23.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/53


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied

(COM(2010) 525 definitief — 2010/0279 (COD))

en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden

(COM(2010) 527 definitief — 2010/0281 (COD))

2011/C 218/09

Rapporteur: de heer PALMIERI

De Raad heeft op 1 december 2010 besloten om overeenkomstig artt. 136 en 121, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied

COM(2010) 525 definitief — 2010/0279 (COD) en het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden

COM(2010) 527 definitief — 2010/0281 (COD).

De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 april 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 4 en 5 mei 2011 gehouden 471e zitting (vergadering van 5 mei 2011) het volgende advies uitgebracht, dat met 189 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) juicht het toe dat de Europese Commissie, met het oog op de noodzakelijke verbetering van de Europese economische governance, beseft dat er meer aandacht moet komen voor macro-economische onevenwichtigheden (net als voor overheidstekorten), die in de lidstaten van de Europese Unie tot economische, financiële en sociale instabiliteit kunnen leiden.

1.2   Op economisch, sociaal en ook politiek vlak heeft de huidige economische crisis de Europese Unie in het algemeen en de Economische en Monetaire Unie (EMU) in het bijzonder zwaar op de proef gesteld. Het is duidelijk geworden dat, als het om crisispreventie gaat, er niet alleen moet worden gekeken naar de omvang van de economische groei van een land. Ook moet worden nagegaan wat de kwaliteit van die groei is en welke macro-economische factoren al dan niet ten grondslag liggen aan de duurzaamheid van zo'n proces.

1.3   Het EESC hoopt dat de verbetering van de Europese economische governance gepaard gaat met evenveel aandacht voor stabiliteit als voor economische groei en nieuwe banen.

1.4   Om die reden zou de verbetering van de Europese economische governance – de hoeksteen van het economische, sociale en cohesiebeleid van de EU – effectief moeten worden ondersteund, zodat de doelstellingen van de EU 2020-strategie en het nieuwe Europese cohesiebeleid kunnen worden verwezenlijkt.

1.5   Door aan te geven wat de tekortkomingen en risico's, maar ook de voornaamste mogelijkheden van de aanpak van de Commissie zijn, wil het EESC helpen de brede consensus te vinden die nodig is voor een effectieve verbetering van de economische governance.

1.6   Als, zoals de Commissie stelt (1), de aanhoudende macro-economische onevenwichtigheden tussen de lidstaten moeten worden toegeschreven aan concurrentiefactoren en als onder concurrentie – volgens dezelfde definitie van de Commissie – „het vermogen van de economie om op basis van duurzaamheid een hoge en stijgende levensstandaard en een hoge arbeidsparticipatiegraad voor haar bevolking te waarborgen” (2) – wordt verstaan, betekent dat – zoals het EESC alleen maar kan beamen – dat er voor de analyse van dergelijke macro-economische onevenwichtigheden moet worden gekeken naar een hele reeks economische, financiële en sociale oorzaken.

1.7   Het scorebord voor de analyse van onevenwichtigheden moet dan ook economische, financiële en sociale indicatoren bevatten. Dit betekent dat er aandacht moet worden besteed aan de onevenwichtigheden als gevolg van de grote en nog altijd groeiende materiële ongelijkheden binnen de lidstaten, die een van de oorzaken zijn geweest van de recente economische en financiële crisis (3).

1.8   Macro-economische verschillen zijn niet alleen het gevolg van de monetaire unie, maar ook van het ontstaan van een gemeenschappelijke interne markt. De grensoverschrijdende verdeling van arbeid is gestoeld op de verschillende concurrentievoordelen en -nadelen van de betreffende markten. De beoogde maatregelen moeten daarom niet tot doel hebben om alle mogelijke verschillen uit te bannen die het gevolg zijn van de dynamiek van de interne markt en geen negatieve effecten met zich meebrengen.

