23.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 54/49


Advies van het Comité van de Regio's — Energie-efficiëntie

2012/C 54/09

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst er met klem op dat bij de toepassing van energie-efficiëntiemaatregelen de bevoegdheden van de verschillende bestuurslagen in aanmerking moeten worden genomen en het subsidiariteitsbeginsel moet wordt nageleefd;

is ingenomen met het onderhavige richtlijnvoorstel en met de door de Commissie voorgestelde energie-efficiëntiemaatregelen waarmee beoogd wordt om in 2020 voor 20 % te besparen op het verbruik van primaire energie;

is van mening dat de voorgestelde richtlijn betreffende energie-efficiëntie o.m. de volgende hiaten en tekortkomingen bevat:

de maatregelen gelden voor een te beperkt aantal sectoren;

de rol van de regionale en lokale actoren krijgt onvoldoende aandacht;

er zijn geen bewustwordingsmaatregelen voor de burgers, afgezien van maatregelen ter bevordering van het verstrekken van real time-informatie aan de consumenten over hun energieverbruik;

verwerpt het voorstel uit de richtlijn om de overheid ertoe te verplichten jaarlijks 3 % van haar gebouwen te renoveren en producten, diensten en gebouwen met hoge energieprestaties te kopen.

Rapporteur

Jean-Louis JOSEPH (FR/PSE), burgemeester van Bastidonne

Referentiedocument

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG

COM(2011) 370 definitief

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

A.    Algemene opmerkingen

1.

wijst op de meerwaarde van maatregelen op Europees niveau inzake energie-efficiëntie. Die zijn nodig om ervoor te zorgen dat de verschillende maatregelen die met het oog op de besparingsdoelstellingen worden genomen coherent en efficiënt zijn en dat scheeftrekking van de concurrentie tussen de lidstaten wordt voorkomen. Natuurlijk moeten deze maatregelen wel worden uitgevoerd op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Belangrijk is dan ook dat bij de toepassing van energie-efficiëntiemaatregelen de bevoegdheden van de verschillende bestuurslagen in aanmerking worden genomen en het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd.

2.

Energie-efficiëntie is van cruciaal belang in de strijd tegen de klimaatverandering en voor de beheersing van ons energieverbruik en sluit aan bij het streven naar een duurzame, verantwoorde en inclusieve groei, waarvan het doel nog steeds is om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en de energielevering veilig te stellen.

3.

De Europese Unie wordt steeds afhankelijker van de invoer van energie, terwijl de energieprijzen stijgen. Toegang tot veilige en duurzame energiebronnen is alsmaar belangrijker en zal beslissend zijn voor de toekomstige economische groei en voor een rechtvaardige energievoorziening.

4.

Met de omschakeling op een economie waarin efficiënt met de beschikbare (vooral energie)hulpbronnen wordt omgesprongen, ontstaan tal van mogelijkheden om tot economische groei te komen, banen te scheppen die niet door delokalisering bedreigd worden, en via technologische ontwikkeling het concurrentievermogen van de EU op peil te houden. Het CvdR heeft hier meermaals op gewezen.

5.

Belangrijk volgens het CvdR is het model van de trias energetica in het kader van „3×20”, d.w.z. dat er voor 2020 doelstellingen worden nagestreefd op drie gebieden: broeikasgassenuitstootreductie, energie-efficiëntie en ontwikkeling van hernieuwbare energie. Energie-efficiëntie staat nog steeds centraal in het Europese beleid ter bestrijding van de klimaatverandering, op het vlak van energievoorzieningszekerheid, energieproductie en energieverbruik.

6.

Het CvdR is ingenomen met het onderhavige richtlijnvoorstel en met de door de Commissie voorgestelde energie-efficiëntiemaatregelen waarmee beoogd wordt om in 2020 voor 20 % te besparen op het verbruik van primaire energie.

7.

Zoals wordt opgemerkt in het Energie-efficiëntieplan 2011 (1) blijkt uit recent onderzoek van de Commissie echter dat de EU in 2020 maar hooguit de helft van haar 20 %-doelstelling op het vlak van energie-efficiëntie zal verwezenlijken. Tegen deze achtergrond is het richtlijnvoorstel van bijzonder belang.

8.

Het CvdR vindt het jammer dat er in het richtlijnvoorstel niet verder wordt gekeken dan 2020, vooral waar het gaat om de cruciale 2050-doelstelling (vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 80 tot 95 % in 2050 ten opzichte van 1990), waarmee de gevolgen van de klimaatverandering kunnen worden beperkt.

9.

Naar het oordeel van het CvdR bevat de voorgestelde richtlijn betreffende energie-efficiëntie de volgende hiaten en tekortkomingen:

er ontbreken bindende nationale doelstellingen: deze worden op zijn vroegst in 2014 vastgesteld;

de maatregelen gelden voor een te beperkt aantal sectoren;

de rol van de regionale en lokale actoren krijgt onvoldoende aandacht;

de lidstaten kunnen zich onttrekken aan hun verplichting om bindende maatregelen in te voeren, meer in het bijzonder waar het gaat om de maatregelen inzake de verplichtingsregelingen op het vlak van energie-efficiëntie en de plannen voor de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;

er zijn geen bewustwordingsmaatregelen voor de burgers, afgezien van maatregelen ter bevordering van het verstrekken van real time-informatie aan de consumenten over hun energieverbruik;

er ontbreken maatregelen om energie-efficiëntiecursussen voor de betrokkenen (met name deskundigen en vaklieden op de verschillende terreinen) verder te ontwikkelen en te ondersteunen.

B.    Bijsturing van het voorstel voor een richtlijn betreffende energie-efficiëntie

10.

Op grond van de richtlijn moeten de lidstaten ter indicatie een nationaal energie-efficiëntiestreefcijfer vastleggen, uitgedrukt als een absoluut niveau van primair energieverbruik in 2020. Op 30 juni 2014 moet de Commissie beoordelen of de EU het streefcijfer van 20 % besparing op primaire energie in 2020 kan halen, daarbij rekening houdend met de som van de nationale streefcijfers. Het CvdR merkt in dit verband het volgende op:

a.

het betreurt het ontbreken van bindende nationale streefcijfers in de richtlijn, alsook de onzekerheid omtrent het tot 2014 uitgestelde besluit. Het stelt voor om in de richtlijn voor elke lidstaat naar gelang van de situatie nationale energie-efficiëntiestreefcijfers op te nemen die als uitgangspunt voor het opstellen van nationale energie-efficiëntieplannen dienen en in 2014 bindend worden;

b.

het zou graag zien dat de Commissie een gemeenschappelijke methodiek voorstelt voor het omschrijven van bindende nationale streefcijfers. De specifieke situaties van de lidstaten, en met name hun economische prestaties en vroegtijdig genomen energie-efficiëntiemaatregelen, zouden in deze methodiek in aanmerking moeten worden genomen;

c.

het beschouwt het in overweging 13 (2) bedoelde tweefasenproces, waarbij allereerst slechts optionele maatregelen en indicatieve streefcijfers kunnen worden vastgesteld, als ontoereikend. Een dergelijk proces brengt de verwezenlijking van de voor 2020 vastgestelde doelen in gevaar. Het CvdR vreest dat dit proces de doeltreffendheid van de maatregelen van de voorgestelde richtlijn zal aantasten.

