2008 niet toegenomen en als dit zo blijft kan de EU in 2015 tegen een tekort van 700 000 IT-professionals aankijken.

De kwaliteit en de financiering van universiteiten bekijken en maatregelen overwegen zoals het invoeren van collegegeld in het tertiair onderwijs, in combinatie met studielening- en studiebeursregelingen, of alternatieve financieringsbronnen, zoals overheidsmiddelen gebruiken om een veelvoud aan privé-investeringen vrij te maken.

Bescherming bieden aan kwetsbare groepen

Naast het economisch bestel wordt ook het sociale weefsel van de EU zwaar op de proef gesteld. De crisis heeft de kwetsbare groepen disproportioneel getroffen en nieuwe categorieën mensen op de rand van armoede gebracht. Er zijn duidelijke aanwijzingen van een toename van het aantal mensen dat geconfronteerd wordt met het risico van inkomensarmoede — met name het aantal kinderen dat in armoede leeft — en sociale uitsluiting, in de meest extreme gevallen gepaard gaande met acute gezondheidsproblemen en dakloosheid. Wie helemaal of zo goed als helemaal buiten de arbeidsmarkt valt, zoals gepensioneerden of kwetsbare personen, bijvoorbeeld alleenstaande ouders, die van een uitkering leven, is daarenboven blootgesteld aan onzekerheid wat de hoogte van en het recht op zijn inkomen betreft.

De lidstaten dienen zich volgens de Commissie op de volgende prioriteiten te richten: 

De systemen van sociale bescherming nog effectiever maken, ervoor zorgen dat automatische stabilisatoren naar behoren hun rol kunnen spelen en voorkomen dat uitbreidingen van het vangnet die in het verleden hebben plaatsgevonden, overhaast worden teruggedraaid voordat de banengroei weer behoorlijk aantrekt.

Actieve inclusiestrategieën ten uitvoer leggen die activeringsmaatregelen voor de arbeidsmarkt omvatten en aangepaste en betaalbare sociale diensten om marginalisering van kwetsbare groepen te voorkomen.

Diensten toegankelijk maken die integratie in het arbeidsproces en in de samenleving bevorderen, o.a. toegang garanderen tot een basisbetaalrekening, elektriciteitsvoorziening voor kwetsbare klanten en betaalbare woningen.

5.    Het overheidsapparaat moderniseren

De kwaliteit van het openbaar bestuur, het zij op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau, speelt mee in het concurrentievermogen en is een belangrijke productiviteitsfactor. De aanhoudende druk op de overheidsfinanciën noopt tot ingrijpende veranderingen en reorganisaties van het overheidsapparaat. Van de nood moet een deugd worden gemaakt. De huidige omstandigheden kunnen voor een krachtig elan zorgen, met dien verstande dat hervormingen van het overheidsapparaat tijd vergen.

Met name door de crisis is eens te meer duidelijk geworden dat de complexe beheersstructuur van de EU, met zijn vele onderling afhankelijke lagen, voor verbetering vatbaar is. De lidstaten hebben efficiënte overheidsdiensten nodig om hun rol in de EU volwaardig te kunnen spelen, hun verplichtingen na te komen en ervoor te zorgen dat hun burgers de vruchten van het EU-lidmaatschap ten volle kunnen plukken. De uitvoering van EU-beleid op belangrijke terreinen zoals douanecontrole of kwaliteit van statistische gegevens staat of valt met het vermogen van de lidstaten om bepaalde resultaatafspraken na te komen. De hardnekkige achterstand inzake de uitvoering van de EU-wetgeving of inzake de benutting van de Structuurfondsen is in vele gevallen het gevolg van een gebrekkige administratieve capaciteit.

In heel wat lidstaten is er ruimte om de efficiëntie van de overheidsdiensten en de transparantie en de kwaliteit van het openbaar bestuur en het gerecht te vergroten. In het bijzonder is een doeltreffendere civiele rechtspleging noodzakelijk om geschillen binnen een redelijke termijn te beslechten en onnodige vertragingen, waardoor ondernemingen op kosten worden gejaagd en zij in heel wat gevallen nieuwe zakelijke kansen mislopen, te voorkomen. De Commissie heeft haar voornemen bekendgemaakt een voorstel in te dienen om de afwikkeling van grensoverschrijdende faillissementen effectiever te regelen. Een ander gebied waar verschillende beleidsdoelen met elkaar moeten worden verzoend, is dat van de bouwvergunningen, en hier heeft de Commissie onlangs een voorstel ingediend voor een nieuwe verordening tot vaststelling van richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur 9 . Dit zijn maar een paar voorbeelden; het moge duidelijk zijn dat het aanpakken van deze en andere knelpunten terzelfder tijd het doel van begrotingsconsolidatie en verbetering van de concurrentiepositie en de groeivooruitzichten zou dienen.

De Commissie voert een beleid van “slimme regelgeving”, dat ervoor moet zorgen dat de EU over kwalitatief hoogwaardige wet- en regelgeving beschikt en slechts actie onderneemt waar het EU-niveau betere resultaten oplevert dan het nationale, geheel volgens het subsidiariteitsbeginsel. Een volwaardig onderdeel van deze aanpak is het streven om de bestaande EU-wet- en regelgeving te vereenvoudigen en voortdurend na te gaan of zij niet voorbijgestreefd is en nog aan de doelstelling beantwoordt. Net zo belangrijk is het programma van de Commissie om de bureaucratie te verminderen, waarbij een streefcijfer van -25% was vooropgesteld. De Commissie zit momenteel op -31% als de medewetgever haar voorstellen goedkeurt. Zij heeft zopas een voorstel ingediend 10 voor een nieuwe regeling voor kleine en zeer kleine ondernemingen, dat erop neerkomt dat deze van nieuwe EU-regels worden vrijgesteld tenzij er zeer gegronde redenen zijn om ze er wel aan te onderwerpen. Ook waar kmo’s onder nieuwe regels vallen, zal worden bekeken of een vereenvoudigd regime mogelijk is. Constante verbetering in overleg met de belanghebbenden, empirische effectbeoordelingen en de praktische uitvoering/uitvoerbaarheid van de EU-wet- en regelgeving zullen centraal in de aanpak van de Commissie blijven staan.

De lidstaten dienen zich volgens de Commissie op de volgende prioriteiten te richten:

Het ondernemingsklimaat verbeteren door de administratieve lasten te verlichten, onder andere door “gold plating” te vermijden bij de omzetting van EU-wetgeving en het aantal onnodige regels en vergunningen te verminderen en eenvoudigere en snellere procedures in te voeren, in het bijzonder bij de rechtsbedeling. In het voorstel om zeer kleine ondernemingen van nieuwe regels vrij te stellen heeft de Commissie aangekondigd dat zij een scorebord zal bijhouden van haar voorstellen om de administratieve lasten te verlichten en de omzetting daarvan in de lidstaten, zodat zij er gevallen kan uitlichten waarin de wetgever in de loop van het proces nieuwe lasten oplegt.

Ervoor zorgen dat contacten tussen overheidsdiensten en ondernemingen en met de burger “digitaal” kunnen verlopen, om de efficiëntie, de transparantie en de kwaliteit van de dienstverlening van die instanties te verbeteren. Publieke online diensten kunnen met name kmo’s voordelen opleveren en moeten aan hun behoeften aangepast zijn.

De oprichting van nieuwe ondernemingen vergemakkelijken door de in de Small Business Act gedane toezegging om de daarvoor benodigde tijd tot drie dagen te verminderen, in praktijk te brengen. De 25 lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, moeten tegen eind 2012 de nodige maatregelen treffen.

Waar de opneming van middelen uit de EU-Structuurfondsen laag is, zorgen voor versterking van de administratieve capaciteit, onder andere voor de nodige deskundigheid en continuïteit van het beheer, zodat ongebruikte middelen sneller kunnen worden besteed voor groeibevorderende projecten, en gebruik maken van de technische bijstand die hiervoor beschikbaar is.

6.Slotopmerkingen

De Europese economie beleeft de moeilijkste periode sinds de EU bestaat. De klemtoon van de jaarlijkse groeianalyse voor 2012 ligt op de verwezenlijking van de prioriteiten die zijn overeengekomen in het kader van de nieuwe structuur van economische governance en de Europa 2020-strategie. Daarbij is rekening gehouden met de noodzaak de reikwijdte van de ambities en de prioriteiten aan te passen aan een verslechterende economische context. De Commissie:

Verzoekt de Europese Raad om akte te nemen van deze jaarlijkse groeianalyse en de Raad in zijn verschillende formaties opdracht te geven deze analyse te bestuderen en aan de Europese Raad in het voorjaar verslag uit te brengen, zodat hij in maart passende richtsnoeren voor het Europees semester 2012 kan verstrekken.

Verzoekt de lidstaten om de richtsnoeren die de Europese Raad in het voorjaar zal uitvaardigen, te weerspiegelen in hun volgende stabiliteits- en convergentieprogramma’s en nationale hervormingsprogramma’s in het voorjaar van 2012. Deze zullen door de Commissie worden onderzocht met het oog op het uitbrengen van nieuwe of geactualiseerde landspecifieke aanbevelingen, rekening houdende met de mate waarin aan de aanbevelingen van 2011 gevolg is gegeven en met de in het kader van het Euro Plus-pact gedane toezeggingen.

Verzoekt de lidstaten spoed te zetten achter de uitvoering van hun stabiliteits- en convergentieprogramma’s, hun nationale hervormingsprogramma’s en de landspecifieke aanbevelingen van 2011.

Verzoekt het Europees Parlement en de Europese Raad in te stemmen met de versnelde behandeling van de voorstellen die zijn opgenomen in de lijst bij deze mededeling, met het oog op de goedkeuring ervan tegen eind 2012.


Bijlage: voorstellen voor het EU-niveau met een
substantieel potentieel groei-effect en indicatief tijdpad

I.meer halen uit wat op EU-niveau reeds is overeengekomen

Volledige uitvoering van de dienstenrichtlijn

VEREISTE ACTIE:

Omzetting door alle lidstaten tegen eind 2011 (verslag over de uitvoering tegen eind 2011/begin 2012)

Alle centrale contactpunten geïnstalleerd tegen eind 2011

Bekendmaking van de resultaten van lopende effecttoetsing in tweede kwartaal 2012 en aanneming van follow-upmaatregelen vóór eind 2012

Commissie stelt in het eerste halfjaar van 2012 uitvoeringsrichtsnoeren op grond van artikel 20 van de richtlijn voor om verkoopbeperkingen op basis van nationaliteit of verblijfplaats weg te nemen

Voltooiing van de eengemaakte energiemarkt, waardoor consumenten de vrije keuze van leverancier krijgen en de markten volledig toegankelijk worden voor energieleveranciers.

VEREISTE ACTIE:

Onmiddellijke omzetting van het tweede en derde energiepakket door alle lidstaten (de uiterste datum was medio 2011)

Raad en Europees Parlement gaan onverwijld over tot goedkeuring van de Verordening tot vaststelling van richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur

Commissie stelt een eerste set uitvoeringsrichtsnoeren en netcodes voor in 2012 (aangekondigd in het derde pakket) met het oog op voltooiing tegen 2014

Uitvoering van de richtlijn betalingsachterstand vervroegen van maart 2013 naar maart 2012 ten behoeve van kmo’s

VEREISTE ACTIE: alle lidstaten verkorten de termijn, in elk geval in de praktijk als niet in rechte

Volledige uitvoering van de vrijhandelsovereenkomst met Korea

VEREISTE ACTIE:

Campagnes in elke lidstaat om de nieuwe kansen in Korea in 2012 onder de aandacht te brengen

Toezicht op de uitvoering door de Commissie en rapportering over de verbeterde markttoegang tegen eind 2012

II.de goedkeuring van wat reeds in behandeling is bij het Europees Parlement en de Raad versnellen

De voorgestelde bescherming door het EU-eenheidsoctrooi, geldend in 25 lidstaten, zou de kosten voor het bedrijfsleven met 80% verminderen (SMA-voorstel).

VEREISTE ACTIE:

Politiek akkoord over het eenheidsoctrooi door de ministers van 25 lidstaten tegen eind 2011

Goedkeuring van de uitvoeringsverordeningen en politiek akkoord over/ondertekening van de UPC-overeenkomst na de stemming in het Europees Parlement in februari 2012

Akkoord over de herziening van de “roaming”-verordening, leidend tot meer kansen voor het bedrijfsleven en lagere tarieven voor consumenten 

VEREISTE ACTIE: Raad en EP keuren voorstel van de Commissie (COM(2011) 402) goed in het eerste halfjaar van 2012 (huidige verordening loopt 30 juni 2012 af)

De lopende herzieningen van de richtlijnen inzake de jaarrekening zouden tot een vereenvoudiging van de verslagleggingsvereisten leiden, in het bijzonder in de vorm van vrijstellingen voor zeer kleine ondernemingen en minder verplichtingen voor kleine ondernemingen

VEREISTE ACTIE:

Politiek akkoord over het voorstel van de Commissie over de jaarrekening van micro-entiteiten (COM(2009)35 COD) tegen eind 2011

Goedkeuring van het voorstel tot herziening van de richtlijnen inzake de financiële verslaglegging (COM(2011) 684) tegen eind 2012 (SMA-voorstel)

Verhoging van de percentages van medefinanciering uit de Structuurfondsen in de programmalanden, zoals is voorgesteld, zou het mogelijk maken om snel EU-middelen te mobiliseren ter ondersteuning van de groei.

VEREISTE ACTIE: goedkeuring van het voorstel van de Commissie (COM(2011) 482) tegen eind 2011

De voorgestelde energiebesparingsrichtlijn zou aanzetten tot een efficiënter gebruik van energie

VEREISTE ACTIE:

Goedkeuring van de richtlijn door de Raad en het Europees Parlement in het eerste halfjaar van 2012

Alle lidstaten stellen hun efficiëntiedoelen vast en dienen tegen eind 2012 de eerste verslagen in (na goedkeuring van de richtlijn)

Afronding van de handelsovereenkomsten waarover met strategisch belangrijke partners wordt onderhandeld

VEREISTE ACTIE:

Afhankelijk van de positie van de partners, de onderhandelingen met India en Oekraïne afronden tegen de volgende topontmoetingen met die landen

Afhankelijk van de positie van de partners, de onderhandelingen met Canada, Singapore en Maleisië uiterlijk in de loop van 2012 afronden

Begin 2012 de overeenkomsten met Peru en Colombia, waarover de onderhandelingen reeds zijn afgesloten, formeel afronden

Herziening van de wetgeving over het Europees normalisatiesysteem (ICT en diensten) (SMA-voorstel)

VEREISTE ACTIE: goedkeuring van het voorstel van de Commissie (COM(2011) 315) door de Raad en het EP tegen eind 2012

Akkoord over de voorstellen inzake de belasting op spaargeld

VEREISTE ACTIE: de reeds vergevorderde besprekingen in de Raad over het voorstel inzake de belasting op spaargeld (COM(2008) 727) afronden voor het einde van 2011

De Commissie machtigen om namens de hele EU te onderhandelen over doelgerichte belastingakkoorden met derde landen om belastingfraude effectief te bestrijden en terzelfder tijd dubbelbelasting te voorkomen

VEREISTE ACTIE:

Onderhandelingsrichtsnoeren goedkeuren tegen maart 2012

Fraudebestrijdingsakkoord met Liechtenstein goedkeuren tegen eind 2011

Voorstel van de Commissie om belastingparadijzen aan te pakken tegen eind 2012

Vaststelling van het facultatieve Europese kooprecht

VEREISTE ACTIE: goedkeuring van het voorstel van de Commissie (COM(2011) 636) door de Raad en het EP tegen eind 2012

III.Sommige voorstellen die de Commissie de komende maanden zal doen, aan een versnelde behandeling onderwerpen, o.a.

De twaalf voorstellen van de Single Market Act, met name: 

Toegang tot durfkapitaal overal in Europa vergemakkelijken via een EU-paspoort – voorstel van de Commissie op 30 november 2011, goedkeuring door de Raad en het EP tegen eind 2012

Een gemeenschappelijke rechtsgrondslag verschaffen voor de wederzijdse erkenning van e-authenticatie en elektronische handtekeningen over de grenzen heen – voorstel van de Commissie in tweede kwartaal van 2012, goedkeuring door de Raad en het EP tegen eind 2012

Herziening van het kader voor het plaatsen van overheidsopdrachten om de regels te vereenvoudigen en de procedures efficiënter te maken - voorstel van de Commissie op 13 december 2011, goedkeuring door de Raad en het EP tegen eind 2012

Wetgeving om het systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties te moderniseren

VEREISTE ACTIE: goedkeuring door de Raad en het Europees Parlement tegen eind 2012

Andere voorstellen:

Initiatief “Kansen voor jongeren” om werkgelegenheid voor jongeren te stimuleren, in het bijzonder hen aan een eerste baan helpen en leerling- en stageplaatsen bezorgen

VEREISTE ACTIE: voorstel van de Commissie tegen eind 2011, goedkeuring door de Raad en het EP tegen eind juni 2012

Beheer van collectieve rechten om de ontwikkeling mogelijk te maken van een eengemaakte markt voor online muziek en het beheer van auteursrechten in de EU te moderniseren

VEREISTE ACTIE: voorstel van de Commissie in het eerste kwartaal van 2012, goedkeuring door de Raad en het EP tegen eind 2012

Voorstel inzake online betalen om het vertrouwen en de concurrentie – twee knelpunten vandaag – te vergroten

VEREISTE ACTIE: concrete voorstellen van de Commissie in 2012 om de in het groenboek (goedkeuring gepland eind 2011) aangewezen knelpunten aan te pakken

(1) Een meer gedetailleerde analyse van de economische toestand en van de situatie op het gebied van werkgelegenheid is te vinden in de bijlagen bij deze mededeling.
(2) Zie ook COM(2011) 669 van 12 oktober 2011 – Een routekaart voor stabiliteit en groei.
(3) COM (2011) 821/2 en COM(2011) 819 van 23.11.2011.
(4) Deze bijlage vormt het antwoord op het verzoek van de Europese Raad van 24 juni 2011 aan de Commissie om verslag uit te brengen over de vooruitgang in de gestructureerde besprekingen inzake het belastingbeleid in het kader van het Euro Plus-pact.
(5) De jaarlijkse inkomsten uit het veilen van ETS-rechten worden geraamd op minstens 11 miljard EUR vanaf 2013.
(6) Bestaande uit een vehikel voor collectieve investeringen op Europees niveau, beheerd door de EIB, dat zou investeren in andere, op landelijk niveau opererende fondsen, veeleer dan te beleggen in aandelen, obligaties, enz.
(7) Zie COM(2011) 702 - "Kleine ondernemingen in een grote wereld — een nieuw partnerschap om kmo's te helpen kansen wereldwijd te benutten".
(8) Daartoe behoren de 12 maatregelen van de Single Market Act die door het Europees Parlement en de Raad versneld zullen worden behandeld.
(9) COM(2011) 658 van 19.10.2011
(10) COM(2011) 803 van 23.11.2011

Brussel, 23.11.2011

COM(2011) 815 definitief

VOL. 2/5 - ANNEX I

BIJLAGE

VOORTGANGSVERSLAG OVER DE EUROPA 2020-STRATEGIE

bij de

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT,
DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ
EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

Jaarlijkse groeianalyse 2012


1.Inleiding

In 2010 is de Europese Raad het eens geworden over een brede respons op de uitdagingen waarmee Europa momenteel wordt geconfronteerd: de Europa 2020-strategie. In het huidige klimaat is deze strategie meer dan ooit relevant. Gedurende het eerste kwartaal van 2011 is het bbp in de EU gegroeid, maar daarna is het tempo behoorlijk vertraagd. De huidige verwachting is dat de economische groei aan het einde van het jaar vrijwel tot stilstand zal komen 1 . In het eurogebied wordt de situatie nog verergerd door de aanhoudende staatsschuldcrisis en de niet-aflatende kwetsbaarheid van de bankensector. In deze situatie ontbreekt het huishoudens en bedrijven aan vertrouwen en zijn zij dan ook terughoudend met consumptie en investeringen. Door de beperkingen op de overheidsuitgaven is er bovendien zeer weinig ruimte voor een expansief begrotingsbeleid om de groei te stimuleren.

Deze situatie werpt een zware schaduw op de toekomstige groeiperspectieven, door een verstrekkend negatief effect op ondernemersactiviteiten, de arbeidsmarkt (waarbij jongeren en laaggeschoolden extra zwaar worden getroffen) en de overheidsfinanciën, zowel inkomsten als uitgaven. Tegelijkertijd wordt de mondiale omgeving steeds sterker competitief, nu opkomende economieën de technologieladder beklimmen.

Nu de EU de zwaarste economische crisis sinds haar ontstaan doormaakt, moeten we ons krachtiger inzetten voor meer groei, productiviteit en werkgelegenheid. We kunnen niet langer een onderscheid maken tussen de korte en de lange termijn, want de economische vooruitzichten voor de langere termijn hebben een onmiddellijke impact, op de korte termijn, op de leenkosten van de lidstaten. Hervormingen voor de langere termijn moeten tegelijk met maatregelen voor de kortere termijn worden ondernomen.

De Europa 2020-strategie benadrukt terecht dat er een nieuw groeipad moet komen dat kan resulteren in een slimme, duurzame en inclusieve economie, een pad dat de structurele zwakten van de Europese economie kan overwinnen, dat het concurrentievermogen en de productiviteit van Europa kan stimuleren en als fundament kan dienen voor een duurzame sociale markteconomie.

De strategie formuleert de volgende doelen die de EU in 2020 moet hebben bereikt: werk voor 75% van de EU-bevolking in de leeftijdsgroep 20-64 jaar; 3% van het bbp van de EU wordt geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling; de “20/20/20”-klimaat- en energiedoelstellingen worden gehaald; het percentage voortijdige schoolverlaters bedraagt minder dan 10%, en minstens 40% van de jongere generatie heeft een diploma van hoger onderwijs of een gelijkwaardig niveau; ten minste 20 miljoen mensen zijn bevrijd van armoede en sociale uitsluiting. Deze doelstellingen zijn onderling verknoopt. Ze zijn noodzakelijk voor ons succes in het algemeen en vergen gecoördineerde inspanningen in alle lidstaten, ondersteund met actie op EU-niveau.

De Europa 2020-strategie is een onderdeel van het Europese semester. Dit proces van sterkere economische coördinatie is begin 2011 van start gegaan. Op basis van de nationale hervormingsprogramma’s en stabiliteits- en convergentieprogramma’s heeft de Raad in juli het eerste Europese semester afgerond met overeenstemming over een aantal landenspecifieke aanbevelingen, met een accent op gebieden waarvoor de lidstaten verdere actie moeten ondernemen 2 . De aanbevelingen waren gericht op structurele hervormingen op een aantal gebieden met als doel Europa’s groeipotentieel te realiseren, waarbij een sterk accent werd gelegd op het openstellen van de dienstenmarkten, het verbeteren van het regelgevingsklimaat, het waarborgen van de toegang tot financiering en het bevorderen van energie-efficiëntie 3 . De uitvoering van deze landenspecifieke aanbevelingen moet nu voorrang hebben.

2.Voortgang betreffende de centrale doelstellingen van Europa 2020

Door de Europa 2020-doelstellingen te realiseren, kan het groeipotentieel van de lidstaten sterk worden vergroot. Momenteel zijn de maatregelen waartoe de lidstaten zich in hun nationale hervormingsprogramma’s van voorjaar 2011 hebben gecommitteerd, echter onvoldoende om de meeste doelstellingen op EU-niveau te halen, met name wat energie-efficiëntie betreft 4 . De nieuwste statistieken laten bovendien zien dat alleen op het gebied van het onderwijs enige vooruitgang is bereikt in de richting van de doelstellingen op EU-niveau.

Onderwijs. De algemene EU-doelstelling inzake vroegtijdig schoolverlaten zal met de huidige nationale verbintenissen niet worden gehaald. Met de nationale doelstellingen zou tegen 2020 een percentage van 10,5% worden gehaald, en wordt de gemeenschappelijke Europese doelstelling van 10% gemist. In 2010 stopten in de EU nog 14,1% van de scholieren vroegtijdig met hun opleiding, en in 2009 was dat 14,4%. Dit cijfer laat echter niet de aanzienlijke verschillen tussen verschillende landen en landsdelen zien. Wat het aantal personen met een voltooide tertiaire opleiding (in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar) betreft, zou het cumulatieve effect van de huidige nationale doelstellingen op zich slechts leiden tot een percentage van omstreeks 37% in 2020. Het percentage is echter in de EU gestegen van 32,3% in 2009 tot 33,6% in 2010, en de huidige trends lijken erop te wijzen dat de centrale doelstelling van 40% daadwerkelijk kan worden bereikt voor de leeftijdsgroep 30-34.

Werkgelegenheid. Als alle lidstaten hun nationale doelstelling bereiken, valt het resultaat voor de EU in haar geheel nog steeds 1 tot 1,3 procentpunt lager uit dan de doelstelling van 75%. Er is in 2011 geen substantiële vooruitgang geboekt. Nu het herstel stagneert en in de eerste helft van het jaar slechts een marginale algemene werkgelegenheidsgroei is bereikt, zal het werkgelegenheidspercentage voor 2011 in de EU-27 waarschijnlijk slechts weinig boven het cijfer voor 2010 (68,8%) uitkomen en ver onder het record van voor de crisis (70,3%) blijven. De uitdaging blijft dus om tussen nu en 2010 nog eens 17,6 miljoen mensen aan werk te helpen.

Onderzoek en ontwikkeling. Op basis van de nationale streefcijfers zou de EU nog steeds rond 0,3 procentpunten onder het streefcijfer van 3% blijven. De investeringsquote voor onderzoek en ontwikkeling stond in 2009 op 2,01%, met weinig vooruitzichten voor vooruitgang in 2011.

Armoedevermindering. De EU-doelstelling om ten minste 20 miljoen mensen tegen 2020 een uitweg uit armoede en sociale uitsluiting te bieden, zal met de huidige nationale streefcijfers niet worden gehaald. Volgens een eerste voorlopige schatting van de cumulatieve ambities, zullen tegen 2020 zo’n 12 miljoen mensen uit armoede en sociale uitsluiting zijn bevrijd. Als de effecten van strategieën voor bijvoorbeeld bestrijding van kinderarmoede of vermindering van langdurige werkloosheid in aanmerking worden genomen, kan dit cijfer 25% hoger uitvallen. Dat is echter nog steeds ten minste 5 miljoen, of 25%, minder dan de EU-doelstelling.

20/20/20. Wat de 20/20/20-doelstellingen betreft, lijken de recente emissieramingen 5 erop te wijzen dat de EU als geheel kan voldoen aan de doelstelling van 20% reductie van de uitstoot van broeikasgassen, maar dat een aantal lidstaten extra maatregelen moet nemen om hun bindende nationale doelstellingen te halen. Wat energie-efficiëntie betreft, wordt er gewerkt aan een algemene analyse van de nationale doelstellingen van de lidstaten. Het verslag daarover moet begin 2012 gereed zijn. Gezien de juridisch bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie moet de EU-doelstelling van 20% hernieuwbare energie in 2020 haalbaar zijn, mits de lidstaten hun actieplannen voor hernieuwbare energie volledig uitvoeren. Voor de EU is het aandeel gestegen van 10,34% in 2008 tot 11,6% in 2009 6 .

Het is de bedoeling met de doelstellingen een ontwikkeling teweeg te brengen waarbij elke lidstaat zich krachtig inzet om meetbare vooruitgang te boeken op belangrijke terreinen die in de vijf centrale streefcijfers worden samengevat. Hoewel de ambities worden beperkt door de huidige moeilijke economische omstandigheden en de lopende begrotingsconsolidatie, zullen de komende jaren verdere inspanningen noodzakelijk zijn om het gewenste EU-peil in 2020 te bereiken.

3.Verwezenlijking van Europa’s groeipotentieel

De kerninitiatieven van Europa 2020 en de EU-hefbomen moeten volledig worden ingezet om de groei te stimuleren. Nu alle kerninitiatieven zijn vastgesteld 7 , moet de aandacht zich richten op de tenuitvoerlegging. De vooruitgang is over het algemeen bevredigend te noemen. Voor elk kerninitiatief is in 2010 en 2011 een aantal belangrijke maatregelen uitgevoerd. Veel maatregelen zijn echter nog slechts voorstellen, die nog door de Raad en het Europees Parlement worden goedgekeurd. Gezien de urgentie van de situatie heeft de Commissie een aantal prioritaire voorstellen met een groot groeipotentieel aangewezen, die met voorrang moeten worden goedgekeurd om de groei aan te zwengelen 8 . 

3.1.Europa 2020-kerninitiatief: Innovatie-Unie

De prestaties van Europa op onderzoeks- en innovatiegebied zijn de afgelopen jaren niet voldoende verbeterd, waardoor de al aanzienlijke innovatiekloof met de Verenigde Staten en Japan nog breder is geworden. Een aantal andere grote concurrenten, waaronder China en Brazilië, loopt qua innovatieprestaties al in op de EU 9 . De cijfers op EU-niveau maskeren de sterk uiteenlopende prestaties van de lidstaten, waarvan er enkele (met name Zweden, Denemarken, Finland en Duitsland) goed presteren naar mondiale maatstaven. 

Voor Europa’s innovatietekort is een aantal verklaringen aangevoerd. Bijvoorbeeld het feit dat Europese bedrijven vaak actief zijn in traditionelere, minder O&O-intensieve sectoren (“path dependency”), dat investeringen in sterker innoverende groeisectoren (zoals biotechnologie of internet) worden geremd doordat de eengemaakte markt, onder meer voor diensten, niet voltooid is, door mindere marktvooruitzichten voor innovatieve producten en door een toenemend tekort aan personeel met de juiste combinatie van vaardigheden, dat de toegang tot financiering moeilijker is, en kaderbeleid en vraagbeleid voor innovatie onvoldoende worden benut, en dat er overal in de EU sprake is van relatief losse banden binnen de “kennisdriehoek”.

Het kerninitiatief Innovatie-Unie wil deze uitdagingen aanpakken met 34 specifieke verbintenissen met een duidelijk tijdschema. Over het algemeen zijn goede vorderingen gemaakt. De maatregelen liggen op schema voor 30 van de 34 verbintenissen. Er zijn concrete initiatieven en proefprojecten van start gegaan. Het is de bedoeling dat de Commissie tegen eind 2011, op basis van brede discussies met belanghebbenden, de zes wetgevingsvoorstellen heeft ingediend die in het kerninitiatief zijn aangekondigd: unitaire octrooibescherming, het normalisatiepakket, Horizon 2020, een nieuw cohesiebeleid, modernisering van het juridische kader voor overheidsopdrachten en een Europees paspoort voor durfkapitaalfondsen.

Europa heeft een sneller en moderner normalisatieproces nodig, betaalbaarder octrooien, meer overheidsopdrachten voor innovatieve producten en diensten, betere toegang tot kapitaal en een echte Europese kennismarkt. De Commissie heeft al voorstellen ingediend om een unitair stelsel voor octrooibescherming tot stand te brengen, dat de complexiteit en de kosten van octrooien moet verminderen. De Commissie dringt erop aan dat voor eind 2011 een politiek akkoord wordt bereikt over deze voorstellen en over de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijk octrooigerecht. Zij heeft ook een normalisatiepakket voorgesteld, dat de totstandkoming van normen moet moderniseren en met 50% moet versnellen.

De belangrijkste in 2011 getroffen maatregelen omvatten een proefproject voor een Europees Innovatiepartnerschap inzake “actief en gezond ouder worden”, dat moet bijdragen tot twee extra levensjaren in goede gezondheid, met de daaruit resulterende toename van de inzetbaarheid en vermindering van verlies voor de arbeidsmarkt. Dit doel moet worden bereikt door actoren in de hele innovatiecyclus en alle sectoren te mobiliseren om sneller innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen te vinden. In het kader van de voorstellen tot hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een Europees innovatiepartnerschap inzake landbouw en plattelandsontwikkeling voorgesteld. Dit zal naar verwachting de aanzienlijke kloof overbruggen die nu bestaat tussen enerzijds onderzoek en anderzijds de verbetering van de landbouwmethoden. Er is ook vooruitgang geboekt met de totstandbrenging van de 48 prioritaire Europese onderzoeksinfrastructuren die worden genoemd in de routekaart die het Europees strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren in 2010 heeft opgesteld. Met tien daarvan is al begonnen en voor nog eens zestien kan in 2012 de ontwikkeling van start gaan.

Met naar schatting 19,9% van het bbp van de EU in 2009 hebben overheidsopdrachten een gigantisch potentieel om EU-innovaties naar de markt toe te trekken. De Commissie werkt er samen met de lidstaten aan om dit potentieel beter te benutten. Zij is van plan om voor eind 2011 een voorstel in te dienen om het kader voor overheidsopdrachten te vereenvoudigen en de procedures efficiënter en groener te maken. Dat voorstel omvat een nieuwe specifieke aanbestedingsprocedure voor de ontwikkeling en de aanschaf van nieuwe, innovatieve producten, werken en diensten.

Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden om de exploitatie van intellectuele eigendom door het bedrijfsleven te verbeteren. De Commissie heeft een aantal opties onderzocht om de waarde van intellectuele-eigendomsrechten op Europees niveau te versterken. Zij wil in 2012 een debat met de lidstaten starten om verdere maatregelen vorm te geven. Om de banden tussen wetenschappelijk onderzoekers en het bedrijfsleven te versterken, is in 2008 het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) opgericht. Het EIT wil instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties en bedrijven samenbrengen in nieuwe vormen van partnerschap: kennis- en innovatiegemeenschappen. Er zijn al kennis- en innovatiegemeenschappen opgericht op drie gebieden: duurzame energie, klimaatverandering en informatie- en communicatietechnologie, met tot dusver positieve resultaten. De Commissie zal de prestaties van de kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT blijven volgen en evalueren en in het kader van Horizon 2020 komen met voorstellen voor uitbreiding van het EIT vanaf 2014.

De Commissie zal ook ondersteuning geven aan samenwerkingsverbanden tussen het bedrijfsleven en de academische wereld door de oprichting van “Kennisallianties” tussen onderwijsinstellingen en bedrijven ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe interdisciplinaire onderwijsprogramma’s om lacunes in innovatievaardigheden en ondernemerschap aan te pakken. Hiervoor is in 2011 een proefproject van start gegaan. De Commissie zal in 2012 een voorstel presenteren voor een kader voor een Europese onderzoeksruimte en ondersteunende maatregelen om belemmeringen voor mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking uit de weg te ruimen, die eind 2014 in werking moeten treden. In 2012 zal de Commissie ook de “U-Multirank” in het leven roepen: een op prestaties gebaseerde rangschikkings- en informatietool voor het profileren van universiteiten, waarvan de eerste resultaten in 2013 beschikbaar moeten zijn.

Twee lidstaten hebben de aanbeveling gekregen om hun stelsel voor onderzoek en innovatie te verbeteren, met name hun kader voor particuliere research en innovatie. De eerste uitvoeringsindicatoren wijzen uit dat er op dit gebied enige, zij het beperkte vooruitgang is bereikt.

3.2.Europa 2020-kerninitiatief: Een digitale agenda voor Europa

Informatie- en communicatietechnologieën zijn een belangrijke groeimotor, waarmee de helft van de productiviteitsgroei van moderne economieën kan worden verklaard. Europa loopt echter achter op zijn belangrijkste concurrenten met de investeringen in ICT en de uitrol van snelle breedbandverbindingen. Het groei- en werkgelegenheidspotentieel van deze sectoren, die bloeiend zouden moeten zijn, wordt onvoldoende benut.

Er is vooruitgang wat betreft de digitale agenda, zoals gemeten met het scorebord 10 voor dat kerninitiatief, maar de inspanningen moeten worden opgevoerd om de doelstellingen te kunnen halen. Er zijn binnen de zeven pijlers van de digitale agenda 101 maatregelen gepland, waarvan er veertien in 2010 en 2011 zijn afgerond en nog eens vijftig in de komende twaalf maanden kunnen worden voltooid. Door belemmeringen voor de invoering van snel internet weg te nemen en het vertrouwen in de onlineomgeving te versterken, kan de groei van het bbp worden aangejaagd en de concurrentievoorsprong van Europa worden versterkt en kunnen nieuwe banen en zakelijke mogelijkheden worden geschapen. Wat de digitale agenda betreft, is de meest spoedeisende maatregel het creëren van een digitale eengemaakte markt, waarmee de komende tien jaar 4% extra bbp-groei kan worden gegenereerd 11 .

De mondiale vraag naar bandbreedte groeit ieder jaar met 50 tot 60%. Meer dan 50% van de breedbandverbindingen in Japan en 40% in Korea bestaat uit glasvezel, dat een hoge capaciteit heeft, terwijl dat in Europa maar 5% is. Naar verwachting zal een toename van de breedbandpenetratie met tien procentpunten leiden tot een bbp-groei van 0,9 tot 1,5 procentpunt. Investeringen in breedband moeten dan ook een kernonderdeel worden van de groeistrategie van de EU. Daarvoor moeten met name nationale en regionale middelen worden ingezet, moeten de invoeringskosten worden verminderd door passende voorschriften voor ruimtelijke ordening, en moet de nadruk liggen op het benutten van synergieën met de energie-infrastructuur om de invoering van slimme netwerken te versnellen. De Commissie heeft in 2010 een mededeling 12 gepubliceerd waarin zij gemeenschappelijke voorschriften voorstelt voor de ontwikkeling van EU-beleid en nationaal beleid om de breedbanddoelstellingen te verwezenlijken. Deze maatregel moet leiden tot snellere ontwikkeling van zeer snel internet. Naast de mededeling werd ook een aanbeveling goedgekeurd over toegangsnetwerken van de nieuwe generatie, met als doel investeringen te stimuleren door duidelijke en doeltreffende regelgeving. 

Met het oog op de intensivering van het mobiele internetverkeer moeten er meer frequentiebanden beschikbaar komen. We zien dat smartphones steeds algemener worden (in 2020 wellicht voor 100% van de bevolking wereldwijd) en dat het gebruik van tabletcomputers explosief toeneemt (naar schatting 62 miljoen stuks in 2011 13 ). Het gebruik van video, dat nu al twee derde van alle mobiele dataverkeer beslaat, vereist meer capaciteit. Systemen die van het radiospectrum gebruikmaken, vertegenwoordigen 22,5% van het bbp van de EU (circa 250 miljard euro). De Europese bedrijfstak voor draadloze elektronische communicatie zorgt voor 3,5 miljoen banen, genereert jaarlijks 130 miljard euro belastinginkomsten en draagt 140 miljard euro rechtstreeks bij aan het Europese bbp. Het vijfjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid, waarover de instellingen een principeakkoord hebben bereikt, moet door het Europees Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk, begin 2012, worden goedgekeurd. 

Het groeipotentieel van elektronische handel blijft in de EU nog grotendeels onbenut. Elektronische handel is belangrijk voor business-to-business (B2B): 27% van alle bedrijven koopt online en 13% verkoopt online. Voor de detailhandel is het percentage momenteel nog slechts 3,4%. Hoewel 40,4% van de burgers in 2010 een onlineaankoop heeft gedaan, was dat percentage slechts 9% voor grensoverschrijdende aankopen. Volgens recente gegevens zouden de voordelen van de elektronische handel in goederen voor de consument, in de vorm van lagere onlineprijzen en een ruimere keuze, naar schatting rond 11,7 miljard euro bedragen, ofwel 0,12% van het bbp van de EU. Als de omvang van de elektronische handel toeneemt tot 15% van de totale detailhandel en de hindernissen voor de eengemaakte markt worden weggenomen, zou dat voor de consument naar schatting 204 miljard euro voordeel bieden, ofwel 1,7% van het bbp van de EU. 14  Wat de onlineaankoop van muziek en boeken betreft, zien we een opvallend verschil met de Verenigde Staten. Digitale muziekaankopen maakten in 2010 19% uit van de markt voor muziekopnamen in de EU, terwijl dat in de VS 49% was. Twee online muziekaanbieders zijn in alle 27 lidstaten aanwezig, maar de meeste zijn slechts in een of enkele lidstaten beschikbaar. In de VS werden in het eerste kwartaal van 2011 meer elektronische boeken verkocht dan paperbacks, terwijl de EU-markt voor e-books nauwelijks iets voorstelt. 

De Commissie heeft in 2011 wetgeving voorgesteld om alternatieve geschillenbeslechting tussen consumenten en bedrijven in de Unie te verbeteren. Daarbij hoorde een specifiek voorstel voor een EU-breed online beroepsinstrument om geschillen in verband met grensoverschrijdende elektronische handel doeltreffend te beslechten. De Commissie zal in 2012 voorstellen aankondigen om elektronische handel te faciliteren, onder meer door wederzijdse erkenning van grensoverschrijdende elektronische authenticatie en elektronische handtekeningen, door voorschriften om de grensoverschrijdende handel in digitale content te stimuleren door modernisering van het Europese auteursrechtenstelsel. De Commissie zal ook maatregelen overwegen ter ondersteuning van marktintegratie op EU-niveau voor betalingen met krediet- en debetkaarten, via internet en mobiel. Zij zal daartoe met een groenboek een raadpleging organiseren. Ook zal zij nieuwe wetgeving voorstellen om het vertrouwen van de consument in elektronische handel te versterken door betere bescherming van persoonsgegevens en door maatregelen op het gebied van handhaving en voorlichting.

Er kan ook aanzienlijke efficiencywinst worden behaald door volledige tenuitvoerlegging van elektronische aanbestedingsprocedures in de hele EU: volgens sommige schattingen zou hiermee 50 tot 70 miljard euro kunnen worden bespaard. De Commissie schat dat in 2009 slechts zo’n 5% van de aanbestedingen elektronisch is uitgevoerd. In haar voor december 2011 geplande voorstel om de richtlijnen inzake overheidsopdrachten te moderniseren, zijn dan ook maatregelen opgenomen om van elektronische procedures de regel in plaats van de uitzondering te maken.

Om geavanceerde digitale apparaten te ondersteunen, moet er een Europese aanpak van cloud computing komen, om Europese bedrijven en overheden de nodige rechtszekerheid te bieden voor het aanbieden en gebruiken van clouddiensten, die zich snel ontwikkelen tot dé methode voor efficiency en ondernemerschap in de digitale economie van vandaag. De gemiddelde bijdrage van cloud computing aan het bbp is naar schatting circa 0,1% op de korte termijn en 0,4% op de middellange termijn, en zal in eerste instantie in Europa 300 000 extra banen opleveren 15 . De Commissie zal uiterlijk in 2013 met een Europese aanpak voor cloud computing komen, om Europese aanbieders en gebruikers de nodige rechtszekerheid te bieden. 

Er moeten doortastende maatregelen worden genomen om de veiligheid van internet te verbeteren en de kosten van het stijgende aantal aanvallen tegen deze essentiële infrastructuur voor de eengemaakte markt te bestrijden. De Commissie is van plan in 2012 een ambitieuze EU-strategie voor internetveiligheid voor te stellen.

3.3.Europa 2020-kerninitiatief: Efficiënt gebruik van hulpbronnen

Europa kan economisch profiteren van de aanpak van de uitdagingen op het gebied van energie, klimaat en hulpbronnen. De Unie streeft ernaar in 2020 20% minder energie te verbruiken. De energierekening van een gemiddeld huishouden zou hierdoor met wel 1000 euro per jaar kunnen dalen en de concurrentiepositie van de Europese industrie zou kunnen verbeteren en tot meer dan 2 miljoen nieuwe banen leiden tussen nu en 2020. In het bredere perspectief van het efficiënte gebruik van hulpbronnen zou volgens de eerste rekenmodellen van de Commissie een vermindering met 15% van de totale materiaalbehoefte (TMR) van de economie leiden tot een toename van het bbp met maximaal 3,6% en zo’n 2,5 miljoen nieuwe banen in de EU. Elke vermindering van de TMR met 1 procentpunt zou voor het bedrijfsleven ongeveer 25 miljard euro en 150 000 nieuwe banen opleveren 16 . Het bedrijfsleven kan veel besparen (zo’n 25 miljard euro per jaar alleen al in het Verenigd Koninkrijk) met maatregelen voor efficiënt gebruik van hulpbronnen die weinig of niets kosten, namelijk door grondstoffen efficiënter te gebruiken en minder afval te produceren. Als de sectoren met het grootste potentieel zijn de chemische industrie, de mijnbouw, de metaalindustrie, elektriciteitsproductie, nutsvoorzieningen, de bouwnijverheid en afvalbeheer geïdentificeerd 17 . De CO2-emissies dalen ten gevolge van de economische crisis, maar volgens de ramingen zijn in een aantal lidstaten extra maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat de nationale emissiereductiedoelstellingen voor 2020 worden gehaald. Ook zijn doeltreffende maatregelen nodig om de overige doelstellingen met betrekking tot duurzame energie en energiezuinigheid te verwezenlijken. In dit verband is een aanzienlijke vergroting van de investeringen in energie-infrastructuur, transmissienetwerken, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in gebouwen van het grootste belang. 

De Commissie heeft 14 van de 20 in het kader van dit kerninitiatief geplande strategische initiatieven gerealiseerd. Om de tenuitvoerlegging van het kerninitiatief verder te stroomlijnen, heeft de Commissie een routekaart met concrete maatregelen opgesteld. Zij identificeert op de routekaart de economische sectoren die de meeste hulpbronnen verbruiken en de grootste milieu-impact hebben en doet suggesties voor instrumenten en indicatoren die als leidraad kunnen dienen voor maatregelen in Europa en daarbuiten. Ook is een voorstel voor een richtlijn ingediend, met een aantal maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie om verdere energiebesparingen te realiseren. Daarnaast heeft de Commissie een mededeling aangenomen over de continuïteit van de energievoorziening en internationale samenwerking, waarin een algemene strategie voor de externe betrekkingen van de Europese Unie op energiegebied wordt uiteengezet. De Commissie heeft een routekaart voor een koolstofarme economie vastgesteld, waarop tussenstappen zijn aangegeven voor de verwezenlijking van kosteneffectieve uitstootreducties in overeenstemming met het streven om tegen 2050 een reductie van 80–95% te bereiken. Met een geleidelijke overgang naar een koolstofarme economie kan de energiezekerheid worden verbeterd en kunnen de gemiddelde brandstofkosten voor de EU met 175 tot 320 miljard euro per jaar worden verminderd. Andere voordelen zijn verbetering van de luchtkwaliteit en de volksgezondheid, wat in 2030 een kostenbesparing tot 27 miljard euro per jaar kan opleveren. De Commissie heeft verder een witboek over een concurrerend en zuinig vervoerssysteem gepresenteerd. Dat witboek bevat ambitieuze doelstellingen om de koolstofuitstoot van de vervoerssector te reduceren, een echte interne Europese vervoersruimte te creëren en de afhankelijkheid van olie te verminderen.

De Commissie heeft in 2011 een pakket wetgevingsvoorstellen voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid goedgekeurd, in het kader waarvan sterk wordt ingezet op een aanzienlijke verbetering van het beheer van de natuurlijke hulpbronnen. De voorgestelde veranderingen van de eerste en de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid beogen een betere integratie van de milieu- en klimaatproblematiek op landbouwbedrijfsniveau en stimuleringsmaatregelen voor de duurzame economische ontwikkeling van plattelandsgebieden.

Voltooiing van de interne markt voor energie is een voorwaarde om het volledige besparingspotentieel te realiseren dat met een werkelijk geïntegreerde pan-Europese gas- en elektriciteitsmarkt kan worden bereikt dankzij sterkere liquiditeit en concurrentie. Marktintegratie vergroot bovendien de energiezekerheid en faciliteert de integratie van nieuwe hernieuwbare energiebronnen, dankzij de grotere balanceringszones. Met meer grensoverschrijdende verhandeling van elektriciteit en gas kunnen prijspieken worden afgevlakt en kunnen nieuwe spelers makkelijker de markt betreden, wat weer leidt tot meer innovatie en concurrentie.

Afstemming van het nationale beleid inzake vraagstukken die de buurlanden aangaan, is essentieel voor het functioneren van de interne energiemarkt. Bij het vaststellen van nationale wetgeving en investeringsprikkels, ook op het gebied van prijzen en belastingen, moet de wisselwerking tussen de verschillende instrumenten zorgvuldig worden beoordeeld, om een stabiel investeringskader voor Europese bedrijven en aanbieders te waarborgen. In de sector hernieuwbare energie moeten bijvoorbeeld drastische beleidswijzigingen worden vermeden, zeker wanneer deze terugwerkende kracht hebben, om te voorkomen dat de levensvatbaarheid van de productie van hernieuwbare energie door onnodige regelgevingsrisico’s wordt ondermijnd. De bestaande steunregelingen voor hernieuwbare energie moeten kosteneffectiever worden. De uitdaging is om grootschalige productie te ondersteunen door de marktdeelnemers in staat te stellen de kosten te drukken, de subsidies te verlagen en hernieuwbare energie in een werkelijk Europese markt te integreren.

In elk energiescenario voor de toekomst speelt de energie-infrastructuur een cruciale rol waar het gaat om het evenwicht tussen vraag en aanbod in de hele Unie. De Europese elektriciteits- en gasnetten moeten daarom met spoed worden gemoderniseerd en uitgebreid. De Commissie heeft recentelijk een voorstel ingediend voor een nieuwe verordening inzake energie-infrastructuur, die in de plaats moet komen van de huidige trans-Europese netwerken voor energie (TEN-E) 18 . Het nieuwe kader moet ervoor zorgen dat de strategische energienetwerken en opslagfaciliteiten in 2020 in de diverse regio’s van de Unie gereed zijn. Met de 9,1 miljard euro aan EU-financiering die in het Commissievoorstel is voorzien voor de Connecting Europe-faciliteit wordt het mogelijk investeringen ter waarde van 200 miljard euro, die nodig zijn voor infrastructuurprojecten van Europees belang tussen nu en 2020, volledig te realiseren. Deze investering zal een sterk positief effect hebben op het bbp en de werkgelegenheid: alles bij elkaar gaat het hier om een stijging van het bbp met 0,4% en 400 000 extra banen in de periode 2011-2020. 

Volgens een aantal studies naar efficiënt gebruik van energie en hulpbronnen kan de EU, door een betere constructie en beter gebruik van gebouwen, 42% van haar uiteindelijke energieconsumptie 19 , ongeveer 35% van haar broeikasgasemissies 20 en meer dan 50% van alle ontgonnen materiaal beïnvloeden 21 , en tot 30% water besparen 22 . 8% van de Europese beroepsbevolking is werkzaam in de bouwnijverheid. Er zijn ongeveer 230 000 mensen betrokken bij de productie en installatie van isolatiemateriaal. Aangezien investeringen in energie-efficiëntie gedeeltelijk worden gefinancierd uit energiebesparingen, kunnen overheidsmaatregelen om hindernissen weg te werken, bijvoorbeeld op het gebied van de toegang tot kapitaal en informatie, een sterk hefboomeffect hebben. Het zou in dit verband goed zijn als de voorgestelde richtlijn inzake energie-efficiëntie snel wordt goedgekeurd, om de afstand tot de Europa 2020-doelstelling te overbruggen, de noodzakelijke kadervoorwaarden te scheppen 23 en de lidstaten in staat te stellen hun streefcijfers voor energie-efficiëntie vast te stellen en eind 2012 de eerste verslagen uit te brengen.

Er is ook ruimte voor betere benutting van de structurele EU-financiering voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Investeringen in duurzame energie kunnen ook worden gegenereerd door de EU-steunmechanismen ELENA (European Local Energy Assistance) en EEE-F (European Energy Efficiency Facility). Tot slot kunnen de investeringskosten voor het opknappen van gebouwen en het stimuleren van energie-efficiëntie in de overheidssector worden gefinancierd (al dan niet met gebruikmaking van een hefboomwerking) door de energiedienstverleners daarbij te betrekken.

Uitfasering van voor het milieu schadelijke subsidies leidt tot efficiënter gebruik van hulpbronnen en stimuleert de economische groei. Door inefficiënte subsidies worden verouderde technologieën en bedrijfsstructuren in stand gehouden en investeringen in schone energie en andere groene technologieën belemmerd. Het afschaffen van inefficiënte subsidies kan ook een belangrijk onderdeel zijn van begrotingsconsolidatie. De rechtstreekse derving van ontvangsten kan bijvoorbeeld bijna 0,5% van het bbp van de EU bedragen (60 miljard euro) en het welvaartsverlies door verstoring van de keuze van de consument is substantieel: naar schatting 0,1 tot 0,3% van het bbp (12 tot 37 miljard euro). De Commissie heeft de lidstaten gevraagd om in 2012 de grootste voor het milieu schadelijke subsidies vast te stellen en plannen op te stellen voor afschaffing ervan 24 . 

Er kan veel meer gebruik worden gemaakt van groene belastingen die bijdragen tot een oplossing voor de problemen van vandaag en morgen op het gebied van klimaatverandering, waterschaarste, energiezekerheid en de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen. Mits budgettair neutraal uitgevoerd, verbeteren groene belastingen, in combinatie met een minder op arbeid gebaseerde heffing, de toewijzing van middelen en stimuleren zij de werkgelegenheid 25 . Door goedkeuring van het voorstel van de Commissie van 2011 tot herziening van de energiebelastingrichtlijn 26 wordt deze verschuiving vergemakkelijkt. Een correcte prijsstelling draagt ook bij tot het stimuleren van nieuwe industrieën en investeringen in groene technologieën. 

In het kader van het Europese semester 2011 had een aantal landenspecifieke aanbevelingen betrekking op vraagstukken op het gebied van duurzame groei, zoals de werking van de energiemarkten en de mededinging, netwerkkoppelingen en efficiënt gebruik van hulpbronnen. De eerste gegevens over de tenuitvoerlegging van die aanbevelingen laten voor de meeste lidstaten enige vooruitgang zien.

3.4.Europa 2020-kerninitiatief: Industriebeleid in een tijd van mondialisering

De productiesector heeft de aanzet gegeven tot het herstel uit de economische crisis: de productie is sinds het dieptepunt van begin 2009 met zo’n 15% gestegen. Het economisch herstel is in de EU-industrie de afgelopen maanden echter gestagneerd, terwijl het vertrouwen van het bedrijfsleven is teruggevallen tot het historisch gemiddelde. De onzekerheden over de vooruitzichten voor de Europese economie en de turbulentie betreffende de schuldencrisis in het eurogebied hebben het vertrouwen van het bedrijfsleven aangetast. De hoge energieprijzen en de aanhoudende moeilijkheden betreffende de toegang tot financiering hebben eveneens een negatieve invloed op de dynamiek van het herstel. Niettemin is de EU-industrie thans beter in staat om een vertraging het hoofd te bieden, doordat zij minder voorraden en een hogere productiviteit heeft dan in 2008.

Het kerninitiatief “Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering” omvat zeventig belangrijke maatregelen, waarvan er veel al door de Commissie worden uitgevoerd. De Commissie verricht bijvoorbeeld een grondige beoordeling van de gevolgen van haar vergaande nieuwe beleidsvoorstellen voor het concurrentievermogen en het midden- en kleinbedrijf. Dit geldt voor voorstellen zoals die betreffende de ETS-rechten om het risico van koolstoflekken te verminderen en de richtlijn kapitaalvereisten IV.

De Commissie zal ook concrete maatregelen voorstellen voor het verminderen van de regelgevingsdruk voor het midden- en kleinbedrijf, met name zeer kleine bedrijven. De voorgenomen maatregelen houden in dat (zeer) kleine bedrijven worden vrijgesteld van sommige bepalingen, dat kleinere bedrijven sterker worden betrokken bij de formulering van voorstellen voor EU-regelgeving, dat de bestaande mkb-toets wordt uitgebreid met een dimensie voor micro-entiteiten en dat bij voorstellen van de Commissie voor nieuwe EU-regelgeving, de goedkeuring ervan door de EU-wetgever en de uitvoering ervan door de lidstaten een scorebord wordt bijgehouden voor vrijstellingen en minder zware regelingen voor kmo’s en micro-ondernemingen.

In februari 2011 is een evaluatie van de Small Business Act uitgevoerd 27 , waarbij het accent lag op betere toegang tot financiering, een gunstiger regelgevingsklimaat en hulp voor het mkb om de uitdagingen van mondialisering aan te pakken. Laatstgenoemd aspect is verder uitgewerkt in een aantal vervolgmaatregelen, zoals de in november 2011 goedgekeurde nieuwe strategie om internationale activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen 28 . Bij de evaluatie werd er tevens op gewezen dat de lidstaten het ondernemingsklimaat moeten prioriteren door slimme regelgeving vast te stellen, onnodige regelgeving en vergunningen te verminderen, eenvoudiger procedures in te voeren door middel van e-overheid en de voor het opzetten van een bedrijf benodigde tijd terug te brengen tot drie dagen.

De Commissie zal voor het einde van 2011 een actieplan presenteren om de toegang tot financiering voor kmo’s te verbeteren. Zij zal daarbij een voorstel voegen om in heel Europa de toegang tot durfkapitaal te vergemakkelijken door middel van een EU-paspoort waarmee durfkapitaalfondsen zich slechts éénmaal hoeven te registreren om in alle 27 lidstaten kapitaal te kunnen werven. Naar verwachting kan dit initiatief, als het slaagt, tot 315 000 extra banen en een verhoging van het bbp van 100 miljard euro opleveren. De Commissie streeft naar afschaffing van elke fiscale behandeling die ongunstig is voor grensoverschrijdende durfkapitaalinvesteringen en naar verlichting van de administratieve last.

Om de concurrentie in alle sectoren van de economie te versterken, zijn niet alleen horizontale, sectorspecifieke producten- en dienstenmarkthervormingen en doeltreffende handhaving van de mededingingsregels nodig, maar ook een algemene concurrentiebevorderende institutionele structuur op alle niveaus (EU, nationaal, regionaal en plaatselijk) tegen geringe kosten voor de lidstaten. Dit omvat een effectieve rol voor de mededingingsautoriteiten, sectorale regelgevers en justitiële autoriteiten die belast zijn met de bescherming en bevordering van de mededinging. Een goed werkende civiele rechtspraak is een essentiële schakel voor een institutioneel kader dat gunstig is voor mededinging en groei.

Ten aanzien van industriële innovatie heeft de werkgroep cruciale ontsluitingstechnologieën in juni 2011 zijn eindverslag uitgebracht met concrete aanbevelingen over de ontwikkeling en invoering van deze technologieën 29 . Het marktpotentieel van deze technologieën is enorm, met groeipercentages van jaarlijks 5 tot 16% tot 2020. Daarnaast zijn er belangrijke overloopeffecten op downstreamsectoren in termen van innovatie en groei. De Commissie heeft in juni ook een grote modernisering van het Europese normalisatiestelsel voorgesteld 30 . Deze houdt in dat het Europese stelsel wordt uitgebreid met normen voor diensten en dat meer erkenning wordt gegeven aan industriële specificaties op ICT-gebied. 

De Commissie heeft een aantal sectorspecifieke initiatieven voorgesteld, zoals een strategie voor het ruimtevaartbeleid 31 , die de Europese ruimtevaartsector moet versterken, en de herstart van het CARS 21-proces 32 , dat input moet genereren voor de EU-strategie voor schone en zuinige auto’s. Elektrische auto’s hebben een groot marktpotentieel, met een potentiële groei van 100 000 hybride voertuigen nu tot 1 miljoen in 2020, terwijl de markt voor volledig elektrische auto’s tussen nu en 2020 tot 750 000 voertuigen kan groeien. De Commissie blijft zich tevens inspannen om de zorgen van energie-intensieve sectoren te beantwoorden. Daartoe initieert zij in het bijzonder de regeling voor een duurzame koolstofarme industrie (SILC), stimuleert zij zeer koolstofarme productietechnologieën en ontwikkelt zij een publiek-privaat partnerschap om innovatie in de energie-intensieve verwerkende industrieën te stimuleren.

De eerste gegevens wijzen erop dat de inspanningen van de lidstaten om de landenspecifieke aanbevelingen op dit terrein op te volgen, tot gemengde resultaten hebben geleid. De aanbevelingen betreffende de toegang tot financiering voor het midden- en kleinbedrijf zijn vrij slecht opgevolgd. De situatie is gunstiger wat betreft de maatregelen om het ondernemingsklimaat te verbeteren. Het gaat bijvoorbeeld om verlichting van de administratieve lasten, versterking van de administratieve capaciteit en versterking van de efficiëntie van de rechterlijke macht. Van de tien lidstaten die de aanbeveling hebben gekregen om het ondernemingsklimaat te verbeteren, hebben er zes maatregelen genomen, maar in de meeste gevallen hebben die slechts gedeeltelijk effect.

3.5.Europa 2020-kerninitiatief: Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen

Meer werkgelegenheid en meer arbeidsproductiviteit zijn twee belangrijke motoren voor groei, samen met kapitaalinvesteringen en innovatie. Momenteel zijn er 23 miljoen werklozen in de EU, wat neerkomt op tien procent van de beroepsbevolking.

De lichte verbetering van het Europese werkloosheidscijfer die sinds 2010 was opgetreden, is gestagneerd. Meer dan 40% van de werkzoekenden is langdurig werkloos en dit percentage is met een derde gestegen ten opzichte van twee jaar geleden, toen het 30% bedroeg. In twaalf van de vijftien lidstaten waarvoor gegevens beschikbaar zijn, behoren steeds meer mensen tot een huishouden met zeer lage arbeidsparticipatie.

Economisch herstel zonder werkgelegenheid leidt niet alleen tot hoge economische en maatschappelijke kosten, maar wijst ook op structurele zwakke punten in de arbeidsmarkt die een belemmering vormen voor de groei op middellange en lange termijn. Het economische herstel wordt met name belemmerd door discrepanties in vraag en aanbod van vaardigheden en door tekorten aan bepaalde vaardigheden. Sinds medio 2009 neemt het aantal onvervulde vacatures toe, terwijl de werkloosheid niet daalt. Dit wijst op een onevenwichtige arbeidsmarkt, waar bijvoorbeeld vraag naar en aanbod van vaardigheden niet op elkaar aansluiten of waar sprake is van te weinig mobiliteit, in ieder geval in bepaalde sectoren en regio's.

Het is essentieel een beleid te voeren dat gericht is op een leven lang leren, zodat mensen beschikken over de vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt. In 2000 was 22% van de mensen met een baan in de EU hooggekwalificeerd, terwijl 29% laaggekwalificeerd was. In 2010 waren deze cijfers omgekeerd. Tegen 2020 zal voor 35% van de banen een hoge opleiding vereist zijn, terwijl er 12 miljoen banen voor laagopgeleiden zullen verdwijnen. De onderwijsprestaties zijn op dit moment onvoldoende om deze groeiende vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt te kunnen beantwoorden. Een op de zeven (14,41%) jongeren (18-24 jaar) in de EU verlaat momenteel het onderwijs met alleen een diploma van lager middelbaar onderwijs en volgt verder geen onderwijs of opleiding meer (vroegtijdige schoolverlaters). De opleiding van velen komt niet overeen met de eisen van de arbeidsmarkt. Daarnaast voldoet meer dan een vijfde van de kinderen niet aan de basisnormen op het gebied van lees- en rekenvaardigheid (gemeten op 15-jarige leeftijd). 

In het kader van het kerninitiatief "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen" worden beleidsmaatregelen ontwikkeld om dit probleem aan te pakken. Er worden goede vorderingen gemaakt met de dertien kernmaatregelen, zoals het Europese vaardighedenpanorama, waarmee wordt gestreefd naar meer transparantie voor werkzoekenden, werknemers, bedrijven en overheden door actuele ramingen over het vaardighedenaanbod en de behoeften van de arbeidsmarkt tussen nu en 2020, die in oktober 2012 zullen worden gepubliceerd, en door sectorale initiatieven in het kader van bijvoorbeeld het actieplan inzake medisch personeel.

Er worden voorstellen uitgewerkt voor de herziening van het Europese arbeidsrecht. De sociale partners zijn bereid te onderhandelen over een herziening van de Arbeidstijdenrichtlijn. Verwacht wordt dat de twee wetgevingsvoorstellen inzake de terbeschikkingstelling van werknemers de komende weken worden goedgekeurd. De Raad zal naar verwachting in het eerste halfjaar van 2012 een aanbeveling uitbrengen inzake de erkenning van niet-formele en informele leerprocessen. In oktober 2012 moet op internet een programma beschikbaar zijn waarmee burgers de vaardigheden kunnen vastleggen die zij hebben opgedaan met werk of andere activiteiten. De Commissie zal in de tweede helft van 2012 een mededeling publiceren waarin verder wordt nagedacht over de manier waarop het vaardighedenprobleem kan worden aangepakt.

3.6.Europa 2020-kerninitiatief: Jeugd in beweging

Met name jongeren hebben het erg moeilijk op de arbeidsmarkt. De werkloosheid onder jongeren ligt boven de 20%, twee keer zo hoog als voor de hele beroepsbevolking. Door de crisis is het aantal vaste banen gedaald en jongeren worden hier relatief vaker door getroffen. Jongeren zijn weliswaar oververtegenwoordigd in de categorie werknemers met een tijdelijk contract, maar zij hebben niet wezenlijk geprofiteerd van de recente nettogroei van het aantal tijdelijke contracten.

De uitvoering van alle beleidsmaatregelen in het kader van het kerninitiatief "Jeugd in beweging" is begonnen. Enkele belangrijke maatregelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid zijn al van start gegaan, zoals Youth@work, een voorlichtingscampagne om contacten tot stand te brengen tussen jongeren en kleine bedrijven, en de Europese vacaturemonitor, waarin actuele informatie over vacatures wordt verzameld en die ook kan worden gebruikt als een instrument om knelpunten en discrepanties op de arbeidsmarkt vroegtijdig te signaleren.

Op het gebied van onderwijs heeft de Raad op 7 juni 2011 een aanbeveling goedgekeurd inzake coherente, brede en op feiten gebaseerde beleidsmaatregelen die lidstaten kunnen treffen ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten. Deze aanbeveling moet nu ten uitvoer worden gelegd.

In oktober 2011 heeft de Commissie een mededeling goedgekeurd over de modernisering van het hoger onderwijs, inclusief een voorstel voor een garantiefaciliteit voor leningen voor Erasmus-studenten, om de mobiliteit van masterstudenten in heel Europa te bevorderen.