1.9   Het is beslist noodzakelijk dat daarbij een correcte en eerlijke analyse wordt uitgevoerd van de concurrentiefactoren die al dan niet verband houden met de prijzen.

1.10   Het EESC zou graag zien dat het overleg over de indicatoren van het door de Commissie voorgestelde scorebord wordt uitgebreid, zodat een groot aantal nationale en Europese institutionele actoren en middenveldorganisaties, waaronder het EESC zelf en het Comité van de Regio's, daaraan mee kan doen.

1.11   Het scorebord dat de Commissie in het kader van het waarschuwingsmechanisme heeft voorgesteld, moet vooral worden gezien als een eerste beoordelingsinstrument vanwege de daarmee gepaard gaande technische problemen (vaststelling van de alarmdrempels, het „gewicht” dat aan de oorzaken van onevenwichtigheid moet worden toegekend, het te overwegen tijdsbestek). Er moet daarom sowieso nog een uitgebreider en grondiger economisch onderzoek worden uitgevoerd door de lidstaat in kwestie.

1.12   Er moet niet zonder meer van worden uitgegaan dat het evenwicht binnen afzienbare tijd kan worden hersteld, zodra de onevenwichtigheden in kaart zijn gebracht en er corrigerende maatregelen zijn uitgevaardigd. Er zijn namelijk een aantal factoren die vertraging in de hand kunnen werken: a) de complexe wisselwerking tussen macro-economische doelstellingen en instrumenten; b) het gebrek aan directe controle over de instrumenten bij beleidsmakers; c) de mogelijkheid dat het voorgestelde systeem van sancties voor de landen van de EMU niet goed werkt.

1.13   Het EESC wil er ook voor waarschuwen dat beperkende herstelmaatregelen een procyclisch beleid in de hand kunnen werken, met als gevolg dat de economische recessie alleen maar verergert en langer aanhoudt. Het is zelfs mogelijk dat het pakket economische maatregelen dat de afzonderlijke lidstaten moeten doorvoeren om een einde te maken aan de interne onevenwichtigheden, uiteindelijk niet werkt voor de EU als geheel.

1.14   Bij de maatregelen die zijn genomen ter voorkoming van macro-economische onevenwichtigheden in verband met vooral de uitzonderlijke schuldvorderingen in de particuliere sector, is er duidelijk sprake geweest van onderschatting van het vermogen van de Europese Centrale Bank (ECB), het Europees Stelsel van Centrale Banken, het Europees Comité voor systeemrisico's en de Europese bankentoezichthouders om toezicht en controle uit te oefenen. Het EESC pleit er daarom voor dat deze organisaties de handen ineenslaan en er alles aan doen om direct of indirect toezicht op het bankwezen en uitvaardiging van passende maatregelen voor de regulering van kredietverstrekking, waarvan de criteria (voor regulering) tijdig zullen moeten worden vastgesteld, mogelijk te maken.

1.15   In het wetgevingspakket voor de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden wordt er onvoldoende aandacht besteed aan de EU-begroting. Gezien de asymmetrische schokken in de lidstaten van de eurozone zijn er instrumenten nodig om het macro-economische stelsel weer in evenwicht te brengen. In dat verband zou moeten worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn van een soepeler en ruimer begrotingssysteem dan het huidige. Daarmee zouden, zowel via automatische stabilisatoren als de financiering van pan-Europese investeringsprojecten (bijv. door de uitgifte van eurobonds), de noodzakelijke overdrachten kunnen worden verricht van gebieden die van de schokken profiteren naar gebieden die daaronder te lijden hebben (4).

1.16   Voor een goede afstemming van de Europese beleidsmaatregelen – waaraan een sterke democratische legitimiteit bij de Europese burgers kan worden ontleend – is het noodzakelijk dat het Europees Parlement (EP), het EESC en het Comité van de Regio's als vertegenwoordigende organen van de burgers, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld een grotere stem in het kapittel krijgen (5).