11.

Het CvdR verwerpt de vastgestelde streefcijfers voor de overheidssector en de energiedistributeurs en -verkopers, maar betreurt het ontbreken van zulke streefcijfers voor het personen- en goederenvervoer en voor de handels- en industriesectoren die niet onder de regeling voor de handel in emissierechten (ETS) vallen. In dit verband brengt het CvdR het volgende naar voren:

a.

in de richtlijn wordt voorgesteld de overheid ertoe te verplichten om jaarlijks 3 % van haar gebouwen te renoveren en om producten, diensten en gebouwen met hoge energieprestaties te kopen. Het CvdR verwerpt dit voorstel en:

dringt erop aan dat het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen;

verzoekt in dit verband om na te gaan of er alternatieve benaderingen kunnen worden gevolgd om de energiebesparingsdoelen te bereiken, met dien verstande dat er wel een even grote besparing op het energieverbruik wordt gerealiseerd;

pleit voor stimulerende maatregelen om te voorkomen dat tijdens de energiebesparingswerkzaamheden de huur van sociale woningen wordt verhoogd;

wijst erop dat grotere energie-efficiëntie pas bereikt kan worden als er op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau financiële middelen alsook instrumenten zoals energieprestatiecontracten en publiek-private partnerschappen ter beschikking worden gesteld. Belangrijk zijn maatregelen om lidstaten en decentrale overheden te stimuleren gebruik te maken van de beschikbare middelen uit de structuurfondsen teneinde investeringen in energie-efficiëntie aan te moedigen. Het CvdR is uitdrukkelijk voorstander van een dergelijke koers, die in het Commissievoorstel over de meerjarenbegroting wordt bepleit;

vindt dat de lidstaten uitgebalanceerde regelingen moeten vaststellen waarmee de kosten en baten van energiebesparingsmaatregelen op transparante wijze kunnen worden verdeeld tussen woningbezitters en huurders. Zolang dergelijke regelingen niet bestaan, zal het moeilijk zijn om ervoor te zorgen dat de nodige investeringen worden gedaan;

b.

het CvdR verzoekt overheden de invoering van aanvullende doelstellingen te overwegen om met name ook de sectoren openbare verlichting en openbaar vervoer erbij te betrekken, mits er voldoende financiële middelen worden aangereikt;

c.

het CvdR raadt aan om bindende doelstellingen vast te leggen voor de vervoerssector en de diensten-, handels- en industriesectoren, en om in het bijzonder aandacht te schenken aan installaties die niet onder de regeling voor de handel in emissierechten (ETS) vallen.

12.

Het CvdR is te spreken over de invoering van verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie en met name over de maatregelen om de energiedistributeurs ertoe te verplichten om op hun jaarlijkse energieverkoop een hoeveelheid energie te besparen die gelijk is aan 1,5 % van hun energieverkoop per volume (3). Het herhaalt dat het belangrijk is om bij de invoering van verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie het subsidiariteitsbeginsel in acht te nemen.

Het CvdR betreurt dat:

a.

de lidstaten de mogelijkheid hebben om alternatieve maatregelen voor te stellen; hierdoor kunnen verplichtingen van het particuliere bedrijfsleven worden doorgeschoven naar de overheid, met hogere druk op de belastingbetaler als gevolg;

b.

de richtlijn geen oplossing aandraagt voor de cruciale vraag hoe energiedistributeurs en detailhandelaars moeten worden aangespoord om hun energieverkoop jaarlijks met 1,5 % te verminderen, en dat de bepaling dat lidstaten „eisen met een sociale doelstelling [mogen] opnemen in de besparingsverplichtingen die zij opleggen” (richtlijn, art. 6, lid 5a) onvoldoende is om de armste burgers te beschermen tegen verdere verhogingen van de energieprijzen;

c.

de lidstaten als alternatief voor de verplichtingsregelingen tegen uiterlijk 1 januari 2013 andere maatregelen kunnen vaststellen om energiebesparingen onder eindgebruikers te realiseren. Het CvdR is bezorgd dat het met deze maatregelen, zoals thans omschreven, mogelijk wordt de doelstelling van de verplichtingsregeling te omzeilen.

13.

Regionale en lokale actoren spelen een essentiële rol bij de voorbereiding en invoering van de energie-efficiëntieprogramma's. Als zijnde verantwoordelijk voor het plaatselijke beleid inzake huisvesting, werkgelegenheid, vervoer en opleiding staan de decentrale overheden in contact met de burgers en met alle lokale betrokkenen, zodat zij beleidsmaatregelen kunnen opstellen die nauw aansluiten bij de wensen en verlangens van de burgers en bij hetgeen er ter plaatse op het vlak van energie-efficiëntie speelt. Ook zijn ze als geen ander in staat om invloed uit te oefenen op het gedrag van de burgers en op de manier waarop die in dit nieuwe tijdperk van micro-energiecentrales, intelligente-netwerktechnologieën en variabele prijzen energie gebruiken. Het CvdR beveelt in dit verband aan om regionale en lokale actoren een grotere stem in het kapittel te geven via maatregelen die ertoe bijdragen dat:

a.

de lidstaten mechanismen invoeren om de regionale en lokale actoren tijdens het opstellen van de nationale plannen te raadplegen (bottom-upbenadering), zodat de nationale plannen in overeenstemming zijn met de nationale, regionale en lokale doelstellingen en middelen;

b.

de regionale en lokale overheden regionale en lokale energie-efficiëntieplannen opstellen die bijvoorbeeld bijdragen tot decentrale energieproductie, renovatieprogramma's voor overheidsgebouwen of duurzame mobiliteits- en vervoersplannen ter plaatse. Het CvdR wijst overigens op het belang van het Burgemeestersconvenant en het Eilandenconvenant en stelt voor dat er in de richtlijn maatregelen worden opgenomen om de lidstaten aan te sporen deze Europese initiatieven te steunen en te promoten;

c.

de regionale overheden de plaatselijke actoren, die bekend zijn met de situatie op het terrein, steun bieden bij het onderzoeken van de mogelijkheden en belemmeringen voor de invoering van energie-efficiëntiemaatregelen, hun inspanningen om de burgers bewust te maken van de problematiek, en de invoering van lokale programma's en plannen om de betrokkenen op te leiden;

d.

de regionale en lokale overheden mechanismen uitwerken (zo deze nog niet bestaan) voor het in de gaten houden en meten van het energieverbruik en de broeikasgassenuitstoot, teneinde tot doeltreffendere politieke besluiten te komen;

e.

interregionale-samenwerkingsprogramma's die de overdracht van kennis omtrent energie-efficiëntie tussen regio's ten goede komen, door regionale overheden ondersteund of versterkt worden.