Het Europese kader voor jeugdwerkgelegenheid moet zorgen voor robuuste beleidscoördinatie op Europees niveau, binnen de gemeenschappelijke beginselen van flexizekerheid. Het kader bestaat uit vier onderdelen: 1) hulp bij het vinden van de eerste baan en het begin van een loopbaan; 2) ondersteuning van jongeren die zich in de gevarenzone bevinden; 3) passende socialezekerheidsvangnetten voor jongeren bieden; 4) ondersteuning van jonge ondernemers en zelfstandigen. In dit verband heeft de Commissie de lidstaten geadviseerd maatregelen te treffen op de volgende gebieden: jeugdgaranties om ervoor te zorgen dat alle jongeren werk hebben, meer opleiding of activeringsmaatregelen binnen vier maanden na afloop van een baan; "beperkte" arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd om de segmentatie van de arbeidsmarkt tegen te gaan; werkloosheidsuitkeringen en maatschappelijke hulp voor jongeren, op basis van wederzijdse verplichtingen. In het kader van het initiatief "Kansen voor jongeren", dat de Commissie voor het eind van het jaar zal presenteren, zijn verdere maatregelen nodig om de overgang naar de arbeidsmarkt te ondersteunen, meer stages te bieden en mobiliteit te bevorderen. 

3.7.Europa 2020-kerninitiatief: Europees platform tegen armoede

Het bevorderen van een inclusieve arbeidsmarkt en samenleving is op zichzelf al een waardevolle doelstelling, maar leidt ook tot groei door betere arbeidsmarktresultaten, een stijging van de totale vraag en meer vertrouwen. Op deze drie gebieden doen zich ook grote knelpunten voor robuust herstel voor.

In de paar landen waarvoor al inkomensgegevens beschikbaar zijn waaruit het effect van de economische crisis blijkt, is het besteedbare inkomen van huishoudens aanzienlijk gedaald 33 . Daarnaast lijken inkomensarmoede, met name kinderarmoede, en ernstige materiële deprivatie in verschillende lidstaten een steeds groter probleem te vormen. Nu de langdurige werkloosheid toeneemt en werkloosheidsuitkeringen worden afgebouwd, bestaat de kans dat mensen met een laag salaris hun besteedbare inkomen aanzienlijk zien dalen.

De geneigdheid tot consumeren is bij mensen met een laag inkomen doorgaans groot, aangezien ze het grootste deel van hun inkomen moeten besteden aan essentiële goederen en diensten. Daardoor kunnen verdere inkomensdalingen onderaan in de inkomensverdeling een blijvend effect hebben op de binnenlandse vraag en daarmee op de groei 34 . Daarom is het ook van belang consumenten goed voor te lichten, zodat zij optimale keuzes voor hun welzijn kunnen maken.

Er wordt gewerkt aan de tien belangrijkste acties van het kerninitiatief tegen armoede en sociale uitsluiting. Sommige zijn dit jaar al van start gegaan, zoals de nieuwe Europese agenda voor integratie ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om onderdanen van derde landen te stimuleren actief deel te nemen aan onze samenleving, en het EU-kader voor nationale strategieën inzake de integratie van Roma.

In oktober 2011 is het Initiatief voor Sociaal Ondernemerschap goedgekeurd. De belangrijkste maatregelen in het kader daarvan zullen de komende maanden worden gelanceerd, te beginnen met het nieuwe kader voor sociale beleggingsfondsen, de nieuwe investeringsprioriteit voor sociale ondernemingen in de nieuwe structuurfondsen, of de ontwerpverordening inzake een statuut voor Europese stichtingen.

De komende maanden zal normaal gezien ook een witboek inzake pensioenen worden goedgekeurd, waarin wordt bekeken hoe houdbaar en adequaat de pensioenstelsels zijn in de context na de crisis.

Er moet verder worden gewerkt aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en de modernisering van de socialezekerheidsstelsels volgens de beginselen van actieve inclusie. Met name overheidsdiensten zijn essentieel ter ondersteuning van integratie op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Toegang tot doeltreffende en betaalbare diensten speelt ook een belangrijke rol bij het beperken van de uitgaven en daarmee het vergroten van het besteedbare inkomen van particulieren, waardoor inkomensarmoede en ongelijkheid worden beperkt 35 . Volgens een studie van de OESO naar dienstverlening van de overheid zouden de armoedecijfers aanzienlijk dalen als de kosten van openbare diensten worden opgeteld bij het inkomen. Armoederisicopercentages dalen aanzienlijk (met bijna 40%) wanneer een zwevende armoedegrens wordt gebruikt en zelfs met bijna 80% wanneer een vaste armoedegrens wordt gebruikt. Met uitkeringen in natura zou de armoedekloof dus voor gemiddeld 80% kunnen worden gedicht.

Van de dertig miljoen Europeanen die ouder zijn dan 18 jaar en geen bankrekening hebben, zouden naar schatting 6,4 miljoen mensen er geen kunnen krijgen of er geen durven aanvragen 36 . De situatie wat betreft het niet hebben van een bankrekening varieert sterk binnen de EU. In Roemenië en Bulgarije had ongeveer de helft van de respondenten geen bankrekening. Consumenten zonder bankrekening lopen grote kans problemen te ondervinden op het gebied van werk, het huren van een woning en het ontvangen van een salaris of een uitkering, en moeten hogere transactiekosten betalen. De aanbeveling van de Commissie inzake de toegang tot een elementaire betaalrekening 37 bevat meer details over de maatregelen die nodig zijn om financiële uitsluiting tegen te gaan.

De kosten en de kwaliteit van de huisvesting bepalen in grote mate de levensstandaard en het welzijn, met name van de kwetsbaarste mensen. Dit blijkt duidelijk uit de Europese indicatoren inzake de kosten van huisvesting en woningnood 38 . In 2010 besteedde 38% van de mensen die het risico lopen tot armoede te vervallen, meer dan 40% van hun besteedbare inkomen aan huisvesting; bij de rest van de bevolking is dat slechts in 6% het geval 39 . De helft van de groep die het risico loopt tot armoede te vervallen, besteedt 32% van het besteedbare inkomen aan huisvesting, tegen 16% van de rest van de bevolking. Als we de huisvestingskosten nader analyseren, zien we dat huur of hypotheekrente slechts ongeveer 30% van de huisvestingskosten vormen. De overige 70% bestaat uit elementen zoals reparaties, onderhoud, brandstoffen en andere kosten 40 . Volgens het budgetonderzoek van de Commissie vormen huisvesting, water, elektriciteit en brandstof met gemiddeld 27,7% de grootste kostenpost van een huishouden.

De kosten van huisvesting, en met name nutsvoorzieningen, hebben een zeer groot effect op armoede: als het besteedbare inkomen wordt gedefinieerd als hetgeen overblijft na aftrek van de kosten voor huisvesting, stijgt in 2007 het aantal mensen met een inkomen van minder dan 60% onder de (nieuwe) mediaan van 16 naar 22% (voor de EU in haar geheel) 41 . Dit maakt duidelijk dat het van het grootste belang is dat Richtlijn 2009/72/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit volledig ten uitvoer wordt gelegd, inclusief artikel 3, lid 8, inzake de aanpak van energiearmoede.

3.8.Aanpak van ontbrekende schakels en knelpunten

3.8.1.Betere benutting van de eengemaakte markt

De afgelopen twintig jaar behoorden de totstandbrenging van de interne markt en de openstelling van de grenzen tot de belangrijkste drijvende krachten achter de groei in Europa. Het effect van de integratie van de interne markt van de EU in de periode 1992-2006 wordt geschat op 2,75 miljoen extra banen en 2,1% extra groei van het bbp. De intra-Europese handel is tegenwoordig goed voor respectievelijk 17% en 28% van de wereldhandel in goederen en diensten. Voor elke duizend euro aan welvaart die in een lidstaat wordt gecreëerd, komt naar schatting 200 euro door de handel ten goede aan andere EU-lidstaten.

In de Akte voor de interne markt van april 2011 worden twaalf hefbomen beschreven die de interne markt moeten vervolledigen en verdiepen op het gebied van de toegang tot financiering, mobiliteit van de burgers, overheidsopdrachten, beroepskwalificaties, intellectuele-eigendomsrechten, consumentenrechten, diensten, netwerken, de digitale markt, belastingen, regelgeving voor bedrijven, sociaal ondernemerschap en sociale cohesie. De Commissie heeft al verschillende van de in de akte aangekondigde twaalf kernvoorstellen voor wetgeving gepresenteerd en de resterende zullen voor het eind van het jaar volgen (met uitzondering van de voorstellen over systemen voor elektronische handtekeningen, identificatie en authenticatie). Deze voorstellen zouden voor eind 2012 moeten worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad, zodat ze snel praktische voordelen in de hele EU kunnen opleveren.

Het is van het grootste belang dat de Akte voor de interne markt ten uitvoer wordt gelegd om een gunstig klimaat voor Europese bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, te creëren en het vertrouwen van consumenten en werknemers te herstellen en te vergroten, zodat zij met een gerust hart kunnen profiteren van de kansen van de interne markt. De Commissie volgt de marktontwikkelingen in alle economische sectoren in haar jaarlijkse scorebord voor de consumentenmarkten en inventariseert daarin op welke punten de markt voor consumenten niet goed werkt. Er bestaat al een aanzienlijke handel in diensten in de EU: deze is goed voor meer dan de helft van de mondiale dienstenhandel, en meer dan de helft daarvan vertegenwoordigt handel binnen de eengemaakte markt. De eengemaakte dienstenmarkt maakt haar volle potentieel echter nog niet waar. Hoewel de dienstensector goed is voor meer dan twee derde van het bbp en de werkgelegenheid van de EU, maken diensten slechts een vijfde uit van de totale handel binnen de EU. De barrières op de eengemaakte dienstenmarkt zijn deels verantwoordelijk voor het gebrek aan mededinging, dat weer leidt tot minder productiviteit.

De interne markt kan dus nog veel extra groei en werkgelegenheid creëren. In het Europees semester 2011 betroffen de meeste landenspecifieke aanbevelingen voor de structuurbeleid de dienstensector, onder andere om de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn 42 te bespoedigen, zodat onterechte belemmeringen voor het betreden van de markt worden weggenomen en de professionele dienstverlening verder wordt opengesteld. De dienstenrichtlijn heeft betrekking op zeer diverse economische activiteiten, die goed zijn voor zo’n 45% van de economie van de EU. Daaronder vallen omvangrijke sectoren zoals de detailhandel, de bouw, zakelijke dienstverlening, het toerisme en de meeste gereglementeerde beroepen. Volgens voorzichtige schattingen kan het bbp van de EU hiermee met wel 1,5% groeien. Tot dusver is in de lidstaten uiteenlopende vooruitgang geboekt, variërend van enkele hervormingsmaatregelen tot helemaal geen vooruitgang, een en ander afhankelijk van de aanbevelingen.

Om het potentieel van de richtlijn ten volle te benutten, moet er een verschuiving komen van een gerichtheid op naleving naar een streven naar concurrentievergroting. De Commissie zal de kwaliteit van de tenuitvoerlegging blijven onderzoeken en waar nodig formele handhavingsmaatregelen treffen. De Commissie zal in 2012 ook aanvullende maatregelen voorstellen om de interne markt voor diensten te verdiepen.

Er zijn nog andere sectoren met een groot groeipotentieel, die nu nog buiten het toepassingsgebied van de dienstenrichtlijn vallen. In de sociale en gezondheidssector zijn bijvoorbeeld in 2000-2009 4,2 miljoen arbeidsplaatsen gecreëerd, meer dan een kwart van alle nieuwe banen in die periode. Deze sector is goed voor 10% van alle banen in landen als Denemarken, Finland, Nederland en Zweden en 5% van de totale economische resultaten. Door de vergrijzing komt er meer vraag naar zulke diensten. De ontwikkeling ervan moet dan ook worden bevorderd. Problemen die moeten worden aangepakt, zijn het gebrek aan gekwalificeerd personeel in sommige lidstaten, de beperking van de vrijheid van vestiging door allerlei onterechte of buitenproportionele restricties en de moeite die moet worden gedaan om beroepskwalificaties in het buitenland erkend te krijgen. Deze problemen spelen ook in andere sectoren, zoals het onderwijs, de bouw, de productiesector en de zakelijke dienstverlening.

Doordat de werkloosheid in sommige lidstaten stijgt, zullen werknemers werk zoeken in andere lidstaten 43 , waardoor de mobiliteitspatronen in de Europese Unie zullen veranderen. Met de aanstaande modernisering van de EU-wetgeving om de erkenning van beroepskwalificaties te vergemakkelijken 44 wordt tegemoet gekomen aan de behoeften van lidstaten die worden geconfronteerd met een gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten en wordt de werkloosheidsdruk verlicht.

Het beleid tot waarborging van het juridische kader voor diensten van algemeen belang (staatssteun en overheidsopdrachten) moet er tot slot voor zorgen dat alle belanghebbenden meer vertrouwen in de interne markt ontwikkelen en dat concurrentievermogen en liberalisering hand in hand gaan met eerbiediging van de sociale rechten van werknemers en burgers.

Kader 1. Tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn

De tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn was een cruciale mijlpaal voor het verbeteren van de werking van de interne dienstenmarkt. Dankzij de richtlijn is een zeer groot aantal restricties afgeschaft. Nu, twee jaar na het verstrijken van de termijn voor de omzetting van de richtlijn, is er veel bereikt. Honderden discriminerende, onterechte of buitenproportionele eisen (vergunningen, tarieven, economische noodzakelijkheidstoetsen e.d.) zijn afgeschaft. In de meeste lidstaten is er al een operationeel eenloketsysteem tot stand gekomen.

Het potentieel van de dienstenrichtlijn zal pas volledig tot uiting komen als alle lidstaten hebben gedaan wat nodig is voor een volledige omzetting ervan. Dat is nog niet het geval. Om het potentieel van de richtlijn ten volle te benutten, moet er een verschuiving komen van een gerichtheid op naleving naar een streven naar concurrentievergroting.

24 van de 27 lidstaten hebben alle noodzakelijke wetgeving vastgesteld. In Oostenrijk, Duitsland en Griekenland is dit werk bijna afgerond, maar zijn een of meer wetten nog niet voltooid. Op 27 oktober 2011 heeft de Commissie besloten om deze lidstaten voor het Hof van Justitie te dagen wegens niet-naleving van het Europese recht 45 . De Commissie heeft in 2011 lidstaten geholpen de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn te verbeteren wanneer er sterke aanwijzingen waren dat die lidstaten de richtlijn onjuist of onvolledig ten uitvoer hadden gelegd 46 . De Commissie zal voor alle lidstaten de kwaliteit van de tenuitvoerlegging blijven onderzoeken en waar nodig formele handhavingsmaatregelen treffen.

Er is nu in 24 van de 27 lidstaten een operationeel eenloketsysteem. De drie lidstaten met vertraging zijn Roemenië, Slovenië en Slowakije. Het functioneren van de loketten moet echter sterk worden verbeterd. De belangrijkste lacune betreft de beschikbaarheid van elektronische procedures (d.w.z. de mogelijkheid om administratieve formaliteiten online af te handelen). In slechts een derde van de lidstaten is dat voor een voldoende aantal procedures mogelijk 47 . Via de loketten van Bulgarije, Ierland en Malta kunnen nog helemaal geen procedures online worden afgehandeld. In negen lidstaten kan dat slechts voor een klein aantal procedures 48 . In de meeste lidstaten is het voor buitenlandse gebruikers nog erg moeilijk om het nationale loket te gebruiken, soms vanwege de taal (in Frankrijk, Hongarije, Italië en Oostenrijk is het loket slechts toegankelijk in de landstaal), maar ook om technische redenen: de meeste lidstaten aanvaarden slechts de nationale methoden om een aanvraagformulier elektronisch te ondertekenen of zich elektronisch te legitimeren. De loketten moeten in het algemeen gebruikersvriendelijker worden en meer inspelen op de behoeften van ondernemers.

In het kader van haar inspanningen voor de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn pakt de Commissie in 2012 een aantal tekortkomingen aan die bij een toetsing aan het licht zijn gekomen. Er zijn nog steeds grote hindernissen voor grensoverschrijdende dienstverlening, zoals specifieke eisen die lidstaten stellen aan personen die aandelen hebben in een bedrijf of beperkingen met betrekking tot de rechtsvorm die de dienstverlener moet aannemen. Er zijn ook enkele praktische problemen doordat de lidstaten op grote schaal gebruik maken van de mogelijkheid om bepaalde dienstenactiviteiten voor te behouden aan dienstverleners die aan bepaalde eisen voldoen, met name grensoverschrijdende handel. De concurrentie tussen dienstverleners die breedband-, energie- en vervoersinfrastructuur gebruiken, moet worden gestimuleerd. Er moet eerlijke toegang worden geboden tot distributienetwerken en nieuwkomers moeten gemakkelijker toegang krijgen, zodat de prijzen van nutsdiensten voor het bedrijfsleven omlaag kunnen. Afschaffing van onnodige beperkingen van de openingstijden voor de detailhandel kan nieuwe investeringen stimuleren en de consumentenbestedingen stimuleren. Deze inspanningen moeten worden aangevuld met de volledige tenuitvoerlegging van de derde postrichtlijn.

3.8.2.Optimale benutting van EU-fondsen

In het huidige economische klimaat benadrukt de Commissie de noodzaak om de bestaande begrotingsmiddelen van de EU maximaal te benutten en een nieuw meerjarig financieel kader vast te stellen dat de doelstellingen van Europa 2020 ten volle ondersteunt 49 . 

De bestaande begrotingsonderdelen kunnen een aanzienlijke impuls geven aan de groei in de EU. Grootschalige investeringen via het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) leiden met name tot verbeteringen op het gebied van milieu, vervoersinfrastructuur, energie en breedbandverbindingen en kunnen rechtstreeks effect hebben op groei en werkgelegenheid. Naast deze directe investeringen biedt het EFRO waardevolle ondersteuning voor ondernemers, investeringen in bedrijven, innovatie en onderzoek en ICT voor het bedrijfsleven. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) omvat vier prioritaire gebieden: werkgelegenheid, met name ook voor kansarme groepen en jongeren, vaardigheden en een leven lang leren, vergroting van het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt en bevordering van sociale inclusie. Deze steun sluit doorgaans aan bij de aanbevelingen die aan de lidstaten zijn gedaan in het kader van de strategie Europa 2020.

Om ervoor te zorgen dat de structuurfondsen meer groei genereren zouden de lidstaten de financiering moeten richten of heroriënteren op rechtstreekse steun voor acties die verband houden met landenspecifieke aanbevelingen of gebieden met een groot groeipotentieel door gebruik te maken van de flexibiliteit in hun programma's. In sommige gevallen moeten middelen wellicht worden geherprogrammeerd om groeibronnen beter aan te boren door intensiever en direct gebruik van EU-fondsen. Acties ter ondersteuning van de groei zijn bijvoorbeeld:

de liquiditeit van het midden- en kleinbedrijf in het lastige bancaire klimaat verbeteren door meer gebruik te maken van de financiële instrumenten in het kader van JEREMIE (leningen, garanties en durfkapitaal);

meer investeren in energiezuinige gebouwen (zoals gebeurt in Frankrijk); dit zou ook bijdragen tot behoud van werkgelegenheid in de bouwsector, die zwaar getroffen is door de crisis en waar redelijk wat capaciteit onbenut blijft;

efficiënt gebruik van hulpbronnen stimuleren door te investeren in ecologische innovatie, energie uit hernieuwbare bronnen en milieutechnologie;

grote projecten in convergentieregio's bespoedigen (zoals gebeurt in Griekenland);

een lijst opstellen van versneld aan te pakken prioritaire projecten, die klaar zijn om uitgevoerd te worden en die rechtstreeks kunnen bijdragen aan groei, ter vervanging van programma's die de verwachtingen niet waarmaken. De Commissie is bereid hierbij te helpen, zoals zij reeds doet voor Griekenland en Roemenië;

het gebruik van beschikbare middelen bespoedigen door programma's te concentreren op minder prioriteiten om een optimaal klimaat voor groei te scheppen en de regionale kloven te dichten, zoals onlangs overeengekomen met Italië in het kader van het cohesie-actieplan.

Alle lidstaten moeten eind 2012 verslag uitbrengen 50 over de prestaties en de resultaten en de vooruitgang die is geboekt met de doelstellingen van het cohesiebeleid en de bijdrage aan Europa 2020.

Om ervoor te zorgen dat in deze tijden van budgettaire beperkingen niet-gebruikte middelen sneller worden uitbetaald, heeft de Commissie op 1 augustus 2011 voorgesteld om de cofinancieringspercentages te vergroten om de EU-economieën met de grootste problemen uit het slop te helpen. Op grond van dit voorstel zou EU-cofinanciering beschikbaar worden gesteld aan Griekenland, Ierland, Portugal, Roemenië, Letland en Hongarije zodat deze landen projecten ter bevordering van de groei en het concurrentievermogen kunnen uitvoeren. In totaal zou hier een bedrag van 2,884 miljard euro mee gemoeid zijn. De Raad en het Europees Parlement worden opgeroepen dit voorstel nog voor het einde van het jaar goed te keuren.

De Commissie boekt goede vorderingen met het uitwerken van de blauwdruk voor de nieuwe EU-begroting, die zal zijn gericht op groei en werkgelegenheid overeenkomstig de strategie Europa 2020. Voor de faciliteit "Connecting Europe", het cohesiebeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling zijn al gedetailleerde voorstellen goedgekeurd. Voor andere, zoals Horizon 2020, is de goedkeuringsprocedure bijna afgerond. Voor deze juridische grondslagen zullen ook beleidskaders worden vastgesteld, zoals de herziene richtsnoeren inzake trans-Europese vervoers- en energienetwerken, en begin 2012 een strategisch kader inzake middelen die onder gedeeld beheer vallen 51 en een op het gebied van onderzoek en innovatie. Deze kaders bepalen aan welke terreinen prioritaire EU-steun moet worden verleend en zorgen voor betere coördinatie tussen de verschillende financieringsprogramma's. 

De noodzaak om ervoor te zorgen dat EU-middelen worden gebruikt voor doeltreffende investeringen die de groei bevorderen, vormt een belangrijk onderdeel van de voorstellen in het kader van het meerjarig financieel kader. In de voorstellen voor het cohesiebeleid zijn dat bijvoorbeeld de mechanismen voor thematische focus van de prioriteiten in het kader van Europa 2020, concentratie van middelen en de nieuwe bepalingen inzake de voorwaarden om ervoor te zorgen dat de EU-financiering zich concentreert op resultaten en een krachtige stimulans vormt voor de lidstaten om ervoor te zorgen dat de doelstellingen op het gebied van groei en werkgelegenheid worden verwezenlijkt. Met elke lidstaat zal een partnerschapscontract worden gesloten om ervoor te zorgen dat nationale en EU-financiering elkaar wederzijds versterken.

Vooruitlopend op de faciliteit "Connecting Europe" van het volgende meerjarig financieel kader heeft de Commissie een proefproject inzake het projectobligatie-initiatief voorgesteld voor een bedrag van 230 miljoen euro. Het doel van dit initiatief is om investeringen te mobiliseren op terreinen die groei en werkgelegenheid genereren. Vanwege de grootschalige en dringende behoeften aan infrastructuur in combinatie met de lange aanlooptijd van de projectvoorbereiding is het noodzakelijk om de schaarsheid aan financiering op korte termijn aan te pakken. Nu de overheidsbegrotingen krimpen, moeten innovatieve oplossingen worden gevonden om meer gebruik te maken van spaargeld van particulieren en meer financiële instrumenten te creëren voor projecten op het gebied van energie, vervoer en ICT. Aangezien de financieringsmogelijkheden voor infrastructuurprojecten afgenomen zijn, moeten alternatieve bronnen worden gevonden. Idealiter zouden voor commercieel interessante infrastructuurprojecten EU-middelen moeten worden gecombineerd in een partnerschap met de kapitaalmarkt en de bancaire sector, met name via de Europese Investeringsbank (EIB), het bij het Verdrag ingestelde financiële orgaan van de EU.

3.8.3.Benutting van het potentieel van de wereldmarkt

De interne markt blijft de kern van de Europese economie, maar het aandeel van de internationale handel in de groei is nu hoger dan ooit – in 2010 was deze verantwoordelijk voor ongeveer 25% van de groei in de EU. Op korte termijn zal het grootste deel van de economische groei buiten Europa plaatsvinden. Tegen 2015 zal zelfs 90% van de economische groei buiten Europa worden gegenereerd. Het groeipotentieel van de EU hangt af van de mate we van die groei elders kunnen profiteren. De snelst groeiende markten zijn echter minder open dan de EU.

Onze externe economische betrekkingen zijn evenwel goed ontwikkeld. De EU zal de betrekkingen met alle partners, met name ontwikkelingslanden, voortzetten en aanpassen aan de veranderende context. De VS en China zijn onze belangrijkste handelspartners. De EU heeft met strategische partners nieuwe, brede instrumenten ontwikkeld (bijvoorbeeld TEC met de VS op het gebied van samenwerking inzake elektrische voertuigen en HED met China op het gebied van innovatie). De snelst groeiende economieën bevinden zich in Azië. De regionale economische integratie in dat deel van de wereld gaat snel vooruit en de EU wil profiteren van de kansen die dat biedt. Een vrijhandelszone met India is een van de belangrijkste doelstellingen van de EU. Azië is niet alleen een belangrijke exportmarkt voor de EU, maar ook een cruciaal element in de toeleveringsketen. De EU heeft belang bij de integratie van Rusland in het mondiale economische systeem en bij een potentiële vrijhandelszone. Ook met de Mercosur en Japan worden de mogelijkheden voor een vrijhandelszone verkend. De handelsagenda met de buurlanden gaat verder dan groei en werkgelegenheid, maar omvat ook veiligheid en solidariteit. De nabuurschapsregio is, als de op vier na grootste handelspartner van de EU, ook economisch van belang. Wat betreft het zuidelijke Middellandse Zeegebied concentreert de EU zich op vrijhandelszones en kortetermijninitiatieven. De EU onderhoudt ook betrekkingen met Oekraïne (diepe en brede vrijhandelszone) en andere landen van het Oostelijk partnerschap.

In het kader van het initiatief inzake grondstoffen en grondstoffenmarkten 52 zijn maatregelen voorgesteld om de toegang tot grondstoffen op de wereldmarkt voor de Europese industrie te waarborgen en de transparantie van de financiële en grondstoffenmarkten te vergroten.

Meer handel en investeringen op mondiaal niveau is cruciaal voor de stabiliteit en duurzaamheid van het economisch herstel, de groei en de werkgelegenheid in Europa. In dit verband richt de EU zich prioritair op de sluiting van handelsovereenkomsten die al in voorbereiding zijn: 1) afhankelijk van de opstelling van de partners streeft de EU naar afronding van de onderhandelingen met India en Oekraïne tegen de tijd dat de volgende topbijeenkomsten met deze landen plaatsvinden; 2) afhankelijk van de opstelling van de partners streeft de EU ernaar de onderhandelingen met Canada, Singapore en Maleisië uiterlijk in 2012 af te ronden; en 3) begin 2012 zouden de overeenkomsten met Peru en Colombia, waarvoor de onderhandelingen al zijn afgesloten, formeel moeten worden afgerond.

Overzicht van de landenspecifieke aanbevelingen voor de lidstaten per beleidsterrein

Overheidsfinanciën

Arbeidsmarkt

Structuurbeleid

Financiële stabiliteit

Begrotings-consolidatie

Houdbaarheid op lange termijn

Begrotingskader

Belastingen

Loonvorming

Actief arbeidsmarktbeleid

Arbeidsparticipatie

Onderwijs

Netwerkindustrieën

Energie-efficiëntie

Dienstensector

Zakelijk klimaat en MKB

O&O, innovatie

Openbare diensten, cohesie-beleid

Bancaire sector

Woningmarkt

AT

x

x

x

x

x

x

x

BE

x

x

x

x

x

x

x

x

x

BG

x

x

x

x

x

x

x

x

x

CY

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

CZ

x

x

x

x

x

x

x

x

DE

x

x

x

x

x

x

x

DK

x

x

x

x

x

x

x

x

EE

x

x

x

x

x

x

x

ES

x

x

x

x

x

x

x

x

x

FI

x

x

x

x

x

x

x

x

FR

x

x

x

x

x

x

x

x

x

HU

x

x

x

x

x

x

x

IT

x

x

x

x

x

x

x

x

x

LT

x

x

x

x

x

x

x

x

x

LU

x

x

x

x

x

x

MT

x

x

x

x

x

x

x

x

x

NL

x

x

x

x

x

x

PL

x

x

x

x

x

x

x

x

x

SE

x

x

x

SI

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

SK

x

x

x

x

x

x

x

UK

x

x

x

x

x

x

x

22

17

11

11

8

13

20

16

7

5

11

10

3

11

5

3

Noot 1: Voor Ierland, Letland, Griekenland, Portugal en Roemenië is de enige aanbeveling om de bestaande verbintenissen in het kader van de EU-/IMF-programma's voor financiële steun uit te voeren.

Noot 2: Het aantal kruisjes komt niet noodzakelijkerwijs overeen met het aantal aanbevelingen, omdat een aanbeveling vaak betrekking heeft op meer dan één terrein.

Doelstellingen Europa 2020 53

* Landen die voor hun nationale doelstelling een andere indicator gebruiken dan voor de centrale EU-doelstelling.