1.17   De rol van het EP bij het zoeken naar overeenstemming over het macro-economische referentiekader, de prioriteiten van de op te lossen problemen en de vaststelling van de te treffen economische maatregelen kan wel eens doorslaggevend zijn. Wellicht wordt daar – samen met andere Europese organen en instellingen – een gemeenschappelijke strategie uitgestippeld die niet alleen regels en formele procedures bevat, maar ook concrete en helder omschreven maatregelen om het vertrouwen van de Europese burgers te versterken en beter tegemoet te komen aan hun verwachtingen.

1.18   Het EESC is ingenomen met de conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2011, die stipuleren dat, „om een breed draagvlak te verzekeren”, het Comité in „nauwe samenwerking” bij de uitvoering van het Europese semester dient te worden betrokken. Het verklaart zich bereid om volop medewerking te verlenen en zou graag al op zeer korte termijn met de Raad aan de overlegtafel plaatsnemen.

1.19   Als forum van de civiele dialoog zou het EESC elk najaar een speciale bijeenkomst kunnen organiseren om de aanbevelingen voor de lidstaten te bespreken en contactpunten op te zetten met de respectieve nationale sociaaleconomische raden, de nationale parlementen en het EP. Op die manier kunnen de gekozen strategieën worden beoordeeld en op nationaal niveau onder de aandacht worden gebracht en verspreid.

1.20   Aangezien de preventie en correctie van onevenwichtigheden niet alleen een zaak is van de Europese Commissie en de regeringen van de lidstaten, zou er intensiever gebruik moeten worden gemaakt van de macro-economische dialoog. De macro-economische dialoog zou zo kunnen uitgroeien tot een instrument dat regeringen en sociale partners in staat stelt om de economische situatie in de EU met elkaar te bespreken en om, in nauwe afstemming op het sociaal overleg in de lidstaten, afspraken te maken over te treffen maatregelen. Dit zal ervoor zorgen dat er meer samenhang ontstaat tussen nationale en EU-maatregelen.

2.   De in de mededelingen COM(2010) 525 en 527 definitief voorgestelde maatregelen van de Europese Commissie voor het corrigeren van interne macro-economische onevenwichtigheden

2.1   Op 30 juni 2010 heeft de Europese Commissie de mededeling „Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie ten behoeve van stabiliteit, groei en werkgelegenheid – Instrumenten voor een krachtigere economische governance van de EU” (6) gepresenteerd, waarmee ze voortborduurt op de mededeling „Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie” (7).

2.2   In het licht van de internationale financiële crisis beseffen de Commissie en de taskforce van Raadsvoorzitter Van Rompuy dat naleving alleen van de regels van het stabiliteits- en groeipact (SGP) (die later zijn aangescherpt in het kader van de hervorming van de governance) onvoldoende is om de stabiliteit van de EMU te garanderen. De macro-economische onevenwichtigheden in de lidstaten van de EU kunnen eveneens een negatief effect hebben op de overheidsfinanciën en voor spanningen zorgen op de financiële markten en daarmee het hele Europese economische stelsel in gevaar brengen.

2.3   

Om die reden heeft de Commissie op 29 september 2010 een wetgevingspakket gepresenteerd bestaande uit zes voorstellen (8) die de weg moeten effenen voor een wetgevingskader ter preventie en correctie van macro-economische en begrotingsonevenwichtigheden (met betrekking tot het SGP) (9) in de lidstaten. In dit advies wordt ingegaan op het voorstel van de Commissie voor toezicht op macro-economische onevenwichtigheden. Dit voorstel is gebaseerd op de mededelingen COM(2010) 525 en 527 over respectievelijk de procedure voor buitensporige onevenwichtigheden in de lidstaten en de alleen in de EMU-landen geldende sancties, en het waarschuwingsmechanisme, waaraan alle lidstaten gebonden zijn.