14.

Belangrijk is dat de burgers bewustgemaakt en voorgelicht worden. Individueel optreden is cruciaal om ervoor te zorgen dat het milieu geëerbiedigd wordt en dat de energie-efficiëntiemaatregelen die de burgers aangaan goed worden toegepast. Het blijft hoe dan ook noodzakelijk dat zij bewustgemaakt en voorgelicht worden. Het CvdR merkt in dit verband het volgende op:

a.

het steunt de maatregelen die genomen zijn om consumenten in real time te informeren over hun energieverbruik en -rekeningen (elektriciteit, gas, verwarming);

b.

van essentieel belang is dat persoonsgegevens worden beschermd, vooral vis-à-vis de leveranciers, en dat die gegevens voor de eindverbruiker gratis, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk en bruikbaar zijn;

c.

het pleit voor de invoering van meetsystemen waarmee de eindverbruiker een goed zicht op zijn lasten heeft en zijn energieverbruik kan verminderen door specifieke tariefopties te kiezen die door de distributeur worden aangeboden;

d.

het is een gemiste kans dat er in de richtlijn geen aanvullende maatregelen worden voorgesteld om de burgers bewuster te maken van het belang van energiebesparing.

15.

Het CvdR is voorstander van het promoten van energieaudits voor bedrijven en van betaalbare auditprogramma's voor eindverbruikers en kleine en middelgrote ondernemingen. De audits zouden echter aan kwaliteit kunnen winnen als:

a.

de opleiding van deskundigen uitmondt in een erkende kwalificatie en officiële erkenning van hun vakbekwaamheid;

b.

expliciet verwezen wordt naar de Europese technische normen (EN 16001) voor energiebeheerssystemen, zodat meer werk kan worden gemaakt van de desbetreffende certificering;

c.

ook de openbare dienst bij deze maatregel wordt betrokken;

d.

de in de audits voorgestelde maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd.

16.

Het CvdR is ingenomen met de voorgestelde maatregelen voor de ontwikkeling van energiediensten, maar:

a.

beveelt aan om ze niet te beperken tot de energieprestatiecontracten, en alle energiediensten te promoten, zoals de verplichte regelmatige keuring van verwarmings- en koelingssystemen en de toepassing van temperatuurregelingssystemen;

b.

betreurt het ontbreken van specifieke maatregelen ter vermindering van de administratieve en juridische belemmeringen voor de invoering van energieprestatiecontracten, naar het voorbeeld van de maatregelen inzake energie-efficiëntie.

17.

Het CvdR wijst nog eens op het belang van opleiding. De lidstaten en regionale en lokale actoren zouden moeten zorgen voor een dusdanige opleiding van deskundigen en vaklieden in de sector dat de in deze richtlijn genoemde uitdagingen kunnen worden aangegaan.

II.   AANBEVOLEN WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 1, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Deze richtlijn legt een gemeenschappelijk kader vast voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie om ervoor te zorgen dat de Unie in 2020 het streefcijfer van 20 % besparingen op primaire energie haalt en om de weg te effenen voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na die datum.

1.   Deze richtlijn legt een gemeenschappelijk kader vast voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie om ervoor te zorgen dat de Unie in 2020 het streefcijfer van 20 % besparingen op primaire energie haalt en om de weg te effenen voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na die datum

Motivering

Op 8 maart 2011 heeft de Commissie een „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (4) aangenomen, waarin zij de noodzaak vaststelde om meer aandacht te besteden aan energie-efficiëntie. Met de in het richtlijnvoorstel opgenomen energie-efficiëntiemaatregelen wordt niet de weg geëffend voor de periode na 2020 of voor 2050, de deadline die de Commissie zelf noemt.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 2, lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

7.   „energiedistributeur”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, waaronder een distributiesysteembeheerder, die verantwoordelijk is voor het transport van energie, met het oog op levering aan de eindafnemers en aan de distributiestations die energie aan eindafnemers verkopen;

7.   „energiedistributeur”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, waaronder een distributiesysteembeheerder, het transport van energie, met het oog op levering aan de eindafnemers en aan de distributiestations die energie aan eindafnemers verkopen;

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel betreffende de term 'energiedistributeur' is, net als het hiermee samenhangende wijzigingsvoorstel m.b.t. artikel 2 (9) (dat betrekking heeft op de term 'detailhandelaar in energie'), bedoeld om tot een betere definitie te komen, teneinde eventuele misverstanden te vermijden.

Zo kunnen huurders op verschillende wijze hun energierekening ontvangen. In veel gevallen krijgt de huurder de factuur rechtstreeks van het energiebedrijf, maar in andere gevallen krijgt de huurder de rekening van de huiseigenaar, waarbij hetzij alleen het energieverbruik wordt aangerekend, hetzij een bedrag voor algemene lasten in rekening wordt gebracht dat uit vele elementen kan bestaan die gescheiden en afzonderlijk opgevoerd kunnen worden.

Dit wijzigingsvoorstel moet leiden tot meer rechtszekerheid, in die zin dat degenen die huurders de rekening sturen voor de energievoorziening van het gebouw, niet geconfronteerd zullen worden met door de richtlijn opgelegde verplichtingen die niet voor hen bedoeld zijn. De vrijstelling die op grond van artikel 6, lid 8, voor kleine energiedistributeurs en kleine detailhandelaars in energie geldt, biedt onvoldoende bescherming.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 2, lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

9.   „detailhandelaar in energie”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie aan eindafnemers verkoopt;

9.   „detailhandelaar in energie”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie aan eindafnemers verkoopt;

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel betreffende de term 'detailhandelaar in energie' is, net als het hiermee samenhangende wijzigingsvoorstel m.b.t. artikel 2 (7) (dat betrekking heeft op de term 'energiedistributeur'), bedoeld om tot een betere definitie te komen, teneinde eventuele misverstanden te vermijden.

Zo kunnen huurders op verschillende wijze hun energierekening ontvangen. In veel gevallen krijgt de huurder de factuur rechtstreeks van het energiebedrijf, maar in andere gevallen krijgt de huurder de rekening van de huiseigenaar, waarbij hetzij alleen het energieverbruik wordt aangerekend, hetzij een bedrag voor algemene lasten in rekening wordt gebracht dat uit vele elementen kan bestaan die gescheiden en afzonderlijk opgevoerd kunnen worden.