Streefcijfers van de lidstaten

Werkgelegenheid (in %)

O&O in % van bbp

Emissiereductie-doelstellingen (ten opzichte van 2005) 54

Hernieuwbare energie

Energie-efficiëntie – vermindering van energieverbruik in miljoen ton 55

Voortijdig schoolverlaten in %

Hoger onderwijs in %

Daling van het aantal mensen waarvoor armoede of sociale uitsluiting dreigt

AT

77-78%

3.76%

-16%

34%

7.16

9.5%

38% (inclusief ISCED-niveau 4, dat momenteel circa 12% bedraagt)

235 000

BE

73.2%

3.0%

-15%

13%

9.80

9.5%

47%

380 000

BG

76%

1.5%

20%

16%

3.20

11%

36%

500 000*

CY

75-77%

0.5%

-5%

13%

0.46

10%

46%

27 000

CZ

75%

1% (alleen overheid)

9%

13%

nvt

5.5%

32%

Handhaving op het niveau van 2008 (15,3% van de totale bevolking), streven om dit met 30 000 te verlagen

DE

77%

3%

-14%

18%

38.30

<10%

42% (inclusief ISCED-niveau 4, dat momenteel 11,4% bedraagt)

330 000 (langdurig werklozen)*

DK

80%

3%

-20%

30%

0.83

<10%

Ten minste 40%

22 000 (personen in huishouden met lage arbeidsparticipatie)*

EE

76%

3%

11%

25%

0.71

9.5%

40%

Daling met 61 860 van het aantal mensen waarvoor armoede dreigt*

EL

70%

Geen streefcijfer beschikbaar

-4%

18%

2.70

9.7%

32%

450 000

ES

74%

3%

-10%

20%

25.20

15%

44%

1 400 000-1 500 000

FI

78%

4%

-16%

38%

4.21

8%

42%

(enge nationale definitie)

150 000

FR

75%

3%

-14%

23%

34.00

9.5%

50%

Daling van het aantal mensen waarvoor armoede dreigt met een derde of 1 600 000 mensen in de periode 2007-1012*

HU

75%

1.8%

10%

14.65%

2.96

10%

30.3%

450 000

IE

69-71%

ong. 2%

(2,5% van bbp)

-20%

16%

2.75

8%

60%

186 000 tegen 2016*

IT

67-69%

1.53%

-13%

17%

27.90

15-16%

26-27%

2 200 000

LT

72.8%

1.9%

15%

23%

1.14

<9%

40%

170 000

LU

73%

2.3-2.6%

-20%

11%

0.20

<10%

40%

Geen streefcijfer

LV

73%

1.5%

17%

40%

0.67

13.4%

34-36%

121 000*

MT

62.9%

0.67%

5%

10%

0.24

29%

33%

6 560

NL

80 %

2,5 %

-16%

14%

nvt

<8 %

>40%

naar verwachting 45% in 2020

93 000*

PL

71%

1.7%

14%

15.48%

14.00

4.5%

45%

1 500 000

PT

75%

2.7-3.3%

1%

31%

6.00

10%

40%

200 000

RO

70%

2%

19%

24%

10.00

11.3%

26.7%

580 000

SE

Ruim boven 80%

4%

-17%

49%

12.80

<10%

40-45%

Daling van het percentage personen zonder werk (met uitzondering van voltijds studenten), langdurig werklozen en arbeidsongeschikten tot ruim onder 14% tegen 2020*

SI

75%

3%

4%

25%

nvt

5%

40%

40 000

SK

72%

1%

13%

14%

1.65

6%

40%

170 000

UK

Geen streefcijfer in het NHP

Geen streefcijfer in het NHP

-16%

15%

nvt

Geen streefcijfer in het NHP

Geen streefcijfer in het NHP

Bestaande streefcijfers van de Child Poverty Act van 2010

Raming EU

73.70-74%

2.65-2.72%

-20%

(ten opzichte van 1990)

20%

206.9

10.3-10.5%

37.5-38.0% 56

Centrale doelstelling EU

75%

3%

-20%

(ten opzichte van 1990)

20%

Toename van energie-efficiëntie met 20%

(= 368 miljoen ton)

10%

40%

20 000 000

(1) http://ec.europa.eu/economy_finance/eu/forecasts/2011_autumn_forecast_en.htm
(2) COM(2011) 400 van 7.6.2011.
(3) Zie de overzichtstabel in bijlage 1.
(4) Zie de overzichtstabel in bijlage 2.
(5) COM(2011) 1151 van 7.10.2011.
(6) Voorlopige gegevens.
(7) Een digitale agenda voor Europa (COM(2010) 245 definitief/2 van 19.5.2010), Jongeren in beweging (COM(2010) 477 van 15.9.2010), Innovatie-Unie (COM(2010) 546 van 6.10.2010), Industriebeleid in een tijd van mondialisering (COM(2010) 614 van 27.10.2010), Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage tot volledige werkgelegenheid (COM(2010) 682 van 23.11.2010), Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale cohesie (COM(2010) 758 van 15.12.2010) en Efficiënt gebruik van hulpbronnen (COM(2011) 21 van 26.1.2011).
(8) Bijlage over specifieke voorstellen op EU-niveau, Jaarlijkse groeianalyse 2012.
(9) http://ec.europa.eu/research/innovation-union/pdf/iu-scoreboard-2010_en.pdf
(10) http://ec.europa.eu/information_society/digital-agenda/scoreboard/index_en.htm
(11) http://ec.europa.eu/bepa/pdf/monti_report_final_10_05_2010_en.pdf
(12) COM(2010) 472 definitief van 20.9.2010.
(13) Rapport van IDC, september 2011.
(14) Civic Consulting (2011): Consumer market study on the functioning of e-commerce.
(15) F. Etro (2010) “The economic impact of cloud computing”, Review of Business and Economics.
(16) De TMR-indicator omvat het totaal aan grondstoffen dat een land uit de natuur wint voor zijn economische activiteit en is een maat voor de materiële basis van een economie. De indicator omvat zowel natuurlijke grondstoffen uit eigen land als hulpbronnen die moeten worden ingevoerd.
(17) Oakdene Hollins (2011) Further Benefits of Business Resource Efficiency.
(18) COM(2011) 658 van 19.10.2011.
(19) COM(2007) 860 definitief van 21.12.2007.
(20) COM(2007) 860 definitief van 21.12.2007.
(21) COM(2007) 860 definitief van 21.12.2007.
(22) COM(2007) 414 definitief van 18.7.2007.
(23) COM(2011) 370 van 22.6.2011.
(24) COM(2011) 571 van 20.9.2011.
(25) In een gemiddeld land leidt bijvoorbeeld een permanente vermindering van de gemiddelde belastingdruk op arbeid met één procentpunt op de lange duur tot een verhoging van de werkgelegenheid met naar schatting 0,4 procentpunt. Zie OESO (2006) OECD Employment Outlook 2006 – Boosting Jobs and Incomes: Policy Lessons from Reassessing the OECD Job Strategy, Parijs.
(26) COM(2011) 169 van 13.4.2011.
(27) COM(2011) 78 van 23.2.2011.
(28) http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/market-access/internationalisation/index_en.htm
(29) http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/ict/key_technologies/kets_high_level_group_en.htm
(30) COM(2011) 311 en COM(2011) 315 van 1.6.2011.
(31) COM(2011) 152 van 4.4.2011.
(32) Eerste vergadering van de herstarte werkgroep op hoog niveau, 10 november 2010.
(33) Bijvoorbeeld met meer dan 15% voor gemiddelde inkomens in Litouwen en Letland, 8% in Estland en 2-4% in Spanje, Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
(34) IMF (2011): World Economic Outlook Report 2011, Global Prospects and Policies, Washington.
(35) Zie OESO (2011): The impact of publicly provided services on the distribution of resources, rapport voor de Europese Commissie.
(36) European Financial Integration Report 2008, SEC(2009) 19 definitief van 19.1.2009.
(37) C(2011) 4977 van 18.7.2011.
(38) Zie voor een meer gedetailleerde analyse het document bij het gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie van 2010, punt 5.2.
(39) Volgens de subgroep indicatoren van het Comité voor Sociale Bescherming is de drempel van 40% een aanwijzing dat de huisvestingskosten veel te hoog zijn.
(40) Zie het verslag over de sociale situatie in de EU in 2009, punt 3.2.1.
(41) Zie het verslag over de sociale situatie in de EU in 2009, figuur 69, blz. 138.
(42) Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt
(43) Volgens een recente Eurobarometer-enquête zou 28% van de EU-burgers een baan in het buitenland overwegen.
(44) Richtlijn 2005/36/EG.
(45) IP/11/1283 van 27.10.2011.
(46) Er zijn besprekingen gehouden met Bulgarije, Cyprus, Letland, Litouwen, Portugal en Griekenland.
(47) Denemarken, Estland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
(48) Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Litouwen, Letland en Polen.
(49) Zie ook het advies van het Comité van de Regio's van 12 oktober 2011 over de rol van regionale en lokale overheden in de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020.
(50) Volgens de bestaande regels zijn nationale strategische rapporten vereist.
(51) EFRO, ESF, Cohesiefonds, Visserijfonds en plattelandsontwikkeling.
(52) COM(2011) 25 van 2.2.2011.
(53) De definitieve nationale streefcijfers zijn in april 2011 in de nationale hervormingsprogramma's vastgelegd.
(54) De nationale emissiereductiedoelstellingen die in Beschikking 2009/406/EG (ofwel "beschikking inzake de verdeling van de inspanningen") worden genoemd, betreffen de emissies die niet onder het emissiehandelssysteem vallen. De emissies die onder het emissiehandelssysteem vallen, zullen met 21% worden verminderd ten opzichte van 2005. De dienovereenkomstige totale emissiereductie zal -20% bedragen ten opzichte van 1990.
(55) NB De nationale prognoses lopen ook uiteen wat het basisjaar/de basisjaren betreft waarvan bij de raming van de besparingen is uitgegaan.
(56) Berekening exclusief ISCED 4 (Duitsland, Oostenrijk); resultaat inclusief ISCED 4: 39,9-40,4%.

Brussel, 23.11.2011

COM(2011) 815 definitief

VOL. 3/5 - BIJLAGE II

BIJLAGE

MACRO-ECONOMISCH VERSLAG BIJ DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE EN HET COMITE VAN DE REGIO'S

Jaarlijkse groeianalyse voor 2012


INLEIDING

De economische groei in de EU stagneert. In de eurozone wordt deze situatie nog verergerd door de staatsschuldcrisis en de kwetsbare toestand van de banksector. Hierdoor is een gevaarlijke neerwaartse spiraal ontstaan. Het gebrek aan vertrouwen van de financiële markten heeft tot volatiliteit geleid en het vertrouwen in de markten in ruimere zin ondermijnd, en trekt daarmee een zware wissel op de toekomstige economische vooruitzichten. Na enkele jaren van crisis is er nog bijzonder weinig armslag over voor macro-economisch beleid om de groei te stimuleren. Met name voor het begrotingsbeleid is in veel landen weinig ruimte door de hoge kosten – of zelfs het verlies – van toegang tot marktfinanciering.

In deze context zijn maatregelen om de groei te versterken van cruciaal belang geworden: groeibevorderende begrotingsconsolidatie is noodzakelijk gezien de druk die van de markt uitgaat en de beleidsproblemen in verband met de vergrijzing. Een robuuste banksector en sterkere financiële vangnetten voor de overheid zijn noodzakelijk om financiële turbulentie tegen te gaan, en daarmee de groei weer op gang te brengen. Structurele hervormingen zijn onontbeerlijk om de algehele efficiëntie van de economie van de EU te verbeteren en haar aanpassingsvermogen te versterken. Betere groeivooruitzichten zullen, dankzij een positieve spiraal, een positief effect hebben op andere doelstellingen doordat het vertrouwen toeneemt en de werkgelegenheid wordt gestimuleerd, hetgeen bevorderlijk is voor de begrotingsconsolidatie en de stabiliteit van de banksector, en tevens voor de situatie in kwetsbare landen.

1.    Economische situatie en vooruitzichten: nieuwe tegenwind

Na de wereldwijde financiële en economische crisis begon de economie van de EU zich weer te herstellen. Deze groei was gematigd, wat gewoonlijk het geval is na financiële crises, maar de verschillen tussen de lidstaten waren aanzienlijk. Met name lidstaten met grote gecumuleerde onevenwichtigheden begonnen aan een pijnlijk, maar noodzakelijk aanpassingsproces, dat de groei remde. Tegelijkertijd profiteerden lidstaten die niet met grote onevenwichtigheden kampten van het veerkrachtiger externe klimaat en maakten een robuuste groei door (grafiek 1). Deze verschillen kwamen, soms zelfs versterkt, tot uiting in de ontwikkeling van de werkloosheid. Over het geheel genomen heeft het herstel slechts tot een trage toename van de werkgelegenheid geleid. Weliswaar is dit deels een gevolg van overbezetting gedurende de recessie, maar de toename van de werkgelegenheid is niet krachtig genoeg geweest om een aanhoudend hoge werkloosheid noemenswaardig terug te dringen.

Dankzij deze groeiverschillen konden de macro-economische onevenwichtigheden aanzienlijk worden teruggedrongen, met name de tekorten op de lopende rekening, maar het totale schuldvolume blijft groot. Vooral dankzij een vermindering van de binnenlandse consumptie werden de grootste correcties waargenomen in lidstaten waar de externe onevenwichtigheden voor de crisis het grootst waren (grafiek 2). Sommige structureel grote overschotten op de lopende rekening lijken echter geleidelijk af te nemen, als gevolg van een krachtiger binnenlandse vraag en een dynamische invoer. Toch is in sommige lidstaten een verdere aanpassing noodzakelijk omdat het totale schuldniveau nog steeds hoog is en de terugkeer naar kost/prijsconcurrentie in sommige lidstaten (met name in de eurozone) traag verloopt.

Grafiek 1. Externe onevenwichtigheden en economische groei, EU-lidstaten

Grafiek 2. Lopende rekening in 2007 en 2011, EU-lidstaten (% van het bbp)

Bron: Diensten van de Commissie

Bron: Diensten van de Commissie

De begrotingsonevenwichtigheden bleven hardnekkig. In 2011 is de begrotingsconsolidatie van start gegaan, zoals in oktober 2009 door de lidstaten was afgesproken: het totale begrotingstekort van de EU verbeterde met bijna 2 procentpunten van 6,6% in 2010 tot 4,7% van het bbp in 2011. Toch blijft het schuldprobleem zorgwekkend. De schuldquote in de EU is sinds 2007 met 20 procentpunten gestegen en overschreed in 2011 82% - het hoogste niveau ooit. Verwacht wordt dat dit cijfer nog verder zal stijgen tot bijna 85% van het bbp in 2012 alvorens op dat niveau te stabiliseren.

De financiële spanningen zijn toegenomen. Twijfels over de houdbaarheid van de overheidsschuld in sommige lidstaten van de eurozone heeft sinds het begin van de zomer het vertrouwen van beleggers steeds verder aangetast. Dit zorgde voor toegenomen volatiliteit op de financiële markten en een opnieuw sterke stijging van de spreads van overheidsobligaties van zwakke lidstaten van de eurozone ten opzichte van de benchmark (grafiek 3). Meer recentelijk hebben de spanningen zich uitgebreid naar andere lidstaten en begon het rendement op de overheidsobligaties van een aantal landen met een triple-A-rating te stijgen. De spanningen breidden zich uit tot de banksector, omdat Europese banken de voornaamste houders zijn van Europese overheidsobligaties. Tenslotte bracht de onzekerheid als gevolg van de beleidskeuzes in de eurozone en in de VS in de zomer een scherpe correctie op de wereldwijde financiële markten teweeg, en de spanning op deze markten is sindsdien zeer groot gebleven (grafiek 4).



Grafiek 3. Rendement op overheidsobligaties, geselecteerde lidstaten van de eurozone

Grafiek 4. Beursindexen, eurozone

Bron: Diensten van de Commissie

Bron: Diensten van de Commissie

Momenteel is het herstel in de EU tot stilstand gekomen. Onrust op de financiële markten en het vooruitzicht van een wereldwijde vertraging hebben het vertrouwen in de gehele economie sterk ondermijnd, ten koste van consumptie en investeringen. De noodzakelijke begrotingsconsolidatie remt de groei. Weliswaar zouden daadkrachtige beleidsmaatregelen om de schuldencrisis in de eurozone aan te pakken het vertrouwen weer kunnen aanwakkeren, maar een snel herstel van de groei valt niet te verwachten. De financieringsvoorwaarden zullen waarschijnlijk stringent blijven waardoor investeringen worden belemmerd. De noodzaak om de onevenwichtigheden te corrigeren en de hefboom van zowel de particuliere als de overheidsschuld af te bouwen, zal de groei gedurende enige tijd afremmen. Verwacht wordt dat de economische groei van de EU begin 2012 zal stagneren en in het gehele jaar slechts 0,6% zal bedragen (grafiek 5). Verder wordt verwacht dat de werkgelegenheidsgroei in 2012 tot stilstand zal komen en in 2013 gering zal blijven. Gezien de zwakke werkgelegenheidsvooruitzichten is de duur van de werkloosheid toegenomen en bestaat het gevaar dat de werkloosheid hardnekkig wordt, met nadelige gevolgen voor de bijdrage van arbeid aan de potentiële groei.

De huidige groeivertraging tast de langdurig zwakke Europese groei nog verder aan. Hoewel de inkomensniveaus binnen Europa aanmerkelijk naar elkaar toe zijn gegroeid is de EU in de afgelopen 25 jaar verder achterop geraakt ten opzichte van de VS. Het matige groeipotentieel van de EU is door de financiële crisis verder verzwakt. Uit ramingen van de Commissie blijkt dat de EU en met name de eurozone in de komende tien jaar waarschijnlijk nog meer terrein zullen verliezen ten opzichte van de VS op het gebied van groei en productiviteit. Verwacht wordt dat de gemiddelde jaarlijkse groei in de EU in de komende tien jaar 1 procentpunt lager zal zijn dan in het afgelopen decennium en slechts 1 ¼% zal bedragen (grafiek 6).





Grafiek 5. Reëel bbp, EU

Grafiek 6. Potentiële en feitelijke productiegroei, EU

Bron: Diensten van de Commissie

Bron: Diensten van de Commissie

Het zwaartepunt van de wereldeconomie verschuift naar zeer dynamische economieën, waardoor de wereldwijde concurrentie nog verder zal toenemen. De rol van de opkomende economieën in de wereldeconomie is snel toegenomen en deze ontwikkeling zal volgens de prognose doorzetten. Hoewel een aantal van de opkomende open economieën eveneens ernstig door de crisis zijn getroffen, hebben zij zich snel hersteld (grafiek 7). Hun ontwikkelingsmodellen leunen zwaar op de exportsectoren, en hoewel een dergelijk model niet onbeperkt kan worden volgehouden en op lange termijn een geleidelijk herstel van het evenwicht kan worden verwacht, zal de concurrentie in de wereldeconomie in de voorzienbare toekomst blijven toenemen. Zo laat met name het gamma van de exportproducten van de opkomende markten technologisch een stijgende lijn zien, en worden in sommige gevallen met succes sectoren betreden waar Europa van oudsher een concurrentievoordeel bezit. Al met al en gezien de verwachte vertraging van de wereldeconomie, houdt dit in dat de externe omgeving zowel op korte als op lange termijn een steeds grotere uitdaging zal gaan vormen, tenzij de EU haar concurrentievermogen verbetert.

Grafiek 7. Reële bbp-groei in de EU en opkomende economieën

Bron: Diensten van de Commissie

Er zijn gevaarlijke neerwaartse spiralen in de Europese economie ontstaan. Ten eerste hebben de zorgen van beleggers over de houdbaarheid van de overheidsschuld van de verschillende lidstaten tot de staatsschuldcrisis geleid en de spanningen in de banksector, die grote hoeveelheden overheidsschuld in bezit heeft, doen toenemen. Deze spanningen in de banksector leiden op hun beurt tot een toename van het landenrisico omdat beleggers de lidstaten als een uiterste vangnet voor kwetsbare financiële instellingen beschouwen. Ten tweede hebben deze spanningen en bestaande onevenwichtigheden in bepaalde lidstaten zowel de particuliere als de overheidssector ertoe gebracht de hefboom van hun schuld af te bouwen, wat een remmend effect op de groei heeft, terwijl lagere groeiprognoses de houdbaarheid van de schuld verder ondermijnen. Tenslotte stijgen de rentetarieven voor overheidsleningen als gevolg van de spanningen op de markten, waardoor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën nog verder wordt aangetast.

Alle elementen van de neerwaartse spiraal moeten gelijktijdig worden aangepakt, maar groei speelt een voorname rol. Op 26 oktober 2011 kwam de Europese Raad een omvattende hervormingsstrategie overeen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen en het vertrouwen in de Europese banksector te herstellen. Groei vormt een cruciaal onderdeel van deze strategie omdat zij alle andere problemen kan verminderen zonder voor bijkomende kosten te zorgen. Meer economische groei schept betere voorwaarden voor schuldaflossing in de toekomst. Verwachtingen van krachtiger groei helpen het vertrouwen en de stabiliteit op de financiële markten herstellen. Met betere vooruitzichten zullen ondernemingen weer gaan investeren. Ten slotte vormt groei een noodzakelijk bestanddeel van het Europese sociale model, dat in de "gouden jaren" van Europese groei tot stand is gekomen. Indien de huidige ontwikkeling van de groei zich voortzet, kan het bestaande niveau van sociale bescherming niet worden gehandhaafd.

2.    Groeibevorderende begrotingsconsolidatie, overheidsuitgaven en -inkomsten

Overheidsfinanciën hebben een essentiële stabiliserende rol gespeeld tijdens de wereldwijde crisis, maar de prijs hiervoor was een hogere schuld. Sinds het begin van de crisis in 2007 is de overheidsschuld in de EU toegenomen van 59% van het bbp in 2007 tot een geraamde 82,5% van het bbp in 2011. Deze stijging is het gevolg van een aantal factoren. Ten eerste heeft de vertraging van de economische activiteit gedurende de crisis tot grotere algemene overheidstekorten geleid omdat de automatische stabilisatoren werden gebruikt om de gevolgen van de recessie af te zwakken. Bovendien werd, gezien de ongekende hevigheid van de crisis, een beroep gedaan op het Herstelplan voor de Europese economie – een gecoördineerd plan van begrotingsmaatregelen om de economie te ondersteunen, dat in december 2008 door de Europese Commissie werd gelanceerd. Ten slotte waren sommige lidstaten gedwongen gerichte steun te verlenen aan financiële instellingen om de levensvatbaarheid van het financiële stelsel te waarborgen.

Grafiek 8. Overheidsschuld in de EU, de VS en Japan (% van het bbp)

Bron: Diensten van de Commissie 

De verwachte toename van de schuld is niet zonder precedent, noch in het verleden, noch wat de partners van de EU betreft. Financiële crises zijn in het verleden budgettair kostbaar gebleken: zij hebben tot grote en hardnekkige stijgingen van de schuldquote geleid. Bovendien heeft de huidige crisis weliswaar een scherpe stijging van de overheidsschuld in Europa veroorzaakt, maar de toename van de schuld en het schuldniveau is in andere geavanceerde economieën, zoals de VS en Japan, zelfs nog hoger geweest dan in de EU (grafiek 8).

Er zijn echter in de huidige situatie een aantal negatieve factoren die de houdbaarheid van de schuld in de EU onder druk zetten.

Ten eerste is het niveau van de schuld momenteel hoger dan in het verleden, en met name in bepaalde lidstaten (grafiek 9). In 2007 bedroeg de schuld in negen landen meer dan 60% van het bbp, en in het geval van Griekenland en Italië meer dan 100% van het bbp. Terwijl de verwachte gemiddelde stijging van de schuldquote tussen 2007 en 2013 op circa 25 procentpunten van het bbp wordt geschat, zijn er bovendien grote verschillen tussen de landen onderling wat de toename van de schuld ten opzichte van het bbp betreft, met stijgingen van meer dan 96 procentpunten in Ierland, 90 procentpunten in Griekenland en 40 procentpunten in Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk.

Ten tweede zullen de begrotingskosten van de vergrijzing steeds zwaarder op de overheidsfinanciën drukken. Op basis van het huidige beleid wordt verwacht dat de leeftijdgebonden overheidsuitgaven in de komende vijftig jaar in de EU gemiddeld met circa 4¾ procentpunten van het BBP zullen stijgen – met name de uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg. Ook in dit geval verschilt de situatie echter aanzienlijk per lidstaat, zowel ten aanzien van de demografische vooruitzichten, het groeipotentieel, de opzet van de pensioen- en socialezekerheidsstelsels, maar ook wat de beperkingen betreft in verband met de begrotingssituatie en het externe concurrentievermogen.


Ten derde is de druk van de markt ongekend groot geworden.
Gezien de matige groeivooruitzichten hebben de financiële markten grote twijfels over de houdbaarheid van de budgettaire positie van sommige lidstaten van de eurozone. Hierdoor is de rente voor overheidsleningen gestegen en zijn bovendien alle negatieve spill-overeffecten en spiralen ontstaan die in het vorige hoofdstuk zijn beschreven.

Er is daarom op dit moment geen enkele andere deugdelijke optie dan de tenuitvoerlegging van een omvattende en geloofwaardige budgettaire exitstrategie. De beginselen van een dergelijke strategie zijn door de ECOFIN-Raad overeengekomen en houden in dat de begrotingsconsolidatie in alle landen van de EU moet worden gecoördineerd, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de situatie in de verschillende landen. Besloten werd dat alle EU-lidstaten uiterlijk in 2011 met de consolidatie moeten beginnen, terwijl een aantal landen al eerder van start moeten gaan. Even belangrijk was het besluit dat de EU-lidstaten hun nationale begrotingskaders moeten versterken en structurele maatregelen nemen die de potentiële productiegroei bevorderen en daardoor de houdbaarheid van de begroting op lange termijn ondersteunen.

De overeengekomen exitstrategie is succesvol: de consolidatie is gaande. Volgens de begrotingsplannen die door de lidstaten in hun geactualiseerde stabiliteits- en convergentieprogramma's voor 2011 zijn gepresenteerd, zal het overheidstekort in de EU in 2013 tot onder 3% van het bbp dalen. De begrotingsplannen worden momenteel ten uitvoer gelegd. De overheidsfinanciën in de EU lieten in 2010 reeds enige verbetering zien, zowel dankzij een sterkere economische groei als door de tenuitvoerlegging van de eerste consolidatiemaatregelen. In 2011 wordt een meer uitgesproken verbetering waargenomen dankzij een consolidatie-inspanning op brede basis in vrijwel alle lidstaten van de EU. In 2012 wordt verdere vooruitgang verwacht evenals – bij ongewijzigd beleid – in 2013, zij het in een iets trager tempo. Achter de algemene ontwikkelingen gaan echter aanzienlijke verschillen tussen de landen schuil. Momenteel is de buitensporigtekortprocedure (BTP) van toepassing in 23 lidstaten; van deze landen maken er vijf gebruik van het programma voor financiële bijstand. Sommige lidstaten maken goede voortgang met een vroegtijdige en duurzame ombuiging van hun buitensporig tekort, terwijl de aanpassing in andere landen te wensen overlaat; deze landen moeten zich meer inspannen om de begrotingsdoelstellingen te halen (grafiek 9, tabel 1).


Grafiek 9. Overheidstekort en overheidsschuld in 2011, EU-lidstaten (% van het bbp)

 

Bron: Diensten van de Commissie

Houdbaarheid is thans van doorslaggevend belang voor economische stabiliteit. Tot medio 2011 werd de budgettaire exitstrategie uitgevoerd in een klimaat van herstel van de economische activiteit. Verwacht wordt evenwel dat de groei volgend jaar zal stagneren. Gezien de grote onrust op de markt voor overheidsobligaties kunnen de meeste lidstaten zich echter geen hogere tekorten veroorloven omdat de houdbaarheid van de begroting een prioriteit is geworden. Dit geldt met name voor lidstaten die door de markt nauwlettend in de gaten worden gehouden en voor lidstaten die met grote budgettaire en macro-economische onevenwichtigheden kampen (grafiek 10). Onvoldoende consolidatie dreigt tot hogere risicopremies te leiden, wat op zijn beurt zeer schadelijk zou zijn voor de economische vooruitzichten.



Tabel 1. Vorderingenoverschot van de overheid (% van het bbp) volgens de najaarsprognoses 2011 van de Commissie, uiterste termijnen van de buitensporigtekortprocedure 

2011

2012

2013

Uiterste termijn voor correctie

België

-3,6

-4,6

-4,5

2012

Duitsland

-1,3

-1,0

-0,7

2013

Estland

0,8

-1,8

-0,8

Geen BTP

Ierland

-10,3

-8,6

-7,8

2015

Griekenland

-8,9

-7,0

-6,8

2014

Spanje

-6,6

-5,9

-5,3

2013

Frankrijk

-5,8

-5,3

-5,1

2013

Italië

-4,0

-2,3

-1,2

2012

Cyprus

-6,7

-4,9

-4,7

2012

Luxemburg

-0,6

-1,1

-0,9

Geen BTP

Malta

-3,0

-3,5

-3,6

2011

Nederland

-4,3

-3,1

-2,7

2013

Oostenrijk

-3,4

-3,1

-2,9

2013

Portugal

-5,8

-4,5

-3,2

2013

Slovenië

-5,7

-5,3

-5,7

2013

Slowakije

-5,8

-4,9

-5,0

2013

Finland

-1,0

-0,7

-0,7

Geen BTP

Bulgarije

-2,5

-1,7

-1,3

2011

Tsjechië

-4,1

-3,8

-4,0

2013

Denemarken

-4,0

-4,5

-2,1

2013

Letland

-4,2

-3,3

-3,2

2012

Litouwen

-5,0

-3,0

-3,4

2012

Hongarije

3,6

-2,8

-3,7

2011

Polen

-5,6

-4,0

-3,1

2012

Roemenië

-4,9

-3,7

-2,9

2012

Zweden

0,9

0,7

0,9

Geen BTP

Verenigd Koninkrijk

-9,4

-7,8

-5,8

2014/15

EU

-4,7

-3,9

-3,2

-

Euro-zone

-4,1

-3,4

-3,0

-

Bron: Diensten van de Commissie

Daarom moet consolidatie worden gedifferentieerd naargelang van het land. De ECOFIN-Raad heeft deze uiteenlopende situatie van de lidstaten erkend en op 4 oktober 2011 nogmaals verklaard dat het tempo van de begrotingsaanpassing dient te worden afgestemd op de landenspecifieke budgettaire en macrofinanciële risico's, Met name:

moeten lidstaten die gebruik maken van financiële bijstandsprogramma's en lidstaten die onder scherp markttoezicht staan, zich blijven houden aan de overeengekomen begrotingsdoelstellingen, ondanks mogelijk veranderende macro-economische omstandigheden;

moeten lidstaten waarvan de begrotingsaanpassing onder de buitensporigtekortprocedure ontoereikend is of die met een groot tekort kampen, hun consolidatie-inspanningen opvoeren. Eventuele beperkte neerwaartse bijstellingen van het voornaamste macro-economische scenario mogen de correctie van buitensporige tekorten niet vertragen;

kan, in lidstaten die geen buitensporig tekort hebben en die over een adequaat aanpassingstraject beschikken met betrekking tot hun middellangetermijndoelstellingen, het begrotingsbeleid zijn anti-cyclische en stabiliserende rol volledig vervullen, zolang de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn niet in gevaar wordt gebracht.

Het is in de huidige economische context van het grootste belang ervoor te zorgen dat de consolidatieplannen, zowel wat de uitgaven als wat de inkomsten betreft, zodanig zijn ontworpen dat de negatieve gevolgen voor de groei op korte termijn worden beperkt.

Grafiek 10. Budgettaire en externe onevenwichtigheden, EU-lidstaten

Bron: Diensten van de Commissie

Gebleken is dat consolidatie aan de uitgavenzijde meer kans op succes heeft, maar de samenstelling en de kwaliteit van de uitgaven zijn belangrijk:

bij besnoeiingen op de productieve uitgaven, met name kapitaalinvesteringen, dient prioriteit te worden verleend aan projecten met het hoogste rendement om de gevolgen voor het groeipotentieel zo veel mogelijk te beperken;

de efficiëntie van de overheidsbestedingen in een bepaalde categorie uitgaven loopt tussen de lidstaten, maar ook binnen één en hetzelfde land sterk uiteen. Hier bestaat ruimte voor verbetering: indien ervoor wordt gezorgd dat de minst efficiënte eenheden aan hogere normen voldoen, zouden belangrijke besparingen kunnen worden bereikt voor eenzelfde hoeveelheid openbare diensten;

de noodzaak om uitgaven aan prioriteiten te onderwerpen en de efficiëntie van de bestedingen op alle overheidsniveaus te verhogen vereist dat geschikte ondersteunende institutionele instrumenten in de begroting worden opgenomen, zoals bestedingsverslagen, programmabudgettering of prestatiebudgettering. Rechtvaardigheidsoverwegingen moeten een rol spelen om ervoor te zorgen dat de lasten van de begrotingsaanpassing eerlijk worden verdeeld.

Tegelijkertijd dienen de belastingen op zodanige wijze te worden ingericht en gestructureerd dat de groei sterker wordt aangemoedigd. Belastinghervormingen kunnen twee doelen beogen: ten eerste kunnen zij de consolidatie van de overheidsfinanciën ondersteunen in lidstaten waar ruimte is voor een potentiële verhoging van de belastinginkomsten en als aanvulling op de uitgavencontrole; ten tweede kunnen zij de groei ondersteunen via wijzigingen in de belastingstructuur of via beter ontworpen individuele belastingen, die bijvoorbeeld de prikkels om te werken, te produceren, te investeren of om een efficiënt gebruik van hulpmiddelen te maken, versterken. Wat de structuur van de belastingen betreft:

dienen lidstaten die arbeid zwaar belasten, met name voor kwetsbare groepen zoals laaggeschoolde werknemers en tweede verdieners, hun belastingheffing te verschuiven naar belastingen die minder schadelijk zijn voor de groei, zoals verbruiksbelasting, onroerendgoed- of milieubelasting. Verder zou een herprofilering van de belasting op arbeid over de verschillende inkomensniveaus kunnen worden overwogen;

moeten lidstaten met een hoge vennootschapsbelasting een verdere verhoging van de belastingtarieven vermijden, met name in tijden zoals de huidige, waarin de investeringsresultaten pover zijn;

om de arbeidsmobiliteit en een efficiënte verdeling van het woningbestand te bevorderen kan het gerechtvaardigd zijn de belastingheffing in deze sector te verschuiven van transactiebelasting naar periodieke belastingen;

zullen de besnoeiingen op belastinguitgaven op het gebied van inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, en de beperking van BTW-vrijstellingen en van verlaagde tarieven in het kader van de BTW-richtlijn de belastinggrondslag verbreden, met hogere inkomsten en/of lagere belastingtarieven met een positief groeieffect als gevolg;

dienen de prikkels die in veel lidstaten bestaan om particuliere schuld aan te gaan te worden beperkt via de vennootschapsbelasting en de wijze waarop het woningbezit in de inkomstenbelasting wordt behandeld;

kan de belastingheffing in de meeste lidstaten milieuvriendelijker worden gemaakt door verborgen belastingsubsidies geleidelijk af te schaffen;

dienen lidstaten waar de naleving van de belastingwetgeving te wensen overlaat, de efficiëntie van hun belastingadministratie te verbeteren en belastingontwijking beter tegen te gaan;

kan een vermindering van de formaliteiten met het oog op de naleving van de belastingvoorschriften het ondernemingsklimaat verbeteren. Dit betreft een grotere transparantie, minder ingewikkelde belastingwetgeving en nalevingsregels, en een vereenvoudiging van de betalingsprocedures;

worden de lidstaten aangemoedigd ten volle gebruik te maken van de instrumenten die samenwerking tussen de belastingdiensten vergemakkelijken, zodat de beste praktijken in de EU in kaart worden gebracht en verspreid, de inning van belastinggelden wordt verbeterd en de nalevingskosten worden teruggedrongen.

Hervormingen zijn dringend noodzakelijk om de impact van een verouderende bevolking op de overheidsfinanciën het hoofd te bieden. Er is in de afgelopen tien jaar aanzienlijke vooruitgang geboekt met de hervorming van de sociale zekerheid (pensioenen, maar ook gezondheidszorg), doch er moet veel meer worden gedaan. In de laatste jaarlijkse groeianalyse werd de hervorming van de pensioenen aangeduid als een van de gebieden waarop onmiddellijke beleidsactie geboden was. Voor een aantal landen, waar het pensioenhervormingsproces nog niet van start is gegaan en waar een grote stijging van de pensioenuitgaven wordt verwacht, dient de "pensioenbelofte" in overeenstemming te worden gebracht met wat de overige economie vermoedelijk zal kunnen dragen. Verder is het nodig de stelsels voor gezondheidszorg efficiënter, duurzamer en meer preventiegericht te maken om verwachte kostenstijgingen als gevolg van de vergrijzing terug te dringen.

De verhoging van de pensioenleeftijd ten einde deze aan de levensverwachting te koppelen is van bijzonder belang. Het optrekken van de pensioenleeftijd zou de eerdere toename van de levensverwachting die in de pensioenstelsels nog niet is verdisconteerd, ten dele kunnen compenseren. De koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting zal het evenwicht tussen arbeidsjaren en pensioenjaren helpen stabiliseren. Om mensen in staat te stellen en aan te moedigen langer door te werken moeten de hervormingen in de pensioenstelsels worden geschraagd door beleidsmaatregelen die ervoor zorgen dat oudere werknemers daadwerkelijk in de arbeidsmarkt worden opgenomen en die actief en gezond ouder worden stimuleren, en moeten zij worden aangevuld met beleidsmaatregelen op het gebied van belastingen en sociale uitkeringen die langer doorwerken bevorderen.