Dit wijzigingsvoorstel moet leiden tot meer rechtszekerheid, in die zin dat degenen die de huurders de rekening sturen voor de energievoorziening van het gebouw, niet geconfronteerd zullen worden met door de richtlijn opgelegde verplichtingen die niet voor hen bedoeld zijn. De vrijstelling die op grond van artikel 6, lid 8, voor kleine energiedistributeurs en kleine detailhandelaars in energie geldt, biedt onvoldoende bescherming.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 3, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten moeten een nationaal energie-efficiëntiestreefcijfer vastleggen, uitgedrukt als een absoluut niveau van primair energieverbruik in 2020.

Bij het bepalen van deze streefcijfers moeten zij rekening houden met het streefcijfer van 20 % energiebesparing van de Unie, de maatregelen van deze richtlijn, de maatregelen die zijn vastgesteld om het nationale streefcijfer voor energiebesparing te bereiken zoals vastgesteld krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in de lidstaten en op het niveau van de Unie.

1.   

   

Motivering

Zoals het er nu voorstaat zal de EU haar energie-efficiëntiedoelstelling voor 2020 maar voor de helft halen. Het CvdR stelt voor om in de richtlijn nationale streefcijfers op te nemen die in 2014 bindend worden. Voorts zou het graag zien dat ook de sector personen- en goederenvervoer en de handels- en industriesectoren die niet onder de regeling voor de handel in emissierechten (ETS) vallen, in de plannen van de lidstaten worden opgenomen en dat er hiervoor nationale streefcijfers komen, net als voor de andere sectoren.

De doelstelling van de Commissie om tot en met het jaar 2020 20 % energie te besparen, verdient in principe ondersteuning. Omdat de tijdspanne tot 2020 relatief kort is, moeten zo snel mogelijk korte- en middellangetermijnmaatregelen worden genomen. Verder wordt een manier voorgesteld om de vooruitgang in aanmerking te nemen die elke lidstaat al t.a.v. energie-efficiëntie heeft geboekt. De Commissie heeft in Richtlijn 2009/28 over het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen een algemene doelstelling van 20 % vastgesteld, waarbij de door de lidstaten te leveren individuele bijdragen werden bepaald op basis van hun capaciteit. Aanbevolen wordt voor energie-efficiëntie hetzelfde te werk te gaan, rekening houdende met de in iedere lidstaat reeds geboekte vooruitgang.

De primaire sector (landbouw, veeteelt, visserij) verbruikt vooral fossiele energie, die voor het merendeel wordt geïmporteerd. Dit heeft zodanige economische en milieugevolgen dat het gerechtvaardigd is om in bovengenoemd artikel ook de primaire sector expliciet te vermelden.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU zorgen de lidstaten ervoor dat vanaf 1 januari 2014 jaarlijks 3 % van de totale vloeroppervlakte die eigendom is van hun overheidsinstanties, wordt gerenoveerd om aan de minimumeisen inzake energieprestaties te voldoen die door de betrokken lidstaat zijn vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU. Deze 3 % wordt berekend op de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale werkbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, die in het bezit zijn van de overheidsinstanties van de betrokken lidstaat en die op 1 januari van ieder jaar niet voldoen aan de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU.

2.   De lidstaten kunnen hun overheidsinstanties ook toelaten het teveel aan gerenoveerde vloeroppervlakte in een bepaald jaar in aanmerking te laten komen voor hun jaarlijkse renovatiepercentage alsof deze oppervlakte in een van de twee voorgaande of volgende jaren werd gerenoveerd.

3.   Voor de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2014 een inventaris op van de gebouwen die in het bezit zijn van hun overheidsinstanties, en maken deze openbaar, waarin het volgende wordt vermeld:

a)

de vloeroppervlakte in m2; en

b)

de energieprestaties van elk gebouw.

4.   De lidstaten sporen alle overheidsinstanties ertoe aan:

a)

een energie-efficiëntieplan vast te stellen, dat op zichzelf staat of deel uitmaakt van een breder klimaat- of milieuplan, met specifieke doelstellingen inzake energiebesparing, om de energie-efficiëntie van de betrokken overheidsinstantie voortdurend te verbeteren;

b)

een energiebeheersysteem in te voeren als onderdeel van de uitvoering van hun plan.

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU zorgen de lidstaten ervoor dat vanaf 1 januari 2014 vloeroppervlakte die eigendom van hun overheidsinstanties, gerenoveerd om aan de minimumeisen inzake energieprestaties te voldoen die door de betrokken lidstaat zijn vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU. de gebouwen met een totale werkbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, die in het bezit zijn van de overheidsinstanties van de betrokken lidstaat en die niet voldoen aan de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU.

2.   EU

   

3.   Voor de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2014 een inventaris op van de gebouwen die in het bezit zijn van hun overheidsinstanties, en maken deze openbaar, waarin het volgende wordt vermeld:

a)

de vloeroppervlakte in m2; en

b)

de energieprestaties van elk gebouw.

4.   De lidstaten overheidsinstanties :

a)

een energie-efficiëntieplan vast te stellen, dat op zichzelf staat of deel uitmaakt van een breder klimaat- of milieuplan, met specifieke doelstellingen inzake energiebesparing, om de energie-efficiëntie van de betrokken overheidsinstantie voortdurend te verbeteren;

b)

een energiebeheersysteem in te voeren als onderdeel van de uitvoering van hun plan.

c)

d)

e)

f)

Motivering

In de huidige situatie zal de EU haar energie-efficiencydoelstelling maar voor de helft kunnen realiseren. Zij moet dan ook krachtiger optreden, met name door bindende doelstellingen vast te leggen. Bij afwezigheid van nationale bindende doelstellingen is het belangrijk om doelstellingen vast te leggen voor specifieke sectoren, met name de bouwsector, die het grootste energiebesparingspotentieel biedt.

Gezien onderstaande overwegingen steunen wij de door de Commissie voorgestelde richtlijn:

1.

De EU heeft financiële mechanismen (ELENA, JESSICA…) en fondsen ingevoerd op het vlak van energie-efficiëntie (EEE-F…), het Financieel kader 2014-2020 voorziet op dit moment in een hoog percentage middelen van de structuurfondsen dat voor energie-efficiëntie is bestemd. Er bestaan nog andere financiële instrumenten, zoals de energieprestatiecontracten, de publiek-private partnerschappen en de nationale of regionale energie-efficiëntiefondsen, die werkzaamheden ten behoeve van een efficiënt energiegebruik stimuleren in een periode waarin overheden steeds minder geld hebben.

2.

Er bestaan minder dure oplossingen waarmee investeringen sneller zoden aan de dijk zetten, zoals de herziening van systemen voor verkoeling en verwarming, thermostaatsystemen voor gebouwen; hierin kan steeds meer worden geïnvesteerd.