Landenspecifieke aanbevelingen om de houdbaarheid van de begroting op lange termijn te verbeteren worden momenteel ten uitvoer gelegd, zij het met uiteenlopende snelheid en vastberadenheid. Van de 17 lidstaten die aanbevelingen terzake hebben ontvangen hebben 12 lidstaten enige actie ondernomen, zoals hervormingen van het pensioenstelsel en het geven van prikkels voor oudere werknemers om de arbeidsmarkt niet te verlaten. De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd en het koppelen daarvan aan de levensverwachting op basis van een overeenkomst tussen de sociale partners en de regering vormt een belangrijke stap in de goede richting, hoewel dergelijke overeenkomsten - die in een aantal landen op de agenda staan - tot dusverre slechts in zeer weinig lidstaten zijn afgerond. Er zijn nog weinig maatregelen genomen om de toegang tot invaliditeitspensioenregelingen te controleren en langdurige zorgverzekering te hervormen.

Geloofwaardige begrotingskaders en doeltreffende toezichtmechanismen zullen de houdbaarheid van de begroting op lange termijn verbeteren. De huidige tegenstelling tussen de noodzaak om de overheidsfinanciën op korte termijn te stabiliseren en de onzekerheid van beleggers over de houdbaarheid van de schuld in sommige lidstaten, zou kunnen worden verminderd indien er geloofwaardige verbintenissen worden aangegaan met het oog op de houdbaarheid van de begrotingspositie. Indien de verwachtingen van de markt stevig zijn verankerd in een geloofwaardig traject op middellange termijn, zullen investeerders minder gevoelig zijn voor de schommelingen van budgettaire aggregaten waardoor meer ruimte ontstaat voor stabiliseringsbeleid. De nationale begrotingskaders en het begrotingstoezicht van de EU zijn van cruciaal belang om de verwachtingen van een stevige basis te voorzien.

De doeltreffendheid van het begrotingstoezicht zal worden verbeterd door vergaande wijzigingen van het Stabiliteits- en Groeipact. Ter verbetering van het economisch toezicht zal tegen het eind van het jaar een pakket van zes wetgevingsvoorstellen op het gebied van economische governance, door de Commissie in september 2010 gepresenteerd, in werking treden waardoor de EU vanaf 2012 over een versterkt wettelijk kader voor economisch toezicht alsook over een coördinatiekader beschikt. De wetgeving betekent een grote verandering in de wijze waarop economisch toezicht in de EU plaatsvindt. Een snelle en rigoureuze tenuitvoerlegging van het pakket is noodzakelijk om de marktverwachtingen te verankeren, budgettaire en macro-economische onevenwichtigheden te verminderen en de basis te leggen voor duurzame economische groei (Box 1).

Een nieuwe richtlijn inzake de minimumvereisten voor nationale begrotingskaders kan de begrotingsprocedures op nationaal niveau verbeteren. De kwaliteit van de institutionele en procedurele regelingen die van toepassing zijn op het door de lidstaten gevoerde begrotingsbeleid, zoals nationale begrotingsregels, meerjarenbegrotingskaders en onafhankelijke instellingen, kan de begrotingsresultaten aanzienlijk verbeteren. In dit verband kunnen de door de richtlijn aangemoedigde hervormingen het voeren van begrotingsbeleid op nationaal niveau verbeteren terwijl daarnaast de inachtneming van de SGP-bepalingen wordt bevorderd. De lidstaten dienen haast te maken met de tenuitvoerlegging ervan door passende hervormingen goed te keuren op de door deze richtlijn bestreken gebieden. Met name de lidstaten van de eurozone hebben een bijzonder belang bij een versnelde omzetting van de richtlijn in nationaal recht, en de tijdens de topbijeenkomst van de eurozone van oktober gesloten overeenkomst (de "oktoberovereenkomst") om verder te gaan dan deze minimumvereisten, wordt toegejuicht. Overigens gaan de nationale begrotingsregels die recentelijk in de grondwet van bepaalde lidstaten van de eurozone zijn vastgelegd verder dan de in de richtlijn opgenomen bepalingen (zoals Spanje).

De tenuitvoerlegging van landenspecifieke aanbevelingen om de begrotingskaders te verbeteren is tot dusverre wisselend. Elf lidstaten hebben op dit gebied een landenspecifieke aanbeveling ontvangen. De aanbevelingen bestreken een groot aantal vraagstukken, zoals de doeltreffendheid van de belastingdiensten en de belastinginning, de invoering van meerjarenbegrotingsregels en uitgavenplafonds, het operationeel maken van schuldremmen, de rol van onafhankelijke begrotingsraden evenals vraagstukken met betrekking tot de begrotingsgegevens en transparantie in ruimere zin. Op dit moment hebben slechts vijf van de tien lidstaten duidelijk vooruitgang geboekt. De vastgestelde maatregelen betreffen de invoering van regels met grondwettelijke status inzake een evenwichtige begroting of schuldremmen, de versterking van de bevoegdheden van de centrale begrotingsautoriteiten om de voorspelbaarheid van de begrotingsplanning te verbeteren, evenals de oprichting of versterking van onafhankelijke begrotingsraden. Voor zover met de tenuitvoerlegging een aanvang is gemaakt is deze pas in het beginstadium van het wetgevingsproces, doch zij gaat zij in de goede richting.

De coördinatie van het economisch beleid dient verder te worden versterkt, met name in de eurozone. Het Europees Semester en het economische-governancepakket vormen al een sterk governancekader. Toch moet en kan dit kader nog verder worden verbeterd, zoals de communautaire dimensie ervan. Er dient een sterkere eurozonedimensie aanwezig te zijn bij de voorbereiding, de tenuitvoerlegging en de evaluatie achteraf van beleidsmaatregelen van de lidstaten om een grotere mate van coördinatie van het economisch beleid te waarborgen, op basis van toezichtprocedures die steeds strenger worden (d.w.z. die een grotere druk uitoefenen op de nationale begrotingen en het economisch beleid) wanneer een lidstaat afwijkt van de overeengekomen prudentiële beleidskoers. In dit verband heeft de Commissie de rol van de commissaris die verantwoordelijk is voor economische en monetaire zaken versterkt; deze is vice-voorzitter geworden van de commissie voor economische en monetaire zaken en de euro. Het is noodzakelijk om te beschikken over één enkel samenhangend kader voor een betere economische governance op basis van de communautaire methode.

Box 1. Het economische-governancepakket ("six-pack"): wetgeving om de economische governance in de EU te verbeteren

De economische en financiële crisis heeft aanzienlijke zwakheden in de economische governance van de EU aan het licht gebracht.

In het kader van een omvattend antwoord op de crisis heeft de Commissie, op 29 september 2010, zes wetgevingsvoorstellen ingediend om de economische governance te versterken, het zogenaamde "six-pack": drie verordeningen ter versterking van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), twee verordeningen waarbij een nieuwe procedure wordt ingevoerd om buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen en te corrigeren, en een richtlijn van de Raad waarin minimumvereisten voor nationale begrotingskaders worden voorgeschreven.

Het "six-pack" brengt een aantal belangrijke veranderingen aan in de wijze waarop economisch toezicht wordt uitgevoerd. Voortaan kan bijvoorbeeld een buitensporigtekortprocedure (BTP) worden ingeleid, niet alleen naar aanleiding van een overheidstekort maar ook naar aanleiding van ontwikkelingen op het gebied van de overheidsschuld in lidstaten met een schuld die hoger is dan 60% van het BBP; deze landen moeten hun schuld in overeenstemming brengen met een cijfermatige graadmeter. Met het nieuwe mechanisme inzake toezicht op macro-economische onevenwichtigheden (procedure bij buitensporige onevenwichtigheden) wordt beoogd macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen en te corrigeren, op basis van een alarmsysteem dat onder meer gebruik maakt van een scorebord van indicatoren en van grondige studies van landen die als risicolanden worden beschouwd. De handhaving van het SGP en de nieuwe procedure bij buitensporige onevenwichtigheden wordt niet alleen versterkt door de invoering van progressieve financiële sancties voor lidstaten van de eurozone die de regels niet naleven, maar ook door een ruimere toepassing van stemming "bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid". Volgens dit stelsel wordt een aanbeveling van de Commissie of een voorstel voor de Raad als aangenomen beschouwd tenzij een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten tegen stemt. De nieuwe richtlijn betreffende de minimumvereisten voor binnenlandse begrotingskaders zorgt ervoor dat de nationale begrotingskaders voldoen aan een reeks essentiële vereisten, waardoor de lidstaten beter in staat zijn te voldoen aan de budgettaire verplichtingen die voortvloeien uit het Stabiliteits- en Groeipact.

Na intensieve onderhandelingen hebben de Raad en het Europees Parlement overeenstemming bereikt over de wetgeving. Verwacht wordt dat deze circa half december 2011 in werking zal treden.

Beleidsprioriteiten

Om de hierboven geschetste problemen aan te pakken zijn in 2012-2013 maatregelen nodig, met name op de volgende gebieden.

De begrotingsconsolidatie dient te worden voortgezet waarbij het tempo van de begrotingsaanpassing wordt gedifferentieerd.

Het groeibevorderend karakter van de begrotingsaanpassing dient een doorslaggevende factor te zijn. Hoewel over het algemeen de voorkeur moet worden gegeven aan aanpassingen op het gebied van de uitgaven dient prioriteit te worden verleend aan groeibevorderende uitgaven. Er moet worden gestreefd naar een algehele verbetering van de kwaliteit van de uitgaven.

Er moet rekening worden gehouden met het effect van belastingstructuren op de groei.

Er moet een begin worden gemaakt met pensioenhervormingen, of zij moeten volledig ten uitvoer worden gelegd indien zij reeds van start zijn gegaan. De verhoging van de pensioenleeftijd kan een veelbelovende prioriteit op korte termijn zijn.

De aangenomen economische-governancewetgeving dient snel en rigoureus ten uitvoer worden gelegd, evenals de vereisten van de richtlijn inzake de begrotingskaders. Lidstaten van de eurozone moeten zich hierop onverwijld toeleggen en de overeenkomst om verder te gaan dan de vereisten van de richtlijn, in de praktijk brengen. De voorstellen van de Commissie over een verdere verbetering van de governance van de eurozone moeten vlot ten uitvoer worden gelegd.

3,    financiële sector: de vicieuze cirkel doorbreken

De negatieve spiraal die is ontstaan door de wisselwerking tussen de banksector en de overheid is in de huidige crisis de belangrijkste spanningsverhogende factor geweest. Zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet heeft de negatieve spiraal als gevolg van de wisselwerking tussen de banksector en de markten voor overheidsschuld bij de beleggers twijfel doen ontstaan over het vermogen van overheden en banken om hun schulden af te lossen. Dit leidde vervolgens tot hogere kosten voor het leenvermogen, zowel voor overheden als voor financiële instellingen, die onhoudbaar zijn indien zij langer van toepassing blijven dan de korte termijn (grafiek 11). In combinatie met de in het vorige hoofdstuk besproken maatregelen is het, om deze vicieuze cirkel te doorbreken, noodzakelijk dat gelijktijdig de banksector wordt versterkt en voor banken en overheden een geloofwaardig en krachtig vangnet in het leven wordt geroepen.

 Grafiek 11. iTraxx – wanbetalingsrisico, financials en totaalcijfer

Opmerking: de indicator vormt een beknopte weergave van de ontwikkeling van de spread van de meest liquide "investment grade" credit default swaps (CDS)-contracten in de eurokredietmarkt en geeft de benchmark weer voor de prijs die beleggers moeten betalen om hun obligaties tegen wanbetaling te beschermen, Uit de stijging blijkt dat beleggers meer aandacht zijn gaan besteden aan de banken die hun nationale overheidsschuld financieren of die in hoge mate zijn blootgesteld aan programmalanden en gebieden die blootstaan aan besmetting,

Bron: Diensten van de Commissie

Een gezond financieel stelsel en een krachtige banksector zijn van cruciaal belang om het herstel te ondersteunen en de groei op lange termijn te financieren. De financiële excessen die tot de wereldwijde crisis hebben geleid, hebben de geloofwaardigheid van de financiële sector en zijn rol in de economie aangetast. De financiële sector werd gedurende de crisis zwaar getroffen, en werd slechts voor ineenstorting behoed dankzij overheidssteun. De financiële sector speelt evenwel een cruciale rol in de markteconomie; hij stemt de behoeften van spaarders en leners in de tijd en in de ruimte op elkaar af en vergemakkelijkt de financiering van de reële economie, In Europa speelt de banksector in dit opzicht een sleutelrol doordat hij krediet verstrekt aan ondernemingen en huishoudens. Het is daarom van wezenlijk belang de lopende herstelling van de financiële sector en de herstructurering van de banksector te voltooien om de voorwaarden voor een duurzaam herstel te beschermen.

Er zijn talrijke maatregelen genomen door de overheid en de particuliere sector om de levensvatbaarheid van de financiële sector in de EU te herstellen. De overheidssteun die, volledig in overeenstemming met het staatssteunkader van de EU, is verleend had meestal de vorm van kapitaalinjecties om verliezen uit het verleden te dekken en de veerkracht van de banken bij negatieve omstandigheden te verbeteren. Verder werden garanties verleend om het vertrouwen in de gehele sector te herstellen en de markt voor de wholesale-financiering van banken nieuw leven in te blazen. De beschikbaarheid van de noodzakelijke overheidssteun, onder voorwaarden die verenigbaar waren met de interne markt, werd bevorderd door de speciale crisisregels voor staatssteun aan financiële instellingen die de Commissie in 2008-2009 invoerde. Hoewel als gevolg van deze beleidsmaatregelen enige vooruitgang werd waargenomen, bleef de situatie fragiel en werd het vertrouwen niet meer volledig hersteld. Drie achtereenvolgende stresstests die sinds 2009 in de gehele EU werden uitgevoerd hebben beleggers niet kunnen overtuigen van de kwaliteit van de balansen van de EU-banken, hoewel de banken anticiperend of in reactie op deze tests het volume en de kwaliteit van hun vermogen aanzienlijk hebben verbeterd. Gezien de aanhoudende kwetsbaarheid van de banksector is de Commissie voornemens de toepasbaarheid van de crisisregels op het gebied van staatssteun tot na 2011 te verlengen.

De financiële regelgeving en het financieel toezicht zijn versterkt en moeten een belangrijke rol spelen bij het herstel van het vertrouwen in de financiële sector. Sinds begin 2011 zijn drie nieuwe Europese toezichthoudende instanties opgericht om de convergentie op het gebied van het toezicht op banken, marken, verzekeringen en pensioenen te bevorderen. Deze autoriteiten werken nauw samen met het nieuwe Europees comité voor systeemrisico's dat belast is met macroprudentieel toezicht. Bovendien heeft de Commissie op 20 juli 2011 een wetgevingspakket aangenomen om de regulering van de banksector te verbeteren. Met dit voorstel wordt de Basel III-overeenkomst, de internationale standaard betreffende bancair vermogen die op het niveau van de G20 is goedgekeurd, in EU-wetgeving omgezet. Het voorstel schrijft banken voor meer en beter kapitaal aan te houden om toekomstige schokken te kunnen opvangen. Het voorstel omvat tevens één enkel "rule book" voor bankentoezicht, waarmee zowel de transparantie als de handhaving van prudentiële regels zal worden verbeterd. In de toekomst zal een adequaat kader voor crisisbeheer voor financiële instellingen van de gehele EU tot stand moeten worden gebracht om de veerkracht van banken te verbeteren en faillissementen te voorkomen.

De Europese Raad heeft onlangs zijn goedkeuring gehecht aan een "bankenpakket" van maatregelen om de banksector verder te versterken. Het pakket is samengesteld op voorstel van de Europese bankautoriteit en vormt een integraal onderdeel van een omvattend plan om het vertrouwen in de markten te herstellen en de staatsschuldcrisis in de eurozone aan te pakken. Het overeengekomen pakket bestaat uit twee delen: (i) een door de EU gecoördineerde garantieregeling op het gebied van termijnfinanciering om de toegang van banken tot termijnfinanciering te ondersteunen; en (ii) maatregelen om de vermogenspositie van banken te versterken ten einde het bankwezen in de EU van een betere kapitaalbuffer te voorzien. Nationale toezichthouders werden verzocht met banken samen te werken en kapitalisatiestrategieën te ontwerpen die de kredietgroei in de economie niet in gevaar brengen. Er dient nieuw kapitaal te worden gezocht, in de eerste plaats uit particuliere bronnen, en indien die niet beschikbaar zijn moeten overheidsmiddelen worden verschaft – allereerst uit nationale bronnen en indien deze niet beschikbaar zijn in laatste instantie door een beroep op de EFSF. Het is van het grootste belang dat het pakket binnen de overeengekomen termijn ten uitvoer wordt gelegd. Het plan kan slechts functioneren indien toezichthouders en regeringen op EU-niveau nauw samenwerken.

De versterkte EFSF zal besmetting in de overheids- en financiële sector beperken. In de afgelopen jaren is duidelijk gebleken dat zuiver nationale maatregelen om de crisis aan te pakken niet effectief zijn en niet verenigbaar zijn met de sterke financiële en economische integratie in de EU, en met name in de eurozone. Daarom zijn, hoewel de versterking van de financiële positie van overheden en banken de eerste verdedigingslinie vormt, instrumenten op EU-niveau noodzakelijk om financiële instellingen en overheden van een vangnet te voorzien. Tegen deze achtergrond hebben de staatshoofden en regeringsleiders op 21 juli 2011 besloten de doeltreffendheid van de EFSF, en vervolgens van het ESM, te verbeteren door deze uit te rusten met nieuwe instrumenten zodat zij: (i) kunnen handelen op basis van een proactief programma, (ii) de herkapitalisatie van financiële instellingen kunnen financieren door middel van leningen aan regeringen, inclusief aan landen zonder programma, en (iii) kunnen interveniëren op primaire en secundaire markten voor staatsobligaties. Verder heeft de Europese Raad op 26 oktober 2011 besloten de capaciteit van de EFSF uit te breiden door haar middelen als hefboom te gebruiken, waarbij hij twee opties aangaf die elkaar niet uitsluiten: (i) het verlenen van kredietverbetering aan nieuwe overheidsschuld en (ii) de combinatie van middelen van particuliere en openbare financiële instellingen en beleggers.

Een snelle tenuitvoerlegging en goede samenwerking tussen autoriteiten is van cruciaal belang voor het welslagen van deze strategie. De maatregelen waartoe is besloten met betrekking tot de EFSF en het ESM zijn doortastend, maar het gaat er nu om deze onverwijld ten uitvoer te leggen opdat de nieuwe instrumenten onmiddellijk operationeel zijn, Tegelijkertijd moet worden getracht overeenstemming te bereiken over een zo snel mogelijke invoering van het ESM, omdat de krachtiger, op kapitaal gebaseerde structuur bepaalde tekortkomingen van de EFSF zou compenseren. Daarnaast zou een grotere mate van samenwerking tussen de lidstaten en een goede samenwerking tussen de begrotingsautoriteiten en de monetaire autoriteit inzake het uitstippelen van strategieën om de huidige crisis aan te pakken, het vertrouwen in het vermogen van de EU om de stabiliteit te herstellen versterken. Een samenhangende communicatie is in dit verband onontbeerlijk.

Er wordt aanzienlijke vooruitgang geboekt met de tenuitvoerlegging van landenspecifieke aanbevelingen inzake de financiële sector, maar dit geldt niet voor alle landen. Acht lidstaten hebben landenspecifieke aanbevelingen op dit gebied ontvangen. In verscheidene landen worden maatregelen genomen om het kader voor prudentieel toezicht verder te versterken, vooruitgang te boeken met de lopende herstructurering van de banken, de mededinging in de sector te verbeteren, en de toegang tot risicokapitaalfinanciering te bevorderen. In enkele gevallen is de ambitie van de aangekondigde beleidsplannen onvoldoende en is er sprake van een gedeeltelijke tenuitvoerlegging. Gezien de bovengeschetste risico's en onzekerheden lijkt een grotere vastbeslotenheid gerechtvaardigd, met name wanneer aanzienlijke spillover-effecten te verwachten zijn.

Beleidsprioriteiten

Het voornaamste strategische doel van elk financieel beleidsinitiatief is om de staatsschuldcrisis los te koppelen van de financiële sector.

De capaciteit van de EFSF en van het ESM dient te worden gemaximaliseerd door een passend hefboommechanisme in het leven te roepen, met inachtneming van de Verdragsbepalingen.

Aangezien sommige lidstaten niet over de budgettaire ruimte beschikken om hun financiële sector te ondersteunen, dienen mechanismen te worden opgezet om de lidstaten te steunen en de coördinatie van deze interventies op EU-niveau te verbeteren.

De wetgeving op het gebied van kapitaalvereisten moet snel worden aangenomen en ten uitvoer gelegd, terwijl daarnaast een EU-kader voor crisisbeheer voor financiële instellingen wordt ontwikkeld. Er dient op te worden toegezien dat de negatieve gevolgen van de hervorming van de banksector voor de kredietverlening aan de reële economie worden tegengegaan.

4,    structurele hervormingen om groei te steunen en onevenwichtigheden te corrigeren

Grafiek 12. Bijdragen tot potentiële productie, EU

Bron: Diensten van de Commissie 

Groeibevorderende structurele hervormingen moeten bovenaan de agenda worden geplaatst. Het groeipotentieel op lange termijn van Europa blijft achter bij dat van zijn partners en is door de financiële crisis verder verzwakt (grafiek 12). Ook de groeivooruitzichten op korte termijn zijn gematigd, maar de macro-economische instrumenten om de groei te ondersteunen, zoals met name het begrotingsbeleid, zijn uitgewerkt en moeten thans gericht worden op het waarborgen van de stabiliteit, zoals in de voorgaande hoofdstukken is uiteengezet. Een ambitieus programma van doortastende structurele hervormingen kan deze vooruitzichten een gunstiger wending geven door het groeipotentieel te verbeteren, de verschillen in concurrentievermogen aan te pakken en aanpassing te bevorderen. De lidstaten moeten structurele hervormingen doorvoeren, en hetzelfde geldt voor de EU als geheel (nadere informatie over dit laatste is opgenomen in bijlage 1 over de in het kader van Europa2020 gemaakte vorderingen).

Structurele hervormingen kunnen het groeipotentieel verbeteren en macro-economisch onevenwichtigheden aanpakken. Structurele hervormingen verbeteren de efficiëntie van de economie, waaronder een efficiënt gebruik van hulpbronnen, waardoor het productieniveau dat de economie met volledige werkgelegenheid zou kunnen bereiken wordt verhoogd en het groeitempo van de economie wordt versneld. Hervormingen kunnen tevens het aanpassingsvermogen van economieën bevorderen omdat zij de noodzakelijke herverdeling van arbeid en kapitaal over de verschillende sectoren vergemakkelijken. Structurele hervormingen spelen een sleutelrol bij het aanpakken van macro-economische onevenwichtigheden. Ondanks de waargenomen afname van de onevenwichtigheden zijn in sommige lidstaten nog aanzienlijke aanpassingen noodzakelijk. Structurele problemen zoals problemen op het gebied van het concurrentievermogen of de houdbaarheid van de vraag hebben vóór de crisis reeds tot onevenwichtigheden geleid. Structurele hervormingen om deze onderliggende problemen aan te pakken zijn noodzakelijk om een ordelijke aanpassing te bewerkstelligen, te voorkomen dat de onevenwichtigheden in de toekomst weer verder toenemen en om een herstel van de groei mogelijk te maken.

Grafiek 13. Beroepsbevolking EU

(groei in %)

Bron: Diensten van de Commissie 

Hervormingen die een gestage toename van de werkgelegenheid bevorderen zijn noodzakelijk in het licht van de bestaande demografische prognoses in de EU, Het aandeel van de beroepsbevolking in de EU is dalende en deze daling zal zich waarschijnlijk voortzetten (grafiek 13), De Europa2020-strategie wil het werkgelegenheidscijfer van 69% nu, in 2020 op 75% brengen om deze trend deels te compenseren, Bovendien heeft de crisis tot een sterke toename van de werkloosheid geleid, die onuitroeibaar dreigt te worden, Tegen deze achtergrond moeten hervormingen die de schepping van werkgelegenheid, de aanpak van de werkloosheid en de handhaving van de participatie bevorderen, hoog op de beleidsagenda te staan, Hierbij kan lering worden getrokken uit de succesvolle arbeidsmarkthervormingen in sommige lidstaten en kunnen goede praktijken worden uitgewisseld die voor de crisis tot een toename van de werkgelegenheid en een daling van de werkloosheid hebben geleid,

Er dient voorrang te worden gegeven aan productiviteitsgroei gezien de gunstige gevolgen hiervan voor productie, groei en aanpassing. De huidige demografische ontwikkelingen houden in dat productiviteitsgroei in de komende decennia de belangrijkste bron van groei per capita zal zijn. Tegelijkertijd lijkt een vergelijking van de productiviteitsontwikkelingen in de verschillende lidstaten erop te wijzen dat er in een aantal landen veel ruimte voor verbetering is (grafiek 14). Opgemerkt zij dat, van de mogelijke bronnen van groei, diepteinvesteringen of de schepping van banen slechts een tijdelijke effect op de productie hebben. Productiviteitsverbeteringen daarentegen kunnen duurzaam zijn indien zij het gevolg zijn van innovatie en technologische verbeteringen. ICT's zijn een belangrijke groeimotor die verantwoordelijk zijn voor de helft van de productiviteitsgroei in moderne economieën. In deze gevallen kan productiviteitsgroei gepaard gaan met een toename van de werkgelegenheid.

Productiviteitsgroei kan betalingsbalansonevenwichtigheden op duurzame wijze helpen verminderen. Vooral productiviteitsverbeteringen in de sector van de niet-verhandelbare goederen en diensten, waartoe de meeste diensten behoren, verminderen de druk op de binnenlandse prijzen, evenals de druk op de binnenlandse input in exportproducten, en verbeteren daarmee het concurrentievermogen. Bovendien biedt een verhoogde productiviteit op het gebied van diensten ruimte voor een overdracht van middelen naar de exportsector, hetgeen noodzakelijk is voor een duurzame aanpassing. Deze aanpassingsmogelijkheden zijn met name belangrijk voor landen met externe tekorten, Tegelijkertijd stimuleert een grotere productiviteit de binnenlandse vraag in zoverre deze beperkt wordt door falende markten en beleidsmaatregelen, Dit geldt met name voor overschotlanden met een zwakke binnenlandse vraag.

Grafiek 14. Groeivooruitzichten productiviteit (TFP) 2010-2020

EU-lidstaten, jaargemiddelde

Bron: Diensten van de Commissie, Comité voor economische politiek 

De omvang van het productiviteitsvraagstuk loopt uiteen in de verschillende landen (grafiek 14). Terwijl de productiviteit in de gehele EU moet worden verbeterd is de situatie voor sommige lidstaten bijzonder spoedeisend. Dit geldt voornamelijk voor lidstaten met grote externe onevenwichtigheden. Voor deze landen heeft een stijging van de productiviteit een toegevoegde waarde in die zin dat het herstel van het evenwicht wordt bevorderd, zoals in het bovenstaande is uiteengezet, maar zij lijken ook een achterstand te hebben op de overige lidstaten.

Een efficiënte aanpassing van de arbeidskosten is onontbeerlijk om onevenwichtigheden tegen te gaan en de sterke stijging van de werkloosheid aan te pakken. Dit geldt met name voor de eurozone omdat de aanpassing van kosten en prijzen de enige manier is om in een monetaire unie tot nominale aanpassing te komen. Deze aanpassing is reeds van start gegaan, maar zij moet worden voortgezet om de interne onevenwichtigheden (hoge en hardnekkige werkloosheid, structurele belemmeringen voor de binnenlandse particuliere vraag) evenals externe onevenwichtigheden (geleidelijke verslechtering van het concurrentievermogen die tot de betalingsbalansonevenwichtigheden heeft geleid) terug te dringen. Loonvormingsmechanismen dienen met deze doelstellingen rekening te houden.

In de huidige macro-economische context dient een zorgvuldige en selectieve benadering te worden gevolgd op het gebied van structurele maatregelen. Door de afnemende groei en de financiële spanningen moet prioriteit worden verleend aan hervormingen die reeds op korte termijn een positieve uitwerking op de groei kunnen hebben en die de minste begrotingskosten met zich brengen. Hervormingen op het gebied van de regelgeving en de liberalisering van beschermde sectoren voldoen ruimschoots aan deze voorwaarden.

Rechtvaardigheidsoverwegingen moeten eveneens een rol spelen in hervormingsplannen. Na jaren van matige groei en moeizame aanpassing in sommige landen zet het afnemend herstel onvermijdelijk de werkgelegenheid en het sociaal weefsel van Europa onder druk. Sommige bevolkingsgroepen – zoals jongeren en laaggeschoolden – worden het zwaarst getroffen. Daarom moeten bij hervormingen ook rechtvaardigheidsoverwegingen een rol spelen. Er moet in dit verband worden gezorgd voor adequate financiering en een doeltreffende opzet van sociale vangnetten, met name in landen waar sociale uitsluiting een ernstig probleem aan het worden is.

Een verbetering van de kwaliteit van overheidsinstellingen zal belangrijke voordelen met zich brengen. In veel lidstaten bestaat ruimte voor een grotere mate van efficiëntie bij de verrichting van openbare diensten evenals op het gebied van de transparantie en kwaliteit van de overheidsadministratie, bijvoorbeeld door middel van de versterking van de elektronische overheid (e-overheid). Wanneer de bestaande problemen worden aangepakt kunnen de doelstellingen inzake begrotingsconsolidatie en de verbetering van het concurrentievermogen en de groeivooruitzichten met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Met name de stelsels op het gebied van de belastinginning vormen in sommige lidstaten een obstakel voor begrotingsaanpassing, maar een verbetering van de efficiëntie van de belastinginning zou ook in andere lidstaten bijdragen tot een eerlijker verdeling van de lasten die een gevolg zijn van de consolidatie. Verder is het voor de schepping van een gunstig ondernemingsklimaat dat tot een verbetering van het concurrentievermogen van de economie leidt, noodzakelijk dat de mededingingsautoriteiten, de markttoezichthouders en de gerechtelijke autoriteiten efficiënt functioneren.

Gezien de omvang van de economische uitdagingen die zich aandienen is een daadwerkelijk structurele omvorming van de EU-economie onontbeerlijk. Om dit te bereiken moet er een verschuiving van middelen plaatsvinden van traaggroeiende ondernemingen en sectoren naar dynamische bedrijven en sectoren, zowel binnen lidstaten als grensoverschrijdend. Een herverdeling van middelen is met name belangrijk voor landen met grote onevenwichtigheden, waar middelen moeten worden verschoven van sectoren voor niet-verhandelbare goederen en diensten naar verhandelbare sectoren. Dit houdt in dat bepaalde activiteiten in sommige landen geleidelijk moeten worden afgebouwd om plaats te maken voor nieuwe ondernemingen met een grotere productiviteit. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan arbeidsmobiliteit tussen ondernemingen en sectoren, maar ook tussen regio's en landen. Adequate prijssignalen zouden de mobiliteit vergemakkelijken en daarom moeten loonvormingsmechanismen ervoor zorgen dat loonstijgingen een correcte afspiegeling vormen van plaatselijke en sectorale productiviteitsontwikkelingen. Daarnaast dienen de stelsels voor onderwijs en beroepsopleiding in staat te zijn de noodzakelijke her- en omscholing te bieden om de mobiliteit te bevorderen.

De tenuitvoerlegging van landenspecifieke aanbevelingen om de mededinging in de dienstenmarkten en netwerkindustrieën te versterken laat tot dusverre over het geheel genomen te wensen over. Dit is teleurstellend, zowel gezien het belang van de mededinging voor het stimuleren van productiviteit, concurrentievermogen en groei als met het oog op de grote voordelen die kunnen worden verwacht van krachtige hervormingen op deze gebieden. Van de 12 lidstaten die aanbevelingen hebben ontvangen met betrekking tot mededingingsvraagstukken hebben zeven lidstaten enige actie ondernomen. Deze actie is echter in grote lijnen onvolledig gebleven en is tot dusverre duidelijk onvoldoende om de doelstellingen te bereiken. De aanbevelingen van juni 2011 riepen onder meer op om de mededinging in retaildiensten te versterken, ongerechtvaardigde toegangsbelemmeringen in bepaalde gereglementeerde beroepen en ambachten op te heffen, regelgevingskaders te hervormen, de mededinging in netwerkindustrieën te verbeteren, en de bestuurlijke capaciteit van de mededingingsautoriteit uit te breiden. Tot de maatregelen die door een aantal lidstaten zijn genomen behoren het verlenen van aanvullende bevoegdheden aan agentschappen die de prijsontwikkeling van energienetwerken controleren, verslagen die door de betrokken agentschappen worden uitgebracht en politieke overeenkomsten die de basis kunnen vormen voor toekomstige wetgevingsmaatregelen.

Hervormingsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de stijging van lonen een betere afspiegeling vormt van de ontwikkelingen inzake arbeidsproductiviteit moeten worden voortgezet. Tot de maatregelen die in sommige lidstaten zijn genomen behoren overeenkomsten tussen de sociale partners over nieuwe loononderhandelingskaders om het gebruik en de flexibiliteit van overeenkomsten en wetgeving op bedrijfsniveau te vergemakkelijken ten einde de loonsom van de overheidssector te beperken, mede door de invoering van pensioenbijdragen van overheidsambtenaren. Tot dusverre is er weinig vooruitgang geboekt met de hervorming van loonindexeringsregelingen en ten aanzien van minimumlonen. Met betrekking tot contractuele regelingen en wetgeving inzake werkgelegenheidsbescherming zijn maatregelen genomen, maar het is nog te vroeg om te kunnen beoordelen of hiermee de beoogde doelstellingen inzake de afschaffing van de segmentatie van de arbeidsmarkt kunnen worden bereikt.

Beleidsprioriteiten

Om de hierboven geschetste problemen aan te pakken zijn in 2012-2013 maatregelen nodig, met name op de volgende gebieden.

De prioriteit van structurele hervormingen moet worden vastgesteld naargelang van het vermogen daarvan om de groei op korte termijn te bevorderen zonder hoge kosten voor de begroting.

Er dient prioriteit te worden verleend aan hervormingen die, door het positieve effect ervan op de productiegroei en het aanpassingsvermogen en de inaanmerkingneming van het afnemende arbeidspotentieel, de productiviteitsgroei stimuleren. Deze hervormingen zijn met name van belang voor lidstaten die met macro-economische onevenwichtigheden kampen.

Hervormingen ten aanzien van de arbeidsmarkt en met name ten aanzien van loonvormingsmechanismen moeten een doeltreffende aanpassing van de arbeidskosten waarborgen zodat macro-economische onevenwichtigheden gemakkelijker kunnen worden opgevangen en de werkloosheid kan worden teruggedrongen. Verder dient prioriteit te worden verleend aan hervormingen van de belasting- en sociale zekerheidsstelsels en aan beleidsmaatregelen die starheden van de wetgeving op het gebied van de arbeidsbescherming aanpakken, ten einde de schepping van banen te bevorderen, segmentatie te verminderen en tegelijkertijd aanpassingen te ondersteunen.

De verbetering van de efficiëntie van overheidsinstellingen, met name op het gebied van belastingen en marktregulering alsmede op juridisch gebied, kan een eenvoudige manier zijn om begrotingsconsolidatie te ondersteunen en tegelijkertijd het concurrentievermogen te versterken.

Er moeten beleidsmaatregelen ten uitvoer worden gelegd die de herverdeling van middelen tussen ondernemingen, sectoren, regio's en landen vergemakkelijken om tot een structurele verschuiving in de richting van dynamische sectoren en activiteiten met een grotere productiviteit te komen. Op nationaal niveau zijn maatregelen ten gunste van de arbeidsmobiliteit en de vorming van menselijk kapitaal van belang, terwijl een strenge tenuitvoerlegging van het mededingingsbeleid, zowel op het niveau van de EU als op nationaal niveau, een positieve bijdrage ter zake zou leveren.

Bijlage. Geselecteerde macro-economische indicatoren [inclusief Euro Plus-pactindicatoren]


Brussel, 23.11.2011

COM(2011) 815 definitief

DEEL. 4/5 -BIJLAGE III

BIJLAGE

ONTWERP GEZAMENLIJK VERSLAG OVER DE WERKGELEGENHEID

bij de

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Jaarlijkse groeianalyse 2012


Het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van dit jaar, opgesteld krachtens artikel 148 VWEU, maakt deel uit van het pakket van de Commissie ter lancering van het Europees semester 2012. Dit verslag, dat een belangrijke input vormt voor versterkte economische richtsnoeren, onderbouwt de sleutelgegevens over de werkgelegenheid die zijn vervat in het jaarlijkse groeianalyse en werkt die verder uit. De analyse en de gegevens die het bevat, zijn gebaseerd op de sociale en werkgelegenheidssituatie in Europa, op de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren 1 en op de resultaten van het landenonderzoek van de nationale hervormingsprogramma’s, die tot de door de Raad in juli 2011 goedgekeurde landenspecifieke aanbevelingen hebben geleid, en van de uitvoering daarvan tot nu toe.

1.Sociale en arbeidsmarkttrends

De vertragende groei belemmert het reeds zwakke herstel van de werkgelegenheid en verhindert een verbetering van de arbeidsparticipatie

Het algemene herstel van de werkgelegenheid verliep traag en aarzelend. Voor de EU-27 bleef de groei van de werkgelegenheid gedurende het grootste deel van 2010 negatief (-0,5%). Pas tegen het eind van het jaar werd de groei licht positief. De 1,5 miljoen nieuwe banen midden 2011 konden de massale ontslagen tijdens de crisis, waarbij 6 miljoen banen verloren gingen, slechts gedeeltelijk compenseren. De zwakke en laattijdige reactie van de werkgelegenheid op de groei van het bbp was gedeeltelijk toe te schrijven aan overbezetting en de daarmee verband houdende vertraging van de productiviteit die als aanpassingsmechanismen werden gebruikt. Aangezien de groei van het bbp in 2011 is vertraagd, zijn de werkgelegenheidsvooruitzichten onzeker.

De arbeidsparticipatie in de EU is tijdens de periode 2008-2010 met 1,8 procentpunt gedaald, met slechts een paar opmerkelijke uitzonderingen van lidstaten waar de arbeidsparticipatie is gestegen (PL, DE, LU en MT). De onderliggende schommelingen van de arbeidsparticipatie verschilden naar gelang van de segmenten van de arbeidsmarkt. Tot 2010 werd de arbeidsparticipatie van mannen in de verwerkende industrie en de bouw, laaggeschoolden en met name jongeren het sterkst getroffen; daar zette de negatieve trend zich tot in 2011 voort. De arbeidsparticipatie van vrouwen werd geleidelijker door de crisis getroffen. De arbeidsparticipatie van ouderen daarentegen verbeterde.

De stijging van de werkgelegenheid betrof hoofdzakelijk tijdelijke arbeidscontracten en deeltijdse banen…..

De recente stijging van de werkgelegenheid was hoofdzakelijk toe te schrijven aan de stijging van het aantal tijdelijke arbeidscontracten, terwijl de stijging vóór de crisis hoofdzakelijk vaste arbeidscontracten betrof. Voorts is de stijging van de werkgelegenheid in 2011 ook grotendeels toe te schrijven aan een stijging van het aantal deeltijdse banen, terwijl de werkgelegenheid vóór de crisis vooral steeg dankzij een toename van het aantal voltijdse banen. Hieruit blijkt dat ondernemingen zich aan zwakke en onzekere economische omstandigheden en vooruitzichten moeten aanpassen.

Het aantal oudere werknemers met een vaste arbeidsovereenkomst is blijven stijgen en steeg in 2010 met 4,7% in vergelijking met het jaar daarvoor en met 7,9% (1,4 miljoen meer werknemers) in vergelijking met twee jaar daarvoor. Tegelijkertijd kwam er tijdens het eerste kwartaal van 2011 een eind aan de daling van het aantal werknemers in de meest actieve leeftijdsgroep met een vast arbeidscontract, terwijl het aantal jongeren met een vast arbeidscontract blijft afnemen.

Figuur 1: Schommelingen van het aantal vaste banen per leeftijdsgroep

De toename van het aantal tijdelijke en deeltijdse banen komt ook grotendeels ten goede aan de werknemers in de meest actieve leeftijdsgroep en in zeker mate aan de oudere werknemers. Vooral jongeren profiteren niet van de stijging van het aantal deeltijdse banen. Wat tijdelijke banen betreft, zijn vrouwen licht oververtegenwoordigd, en procentueel werken veel meer vrouwen dan mannen deeltijds.

Figuur 2: Schommelingen van het aantal tijdelijke banen per leeftijdsgroep

… terwijl de situatie van de jongeren erop achteruit is gegaan

De jeugdwerkloosheid is tussen 2008 en 2010 van 15,5% tot 20,9% gestegen, terwijl het inactiviteitspercentage steeg van 55,6% tot 56,9%. Het gestegen inactiviteitspercentage bij jongeren kan gedeeltelijk toe te schrijven zijn aan het feit dat meer jongeren in reactie op de minder goede vooruitzichten op werk weer onderwijs of opleiding zijn gaan volgen. Dat is niet noodzakelijk een negatieve ontwikkeling, zeker niet wanneer onderwijs en opleiding hun toekomstige kansen op de arbeidsmarkt kunnen verbeteren. Het aantal 15- tot 24-jarigen dat geen werk heeft en evenmin onderwijs of een opleiding volgt (NEET - neither in education, employment or training) is tijdens de periode 2008–2010 echter met 2 procentpunten gestegen. De combinatie van een hoge jeugdwerkloosheid en een hoog inactiviteitspercentage met een nog moeilijkere overgang van school naar werk in een periode van blijvende onzekerheid voor jongeren creëert op lange termijn onvermijdelijk risico's van vervreemding van de arbeidsmarkt en van verlies van menselijk kapitaal.

Figuur 3: Schommeling van de NEET als % van de bevolking van 15-24 jaar

Bronnen: Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête.

In de hele Unie nemen de langdurige werkloosheid en de werkloosheid van laaggeschoolden toe…

De werkloosheid in de EU piekte midden 2010 met 9,7%, en steeg na een kleine daling tijdens de eerste helft van 2011 opnieuw tot 9,7%. Tijdens de hele periode waren procentueel meer vrouwen dan mannen werkloos. In september bedroeg de werkloosheid onder vrouwen 9,9% en onder mannen 9,5%. De situatie verschilt sterk binnen de EU. In een aantal lidstaten is de werkloosheid momenteel lager dan vóór de crisis, terwijl de werkloosheid in andere lidstaten nog steeds meer dan 12% bedraagt. Voor de periode 2007-2010 komt bijna drie vierde van de stijging van het aantal werklozen in de EU voor rekening van slechts vier lidstaten: Spanje, het VK, Italië en Frankrijk. Ook andere lidstaten kenden evenwel een forse stijging van de werkloosheid, zoals de Baltische staten, IE, EL, PT, SK en BG. Tijdens dezelfde periode bleef de werkloosheid echter laag in AT, NL en LU. In DE is de werkloosheid zelfs gedaald.

Hoewel de langdurige werkloosheid (12 maanden of langer) tijdens de eerste fasen van de recessie tijdelijk was gedaald, steeg deze in de meeste lidstaten weer tot 43% van de totale werkloosheid in het tweede kwartaal van 2011. Dat wijst erop dat het langer duurt om uit de werkloosheid te geraken.

De werkloosheid van laaggeschoolden is gemiddeld gestegen van 11,6% in 2008 tot 16,6% tijdens het eerste semester van 2011. Dat wijst erop dat er op de arbeidsmarkt steeds minder vraag is naar laaggeschoolden. Dat is enerzijds toe te schrijven aan de sectorale omschakeling op hoogtechnologische en kennisintensieve activiteiten in onze economieën. Deze ontwikkeling houdt anderzijds ook verband met de nasleep van de crisis en het feit dat de concurrentie groter is wanneer er minder nieuwe banen worden gecreëerd, waardoor de lagergeschoolden door hogergeschoolden worden verdrongen.

Deze ontwikkelingen verergeren de structurele problemen van de arbeidsmarkt van de EU en vergroten de sociale risico's, met name doordat kwetsbare groepen hierdoor bijzonder gevaar lopen van armoede en sociale uitsluiting aangezien zij geconfronteerd worden met groeiende marginalisatie of problemen om als volwassene en op de arbeidsmarkt een goede start te nemen.

… zetten zij de socialezekerheidsvangnetten onder druk…

Grote golven van ontslagen hebben tot gevolg dat aanzienlijk meer mensen van een werkloosheidsuitkering of sociale bijstand moeten leven. Tussen juni 2010 en juni 2011 is de druk op de stelsels voor sociale bijstand in veel landen toegenomen doordat werknemers die op het dieptepunt van de crisis zijn ontslagen, gebruik maken van hun recht op werkloosheidsuitkering. De blijvend hoge langdurige werkloosheid dreigt deze trend nog te versterken. In de meeste Europese landen hebben automatische stabilisatoren en de bij het uitbreken van de crisis goedgekeurde stimuleringsmaatregelen het beschikbare inkomen van de gezinnen helpen beschermen. Het beschikbare inkomen van de gezinnen uit de middenklasse is in de helft van de landen waarvoor voor 2009 gegevens beschikbaar waren echter aanzienlijk begonnen te dalen, en dat houdt een gevaar in voor de totale vraag. Dat is in zeker mate het gevolg van de groeiende polarisatie van de arbeidsmarkt, die vóór de crisis is begonnen en in 2008-2009 sterker is geworden, toen de ontslagen hoofdzakelijk werknemers met gemiddelde loonniveaus in de verwerkende industrie en de bouw betroffen. Bovendien neigt het onderwijs- en vaardighedenprofiel in de nieuwe banenstructuur ertoe veeleisender te worden, waardoor de kansen op terugkeer op de arbeidsmarkt en toegang tot een goedbetaalde baan voor laaggeschoolden in het gedrang komen.

De inkomsten van de pensioenstelsels zijn door de stijgende werkloosheid, de toename van het deeltijdwerk en de stagnatie van de bijdragen op de lonen aanzienlijk gedaald. Bovendien verhinderen hardnekkige genderongelijkheden op de arbeidsmarkt dat vrouwen aan hun pensioen bijdragen. Dat heeft geleid tot een grotere behoefte aan kruissubidiëring uit de algemene inkomsten, wat een gevaar inhoudt van langer aanslepende tekorten in op bijdragen berustende pensioenstelsels in de sociale zekerheid. Er worden dan ook inspanningen geleverd om het tijdskader voor en de omvang van de bijdragen van op kapitalisatie gebaseerde pensioenstelsels met het oog op een adequaat toekomstig pensioen aan te passen; ook worden als onderdeel van budgettaire consolidatiemaatregelen de kosten van belastingvoordelen om aanvullende pensioenen van de 2e en 3e pijler aan te moedigen, opnieuw bekeken. In beide gevallen zullen aanvullende pensioenen in de toekomst de druk op overheidspensioenen waarschijnlijk slechts in beperkte mate en op lange termijn kunnen verlichten.

…en gaan zij gepaard met nieuwe risico's van langdurige uitsluiting

Door de crisis is het risico van langdurige uitsluiting van de arbeidsmarkt en van de samenleving groter geworden. Tussen 2009 en 2010 is het aantal kinderen en volwassenen dat in werkloze gezinnen leeft (gezinnen met helemaal geen of met een zeer lage werkintensiteit) in de hele EU van 9% tot 9,9% gestegen. De situatie is aanzienlijk verslechterd met een stijging van 1 procentpunt of meer in ongeveer de helft van de lidstaten. In 2010 leefde in zeven lidstaten meer dan 10% van de bevolking in een werkloos gezin. In dergelijke werkloze gezinnen lopen vooral alleenstaande ouders, hoofdzakelijk vrouwen, en hun kinderen gevaar van langdurige uitsluiting.

In de meeste landen konden sociale overdrachten de mensen met de laagste inkomens tot voor kort nog tegen een verdere daling van hun inkomen beschermen. Uit de gegevens voor 20092010 blijkt evenwel dat armoede en ontbering in verschillende landen toenemen. In 2010 is het algemene risico van armoede of uitsluiting, gebaseerd op de drie onderliggende indicatoren, namelijk relatieve armoede, materiële ontbering en werkloze gezinnen, na een daling gedurende verschillende jaren opnieuw begonnen te stijgen. In 2010 is het armoederisico in drie lidstaten met meer dan 0,5 procentpunt gestegen. Tussen 2008 en 2010 is de zware materiële ontbering in vier lidstaten met 3 procentpunten of meer en in twee lidstaten met 1 procentpunt of meer gestegen. De bevolking maakt algemeen ook melding van groeiende problemen om in de nodige uitgaven te voorzien.

Sommige van de door de crisis hardst getroffen groepen worden ook meer gemarginaliseerd (migranten, daklozen, Roma). Deze groepen zullen in de komende jaren ook het kwetsbaarst blijven. Het voortduren van de crisis en de risico's van stijgende langdurige werkloosheid, met de voorspelbare gevolgen inzake materiële ontbering en armoede, zal tot gevolg hebben dat er vraag zal blijven zijn naar sociale automatische stabilisatoren. In het kader van budgettaire consolidatieprogramma's staan die stelsels zelf evenwel onder toenemende druk.

De arbeidsparticipatie bleef grotendeels ongewijzigd…

De zwakke arbeidsmarkt heeft over het algemeen niet geleid tot een daling van de arbeidsparticipatie en de meeste mensen die werkloos worden, behouden contacten met de arbeidsmarkt. Achter de algemene stabiliteit van de arbeidsparticipatie gaan echter uiteenlopende ontwikkelingen voor vrouwen en mannen en voor de verschillende leeftijdsgroepen schuil. De arbeidsparticipatie van vrouwen is gestegen, hoofdzakelijk door het "extrawerknemereffect" (vrouwen die zich op de arbeidsmarkt begeven nadat hun partner werkloos is geworden), terwijl de arbeidsparticipatie van mannen is gedaald. De arbeidsparticipatie van oudere werknemers (zowel mannen als vrouwen) is gestegen als gevolg van de stijging van de pensioenleeftijd en de geleidelijke afschaffing van de regelingen voor vervroegde uittreding, terwijl de activiteitspercentages van jongeren constant zijn gedaald.

….maar de zwakke arbeidsmarkt kan het creëren van nieuwe banen verder uitstellen…

De zogenoemde Beveridge-curve (die de verhouding weergeeft tussen het werkloosheidspercentage en het aantal vacatures, zoals aangegeven door de indicator voor het arbeidskrachtentekort in figuur 4) toont aan dat de stijging van het aantal vacatures in 2010 en 2011 geen gevolgen had voor de werkloosheid, wat kan wijzen op toenemende discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden. De beperkte capaciteit om werklozen te vinden die de vacatures kunnen invullen en zo banen te creëren, brengt de beperkingen van de Europese arbeidsmarkten aan het licht, met name in een situatie waar er een grotere behoefte is aan een soepele herverdeling van middelen en een snelle aanpassing in reactie op zware externe schokken zoals die welke werden veroorzaakt door de economische en financiële crisis. Dat wijst indirect op een ongepast actief arbeidsmarktbeleid en onaangepaste vaardigheidsprofielen en prikkels voor mobiliteit, wat tot een stijging van de structurele werkloosheid kan leiden.

Figuur 4: Beveridge-curve voor de EU (verhouding tussen vacatures en werkloosheid)

….en de onderwijsresultaten beantwoorden onvoldoende aan de behoeften van de arbeidsmarkt 

Het onderwijsbeleid is essentieel om mensen met de juiste vaardigheden voor de arbeidsmarkt toe te rusten. In 2000 beschikte 22% van de werkenden in de EU over een hoge kwalificatie en 29% over een lage kwalificatie. In 2010 waren de cijfers omgekeerd. Tegen 2020 zullen voor 35% van de banen hoge kwalificaties vereist zijn, en zal het percentage van de banen waarvoor slechts lage kwalificaties vereist zijn, tot 15% zijn geslonken. De onderwijsresultaten schieten echter tekort om aan deze toenemende vaardigheidsintensiteit van de beschikbare banen te voldoen. In 2010 verliet in de EU één op de zeven (14,1%) jongeren van 18 tot 24 jaar het onderwijs met niet meer dan een diploma lager middelbaar onderwijs, en volgden zij evenmin voortgezet onderwijs of verdere opleiding (voortijdige schoolverlaters); velen beschikken over kwalificaties die niet voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt. In 2010 was 53% van hen werkloos, dat is het dubbele van het gemiddelde jongerenwerkloosheidspercentage. Bovendien haalt meer dan een vijfde van alle kinderen niet de basisnormen voor lezen en rekenen (op de leeftijd van 15 jaar). 

Nominale loonkosten per eenheid grotendeels aan banden gelegd…...

De groei van de nominale loonkosten 2 was bescheiden in 2009 en bleef in de meeste lidstaten ook in 2010 licht positief. Opmerkelijke uitzonderingen op deze trend waren de Baltische staten, IE en HU, waar de groei zowel in 2009 als in 2010 negatief was, en een aantal nieuwe lidstaten waar de lonen sterk stegen doordat de economie nog steeds haar achterstand inhaalt. Midden 2011 begonnen de nominale loonkosten ook in een aantal andere lidstaten, in het bijzonder in DE, sneller te stijgen, terwijl zij in veel andere lidstaten verder langzaam bleven stijgen. Indien dergelijke asymmetrische ontwikkelingen van de loonkosten tussen lidstaten met een overschot en lidstaten met een tekort zich doorzetten, kan dat een uitvlakking van de macro-economische onevenwichtigheden op EU-niveau tot gevolg hebben.

Aan de bijna algemene negatieve groei van de productiviteit in 2009, die grotendeels een afspiegeling was van de economische vertraging en de tijdelijke arbeidscontracten (die op hun beurt een sterkere inkrimping van het bbp dan van de werkgelegenheid tot gevolg hadden), kwam in 2010 een eind. De jaarlijkse arbeidsproductiviteit per werkende groeide vorig jaar in alle lidstaten, behalve in EL (-2,4%). Opmerkelijk was het resultaat in DE, waar de arbeidsproductiviteitsgroei van jaar tot jaar is gestegen van -5,2% in 2009 tot +3,2% in 2010. Hoewel de productiviteit in alle lidstaten tijdens het eerste kwartaal van 2011 stevig bleef toenemen (met uitzondering van EL, waar de productiviteit nog steeds afnam), begon de productiviteitsgroei in de meeste lidstaten tijdens het tweede kwartaal van 2011 te vertragen, wat wijst op een zwakker wordende economie.

Als gevolg van deze ontwikkelingen kende de hele eurozone in 2010 voor het eerst sinds 2001 een daling van de nominale loonkosten per eenheid. Het opmerkelijkst was de daling in DE, van een groei van 5,5% in 2009 tot een krimp van 1,1% in 2010. Deze ontwikkeling was grotendeels toe te schrijven aan een sterke stijging van de arbeidsproductiviteit. Vergelijkbare patronen zijn terug te vinden in DK en NL, terwijl de daling in 2010 in EL een scherpere daling van de lonen dan van de productiviteit laat zien. Andere opmerkelijke dalingen deden zich voor in IE, LV en LT, waardoor de in 2009 ingezette neerwaartse trend nog werd versterkt. Ingevolge de vertragende productiviteitsgroei tijdens het tweede kwartaal van 2011 was de groei van de loonkosten per eenheid in de eurozone tijdens het tweede kwartaal (+1,2%) evenwel groter dan tijdens het eerste kwartaal (+0,2%).

In 2010 kregen de reële loonkosten per eenheid, die het reële loon meten in verhouding tot de arbeidsproductiviteit (d.w.z. de arbeidsinkomensquote), hun momentum van negatieve groei (namelijk een daling van het arbeidsaandeel van het inkomen) terug, dat tijdens de economische neergang en de sterke daling van de productiviteit kort werd onderbroken. Tijdens de eerste helft van 2011 hield deze neerwaartse trend van het loonaandeel in de meeste lidstaten stand. Opmerkelijke uitzonderingen op deze ontwikkelingen deden zich voor in CZ en PL, waar de reële loonstijging de productiviteitsstijging overtrof.

…terwijl de indirecte loonkosten het scheppen van nieuwe banen blijven belemmeren…

De last van de indirecte loonkosten voor de economische activiteit belemmert het scheppen van nieuwe banen, vooral in de lage loonsegmenten van de arbeidsmarkt in bepaalde lidstaten, hoewel die in de EU aanzienlijk verschillen. Deze kosten vormen een grote belemmering voor de economische activiteit omdat zij worden beschouwd als essentiële elementen van het scheppen van nieuwe banen en vooral negatieve effecten hebben op de werkvooruitzichten van laaggeschoolde werknemers. De grote belastingwig en de wisselwerking daarvan met het uitkeringsstelsel dragen bovendien bij tot een vermindering van de werkbereidheid van deze groepen.

Figuur 5 Samenstelling van de belastingwig bij 67% van het gemiddelde loon in 2010

Bron: de OESO-gegevens voor BG, EE, LT, LV, MT en RO betreffen 2009.

…en zwartwerk blijft voortbestaan.

Ondanks de problemen in de formele economie blijft zwartwerk voortbestaan (en neemt het misschien zelfs toe). In bepaalde lidstaten vertegenwoordigt het naar schatting meer dan 20% van de economie. Het daarmee gepaard gaande verlies aan belastinginkomsten komt vanzelfsprekend bijzonder ongelegen in deze tijden van grote overheidstekorten, maar zwartwerk draagt ook bij tot arbeidsmarktsegmentatie, rechtenverlies voor werknemers en mogelijke sociale uitsluiting.

2.Toepassing van een structureel arbeidsmarktbeleid

De Europese Raad van 24-25 maart 2011 stelde de beleidsrichtsnoeren vast die de lidstaten bij de indiening van hun nationale hervormingsprogramma's met hun plannen voor de hervorming van hun arbeidsmarkt moeten volgen, zodat zij de belangrijkste doelstellingen van de EU in de werkgelegenheidsrichtsnoeren kunnen realiseren.

Op basis van voorstellen van de Commissie heeft de Raad landenspecifieke aanbevelingen goedgekeurd waarbij de aandacht wordt gevestigd op gebieden van het algemene kader van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid waar de lidstaten beleidshervormingen moeten doorvoeren. Het betreft onder meer: werken aantrekkelijker maken, werklozen terug aan werk helpen, armoede bestrijden en sociale integratie bevorderen, investeren in onderwijs en opleiding, zorgen voor een beter evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid, de pensioenstelsels hervormen, en de onderwijsresultaten alsook de actieve integratie van kwetsbare groepen verbeteren.

2.1.Werken aantrekkelijker maken (richtsnoer 7)

Verschillende lidstaten hebben de uitdagingen in hun belasting- en uitkeringsstelsels aangepakt om deze meer werkgelegenheidsbevorderend te maken, hoewel de beperkte begrotingsmiddelen de hervormingsinspanningen wat kunnen hebben afgeremd. Op het gebied van de uitkeringen betroffen de genomen maatregelen over het algemeen de rationalisatie van de stelsels; wat de belastingen betreft, werd in bepaalde lidstaten de belasting op arbeid verminderd.

Acht lidstaten hebben een landenspecifieke aanbeveling gekregen om ofwel de belastingwig te verkleinen voor werknemers met een laag/gemiddeld loon, ofwel de belastingdruk op arbeid te verlagen om de werkgelegenheid te stimuleren. Het beperkte aantal maatregelen dat werd genomen betreft het gericht slechten van fiscale hinderpalen voor de arbeidsparticipatie van specifieke groepen (BE), alsook initiatieven ter verlenging van de compensatie voor de geleidelijke vermindering van het belastingkrediet voor werknemers met een laag loon in 2012 (HU). Een kleine groep lidstaten heeft de belastingdruk op arbeid reeds algemeen verlaagd of heeft zich daartoe verbonden (DK, EE). Er moet nog meer worden gedaan om de belastingdruk op arbeid te verminderen, vooral voor kwetsbare groepen, laaggeschoolde arbeiders en/of tweeverdieners, en de belastingdruk te verschuiven naar minder schadelijke soorten belastingen of door de belasting op arbeid te herprofileren.

Zeven lidstaten hebben een landenspecifieke aanbeveling gekregen in verband met lonen. De meeste aanbevelingen betroffen hervormingen van de loononderhandelingen om te garanderen dat de lonen de ontwikkelingen van de productiviteit volgen. Sommige aanbevelingen betroffen meer specifiek de loonindexeringssystemen. De genomen beleidsmaatregelen betroffen onder meer verbintenissen om de loononderhandelingen te decentraliseren (IT, ES), terwijl andere maatregelen verbintenissen betreffen om het loonindexeringsmechanisme te herzien (MT, CY), gekoppeld aan een tijdelijke en gedeeltelijke opschorting van het mechanisme (CY).

Een aanbeveling om zwartwerk te bestrijden heeft aanleiding gegeven tot nieuwe beleidsmaatregelen in de vorm van rechtshandelingen ter bestrijding van illegale arbeidscontracten (IT). Andere lidstaten hebben handhavingsmaatregelen genomen door sterker de nadruk te leggen op inspecties (PL, CZ, BG), terwijl één lidstaat ESF-middelen heeft gebruikt om zwartwerk tegen te gaan. Andere lidstaten hebben eigen initiatieven genomen en de nadruk gelegd op de regularisatie van zwartwerk door belastingverlagingen op de renovatie van woningen (ES). Er zijn meer inspanningen nodig ter ondersteuning van een overstap van informeel of zwartwerk naar regulier werk, met inbegrip van initiatieven om zwartwerk intensiever op te sporen en initiatieven om financiële prikkels voor informeel werk te reduceren.

Budgettaire druk en de noodzaak om werknemers op de arbeidsmarkt te houden en te voorkomen dat zij van uitkeringen afhankelijk worden, hebben geleid tot een versterkte rationalisatie van de uitkeringen in verschillende lidstaten. Die maatregelen omvatten onder meer het voornemen van regeringen om uitkeringen afhankelijk te maken van de bereidheid van de ontvanger om werk van algemeen nut te verrichten (CZ, HU). Andere maatregelen betreffen plannen om sociale uitkeringen gerichter toe te kennen (CY, SI). Andere hervormingen van de bijstand hebben tot doel het werken te stimuleren, en te garanderen dat werken loont (UK) door sociale uitkeringen minder snel stop te zetten en een hogere belastingaftrek toe te kennen (UK).

Bepaalde lidstaten hebben stappen gezet om werkloosheidsuitkeringen (HU, LT) te beperken, terwijl andere lidstaten een terugschroeving van de middelen voor subsidies voor kinderopvang hebben aangekondigd (NL). De structuur, doeltreffendheid en samenhang van de werkloosheids- en bijstandsstelsels moeten nog worden versterkt door een grotere doelgerichtheid en een koppeling aan activeringsmaatregelen.

Acht lidstaten hebben een landenspecifieke aanbeveling gekregen met betrekking tot de bevordering van gendergelijkheid of de bevordering van een beter evenwicht tussen werk en privéleven. De meeste aanbevelingen betroffen het verstrekken van passende en betaalbare zorgvoorzieningen. Een tweede groep aanbevelingen betrof een betere fiscale behandeling van tweeverdieners.

De aangekondigde maatregelen betreffen onder meer een verbetering of hervorming van de voorzieningen voor kinderopvang (UK, PL, AT, CZ, NL) en faciliteiten voor onderwijs gedurende de hele dag (AT). Daarmee wordt beoogd inactieve en alleenstaande ouders ertoe aan te moedigen te gaan werken en deeltijds werkende ouders de mogelijkheid te bieden langer te werken. Andere maatregelen betreffen initiatieven voor een betere bewustmaking op het gebied van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, bijvoorbeeld door een inkomenscalculator of een genderindex in te voeren (AT).

Twee lidstaten hebben maatregelen genomen om de fiscale behandeling van tweeverdieners te verbeteren, bijvoorbeeld door de overheidsbijdrage voor kinderopvang te koppelen aan de werkuren van de partner die de minste uren werkt (NL) of door een overheidsbijdrage in te voeren voor de kosten van kinderopvang om te pogen de fiscale lasten voor tweeverdieners te verkleinen. Er moeten nog inspanningen worden geleverd om de financiële hinderpalen aan te pakken, alsook het gecombineerde effect van belasting- en uitkeringsstelsels, lang ouderschapsverlof en ontoereikende of te dure zorgvoorzieningen.

2.2.Werklozen terug aan werk helpen (richtsnoer 7)

Actieve arbeidsmarktmaatregelen moeten doelgerichter worden ingezet om te voorkomen dat werkloosheid structureel wordt en sociale uitsluiting toeneemt. Twaalf lidstaten hebben een landenspecifieke aanbeveling gekregen met betrekking tot de implementatie en het toepassingsgebied van actieve arbeidsmarktmaatregelen. Deze aanbevelingen betroffen grotendeels hervormingen om de doeltreffendheid van de actieve arbeidsmarktmaatregelen te vergroten en het mogelijk te maken om specifieke doelgroepen beter te bereiken. Een beperkter aantal aanbevelingen betrof de verbetering van de capaciteit van openbare diensten voor arbeidsvoorziening om in een betere en coherentere dienstverlening te voorzien.

Overeenkomstig wat voorafgaat is een aantal lidstaten van plan om de actieve arbeidsmarktmaatregelen die in het werkprogramma van de regering zijn opgenomen, te hervormen (FI, PT, DE). Andere lidstaten hebben maatregelen genomen om acties op jongeren te richten door aan jongeren een zogenoemde sociale garantie voor te stellen en hun werk, een stage of opleiding (FI) dan wel grootschalige programma's voor jongerenstages (BG) aan te bieden, door de contractuele regelingen voor de opleiding van jonge werknemers te hervormen (ES) of door nieuwe financiële stimulansen te creëren voor werkgevers om meer leercontracten aan te bieden (LU).

Andere lidstaten hebben stappen gezet om iets te doen aan de situatie van langdurig werklozen (SK, EE, ES) door te streven naar een beter gebruik van door het ESF gefinancierde projecten (EE, EL, PL) of van middelen van afgeschafte vrijstellingen van werkloosheidsverzekeringsbijdragen van oudere werknemers (AT). Bepaalde lidstaten zijn van plan de langdurige werkloosheid te bestrijden door intermediaire arbeidsmarkten te creëren (SK).

Een aantal lidstaten heeft de arbeidsbemiddeling opengesteld voor particuliere diensten voor arbeidsvoorziening (ES), terwijl andere lidstaten in het kader van tripartiet overleg de werking van en de dienstverlening door hun openbare diensten voor arbeidsvoorziening willen herzien, en nog andere lidstaten "opleidingscheques" invoeren waarmee werkzoekenden zich tot opleidingsverstrekkers van hun keuze kunnen wenden (LT).