3.

In de richtlijn over de energieprestaties van gebouwen wordt de verscheidenheid aan gebouwen in aanmerking genomen en worden bepaalde soorten gebouwen (historische gebouwen, tijdelijke gebouwen en gebouwen die als hangar fungeren…) vrijgesteld. Ook wordt erin rekening gehouden met de klimaatverschillen tussen noordelijke en zuidelijke landen.

4.

Energiebesparingsmaatregelen voor gebouwen bieden kansen op het scheppen van lokale werkgelegenheid: het energiezuiniger maken van vier woningen één arbeidsplaats oplevert.

5.

Er is voor de lidstaten een stappenplan inzake de opleiding van ambachtslieden opgesteld om de richtlijn over de energieprestaties van gebouwen ten uitvoer te leggen.

Niettemin kan het richtlijnvoorstel verbeterd worden als er aandacht wordt besteed aan de volgende punten:

1.

Er zij aan herinnerd dat de lidstaten op grond van de richtlijn over de energieprestaties van gebouwen 2010/31 de keuze hebben om gebouwen die beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, al dan niet te renoveren.

2.

Er moet worden uitgegaan van de Europese normen voor het beheer en het meten van het energiegebruik.

3.

Er moet gemakkelijker gebruik kunnen worden gemaakt van de energieprestatiecontracten.

4.

De lidstaten moeten regio's en gemeenten helpen door financiële of andere steun aan te bieden.

5.

Tot slot zou het goed zijn om overheden aan te zetten tot de invoering van opleidings- en bewustwordingsinstrumenten ten behoeve van een goed beheer en onderhoud van gebouwen en een spaarzaam energiegebruik door de gebruikers.

Deze elementen zijn belangrijk om de nagestreefde energie-efficiëntie te realiseren.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overheidsaankopen

De lidstaten zien erop toe dat overheidsinstanties uitsluitend producten, diensten en gebouwen kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties, zoals bedoeld in bijlage III.

Overheidsaankopen

overheidsinstanties uitsluitend producten, diensten en gebouwen kopen met energie-efficiëntieprestaties, zoals bedoeld in bijlage III.

Motivering

Het voornemen om van overheidsinstanties te eisen dat ze uitsluitend producten, diensten en gebouwen kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties, wekt enige bezorgdheid. Het lijkt er namelijk op dat de EU probeert om via overheidsopdrachten strategische beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Het is aan het lokale en regionale bestuur zelf om te besluiten of het energie-efficiëntiecriteria in overheidsopdrachten wil opnemen. Elk verzoek van de EU in die richting dient geheel vrijwillig te blijven.

Ten behoeve van de rechtszekerheid en de integriteit van de interne markt is het van essentieel belang dat deze richtlijn in overeenstemming is met de bepalingen van de bestaande EU-wetgeving voor openbare aanbestedingen. In deze context moet erop worden gewezen dat de lidstaten er rechtstreeks verantwoordelijk voor zijn om bij overheidsaankopen te streven naar de energie-efficiëntiedoelstellingen die anders niet kunnen worden verwezenlijkt. Het is tevens zaak om – zoals in het ontwerpverslag van het Europees Parlement – niet alleen maar op hoge, maar op de hoogste energie-efficiëntieprestaties aan te dringen.

Wanneer het gaat om overheidsuitgaven voor energie-efficiënte diensten, wordt in de huidige formulering van de voorgestelde richtlijn alleen verwezen naar diensten die gebruikmaken van energie-efficiënte producten. Er zou echter moeten worden verwezen naar diensten in bredere zin, inclusief energiediensten zoals gedefinieerd in artikel 2.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 6, lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

9.   Als alternatief voor lid 1 kunnen de lidstaten ervoor kiezen andere maatregelen te nemen om energiebesparingen onder eindgebruikers te realiseren. De jaarlijkse hoeveelheid energiebesparingen die met deze aanpak wordt gerealiseerd moet gelijk zijn aan de hoeveelheid energiebesparingen als bepaald in lid 1. De lidstaten die hiervoor kiezen delen de Commissie tegen uiterlijk 1 januari 2013 de alternatieve maatregelen mee die zij voornemens zijn vast te stellen, met inbegrip van de regels of sancties als bedoeld in artikel 9. Zij tonen daarbij aan hoe zij de vereiste hoeveelheid besparingen gaan behalen. De Commissie kan dergelijke maatregelen afwijzen of voorstellen doen voor wijzigingen daarvan binnen 3 maanden na de kennisgeving. In dat geval wordt de alternatieve aanpak door de betrokken lidstaat niet toegepast zolang de Commissie de opnieuw voorgelegde of gewijzigde ontwerpmaatregelen niet heeft aanvaard.

9.   Als alternatief voor lid 1 kunnen de lidstaten ervoor kiezen

Motivering

Er wordt voorgesteld dat de lidstaten andere maatregelen nemen om energie-efficiëntie te realiseren. Gevreesd wordt dat als de lidstaten er niet in slagen het bedrijfsleven bij het beleid te betrekken, de maatregelen alleen met publieke middelen kunnen worden uitgevoerd, waardoor de kosten ten laste komen van de burgers. Om dubbelzinnigheid te voorkomen wordt ten stelligste aanbevolen deze paragraaf te schrappen.

Voorts kan een alternatieve maatregel worden overwogen zoals in het ontwerpverslag van het EP over de energie-efficiëntierichtlijn wordt voorgesteld, waarmee financiële instrumenten kunnen worden gefinancierd die zijn bestemd om energie-efficiëntie te realiseren.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 6, lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

10.   Indien van toepassing ontwikkelt de Commissie door middel van een gedelegeerde handeling in overeenstemming met artikel 18 een systeem van wederzijdse erkenning van energiebesparingen die zijn behaald in het kader van nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie. Met behulp van dit systeem kunnen de aan verplichtingen gebonden partijen energiebesparingen die zij hebben behaald en die zijn gecertificeerd in een bepaalde lidstaat, in aanmerking laten komen voor hun verplichtingen in een andere lidstaat.

   

Motivering

Een systeem van wederzijdse erkenning van energiebesparingen waarmee de betrokken partijen de besparingen die zij in een bepaalde lidstaat hebben behaald, in aanmerking kunnen laten komen voor hun verplichtingen in een andere lidstaat, kan tot belangrijk gevolg hebben dat de plaatselijke werkgelegenheid in de betrokken lidstaten erop achteruitgaat. Om soortgelijke gevolgen te voorkomen, wordt krachtig aanbevolen dit lid te schrappen.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 8, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat eindverbruikers van elektriciteit, aardgas, stadsverwarming en/of stadskoelingen en warm water voor huishoudelijke doeleinden de beschikking krijgen over individuele meters die het actuele energieverbruik van de eindverbruiker nauwkeurig weergeven en informatie geven over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk verbruik, in overeenstemming met bijlage VI.

Wanneer de lidstaten slimme meters zoals voorgeschreven door de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG inzake elektriciteits- en gasmarkten invoeren, zorgen zij ervoor dat de doelstellingen inzake energie-efficiëntie en de voordelen voor de eindverbruiker volledig in acht worden genomen bij het vastleggen van de minimumfunctionaliteiten van de meters en de verplichtingen die aan marktdeelnemers worden opgelegd.

In het geval van elektriciteit zorgen meterbeheerders er op vraag van de eindverbruiker voor dat de meter de elektriciteit in aanmerking neemt die wordt geproduceerd op het terrein van de eindverbruiker en wordt geëxporteerd naar het net. De lidstaten verzekeren dat meetgegevens inzake de realtimeproductie of consumptie op vraag van de eindverbruiker beschikbaar worden gesteld aan een derde partij die in naam van de eindverbruiker optreedt.

In het geval van verwarming en koeling wordt een verwarmingsmeter geïnstalleerd aan de ingang van gebouwen die worden voorzien via een stadsverwarmingsnet. In gebouwen met meerdere appartementen worden ook individuele verbruiksmeters voor verwarming geïnstalleerd om het verbruik van verwarming of koeling van elk appartement te meten. Als het gebruik van individuele verwarmingsmeters technisch niet haalbaar is, worden individuele kostenallocatoren voor verwarming, in overeenstemming met de bepalingen in bijlage VI, punt 1.2, gebruikt om het verwarmingsverbruik van elke radiator te meten.

De lidstaten voeren regels in inzake de kostentoewijzing voor warmteverbruik in gebouwen met meerdere appartementen die zijn voorzien van centrale verwarming of koeling. Deze regels bevatten richtsnoeren betreffende correctiefactoren die kenmerken van gebouwen, zoals warmteoverdracht tussen appartementen, weerspiegelen.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat eindverbruikers van elektriciteit , stadsverwarming en/of stadskoelingen en warm water voor huishoudelijke doeleinden de beschikking krijgen over individuele meters die het actuele energieverbruik van de eindverbruiker nauwkeurig weergeven en informatie geven over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk verbruik, in overeenstemming met bijlage VI.

Wanneer de lidstaten slimme meters zoals voorgeschreven door de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG inzake elektriciteits- en gasmarkten invoeren, zorgen zij ervoor dat de doelstellingen inzake energie-efficiëntie en de voordelen voor de eindverbruiker volledig in acht worden genomen bij het vastleggen van de minimumfunctionaliteiten van de meters en de verplichtingen die aan marktdeelnemers worden opgelegd.

In het geval van elektriciteit zorgen meterbeheerders er op vraag van de eindverbruiker voor dat de meter de elektriciteit in aanmerking neemt die wordt geproduceerd op het terrein van de eindverbruiker en wordt geëxporteerd naar het net. De lidstaten verzekeren dat meetgegevens inzake de realtimeproductie of consumptie op vraag van de eindverbruiker beschikbaar worden gesteld aan een derde partij die in naam van de eindverbruiker optreedt.

In het geval van verwarming en koeling wordt een verwarmingsmeter geïnstalleerd aan de ingang van gebouwen die worden voorzien via een stadsverwarmingsnet. In gebouwen met meerdere appartementen worden ook individuele verbruiksmeters voor verwarming geïnstalleerd om het verbruik van verwarming of koeling van elk appartement te meten. Als het gebruik van individuele verwarmingsmeters technisch niet haalbaar is, worden individuele kostenallocatoren voor verwarming, in overeenstemming met de bepalingen in bijlage VI, punt 1.2, gebruikt om het verwarmingsverbruik van elke radiator te meten.

De lidstaten voeren regels in inzake de kostentoewijzing voor warmteverbruik in gebouwen met meerdere appartementen die zijn voorzien van centrale verwarming of koeling. Deze regels bevatten richtsnoeren betreffende correctiefactoren die kenmerken van gebouwen, zoals warmteoverdracht tussen appartementen, weerspiegelen.

Motivering

De rapporteur legt in het ontwerpadvies de nadruk op het subsidiariteitsbeginsel. De lidstaten moeten bij de implementatie van het voorstel dan ook de nodige flexibiliteit behouden, want verschillen in de constructie van gebouwen kunnen van invloed zijn op de manier waarop de eindgebruikers de warmte gebruiken.

Met het oog op de algemene effectiviteit van het voorstel moeten ook de financiële en milieukosten ervan in aanmerking worden genomen. Hierbij valt te denken aan onderhouds-, beheers- en vervangingskosten.

Enerzijds wordt voorgesteld dat er slimme meters komen voor alle soorten brandstoffen.

Anderzijds lijkt het gewenst, in lijn met de algemene opmerkingen, om hier te vermelden dat de eindgebruikers hun kosten moeten kunnen beheren en aldus hun verbruik moeten kunnen verlagen. Opgemerkt dient te worden dat de installatie van de daarvoor benodigde systemen niet ten laste mag komen van de eindgebruikers.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 8, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Meet- en factureringsgegevens van individueel energieverbruik, maar ook de andere in leden 1, 2, 3 en bijlage VI vermelde gegevens, worden gratis ter beschikking gesteld aan de eindverbruiker.

3.   Meet- en factureringsgegevens van individueel energieverbruik, maar ook de andere in leden 1, 2, 3 en bijlage VI vermelde gegevens, worden gratis ter beschikking gesteld aan de eindverbruiker.

Motivering

Het zou goed zijn om hier te preciseren dat alleen personen die namens de eindverbruiker optreden, toegang tot de genoemde persoonlijke gegevens mogen krijgen. Zo kunnen misverstanden worden voorkomen. Steeds vaker wordt er bij meteropneming en facturering gebruikgemaakt van „slimme meters”, waardoor bedrijven moeten omgaan met digitale persoonsgegevens. Deze gegevens over de energieconsumptie van de eindverbruiker moeten beschermd en vertrouwelijk behandeld worden.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 8, lid 4 – nieuw lid

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

   

Motivering

De verhoopte baten van individuele maatregelen van de burgers krijgen in de richtlijn onvoldoende aandacht. Bij de uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen mag het individuele niveau niet over het hoofd worden gezien. Bewustwording van de burgers is een middel dat zeker kan helpen om de 2020-doelstelling te halen.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 10, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Uiterlijk 1 januari 2014 stellen de lidstaten een nationaal verwarmings- en koelingsplan op om het potentieel voor de toepassing van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling te ontwikkelen, waarin de gegevens van bijlage VII worden opgenomen, en stellen zij de Commissie daarvan op de hoogte. De plannen worden elke vijf jaar geactualiseerd en meegedeeld aan de Commissie. De lidstaten verzekeren door middel van hun regelgevend kader dat nationale verwarmings- en koelingsplannen worden opgenomen in lokale en regionale ontwikkelingsplannen, waaronder plannen voor stedelijke en landelijke ruimtelijke ordening, en dat de ontwerpcriteria van bijlage VII worden nageleefd.