Om de jeugdwerkloosheid te bestrijden en de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te verbeteren, heeft een aantal lidstaten gekozen voor de verdere ontwikkeling van alternerende stages voor jongeren.

2.3Armoede bestrijden en sociale integratie bevorderen (richtsnoer 10)

De lidstaten hebben monitoringinstrumenten ingesteld om de sociale gevolgen van de crisis te evalueren, en er zijn specifieke maatregelen genomen om het negatieve effect van de crisis te beperken, bijvoorbeeld in de vorm van een vereenvoudiging van de stelsels voor sociale zorg en sociale bijstand en een aanpassing van de uitkeringen en/of van de voorwaarden om voor sociale bijstand in aanmerking te komen. Ook specifieke hervormingsmaatregelen ter voorkoming van het negatieve effect van begrotingsconsolidatiemaatregelen in verschillende landen, die vaak op voorafgaande sociale effectbeoordelingen van deze maatregelen waren gebaseerd, waren bijzonder waardevol. Een aantal lidstaten heeft ook onderzocht hoe het effect van de crisis via andere beleidsgebieden (energie, huisvesting, vervoer, enz.) kan worden verlicht. Dit moet tot de gezondheidszorg worden uitgebreid om de bevolkingsgroepen met een laag inkomen en de kwetsbare bevolkingsgroepen een betaalbare toegang tot gezondheidszorg te garanderen, in het bijzonder wat eerstelijnszorg, chronische ziekten en geestelijke gezondheidszorg betreft, ten volle rekening houdend met het effect dat de begrotingsmaatregelen op het gebied van de gezondheidszorg voor de armoedecijfers kan hebben. Er dient ook aandacht te worden besteed aan verantwoorde kredietverstrekking, met name voor kwetsbare groepen.

In verschillende lidstaten zijn maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van specifieke kwetsbare doelgroepen zoals jongeren, immigranten en etnische minderheden, te verhogen en aldus te voorkomen dat zij langdurig van de arbeidsmarkt worden uitgesloten. Negen lidstaten hebben een landenspecifieke aanbeveling gekregen met betrekking tot de bestrijding van armoede en de bevordering van sociale integratie. Deze aanbevelingen betroffen meestal de betere integratie van specifieke groepen op de arbeidsmarkt. Een kleiner deel van deze aanbevelingen betrof ook rechtstreeks de omvang van de armoede of van het armoederisico. In dit kader moet bijzondere aandacht worden besteed aan het verbeteren van de situatie van de werkende armen in Europa (8,4% van de bevolking van de EU) door middel van actieve integratiemaatregelen die de aanpassing aan veranderingen bevorderen en de vaardigheden en de productiviteit van de werknemer vrijwaren.

Beleidsreacties bestaan onder meer in voorstellen voor een verhoging van de subsidies die voor specifieke doelgroepen in het "Win Win"-kaderplan aan werkgevers worden toegekend (BE). Sommige lidstaten hebben geïntegreerde maatregelen (ESF en EFRO) genomen voor een overgang van institutionele naar gemeenschapszorg voor kinderen en voor de ontwikkeling van nieuwe socialehuisvestingsmogelijkheden voor Roma (BG).

Andere lidstaten hebben stappen gezet om de situatie van immigranten aan te pakken door de verbetering van het hervormde systeem voor intreding op de arbeidsmarkt voor pas aangekomen migranten, met name wat de taalopleiding betreft (SE). Andere lidstaten hebben acties ondernomen om de erkenning van diploma's te bevorderen, tweedekansonderwijs voor jonge volwassenen aan te bieden en mentoring- en opleidingsprogramma's voor vrouwen te organiseren (AT).

2.4Investeren in onderwijs en opleiding (richtsnoeren 8 en 9)

In een aantal lidstaten zijn algemene maatregelen genomen voor een hervorming van onderwijs en opleiding, die vooral bedoeld zijn voor jongeren, werklozen en migranten. Andere hervormingen hebben tot doel op de behoeften aan vaardigheden te anticiperen of de kwaliteit van en de toegang tot beroepsopleiding te verbeteren. Gezien de momenteel hoge jeugdwerkloosheid moeten de onderwijs- en opleidingsstelsels absoluut worden gemoderniseerd om te garanderen dat zij jongeren daadwerkelijk met relevante vaardigheden en competenties toerusten. Bepaalde landen moeten garanderen dat hun middelbaar onderwijs en hun opleidingsstelsels voor studenten werkelijk de voorwaarden creëren om met succes toegang te krijgen tot het tertiaire onderwijs, dan wel de gespecialiseerde vaardigheden verschaffen die een directe toegang tot de arbeidsmarkt mogelijk maken. Universiteiten moeten stimulansen bieden voor studenten, onderwijzend personeel en onderzoekers, een goede aanpassing van de leerplannen aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt garanderen en de basis leggen voor een sterkere band tussen onderzoek en bedrijfsleven.

Daarom moet ook beter worden geanticipeerd op toekomstige vaardigheidsbehoeften en moet de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, bedrijven en diensten voor arbeidsvoorziening worden versterkt, voortbouwend op het werk van de sectorale raden voor vaardigheden op nationaal niveau en op het niveau van de EU. Als onderdeel van een slimme begrotingsconsolidatie moet voorrang worden verleend aan investeringen in onderwijs en vaardigheden, terwijl de efficiëntie en de effectiviteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels moeten worden versterkt en moet worden gegarandeerd dat de hervomingen het onderwijs relevanter maken voor de arbeidsmarkt.

Om voortijdig schoolverlaten te bestrijden, hebben sommige lidstaten de preventieve maatregelen versterkt door een verplicht jaar kleuteronderwijs in te voeren (AT, BG, CY, DK, EL, HU, PL, RO), terwijl een grote meerderheid van de lidstaten steunmaatregelen heeft genomen om individuele leerlingen bijvoorbeeld door mentoring of studiebegeleiding te ondersteunen. Overeenkomstig de aanbevelingen van de Raad van 2011 inzake beleidsmaatregelen om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen, moeten dergelijke maatregelen een aanvulling vormen op compensatiemaatregelen zoals tweedekansonderwijs voor wie onderwijs of opleiding voortijdig heeft verlaten.

Veel lidstaten proberen het percentage van de bevolking met een hogeronderwijsdiploma te verhogen door middel van een grote verscheidenheid aan maatregelen die vaak de nadruk leggen op een bredere toegang tot het hoger onderwijs voor groepen die momenteel ondervertegenwoordigd zijn. Tot de maatregelen behoren directe financiële steun, begeleiding of advies of voorbereidende cursussen. Veel landen bieden gerichte steun aan bevolkingsgroepen met een laag inkomen (BE, FR, PL, CY, RO) of aan studenten met een migrantenachtergrond (BG, BE, NL, DK, EE, FI, GR). Een aantal lidstaten heeft specifieke maatregelen genomen om het percentage studenten dat de opleiding met succes afsluit te verhogen: zij helpen bijvoorbeeld studenten die dreigen te mislukken met begeleiding en advies (FR, LU, NL, SE, SI). Hervormingen moeten de dubbele uitdaging aanpakken die erin bestaat enerzijds het aantal succesvolle afgestudeerden te verhogen en anderzijds de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te handhaven en te verbeteren.

Enkele landen hebben hervormingen ingevoerd op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleiding (PL, SK, CY, EE) door hun onderwijs- en opleidingsstelsels beter te doen inspelen op bestaande of voorspelde vaardigheidsbehoeften (BE, FR, EL, ES, FR, HU, IE, IT, RO, SK, SI, UK). Beroepsopleidingen moeten beter op de arbeidsmarkt worden afgestemd, en in samenwerking met de sociale partners moeten voldoende beroepsopleidingstrajecten en met name leercontracten worden gecreëerd.

In reactie op de landenspecifieke aanbevelingen aan 16 lidstaten met betrekking tot investeringen in en hervormingen van onderwijs en opleiding zijn een aantal beleidsinitiatieven genomen.

De lidstaten die op problemen in verband met voortijdig schoolverlaten werden gewezen, namen onder meer het initiatief om voortijdig schoolverlaten te voorkomen door bijvoorbeeld jeugdcoachingprojecten op te zetten (AT), het lager middelbaar onderwijs ("Neue Mittelschule") verder uit te breiden (AT) of voortijdige schoolverlaters te helpen hun achterstand in te halen en de nodige getuigschriften te behalen (AT, BG). Er werden ook maatregelen voorgesteld om leerlingen die de school voortijdig dreigen te verlaten via beroepsopleidingstrajecten en de diversificatie van het scholen- en programmaaanbod in de richting van interessante beroepsloopbanen te sturen (MT). Andere lidstaten hebben sociale clausules voorgesteld voor openbare aanbestedingscontracten om leercontracten voor jongeren in het beroepsonderwijs te garanderen (DK).

Er is evenwel ruimte voor een uitbreiding van het preventie- en vroegtijdige-interventiebeleid dat gericht is op leerlingen die de school voortijdig dreigen te verlaten, onder meer door de capaciteit en de kwaliteit van het voorschoolse onderwijs en de voorzieningen voor kinderopvang te verbeteren, geïndividualiseerder onderwijs te verstrekken, leerlingen die de school voortijdig dreigen te verlaten gerichter te ondersteunen, vroegtijdige waarschuwingssystemen in te stellen en activiteiten buiten het leerprogramma te organiseren om de leerlingen meer kansen te bieden om te leren en zich persoonlijk te ontwikkelen. Er moet ook meer aandacht worden besteed aan de relevantie voor de arbeidsmarkt van de onderwijsresultaten van migrantenkinderen.

Een ander gebied waarop beleidsmaatregelen kunnen worden genomen, is een hervorming van het hoger onderwijs om het aanbod beter af te stemmen op de behoeften van de markt. Dergelijke maatregelen betreffen bijvoorbeeld het hervormingsprogramma voor het hoger onderwijs "Partnerschap voor kennis" (PL) of de invoering van UTC's (university technical colleges) in samenwerking met werkgevers en universiteiten (VK). Andere lidstaten hebben maatregelen goedgekeurd om de toegang tot beroepsopleiding te vergemakkelijken (ES).

In bepaalde lidstaten zijn nieuwe strategieën voor een leven lang leren gepresenteerd (AT, PL, SK) en andere lidstaten hebben deze strategieën hernieuwd (EE), terwijl nog andere lidstaten een nationale dialoog hebben geopend en een witboek hebben opgesteld (LU). Het is belangrijk bijscholing en een leven lang leren te blijven bevorderen, in het bijzonder voor werkloze jongeren en laaggeschoolde volwassenen of volwassenen met achterhaalde vaardigheden, en ondernemingen en plaatselijke autoriteiten te betrekken bij partnerschappen om te garanderen dat de bijscholing is afgestemd op de specifieke kenmerken van de plaatselijke arbeidsmarkt.

De bijdrage van het ESF tot de prioriteiten van de Europa 2020-strategie

Het ESF is een van de belangrijkste financiële instrumenten om de Europa 2020-strategie te steunen. Tot tal van prioriteiten van de Europa 2020-strategie wordt bijgedragen door lopende operationele programma's die in deze programmeringsperiode door het ESF worden gefinancierd. De laatste jaren hebben deze programma's bewezen flexibel genoeg te zijn om zich aan de veranderende sociaaleconomische omstandigheden aan te passen; in voorkomend geval zijn de nodige wijzigingen aangebracht. Voor de periode 2014-2020 zal het ESF volledig afgestemd en geconcentreerd worden op de Europa 2020-strategie en de belangrijkste doelstellingen daarvan. Het zal zijn steun richten op beleidsmaatregelen van de lidstaten die nauw verband houden met de geïntegreerde richtsnoeren, de landenspecifieke aanbevelingen en de nationale hervormingsprogramma's. 

De ontwerp-ESF-verordening voor 2014-2020 bevat vier thematische doelstellingen:

- bevordering van werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit;

- investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren;

- bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede;

- bevordering van de institutionele capaciteit en een goed werkende overheidsadministratie.

Voor het fonds is een bijzondere rol weggelegd wat de ondersteuning betreft van verschillende vlaggenschipinitiatieven, zoals Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, Europees platform tegen armoede en Jeugd in beweging. Het ESF zal ook bijdragen aan andere belangrijke prioriteiten, zoals het vergroten van de investeringen in onderzoek en innovatie, het bevorderen van de toegang tot en het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, het verbeteren van het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen, het ondersteunen van de omschakeling naar een koolstofarme economie en het bevorderen van een duurzaam gebruik van hulpbronnen.

2.5Evenwicht tussen zekerheid en flexibiliteit (richtsnoer 7)

Een aantal lidstaten heeft algemene maatregelen genomen ten aanzien van het evenwicht tussen zekerheid en flexibiliteit, met name met het oog op de herziening van werkloosheids- en bijstanduitkeringen, de bestrijding van de arbeidsmarktsegmentering, de hervorming van de bestaande wetgeving inzake minimumlonen, de versterkte naleving van de bepalingen inzake minimumlonen en de bestrijding van zwartwerk. Voor de arbeidsmarkten van de meeste lidstaten blijft een betere algemene implementatie van flexizekerheid een prioriteit.

Vijf lidstaten hebben een landenspecifieke aanbeveling gekregen met betrekking tot de werking van de arbeidsmarkt en de bestrijding van arbeidsmarktsegmentatie. De nadruk van de aanbeveling verschilde aanzienlijk, maar het hoofddoel bestond erin de arbeidsbeschermingswetgeving te hervormen om de segmentatie tussen werknemers met tijdelijke contracten en contracten voor onbepaalde tijd te verminderen.

Twee lidstaten hebben beleidsmaatregelen getroffen en onder meer hun wetgeving hervormd om de dualiteit op de arbeidsmarkt te verminderen, de interne flexibiliteit te vergroten en de kansen op werk voor werklozen te verbeteren (ES), of hebben een wet betreffende maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid aangenomen om het tweede niveau voor loononderhandelingen te versterken (IT).

Andere landen hebben de rechtsgrondslag vastgesteld die de werking van uitzendbureaus regelt (LT) of hebben hun arbeidsmarkt flexibeler gemaakt door hun arbeidsrecht te hervormen (SK). Werknemers met een tijdelijk of deeltijds arbeidscontract moeten over een passende sociale bescherming beschikken: zij moeten met name behoorlijke pensioenrechten kunnen opbouwen, de raamvoorwaarden moeten worden vastgesteld om het hen mogelijk te maken vooruitgang te maken op de arbeidsmarkt, onder meer door voltijds te gaan werken, carrière te maken en toegang te krijgen tot opleiding.

2.6Hervorming van de pensioenstelsels (richtsnoer 10)

In een aantal lidstaten zijn of worden algemene pensioenhervormingen doorgevoerd (CZ, DK, CY, LT, NL), terwijl de regelingen voor grensoverschrijdende pensioenen in andere lidstaten zijn hervormd (MT, PL). Een aantal lidstaten heeft maatregelen getroffen om vervroegde uittreding te beperken of te ontmoedigen (CZ, LT, PT).

19 lidstaten hebben minstens één aanbeveling met betrekking tot hun pensioenstelsel gekregen. In de meeste gevallen betroffen de aanbevelingen ofwel een verhoging van de effectieve pensioenleeftijd, ofwel een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd, gekoppeld aan de levensverwachting. Tot nu toe heeft ongeveer de helft van de lidstaten beleidsmaatregelen getroffen of zich ertoe verbonden deze problemen aan te pakken.

Bepaalde landen hebben hervormingen voorgesteld, goedgekeurd of uitgevoerd die de toegang tot vervroegde uittreding beperken voor mensen met een lange verzekeringsperidoe (AT, ES). Andere lidstaten hebben stappen gezet om de budgettaire houdbaarheid te verbeteren door de wettelijke pensioenleeftijd te verhogen (LT, CZ) of door prikkels voor arbeidsmarktparticipatie te versterken (ES).

Eén lidstaat heeft belangrijke maatregelen genomen om de regeling voor vervroegde uittreding te hervormen (DK). Bepaalde lidstaten hebben stappen gezet om de geplande pensioenhervormingen uit te voeren: zij hebben onder meer de overheidspensioenen geherstructureerd en maatregelen genomen om de bijdragen door werknemers in overheidsdienst te verhogen (CY). Andere lidstaten hebben een gedeeltelijke overdracht van de bijdragen naar privéfondsen voorgesteld (CZ), dan wel initiatieven om het aantal gewerkte jaren dat nodig is om voor een pensioen in aanmerking te komen geleidelijk te verhogen (BG), of een koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting en een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd voor een overheidspensioen tot 66 jaar (NL). Parallel met het verhogen van de pensioenleeftijd moeten maatregelen worden genomen om kaders te ontwikkelen voor stimulansen en kansen voor vrouwen en mannen om langer te blijven werken, en moeten bepalingen worden ingevoerd die een passend minimuminkomen garanderen om het armoederisico en het risico van materiële ontbering van kwetsware bejaarden te voorkomen en te beperken.

3.Structurele arbeidsmarkthervormingen ter ondersteuning van de groei

Uit de bovenstaande punten blijkt dat, hoewel de prioriteiten en maatregelen voor 2011 grotendeels geldig blijven en de uitvoering van de desbetreffende hervormingen verre van voltooid is, op sommige gebieden extra inspanningen moeten worden geleverd.

De capaciteit om banen te scheppen moet worden vergroot om een banenintensief herstel te garanderen dat de economische groei en de daling van de werkloosheid ondersteunt. Hoewel nieuwe werkgelegenheidskansen op lange termijn in de eerste plaats het gevolg zijn van een sterke economische groei en een passend macro-economisch beleid, kunnen ook een banenvriendelijk ondernemingsbeleid en een ondersteunend arbeidsmarktbeleid overeenkomstig de flexizekerheidsbeginselen bijdragen tot een stimulering van de groei op korte termijn. Het is essentieel de kwaliteit van de systemen voor de ondersteuning van ondernemingen en voor financiële ondersteuning te verbeteren, ook voor sociaal ondernemerschap. De maatregelen om over te schakelen van informeel of zwartwerk naar regulier werk moeten worden versterkt. Ondersteuning van geografische en beroepsmobiliteit en versterkte samenwerking tussen werkgevers en diensten voor arbeidsvoorziening kunnen voorkomen dat vacatures door een tekort aan arbeidskrachten en onaangepaste vaardigheden open blijven staan. Goed opgezette stelsels voor sociale bescherming, waaronder een passende sociale bescherming voor alle arbeidscontracten en zelfstandigen kan de precariteit tot een minimum beperken en het uitoefenen van een beroepsactiviteit aantrekkelijker maken.

De moeilijke situatie van jongeren dreigt de arbeidsmarkt onherstelbare schade toe te brengen en vereist dat overeenkomstig de jeugdgarantie brede beleidskaders worden geïmplementeerd. De jeugdwerkloosheid is tussen 2008 en 2010 sterk gestegen. In die periode was er eveneens een sterke stijging van het percentage jongeren dat geen onderwijs of opleiding volgde en evenmin werkte. Er bestaat een reëel risico dat de EU de competenties van een hele generatie jongeren verliest, wat negatieve gevolgen zou hebben voor de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Volgens de jeugdgaranties 3 zijn brede beleidskaders nodig om de overgang van onderwijs naar werk in goede banen te leiden; deze omvatten de ontwikkeling van vaardigheden, leercontracten en stages, gerichte begeleiding bij het zoeken naar werk en loopbaanbegeleiding. In de huidige situatie moet bijgevolg bijzondere aandacht worden besteed aan het tot stand brengen van partnerschappen tussen onderwijs- en arbeidsmarktinstellingen, sociale partners en bedrijven, vooral op regionaal en lokaal vlak, indien relevant met de steun van EU-middelen.

Hoge werkloosheid en sombere werkvooruitzichten vereisen doeltreffende actieve arbeidsmarktmaatregelen, ondersteund door geschikte uitkeringsstelsels om de inzetbaarheid op peil te houden en mensen weer aan werk te helpen. Het grote aantal langdurig werklozen verdient de grootste aandacht, aangezien lange perioden van inactiviteit mensen kunnen ontmoedigen en tot gevolg kunnen hebben dat hun vaardigheden minder waardevol worden en achterhaald raken, met negatieve gevolgen voor individuele inkomensvooruitzichten en potentiële groei. Speciaal op langdurig werklozen gerichte herscholings- en werkervaringsmaatregelen kunnen hun inzetbaarheid op peil helpen houden. Efficiënte en effectieve diensten voor arbeidsvoorziening, gesteund door plaatselijke partnerschappen, moeten voorzien in meer gepersonaliseerde activering en begeleiding bij het zoeken naar werk, het effectief op elkaar afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, en de coördinatie met sociale bijstand.

De sociale situatie is de laatste maanden verslechterd, zodat extra maatregelen moeten worden genomen. De kwetsbaarste groepen en de mensen die het hardst door de crisis zijn getroffen, moeten worden beschermd tegen de herverdelingseffecten van de economische crisis en de plannen voor begrotingsconsolidatie. De spiraal van werkloosheid en verslechtering van de sociale omstandigheden moet met alle mogelijke middelen worden voorkomen. De stelsels voor sociale bescherming moeten doeltreffender worden om te garanderen dat zij een buffer blijven tegen armoede en sociale uitsluiting. Actieve integratiestrategieën, waaronder arbeidsmarktactiveringsmaatregelen, aangepaste sociale diensten en inkomenssteun zijn essentieel om te voorkomen dat groepen met een laag inkomen en kwetsbare groepen gemarginaliseerd raken. Slimme consolidatie moet voorrang verlenen aan het garanderen van een minimumpensioen en van de toegang tot gezondheidszorg voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. 

Toenemende discrepanties tussen de aangeboden en de gevraagde vaardigheden en toenemende tekorten hinderen de economische activiteit op korte termijn, maar investeringen in onderwijs en opleiding zullen de productiviteit en de inkomens op lange termijn verhogen. Vaardigheden en competenties zijn een absolute voorwaarde voor groei door innovatie, productiviteit en een hoge werkgelegenheid. Het is met name essentieel dat het aantal afgestudeerden in wetenschappen, technologie, engineering en wiskunde stijgt en ook in kwaliteit toeneemt, en dat extra vaardigheden en competenties, zoals ondernemings-, creatieve en innovatievaardigheden, worden bevorderd. In de huidige begrotingscontext moet voorrang worden gegeven aan investeringen in onderwijs en vaardigheden die de onderwijs- en opleidingsstelsels moderniseren om deze doeltreffender en effectiever te maken. Preventieve maatregelen en maatregelen die beogen vroegtijdig in te grijpen wanneer leerlingen voortijdig de school dreigen te verlaten, en een grotere relevantie van het onderwijs voor de arbeidsmarkt helpen de werkloosheid en de sociale uitsluiting te bestrijden en de resultaten van de arbeidsmarkt te verbeteren. Sectorale raden voor vaardigheden op nationaal en EU-niveau kunnen de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, bedrijven en diensten voor arbeidsvoorziening verbeteren, zodat beter kan worden geanticipeerd op een verandering of verwachte verandering van de vraag naar vaardigheden.

(1) Publicatieblad L 308/46 van 24.11.2010 "Besluit van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (2010/707/EU)".
(2) Gemeten als verandering van de beloning per werknemer.
(3) Zoals voorgesteld in het initiatief Jeugd in beweging.

Brussel, 23.11.2011

COM(2011) 815 definitief

VOL. 5/5 -BIJLAGE IV

BIJLAGE

GROEIBEVORDEREND BELASTINGBELEID IN DE LIDSTATEN EN BETERE BELASTINGCOÖRDINATIE IN DE EU

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Jaarlijkse groeianalyse 2012


Voor het eerst maakt dit rapport "Groeibevorderend belastingbeleid in de lidstaten en betere belastingcoördinatie" deel uit van het pakket van de Commissie ter lancering van het Europees semester 2012. Het onderhavige rapport sluit ook aan bij de conclusies van de Europese Raad van 24 juni 2011 waarin de Commissie werd verzocht om vóór december 2011 verslag uit te brengen over de vooruitgang die is geboekt bij de gestructureerde besprekingen over kwesties van fiscaal beleid in het kader van het "Euro Plus-pact" 1 , met name om te zorgen voor "uitwisseling van beste praktijken, vermijding van schadelijke praktijken en voorstellen ter bestrijding van fraude en belastingontduiking". Als een belangrijke bijdrage aan de versterkte economische richtsnoeren moet het rapport verder de weg banen voor fiscale samenwerking met het oog op de ontwikkeling van efficiëntere belastingstelsels teneinde beter en sneller uit de crisis te geraken. Als uitwerking van de kerngedachten uit de jaarlijkse groeianalyse moet het rapport de lidstaten ook helpen om hun gestructureerde besprekingen over de coördinatie van het belastingbeleid op een consistente en efficiënte manier te verdiepen, in samenhang met de aanbevelingen die zijn of zullen worden vastgesteld in de context van het Europees semester 2 en de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

1.Achtergrond

Belastingheffing is van uitermate groot belang in de huidige economische context waarin lidstaten hun consolidatie-inspanningen moeten opvoeren. Lidstaten moeten nadenken over maatregelen die meer inkomsten genereren en daarbij tegelijkertijd een nog kwetsbare groei van de Europese economie beschermen. In dit verband is er voor een betere belastingcoördinatie op EU-niveau een rol weggelegd, omdat deze zowel voor het aanpakken van gemeenschappelijke problemen als voor het bereiken van nationale beleidsdoelstellingen gunstig kan zijn.

Het verbeteren van de kwaliteit van de belastingheffing in het kader van het Europees semester voor economische beleidscoördinatie zal de lidstaten helpen om evenwicht te bereiken tussen het genereren van inkomsten en groei. De landenspecifieke aanbevelingen die door de Raad op 12 juli 2011 zijn vastgesteld en waarmee het eerste Europees semester is afgesloten, benadrukken het belang van verdere belastinghervormingen die voorrang geven aan groeibevorderende vormen van belasting, met behoud van de algehele belastingopbrengsten. Het verlagen van de belasting op arbeid, zodat arbeid lonend wordt, wordt aangemerkt als een mogelijk belangrijk onderwerp. De uitwisseling van beste praktijken en een verbeterde dialoog tussen de Commissie en de lidstaten zou in dit verband bijzonder behulpzaam kunnen zijn. De noodzaak de kwaliteit van de belastingheffing te verbeteren, is ondertussen toegenomen, tegelijk met de noodzaak om aandacht te schenken aan de algehele kwaliteit van de begrotingsconsolidatie en het effect daarvan op de groei.

Het Europees-semesterproces richt de aandacht op de hervormingen van het belastingbeleid op het niveau van de lidstaten met oog op de ondersteuning van economische groei en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Tegelijkertijd zou de uitwisseling van beste praktijken het Europees semester op het gebied van belastingbeleid versterken, aan alle lidstaten ten goede komen en nuttige richtsnoeren bieden voor de wijze waarop gemeenschappelijke stappen kunnen worden genomen naar duurzamere en meer groei- en werkgelegenheidsbevorderende belastingstelsels, waarbij tevens wordt voldaan aan de noodzaak van substantiële begrotingsconsolidatie, verstoringen worden verholpen die bijdragen tot macro-economische onevenwichtigheden, en de mogelijkheden van de belastingstelsels op het gebied van (her)verdeling intact blijven.

Belastingcoördinatie is met name nodig in gevallen waarin van grensoverschrijdende kwesties sprake is. Zij kan helpen de doeltreffendheid van de interne markt te verbeteren omdat sommige van de belangrijkste belemmeringen die binnen de interne markt resteren, thans het gevolg zijn van het gebrek aan coördinatie van het belastingbeleid van de lidstaten. De integratie van de eengemaakte markt van de EU en de mobiliteit van bepaalde factoren maken dat belastingheffing de grensoverschrijdende beslissingen van economische subjecten beïnvloedt. Gebrek aan afstemming tussen nationale belastingbepalingen kan belemmeringen vormen en burgers en ondernemingen het volle genot van de voordelen van de geïntegreerde markt onthouden 3 . Bovendien kan coördinatie ook de uitvoering helpen ondersteunen van nationale, groeibevorderende strategieën inzake belastingbeleid, bijvoorbeeld wanneer de coördinatie de eliminatie van schadelijke fiscale praktijken en het voorkomen van fraude en belastingontduiking tot gevolg heeft. Gezamenlijke inspanningen om belastingfraude en –ontduiking te bestrijden kunnen de belastinggrondslagen van lidstaten verzekeren en bijdragen aan het genereren van inkomsten zonder de belastingdruk te verhogen.

2.De uitdagingen in de lidstaten inzake belastingbeleid die in het Europees semester moeten worden aangegaan

De EU-lidstaten hebben thans te maken met twee overkoepelende problemen op het gebied van belastingbeleid. De eerste uitdaging bestaat erin belastingfraude en ontduiking te bestrijden, de nalevingstekorten te verkleinen en de belastinginning te verbeteren, hetgeen een belangrijke rol kan spelen bij het genereren van extra inkomsten. De tweede uitdaging betreft de verbetering van de groeibevorderende capaciteit van de algemene structuur van de belastingheffing, wat een belangrijk onderdeel vormt van de algehele uitdaging het groeipotentieel van de EU-economieën te versterken. Hoewel dit een doel op zich is, is het ook een voorwaarde voor het duurzaam maken van de overheidsfinanciën. Bovendien is het voor veel lidstaten noodzakelijk de opzet van afzonderlijke vormen van belasting te verbeteren, onder meer door het verbreden van belastinggrondslagen, alsook de naleving en het beheer van de belastingen te verbeteren. Wanneer er ondanks het succesvol aangaan van deze uitdagingen toch nog behoefte aan extra inkomsten is, kan het nodig zijn belastingtarieven te verhogen om de overheidsfinanciën te consolideren.

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de uitkomsten van het onlangs gepubliceerde verslag van de Commissie over belastinghervormingen in de lidstaten 2011 ("Tax reforms in EU Member States 2011") 4 . Daarin wordt een horizontaal, op macro-economische indicatoren gebaseerd onderzoek uitgevoerd teneinde voorlopig vast te stellen van welke van de bovengenoemde uitdagingen inzake belastingbeleid in de afzonderlijke lidstaten sprake is. Om een reëel en op de behoeften van de afzonderlijke lidstaten afgestemd beleidsadvies te kunnen geven, moet deze voorlopige beoordeling van de behoeften inzake nationaal belastingbeleid worden aangevuld met relevant landenspecifiek bewijs van meer micro-economische of kwalitatieve aard.

2.1.Bijdrage van hogere belastingopbrengsten aan consolidatie

De gevolgen van de financiële en economische crisis werken sterk door in de overheidsinkomsten van de lidstaten en zullen dat blijven doen. Nadat er in de periode 2008-2010 een brede reeks van fiscale stimuleringsmaatregelen is genomen, is de focus van het belastingbeleid nu duidelijk verschoven naar een zeer noodzakelijke consolidatie van de overheidsfinanciën. Een aantal lidstaten zou kunnen overwegen om de belastingopbrengsten – als aanvulling op een beperking van de uitgaven – te verhogen teneinde hun overheidsfinanciën te consolideren. Dit is met name relevant voor landen waar sprake is van onhoudbare begrotingsituaties, maar die tegelijkertijd ruimte hebben voor eventuele verhogingen van de belastingopbrengsten. Onderzoek laat zien dat op opbrengsten gebaseerde consolidatie waarschijnlijk meer kans van slagen heeft wanneer de oorspronkelijke belastingquote laag is. Als eerste prioriteit zou aan de noodzaak de belastingopbrengsten te verhogen, beter kunnen worden voldaan door een verbetering van de naleving en het beheer van de belastingen dan door discretionaire belastingverhogingen. Wanneer de naleving al zeer hoog is en/of aan de noodzaak de opbrengsten te verhogen niet kan worden voldaan door enkel de naleving te verbeteren, moet worden overwogen om de belastingheffing efficiënter te maken door grondslagverbredende maatregelen, zoals herziening van aftrekposten en verlaagde btw-tarieven (zie paragraaf 2.3). Als laatste optie kan in sommige gevallen het verhogen van de belastingtarieven of het introduceren van nieuwe belastingen onvermijdelijk zijn. Om te weten te komen of een op belastingen gebaseerde consolidatie passend is, moet de beschikbaarheid van "heffingsruimte" worden onderzocht naast het onderzoek van de vraag of i) opbrengstverhogende maatregelen in het recente verleden al op ruime schaal zijn toegepast en ii) of er ruimte is om de opbrengsten te verhogen in belastingcategorieën die het minst nadelig voor de groei zijn. Bij de selectie van prioriteiten voor op belastingen gebaseerde consolidatie zullen de lidstaten hun keuze waarschijnlijk willen bepalen op grond van hun beschikbare budgettaire manoeuvreerruimte, de conjunctuurcyclus waarin zij zich bevinden en andere micro-economische of institutionele factoren.

2.2.Een meer groeibevorderende belastingstructuur

Mogelijkheden voor belastingverschuiving

Een hoge belastingdruk op arbeid, met name voor kwetsbare groepen, in combinatie met lage indirecte en verbruiksbelastingen kan een aanwijzing zijn voor de noodzaak de structuur van een belastingstelsel te heroverwegen. In de economische literatuur wordt gewezen op het belang van de belastingmix voor economische groei en wordt een rangorde voorgesteld van de voornaamste categorieën belastingen met betrekking tot groei, volgens welke onroerendezaakbelasting de groei het minst verstoord, gevolgd door de verbruiksbelastingen (waaronder milieugerelateerde belastingen) en tot slot inkomstenbelastingen (op privé- en bedrijfsinkomsten) als meest schadelijk categorie.