1.   Uiterlijk 1 januari 2014 stellen de lidstaten een nationaal verwarmings- en koelingsplan op om het potentieel voor de toepassing van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling te ontwikkelen, waarin de gegevens van bijlage VII worden opgenomen, en stellen zij de Commissie daarvan op de hoogte. De plannen worden elke vijf jaar geactualiseerd en meegedeeld aan de Commissie.De lidstaten verzekeren door middel van hun regelgevend kader dat nationale verwarmings- en koelingsplannen worden opgenomen in lokale en regionale ontwikkelingsplannen, waaronder plannen voor stedelijke en landelijke ruimtelijke ordening, en dat de ontwerpcriteria van bijlage VII worden nageleefd.

Motivering

Het is van belang dat regionale en lokale overheden worden geraadpleegd bij de opstelling en tenuitvoerlegging van plannen voor stadsverwarming en -koeling.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 10, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   De lidstaten kunnen voorwaarden vastleggen voor vrijstelling van de bepalingen van lid 3 indien:

a)

de drempelvoorwaarden met betrekking tot de beschikbaarheid van warmtebelasting in punt 1 van bijlage VIII niet worden vervuld;

b)

de eis in lid 3, onder b), met betrekking tot de locatie van de installatie niet kan worden vervuld wegens de noodzaak een installatie in de nabijheid van een onder Richtlijn 2009/31/EG toegelaten geologische opslagplaats te plaatsen; of

c)

een kosten-batenanalyse aantoont dat de kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met de volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur, om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden verwarming en koeling.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 2014 op de hoogte van deze voorwaarden voor vrijstelling. De Commissie kan deze voorwaarden weigeren of wijzigingen voorstellen tot 6 maanden na de kennisgeving. In deze gevallen worden de voorwaarden voor vrijstelling niet toegepast door de betreffende lidstaat tot de Commissie de opnieuw ingediende of gewijzigde voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt.

4.   De lidstaten kunnen voorwaarden vastleggen voor vrijstelling van de bepalingen van lid 3 indien:

a)

de drempelvoorwaarden met betrekking tot de beschikbaarheid van warmtebelasting in punt 1 van bijlage VIII niet worden vervuld;

b)

de eis in lid 3, onder b), met betrekking tot de locatie van de installatie niet kan worden vervuld wegens de noodzaak een installatie in de nabijheid van een onder Richtlijn 2009/31/EG toegelaten geologische opslagplaats te plaatsen; of

c)

een kosten-batenanalyse aantoont dat de kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met de volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur, om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden verwarming en koeling

.

Motivering

Naast de inzet van warmtekrachtkoppeling moeten de lidstaten hoogrenderende nieuwe gas- of steenkoolcentrales om economische redenen of ter waarborging van de netwerkstabiliteit eveneens kunnen toelaten zonder daarbij enig onderscheid te maken. De in de richtlijn voorziene uitzonderingsregeling, die de Commissie het voorbehoud van toetsing biedt, is daartoe niet voldoende. De beoordeling van het economisch nut van een centrale en de bijdrage daarvan aan de netwerkstabiliteit moet een taak van de lidstaten blijven.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 19, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement du CdR

De Commissie evalueert de jaarlijkse verslagen en aanvullende verslagen en beoordeelt in welke mate de lidstaten vooruitgang hebben geboekt bij het behalen van de in artikel 3, lid 1, vereiste nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie en bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. De Commissie dient haar beoordeling in bij het Europees Parlement en de Raad. Op basis van de beoordeling van de verslagen kan de Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten.

De Commissie evalueert de jaarlijkse verslagen en aanvullende verslagen en beoordeelt in welke mate de lidstaten vooruitgang hebben geboekt bij het behalen van de in artikel 3, lid 1, vereiste nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie en bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. De Commissie dient haar beoordeling in bij het Europees Parlement en de Raad. Op basis van de beoordeling van de verslagen kan de Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten.

Motivering

In paragraaf 13 van de beleidsaanbevelingen wijst het Comité van de Regio's erop dat regionale en lokale actoren een essentiële rol spelen bij de uitvoering van de energie-efficiëntieprogramma's. In dit verband wordt voorgesteld om deze mate van participatie via een aantal maatregelen te verhogen. Zo wordt in paragraaf 14 d) gesteld dat regionale en lokale overheden mechanismen moeten uitwerken voor het in de gaten houden en meten van het energieverbruik en de broeikasgassenuitstoot, teneinde tot doeltreffendere politieke besluiten te komen. Voor de totstandbrenging van deze mechanismen, op basis waarvan vervolgens samen met de lidstaten de jaarlijkse en aanvullende verslagen worden opgesteld die dan uiteindelijk door de Commissie worden geëvalueerd, is het zaak dat er middelen worden verschaft om meer informatie te krijgen van de energiebedrijven.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 19, leden 8 en 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

8.   De Commissie brengt uiterlijk op 30 juni 2018 aan het Europese Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van artikel 6. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel voor een of meerdere van de volgende doeleinden:

a)

veranderen van het besparingspercentage vastgelegd in artikel 6, lid 1;

b)

vastleggen van aanvullende gemeenschappelijke eisen, in het bijzonder wat betreft de in artikel 6, lid 5, genoemde kwesties.

9.   Uiterlijk op 30 juni 2018 beoordeelt de Commissie de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het wegnemen van de in artikel 15, lid 1, genoemde wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen; deze beoordeling wordt indien nodig gevolgd door een wetgevingsvoorstel.

8.   De Commissie brengt uiterlijk op 30 juni aan het Europese Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van artikel 6. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel voor een of meerdere van de volgende doeleinden:

a)

veranderen van het besparingspercentage vastgelegd in artikel 6, lid 1;

b)

vastleggen van aanvullende gemeenschappelijke eisen, in het bijzonder wat betreft de in artikel 6, lid 5, genoemde kwesties.

9.   Uiterlijk op 30 juni beoordeelt de Commissie de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het wegnemen van de in artikel 15, lid 1, genoemde wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen; deze beoordeling wordt indien nodig gevolgd door een wetgevingsvoorstel.

Motivering

De genoemde data voor tussentijdse beoordelingen zijn ongelukkig gekozen. Het jaar 2018 ligt te dicht bij het deadlinejaar 2020 om nog significante actie te kunnen ondernemen. Het CvdR beveelt dan ook aan om de data te vervroegen: de Commissie zou al in 2016 verslag over de tenuitvoerlegging van de verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie moeten uitbrengen, en al in 2014 moeten beoordelen welke vooruitgang de lidstaten hebben geboekt met het wegnemen van de wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen.

Wijzigingsvoorstel 16

Nieuw artikel – Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

   

   

Motivering

Opleidingsmaatregelen voor deskundigen en vaklui in de sectoren die verband houden met energie-efficiëntie zijn noodzakelijk om de energie-efficiëntiedoelstellingen te halen en om de kwaliteit en doeltreffendheid van de ontplooide initiatieven te waarborgen. Bij de ontwikkeling en uitvoering van deze opleidingsmaatregelen kan men niet om de regionale en lokale overheden heen.

Wijzigingsvoorstel 17

Bijlage III

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Energie-efficiëntie-eisen voor de aankoop van producten, diensten en gebouwen door overheidsinstanties

Overheidsinstanties die producten, diensten en gebouwen aankopen:

a)

kopen wat betreft producten die onder een gedelegeerde handeling uit hoofde van Richtlijn 2010/30/EU of een richtlijn van de Commissie ter uitvoering van Richtlijn 92/75/EEG vallen, alleen producten aan die tot de hoogste energie-efficiëntieklasse behoren en houden daarbij rekening met kosteneffectiviteit, economische haalbaarheid en technische geschiktheid, alsmede met de aanwezigheid van voldoende concurrentie;

b)

kopen, wanneer een product dat niet onder punt a) valt wel het voorwerp is van een uitvoeringsmaatregel in het kader van Richtlijn 2009/125/EG die is vastgesteld nadat deze richtlijn in werking is getreden, alleen producten aan die voldoen aan de in die uitvoeringsmaatregel vermelde energie-efficiëntiebenchmarks;

c)

kopen kantoorartikelen, die onder Besluit [2006/1005/EG [1]] van de Raad vallen, aan welke aan energie-efficiëntievereisten voldoen niet lager dan die opgesomd in bijlage C van de overeenkomst bij dat besluit;

d)

kopen alleen banden aan uit de hoogste brandstofrendementsklasse, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1222/2009 [2]. Deze verplichting belet overheidsinstanties niet banden aan te kopen met de beste grip op nat wegdek of de laagste rolgeluidemissie waar gerechtvaardigd omwille van de veiligheid of de volksgezondheid;

e)

eisen in hun aanbestedingen voor dienstverleningscontracten dat dienstverleners voor het verlenen van de desbetreffende diensten uitsluitend producten gebruiken die voldoen aan de verplichtingen genoemd onder a) tot d);

f)

kopen of huren uitsluitend gebouwen die ten minste aan de in artikel 4, lid 1, genoemde minimumeisen voor energieprestaties voldoen. Door middel van het in artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU genoemde energieprestatiecertificaten wordt de naleving van deze verplichtingen gecontroleerd.

Energie-efficiëntie-eisen voor de aankoop van producten, diensten en gebouwen door overheidsinstanties

Overheidsinstanties die producten, diensten en gebouwen aankopen:

a)

kopen wat betreft producten die onder een gedelegeerde handeling uit hoofde van Richtlijn 2010/30/EU of een richtlijn van de Commissie ter uitvoering van Richtlijn 92/75/EEG vallen, alleen producten aan die tot de hoogste energie-efficiëntieklasse behoren en houden daarbij rekening met kosteneffectiviteit, economische haalbaarheid en technische geschiktheid, alsmede met de aanwezigheid van voldoende concurrentie;

b)

kopen, wanneer een product dat niet onder punt a) valt wel het voorwerp is van een uitvoeringsmaatregel in het kader van Richtlijn 2009/125/EG die is vastgesteld nadat deze richtlijn in werking is getreden, alleen producten aan die voldoen aan de in die uitvoeringsmaatregel vermelde energie-efficiëntiebenchmarks;

c)

kopen kantoorartikelen, die onder Besluit [2006/1005/EG [1]] van de Raad vallen, aan welke aan energie-efficiëntievereisten voldoen niet lager dan die opgesomd in bijlage C van de overeenkomst bij dat besluit;

d)

kopen alleen banden aan uit de hoogste brandstofrendementsklasse, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1222/2009 [2]. Deze verplichting belet overheidsinstanties niet banden aan te kopen met de beste grip op nat wegdek of de laagste rolgeluidemissie waar gerechtvaardigd omwille van de veiligheid of de volksgezondheid;

e)

kopen of huren uitsluitend gebouwen die ten minste aan de in artikel 4, lid 1, genoemde minimumeisen voor energieprestaties voldoen. Door middel van het in artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU genoemde energieprestatiecertificaten wordt de naleving van deze verplichtingen gecontroleerd.

Motivering

Duidelijk is dat met sub e) wordt beoogd om overheidsinstanties zover te krijgen om de richtlijn ook op dienstverleners toe te passen, teneinde een multipliereffect op gang te brengen. Dat neemt niet weg dat het toezicht op de naleving van deze bepaling veel administratieve en financiële rompslomp met zich meebrengt, die verder gaat dan de zorgvuldigheidsvereiste om na te gaan of een dienst volgens de regels van de aanbesteding is verleend.

Brussel, 14 december 2011

De voorzitster van het Comité van de Regio's

Mercedes BRESSO


(1)  COM(2011) 109 definitief - Energie-efficiëntieplan 2011

(2)  Overweging 13 gaat over de invoering van nationale maatregelen om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % te bereiken. Mocht het voor het halen van dit streefcijfer noodzakelijk zijn om het beleidskader te verstevigen, dan zal er een systeem van bindende doelstellingen worden ingevoerd via een tweefasenproces, waarbij (1) de lidstaten bindende dan wel indicatieve nationale streefcijfers, regelingen en -programma's betreffende energie-efficiëntie opstellen, en (2) de Commissie aan de hand van de eerder vastgestelde doelen nagaat of het streefcijfer kan worden gehaald. Blijkt dat het streefcijfer waarschijnlijk niet gehaald wordt, dan moet de Commissie nationale streefcijfers voor 2020 vaststellen, rekening houdend met de uitgangssituatie van de lidstaten, hun economische prestaties en de vroegtijdig ondernomen actie.

(3)  De in artikel 6, lid 1, van het richtlijnvoorstel genoemde verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie zijn alle maatregelen die zijn ingevoerd om ervoor te zorgen dat alle energiedistributeurs of alle detailhandelaars in energie die op het grondgebied van een lidstaat actief zijn, jaarlijks een hoeveelheid energie besparen die gelijk is aan 1,5 % van hun energieverkoop per volume in het vorige jaar in die lidstaat, met uitzondering van energie gebruikt voor vervoer.

(4)  COM(2011) 112 definitief