Zoals reeds werd verklaard in de AGS 2011 moet voor de meeste lidstaten een verschuiving van belastingen weg van arbeid een prioriteit zijn, willen zij de vraag naar arbeid en het scheppen van werkgelegenheid stimuleren. Met name de participatiegraad van werknemers met een laag inkomen en tweede verdieners is verontrustend laag, waaruit de noodzaak blijkt om werk voor deze kwetsbare groepen lonend te maken. Ook zijn hervormingen van belasting- en uitkeringsstelsels nodig om de participatie van tweede verdieners op de arbeidsmarkt te bevorderen en zwart werken en de afhankelijkheid van uitkeringen terug te dringen.

De analyse in het verslag over belastinghervormingen in de lidstaten 2011 ('Tax reforms in EU Member States 2011') 5 van de mogelijkheden om de belastingstructuur groeibevorderender te maken, suggereert dat sommige lidstaten de economische groei zouden kunnen bevorderen door hun belastingstructuur weg van arbeid (inkomstenbelasting en sociale lasten) te verschuiven. Een aantal lidstaten heeft onlangs de belastingdruk tot op zeker hoogte verschoven naar verbruiksbelastingen, hoofdzakelijk door de btw-tarieven en accijnzen te verhogen. In een aantal lidstaten gaat een hoge belastingdruk op arbeid echter nog steeds gepaard met een betrekkelijk laag aandeel van opbrengsten uit verbruiks- en andere indirecte belastingen. Het verhogen van verbruiks-, milieu- en/of onroerendezaakbelastingen zou een manier kunnen zijn om de hoge belastingdruk op arbeid te verminderen en tegelijkertijd het groeipotentieel van de economie te vergroten. Iedere vermindering van de belastingdruk op arbeid moet gericht zijn op laaggekwalificeerde werknemers en/of tweede verdieners, aangezien deze groepen vaak te maken hebben met bijzonder sterke negatieve prikkels om te gaan werken en daarbij een tamelijk hoge elasticiteit van het arbeidsaanbod ten opzichte van het arbeidsinkomen laten zien.

Ook kan worden gedacht aan een herprofilering van de belasting op arbeid op alle inkomensniveaus. Om de arbeidsmobiliteit en de efficiënte toewijzing van beschikbare huizen te vergroten, kan het gerechtvaardigd zijn om de onroerendezaakbelasting opnieuw in evenwicht te brengen en over te gaan van belastingen op transacties naar terugkerende belastingen. Een andere mogelijkheid is de verhoging van milieubelastingen, omdat deze door hun effecten op middellange termijn op groei, inkomen, productiviteit en belastingopbrengsten kunnen bijdragen tot begrotingsconsolidatie 6 , zonder het feit uit het oog te verliezen dat hun belastinggrondslag in het algemeen tamelijk bescheiden blijft en hun primaire doel het corrigeren van verstoringen van het milieu is.

Aangezien empirische studies overwegend laten zien dat vennootschapsbelasting het meest nadelig is voor economische groei in het algemeen, moeten lidstaten met een relatief hoge belastingdruk op ondernemingsinkomsten onder de huidige omstandigheden een verhoging van de vennootschapsbelastingtarieven proberen te voorkomen. Door het risico-/opbrengstprofiel van ondernemersbeslissingen te wijzigen, kunnen belastingen op bedrijfswinsten kapitaalvermeerdering verstoren en investeringen omlaag brengen.

2.3.Het verbreden van belastinggrondslagen

Naast de hierboven besproken brede macro-economische uitdagingen inzake duurzaamheid en groei verdient een aantal meer specifieke uitdagingen met betrekking tot de opzet van afzonderlijke belastingen bijzondere aandacht met het oog op het vergroten van de efficiëntie van de belastingheffing. Dit is met name van toepassing in gevallen waarin belastinggrondslagen zijn uitgehold door ongerechtvaardigde aftrekposten en een ruime toepassing van verlaagde belastingtarieven. Zoals hiervoor opgemerkt, moet, veeleer dan het (verder) verhogen van belastingtarieven, het verbreden van belastinggrondslagen hoog op de agenda staan om te voldoen aan de op opbrengsten gebaseerde consolidatiebehoeften.

Het opnieuw onderzoeken en verminderen van belastingfaciliteiten bij directe belastingen

Het niveau van belastingfaciliteiten bij directe belastingen is een aanwijzing voor de omvang van de belastinggrondslag. Belastingfaciliteiten, die de facto subsidies zijn, zijn kortingen op, vrijstellingen van en uitzonderingen op een breed gedefinieerde belastinggrondslag. Hoewel zij gerechtvaardigd kunnen zijn met het oog op billijkheid en herverdeling, om externe effecten te corrigeren of om positieve of negatieve prikkels te scheppen, gaat het vaak om ongerechtvaardigde preferentiële regelingen die economische verstoringen veroorzaken en de doeltreffendheid van het belastingstelsel verminderen. Het beperken van belastingfaciliteiten in de inkomstenbelasting voor particulieren en/of de vennootschapsbelasting verruimt de belastinggrondslag en vermindert de ingewikkeldheid van het belastingstelsel. Dit zou het genereren van extra opbrengsten tegen constante (of zelfs lagere) belastingtarieven mogelijk kunnen maken. Bovendien zou de vermindering van de nalevingslasten die het gevolg zijn van belastingheffing, het ondernemingsklimaat sterk kunnen verbeteren. Dit impliceert het vergroten van transparantie en het vereenvoudigen van belastingwetten en nalevingsregelingen, het vereenvoudigen van betalingsprocedures, onder meer door het gebruik van e-overheid, en het waarborgen van de stabiliteit van belastingwetgeving.

Verhogen van de doeltreffendheid van de btw

De btw maakt het grootste deel van de verbruiksbelastingen uit. Het ten opzichte van de btw-richtlijn (2006/112/EG) beperken van btw-vrijstellingen en de toepassing van verlaagde tarieven zal cruciaal zijn voor het verbreden van de belastinggrondslag en het vergroten van de algehele belastingefficiëntie 7 . In veel lidstaten zijn de werkelijke btw-opbrengsten ver onder het niveau dat theoretisch zou kunnen worden behaald wanneer een uniforme verbruiksbelasting zou zijn vastgesteld (zie grafiek 2 voor gemiddelde EU/waarden eurozone (EZ)). In de praktijk is het bestaande btw-stelsel verre van uniform; het geeft hoofdzakelijk doelstellingen van sociaal beleid weer, die efficiënter zouden kunnen worden bereikt met andere beleidsinstrumenten. De lidstaten passen sterk uiteenlopende btw-tarieven toe, waardoor zij een sterk gediversifieerd en ingewikkeld btw-stelsel scheppen.

Betrekkelijk lage btw-opbrengsten zouden ook te wijten kunnen zijn aan belastingfraude en -ontduiking, de zogenoemde "nalevingskloof", die voor sommige lidstaten bijzonder relevant is. Het vergroten van de btw-efficiency en naleving door de opheffing van verlaagde tarieven en de bestrijding van belastingontduiking en -fraude zou in veel lidstaten de inning van opbrengsten aanzienlijk kunnen verbeteren en economische verstoringen kunnen verminderen.

2.4.Verbeterde opzet van afzonderlijke belastingen

Het verslag "Tax reforms in EU Member States 2011" stelt twee andere specifieke punten vast die relevant zijn voor het vergoten van de economische efficiëntie in veel lidstaten.

Vermindering van de fiscale bevoordeling van schulden bij de vennootschaps- en de onroerendezaakbelasting

Vennootschapsbelastingstelsels en de onroerendezaakbelasting in de lidstaten leiden tot een fiscale bevoordeling van schulden bij de financiering van investeringen.

De bevoordeling bij de vennootschapsbelasting ligt in het feit dat de rente op ondernemingsschulden aftrekbaar van de belastbare winst is, terwijl het rendement op eigen vermogen niet aftrekbaar is. De sociale lasten in verband met deze bevoordeling kunnen aanmerkelijk zijn. Belangrijker is dat excessieve schuldniveaus de mogelijkheid van betalingsverzuim doen toenemen en de recente financiële crisis heeft aangetoond dat de aanpassingskosten aanzienlijk kunnen zijn.

De bevoordeling in geval van onroerend goed is ook te wijten aan de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente (of zelfs aflossingen van de hoofdsom) van de inkomstenbelasting voor particulieren, die het opbouwen van schulden en te hoge investeringen in woningen stimuleert, wat een verkeerde allocatie van middelen ten koste van (meer) productieve investeringen inhoudt. Dit soort belastingvermindering wordt geacht te hebben bijgedragen tot de stijging van de huizenprijzen en het grotere gebruik van schulden en daarmee tot de zeepbel op de huizenmarkt. Er is bewijs dat in landen die het eigenwoningbezit bevorderen door middel van een gunstige fiscale behandeling van de financiering van de hypotheekschuld de verhouding tussen de hypotheekschuld en het bnp ook hoger ligt.

Beide bevoordelingen hebben als gevolg dat de financiële beslissingen van huishoudens en ondernemingen om meer gebruik te maken van vreemd vermogen, worden ingegeven door fiscale prikkels en niet op economische overwegingen gebaseerd zijn. Deze verstoringen vergroten de risico's en schommelingen in de economie en kunnen negatieve economische resultaten verergeren wanneer zulke risico's realiteit worden.

Het ontwikkelen van milieuvriendelijke belastingheffing

Gelet op de context van bezuinigingsmaatregelen en begrotingsconsolidering lijkt het uiterst moeilijk om aan de uitgavenkant van de begroting milieubeleidsmaatregelen te nemen. Het is daarom van belang om op het gebied van milieubeleid het kader voor belastingheffing zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Fiscale subsidies die schadelijk voor het milieu zijn, moeten daarom geleidelijk worden afgeschaft, terwijl milieubelastingen op de juiste wijze moeten worden opgezet. Van bijzonder belang zijn de subsidies op energieverbruik via verlaagde btw-tarieven, de belastingvoordelen met betrekking tot bedrijfswagens 8 en inconsistente prijzen voor CO2-emissies (bijvoorbeeld de verlaging van impliciete subsidies voor diesel). Het feit dat hiervan in veel lidstaten sprake is 9 , noopt tot een heroverweging van de structuur van milieubelastingen zodat ervoor wordt gezorgd dat milieubescherming op de juiste manier wordt gestimuleerd en er meer rekening wordt gehouden met het ermee gepaard gaande welvaartsverlies. Om een sociaal gezien optimaal niveau van milieubelastingen te verkrijgen, om profijt te hebben van de ervaringen van de lidstaten die intensief gebruik hebben gemaakt van milieubelastingen en om bij te dragen tot gelijke mededingingsvoorwaarden voor ondernemingen in de EU, moet bovendien de coördinatie op het niveau van de EU en daarbuiten worden verbeterd.

2.5.De rol van het Europees semester en de uitwisseling van beste praktijken

Een intensievere dialoog tussen de Commissie en de EU-lidstaten kan bijdragen tot de ondersteuning van de kwaliteit van de beleidsrichtsnoeren in de context van het Europees semester en ook de lidstaten helpen om de beleidsrichtsnoeren op een juiste manier toe te passen, rekening houdend met de bijzonderheden van elk land. Zo'n intensievere dialoog zou op verschillende fora kunnen plaatsvinden:

In de context van de groep op hoog niveau inzake belastingvraagstukken zouden de lidstaten hun standpunten inzake zowel de procedure als de inhoud kunnen delen zodat relevante en toekomstgerichte verslagen kunnen worden opgesteld, die kunnen fungeren als draaiboek voor toekomstige werkzaamheden op het gebied van de coördinatie van belastingbeleid.

In de context van de werkgroep voor belastingbeleid heeft de Commissie met de lidstaten gediscussieerd over de groeibevorderende opzet en vaststelling van belastingen. Zij heeft ook gediscussieerd over een aantal beste praktijken, daarbij met name de nadruk leggend op ervaringen die zijn opgedaan met de verschuiving naar milieubelastingen. Er moeten meer van dergelijke uitwisselingen plaatsvinden, die zich onder meer zouden kunnen richten op kwesties inzake het beheer van de belastingen teneinde de lidstaten te helpen zorgen voor een betere inning van hun belastingen.

In de context van de Raad ECOFIN, en dan met name het daarmee verbonden Comité voor de economische politiek (EPC) 10 , dienen technische discussies plaats te vinden over de horizontale beginselen inzake groeibevorderend en op duurzaamheid gericht beleid en op basis van de ervaringen van landen, teneinde de methodologische en analytische onderbouwing van richtsnoeren inzake belastingbeleid verder te versterken.

Goede en betrouwbare gegevens zullen ook een cruciale ondersteunende rol vervullen. Deze zijn zowel nodig om voorbije en toekomstige belastinghervormingen te analyseren, evalueren en vergelijken, als om een uitwisseling van goede praktijken te bevorderen. De werkzaamheden inzake de uitwisseling van beste praktijken zouden kracht bijgezet kunnen worden door i) de verdere ontwikkeling van het webportaal van de Europese Commissie 11 inzake de belangrijkste aspecten van nationale belastinghervormingen, waaronder de beoordeling van de effectiviteit daarvan; en ii) in voorkomende gevallen de vaststelling van indicatieve streefwaarden.

3.Belastingcoördinatie en EU-wetgeving

Belastingcoördinatie binnen de EU of EU-wetgeving, waarvan de vaststelling doelmatig kan worden geacht op gebieden die voor de goede werking van de interne markt bijzonder relevant zijn, kan de inspanning ondersteunen van de lidstaten om hun belastingstelsel meer groeibevorderend te maken en de efficiëntie van de belastinginning te verbeteren.

Belastingcoördinatie en EU-wetgeving zijn met name relevant voor het aanpakken van drie kwesties van verschillende aard. Allereerst kan belastingcoördinatie bijdragen tot het opheffen van belemmeringen voor de eengemaakte markt en zodoende gelijke mededingingsvoorwaarden scheppen voor ondernemingen en particulieren. Zo kunnen gecoördineerde belastingmaatregelen dubbele belasting en andere belastingregelingen aanpakken die grensoverschrijdende belemmeringen opleveren voor de interne markt en investeringen in de EU. Ten tweede kan belastingcoördinatie ook een belangrijke rol spelen bij het beperken en voorkomen van de niet-heffing van belastingen en misbruik omdat dergelijke activiteiten de billijkheid en de efficiënte interactie tussen de belastingstelsels van de lidstaten in gevaar brengen. Dit zou kunnen leiden tot een betere fiscale naleving en de zeer noodzakelijke extra inkomsten voor nationale begrotingen. Tot slot kan coördinatie schadelijke belastingconcurrentie en de daaruit voorvloeiende neerwaartse concurrentiespiraal helpen voorkomen, die de mogelijkheden voor lidstaten om mobiele factoren te belasten, verkleinen en hen dwingen om de opbrengsten van de minst mobiele factor, zoals arbeid en met name laaggekwalificeerde arbeid, te verhogen. Belangrijke verstoringen in de zin van negatieve prikkels om te gaan werken en hogere arbeidskosten voor werkgevers zijn daarvan waarschijnlijk het gevolg. Coördinatie zou lidstaten een bepaalde nuttige bewegingsruimte teruggeven voor de totstandbrenging van een betere opzet van hun belastingbeleid.

De Commissie is met een aantal wetgevingsvoorstellen gekomen (zie vak 1 hieronder), die, indien uitgevoerd, zowel de eengemaakte markt als de belastingstelsels van de lidstaten zouden verbeteren.

Vak 1: Relevante voorstellen van de Europese Commissie

De herziening van de energiebelastingrichtlijn is gericht op de aanpassing van de mechanismen van de interne markt van de bestaande richtlijn aan de nieuwe milieueisen. De vaststelling ervan zou lidstaten helpen hun algehele belastingstructuren opnieuw op te zetten, waardoor een verschuiving naar meer groeibevorderende belastingen mogelijk wordt.

Het voorstel inzake een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) is gericht op de bevordering van grensoverschrijdende activiteiten van ondernemingen, door middel van een enkel geheel van regels voor het berekenen van de belastinggrondslag van een onderneming of groep en door middel van de vaststelling van één loket voor het indienen van belastingaangiften. Ondernemingen die voor dit systeem kiezen, zouden de nalevingskosten, die thans hoog zijn vanwege het naast elkaar bestaan van uiteenlopende nationale stelsels, aanmerkelijk kunnen verminderen. Het zou ook de fiscale transparantie in de EU kunnen vergroten. De CCCTB houdt geen harmonisatie van nationale belastingtarieven in en zou op een inkomstenneutrale wijze ten uitvoer kunnen worden gelegd. Hij zou bijdragen tot het concurrentievermogen van Europese ondernemingen.

Het recent uitgebrachte voorstel inzake een gemeenschappelijke regeling voor een belasting op financiële transacties zou de juiste werking van de interne markt op het betrokken terrein waarborgen en aanzienlijke extra belastingopbrengsten uit de financiële sector genereren die bijdragen aan de overheidsfinanciën.

De herziening van de spaarrichtlijn zou het toepassingsgebied daarvan uitbreiden en zorgen voor een bredere fiscale dekking van rentebetalingen. Ook wordt gedacht aan de mogelijkheid om over de bestaande spaartegoedenregelingen met derde landen opnieuw te onderhandelen overeenkomstig de wijzigingen van de richtlijn.

Alle vier de voorstellen die thans door de Raad worden besproken, zijn gericht op het scheppen van meer gelijke mededingingsvoorwaarden voor ondernemingen in Europa, het verbeteren van de werking van de belastingstelsels en het tegelijkertijd verminderen van de ruimte voor schadelijke fiscale praktijken, belastingontduiking en fraude.

De herziening van de btw-richtlijn, zoals voorgesteld in het groenboek en de nog te verschijnen mededeling "De toekomst van de btw", moet door de lidstaten worden onderzocht met het oog op de modernisering en verbetering van de huidige stelsels en de verdere ontwikkeling van de eengemaakte markt.

3.1.Schadelijke belastingpraktijken en een gezonde bedrijfsomgeving

Schadelijke belastingconcurrentie kan alleen maar worden aangepakt door middel van internationale samenwerking zowel binnen de EU als daarbuiten. De gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen, een "soft law"-instrument dat geen geheel van in rechte afdwingbare regels biedt, heeft een grote rol gespeeld bij het afschaffen van talrijke schadelijke belastingmaatregelen.

Onlangs heeft de Groep gedragscode een begin gemaakt met de bespreking van meer horizontale aangelegenheden. Een voorbeeld daarvan is de bevordering van de beginselen van de code in derde landen. Verleden jaar is de Commissie op uitnodiging van de Raad besprekingen begonnen met Zwitserland en Liechtenstein over de toepassing van de beginselen en de criteria van de code in deze twee landen. Een ander punt dat op de beperking van belastingontwijking en -ontduiking ziet, betreft de coördinatie van antimisbruikmaatregelen.

De Commissie is bovendien van mening dat belastingplanning op het niveau van ondernemingen de afgelopen 15 jaar steeds verfijnder is geworden: in plaats van enkel te profiteren van de gunstige belastingregelingen van één land, gaan sommige ondernemingen over tot het opzetten van ingewikkelde fiscale constructies waardoor belastingvoordelen worden verkregen door gebruik te maken van het gebrek aan onderlinge afstemming van de belastingstelsels van twee of meer landen. Deze ontwikkelingen hebben een debat op gang gebracht over de huidige en de toekomstige rol van de Groep gedragscode. De effectiviteit van de Groep gedragscode zou sterk gebaat zijn bij een nieuwe impuls en een versterking van zijn mandaat. Er zou voorrang moeten worden gegeven aan het intensiveren van het gemeenschappelijke optreden inzake schadelijke belastingpraktijken. Met name zouden de werkzaamheden van de Groep gedragscode moeten worden uitgebreid, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat gebrek aan afstemming tussen belastingstelsels niet tot resultaten leidt die schadelijk zijn voor belastingdiensten of ondernemingen. Gebrek aan afstemming kan vooral situaties opleveren waarin sprake is van dubbele niet-heffing van belasting, hetgeen kan worden uitgebuit om de belastingopbrengsten van lidstaten te verminderen en om bepaalde ondernemingen ongerechtvaardigde voordelen te verschaffen. In de huidige moeilijke tijden moeten zulke mazen, die ook in strijd met de geest van de eengemaakte markt zijn, worden gedicht. Als er tegen het einde van 2012 geen resultaten kunnen worden behaald, zal de Commissie haar recht van initiatief in overweging nemen als een manier om deze belangrijke zaken aan te pakken.

Fiscale samenwerking is niet alleen gericht op de bestrijding van schadelijke belastingpraktijken, maar ook op het uit de weg ruimen van bestaande fiscale belemmeringen die marktdeelnemers nog steeds beletten de voordelen te genieten die de eengemaakte markt kan bieden. Dubbele belasting is aangemerkt als een van de schadelijkste hindernissen die er nog op de eengemaakte markt zijn. Dubbele belasting kent veel verschillende facetten en aan bepaalde aspecten van het probleem wordt thans gewerkt. Zo heeft de Commissie bijvoorbeeld een forum van deskundigen opgezet om oplossingen te vinden voor problemen inzake verrekenprijzen. Bovendien onderzoekt zij de ernst van problemen inzake dubbele belasting waarmee durfkapitaalfondsen te maken hebben, teneinde oplossingen te vinden voor deze fondsen, die een waardevolle financieringsbron voor kleine en middelgrote ondernemingen kunnen zijn. Vastbesloten om de resterende problemen aan te pakken heeft de Commissie een mededeling over dubbele belasting vastgesteld waarin duidelijk wordt aangegeven waar de voornaamste problemen met betrekking tot dubbele belasting zich in de EU voordoen en waarin concrete maatregelen zijn opgenomen die de Commissie zal nemen om deze problemen op te lossen. Daarmee tracht de Commissie de echte obstakels voor een competitievere economie uit de weg te ruimen en het eenvoudiger te maken om in de EU te investeren en zaken te doen 12 . Een van de opties die worden onderzocht, is een eventueel bindende geschillenbeslechtingsregeling om dubbele belasting in de EU volledig uit te bannen.

Verdergaande marktintegratie en eliminatie van verstoringen in de EU kan ook worden bereikt door het volledig uitvoeren van initiatieven als het voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde basis voor de vennootschapsbelasting. Deze regeling zou de betrokken ondernemingen de mogelijkheid bieden om voor een gemeenschappelijk stelsel te kiezen, waardoor zij aanzienlijke fiscale obstakels voor grensoverschrijdende activiteiten zouden vermijden. Bovendien zou de vaststelling van de energiebelastingrichtlijn, die de tekortkomingen in de huidige richtlijn aanpakt, niet alleen bijdragen tot werkelijk gelijke mededingingsvoorwaarden in de EU, maar ook bevorderend zijn voor een verschuiving naar een meer groeibevorderende belastingheffing.

3.2.Fraudebestrijding en belastingontduiking

Een aantal staten ziet zich voor de uitdaging gesteld stimulerende beleidsmaatregelen te treffen om nalevingstekorten te verkleinen, door een doeltreffendere inning van hun belastingen en het beter voorkomen van belastingontduiking. Allereerst zijn de kwaliteit van het administratief beheer en een beter begrip van het gedrag van de belastingbetaler van cruciaal belang voor het optimaliseren van de algehele resultaten van het belastingstelsel en voor het verminderen van de beheerkosten. Ten tweede zal de doeltreffendheid van het handhavend optreden afhangen van de feitelijke (personeels- en IT-)middelen die worden aangewend voor het constateren van inbreuken op de regels, de straffen die op schending van de regels worden gesteld en het toezicht op de doeltreffendheid van het handhavingsproces. Het punt van goed bestuur op fiscaal gebied is besproken in de werkgroep voor belastingbeleid en in de groep op hoog niveau inzake belastingvraagstukken van de Raad. De besprekingen richtten zich in het bijzonder op de wijze waarop transparantie, inlichtingenuitwisseling en eerlijke belastingconcurrentie kunnen worden verbeterd.

Op het niveau van de EU wordt er veel werk verzet, onder meer door middel van de toepassing van bepalingen inzake administratieve samenwerking die alle fiscale gebieden bestrijken.

In de EU moeten de lidstaten de bestaande instrumenten om belastingfraude te bestrijden, optimaal gebruiken.

In praktische zin kunnen deze activiteiten worden ondersteund door het Fiscalis- programma 13 , met name door middel van gemeenschappelijke acties ter ondersteuning van de samenwerking tussen lidstaten.

Bovendien overwegen binnen de EU de lidstaten thans de herziening van de spaarrichtlijn waardoor het toepassingsgebied daarvan wordt verruimd en de belastingen op rentebetalingen via tussengeschoven, van belasting vrijgestelde structuren beter worden gewaarborgd. De lidstaten overwegen ook de mogelijkheid om met derde landen opnieuw te onderhandelen over de bestaande akkoorden over spaartegoeden in overeenstemming met de wijzigingen van de richtlijn. De Raad dient nu zijn werkzaamheden inzake de spaarrichtlijn te beëindigen en de onderhandelingsmandaten snel goed te keuren zodat de Commissie de besprekingen met derde landen op dit gebied kan aanvangen.

Buiten de EU moeten de onderhandelingen over EU-overeenkomsten met derde landen, zoals de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten (PSO) en de economische partnerschapsovereenkomsten (EPA), een kans bieden om ervoor te zorgen dat derde landen de beginselen van goed bestuur in belastingzaken aanvaarden. Initiatieven om de lidstaten te beschermen tegen niet-coöperatieve rechtsgebieden moeten ook onderdeel uitmaken van de algehele aanpak. Met verdere werkzaamheden inzake goed bestuur in belastingzaken is op internationale fora als de OESO en de G-20 een aanvang gemaakt. Om de druk op niet-coöperatieve rechtsgebieden geloofwaardig te laten blijven, moet de aanpak van de lidstaten intensiever worden gecoördineerd. Daarbij zou het kunnen gaan om het treffen van gezamenlijke tegenmaatregelen ten opzichte van deze rechtsgebieden. Deze afstemming van maatregelen en grotere coördinatie van de standpunten van lidstaten op internationale fora zijn essentieel voor de bestrijding van belastingfraude.

In haar recente mededeling "Werken aan een strafrechtbeleid van de EU: de effectieve uitvoering van EU-beleid waarborgen door middel van strafrecht" heeft de Commissie het belang van het strafrecht onderstreept als middel om de effectieve uitvoering van EU-beleid te waarborgen. De Commissie is van mening dat optreden binnen dit kader een stap voorwaarts zou kunnen zijn in de strijd tegen belastingfraude en met name de grensoverschrijdende dimensie daarvan. Vandaar dat de Commissie zal onderzoeken hoe het in haar recente initiatief op het gebied van strafrecht vastgestelde kader kan worden ingezet om krachtigere maatregelen tegen belastingfraude in stelling te brengen.

4.Conclusies

Belastingcoördinatie en uitwisseling van beste praktijken zijn van essentieel belang voor het streven naar groei en consolidatie, met name in de huidige economische context waarin de kwaliteit van de inkomsten van belang is en verschillende lidstaten wellicht inkomstenverhogende maatregelen zullen moeten overwegen. Veel groeibevorderende belastinghervormingen kunnen door de lidstaten individueel ten uitvoer worden gelegd. Een intensievere dialoog tussen de EU-lidstaten kan echter gunstig blijken bij de tenuitvoerlegging van nationale strategieën inzake fiscaal beleid, bijvoorbeeld wanneer die leidt tot de uitwisseling van beste praktijken of het gebrek aan afstemming tussen nationale stelsels opheft. Bovendien zijn sommige hervormingen gebaat bij de coördinatie tussen lidstaten en EU-wetgeving omdat grensoverschrijdende spill-over effecten de heffingscapaciteit van een individuele lidstaat kunnen inperken.

Evenals diverse EU-fora maakt het Europees semester het mogelijk om hervormingen van belastingbeleid in de lidstaten te overwegen teneinde de economische groei en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te ondersteunen, waarbij in de EU een geïntegreerde coördinatie van het economisch beleid tot stand wordt gebracht. Een intensievere dialoog tussen de lidstaten en met de Commissie, waarbij ook beste praktijken worden uitgewisseld, zou de analytische kwaliteit van beleidsadviezen in de context van het Europees semester kunnen verhogen, naar behoren rekening houdend met de bijzonderheden van elk land. Deze dialoog kan en moet ook plaatsvinden binnen de bestaande EU-fora, waaronder de werkgroep op hoog niveau inzake belastingvraagstukken van de Raad, de werkgroep voor belastingbeleid, en het ECOFIN-netwerk, met name het Comité voor de economische politiek.

Gecoördineerde acties op EU-niveau en EU-wetgevingsinitiatieven moeten de verschillende belastingstelsels beter verenigbaar met de eengemaakte markt maken en de negatieve spill-overs van nationaal belastingbeleid beperken. Zij ondersteunen de inspanningen van de lidstaten om hun belastingstelsels groeibevorderender te maken, en dragen bij tot de opheffing van aanzienlijke belemmeringen voor de eengemaakte markt. Er zijn EU-wetgevingsinitiatieven genomen op gebieden die bijzonder relevant zijn voor de goede werking van de eengemaakte markt, zoals het belasten van spaartegoeden, energie en inkomsten van vennootschappen. Teneinde bij te dragen tot de economische efficiëntie en de eengemaakte markt te versterken, wordt de Raad verzocht om deze voorstellen snel uit te voeren. Bovendien verdient de toekomst van het btw-stelsel bijzondere aandacht vanwege het belang daarvan voor de goede werking van de eengemaakte markt. De strijd tegen belastingparadijzen en dubbele belasting blijven andere cruciale uitdagingen die de inzet van zowel bestaande als nieuwe instrumenten vergen.

(1) ()Het Pact voor de euro, later het Euro Plus Pact genoemd, zodat ook leden buiten de eurozone daar op vrijwillige basis onder vallen, werd door de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone op 11 maart 2011 aangenomen en door de Europese Raad van 24/25 maart 2011 goedgekeurd. Het Pact bepaalt het volgende: "Pragmatische coördinatie van het belastingbeleid is een essentieel onderdeel van een nauwere coördinatie van het economisch beleid in de eurozone ter ondersteuning van begrotingsconsolidatie en de economische groei. In die context verplichten de lidstaten zich ertoe gestructureerde besprekingen te voeren over aangelegenheden van het belastingbeleid, met name om te zorgen voor uitwisseling van beste praktijken, vermijding van schadelijke praktijken en voorstellen ter bestrijding van fraude en belastingontduiking."
(2) ()De noodzaak het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid te versterken teneinde het toezicht op het economisch en budgettair beleid te intensiveren, waarbij het Euro Plus-pact in de betrokken procedures wordt geïntegreerd, werd vastgesteld in de mededeling van de Commissie inzake een routekaart voor stabiliteit en groei (COM(2011) 669 definitief).
(3) ()Monti, M. (2010), Een nieuwe strategie voor de eengemaakte markt.
(4) ()European Economy 5/2011 en Taxation Papers nr. 28.
(5) ()Ibidem.
(6) ()Vanwege de economische crisis heeft een aantal landen gebruik gemaakt van hogere milieugerelateerde belastingen als onderdeel van hun strategieën inzake begrotingsconsolidatie. Ierland is een duidelijk geval waar hogere belastingen op brandstoffen, de invoering van een CO2-heffing van 15 euro per ton (met een verdubbeling tot 30 euro per ton in 2014), en heffingen inzake het waterverbruik, belangrijke onderdelen van recente begrotingen vormen.
(7) ()Anders dan in geval van verlaagde btw-tarieven kunnen de lidstaten over de meeste vrijstellingen niet vrij beslissen omdat deze zijn vastgelegd in de btw-richtlijn.
(8) ()Volgens voor de Commissie uitgevoerde beramingen hebben de belastingvoordelen voor bedrijfswagens een verlies aan directe opbrengsten tot gevolg van bijna 0,5% van het bnp (54 miljard euro) alsmede aanzienlijke welvaartsverliezen van 0,1 tot 0,3% van het bnp van de EU (12 to 37 miljard euro).
(9) ()Europese Commissie 2011, Tax reforms in EU Member States 2011.
(10) ()Het Comité werd in 1974 bij een besluit van de Raad opgericht om te adviseren en bij te dragen aan de werkzaamheden van de Raad ECOFIN en de Commissie. De kernactiviteit van de Commissie is opgezet uitgaande van de volgende twee, met elkaar in wisselwerking staande pijlers: i) een pijler inzake economisch beleid, die hoofdzakelijk verwijst naar de Europa 2020-strategie, ii) een pijler inzake overheidsfinanciën, op welk terrein de EPC bijzondere verantwoordelijkheden heeft inzake kwaliteit en duurzaamheid. Gelet op de huidige economische situatie legt de EPC de nadruk op groei en werkgelegenheid, en dan met name op de hervormingen die zowel de concurrentiekracht en het aanpassingsvermogen ondersteunen als de houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen.
(11) ()Databank inzake belastinghervormingen.
(12) ()Europese Commissie (2011): COM(2011) 712 definitief.
(13) ()Het Fiscalis-programma biedt de belastingcoördinatie tussen de lidstaten aanzienlijke ondersteuning doordat het een kader verschaft voor samenwerking tussen nationale belastingdiensten en de coördinatie tussen bestaande nationale belastingstelsels verder versterkt. Het voorgestelde FISCUS 2020-programma is erop gericht nationale belastingdiensten effectiever en efficiënter te maken bij het omgaan met grensoverschrijdende transacties. Op die manier zullen zij in staat worden gesteld om belastingfraude beter te bestrijden en de belastingopbrengsten te vermeerderen.