2.3.1   Dit waarschuwingsmechanisme bestaat uit de volgende elementen:

een regelmatige beoordeling van het risico van onevenwichtigheden in elke lidstaat met behulp van een referentiekader met economische indicatoren en waarschuwingsdrempels (scorebord);

vaststelling door de Commissie op basis van een economische en geen mechanische interpretatie van het scorebord van lidstaten met een mogelijk risico van onevenwichtigheden, zodat de daadwerkelijke ernst van de situatie kan worden bepaald;

een grondige analyse van de economische situatie in lidstaten die bijzonder slecht scoren;

in het geval van een daadwerkelijk risico een eventueel advies van de Commissie aan de betreffende lidstaat om, in het kader van andere beleidsaanbevelingen die in het Europese semester zijn voorzien (art. 121, lid, 2, VWEU), de onevenwichtigheid te corrigeren;

inleiding van een procedure voor buitensporige onevenwichtigheden (art. 121, lid 4, VWEU) in het geval van een ernstig risico van onevenwichtigheid of van een onevenwichtigheid – in de eurozone – die kan overslaan op andere lidstaten, hetgeen een bedreiging kan zijn voor de goede werking van de EMU.

2.3.2   Op grond van de procedure voor buitensporige onevenwichtigheden moeten lidstaten een plan met corrigerende maatregelen aan de Raad van de EU voorleggen. Worden die maatregelen toereikend geacht, dan wordt de procedure tot de uitvoering van het overeengekomen actieplan met corrigerende maatregelen opgeschort. Wel moet de betreffende lidstaat periodiek aan de Raad (EcoFin) verslag uitbrengen over de gemaakte vorderingen. De procedure wordt pas afgesloten als de Raad, op basis van een aanbeveling van de Commissie, concludeert dat de onevenwichtigheid voldoende is gecorrigeerd en niet langer als buitensporig moet worden aangemerkt.

2.3.3   Alleen aan de landen van de EMU worden er bij het uitblijven van maatregelen tegen buitensporige onevenwichtigheden boetes opgelegd (ter hoogte van maximaal 0,1 % van het bbp). Dit gebeurt als er na twee opeenvolgende termijnen geen actieplan met corrigerende maatregelen is voorgelegd of als de genomen maatregelen niet worden doorgevoerd.

2.4   Het belangrijkste instrument om het waarschuwingsmechanisme voor macro-economische onevenwichtigheden in werking te zetten is het door de Commissie voorgestelde scorebord, dat vergezeld gaat van een gerichte analyse van de economische situatie in de betreffende lidstaat. Kenmerken van het scorebord zijn:

i)

het beperkte aantal indicatoren voor het vaststellen van onevenwichtigheden en problemen op het gebied van concurrentievermogen;

ii)

de waarschuwingsdrempels die, op straffe van toezicht, niet mogen worden overschreden;

iii)

de mogelijkheid van verschillende drempels voor lidstaten die wel en lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone;

iv)

het „evolutieve” karakter, aangezien de samenstelling van de indicatoren na verloop van tijd moet worden aangepast aan de veranderingen in de verschillende bronnen van onevenwichtigheden.

2.4.1   Op grond van de eerste opzet blijkt de Commissie voor het scorebord (10) voor de volgende indicatoren te hebben gekozen (waarbij de eerste drie betrekking hebben op de externe positie en de laatste vier op de interne situatie):

de balans van de lopende rekening als percentage van het bbp, die de nettovorderings- of schuldpositie ten opzichte van de rest van de wereld weerspiegelt;

de nettoposities in buitenlandse activa als percentage van het bbp, die in de vorm van reserves de tegenwaarde vormen van de lopende rekening;

de variatie in de reële effectieve wisselkoers op basis van de kosten per arbeidseenheid, die de indicatie vormt van het concurrentievermogen van het land (met verschillende drempels voor lidstaten die wel en lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone);

de variatie in de reële huizenprijzen, om het ontstaan van speculatieve zeepbellen te controleren, of, als alternatief, de variatie in de toegevoegde waarde in de hele onroerendgoedsector;

de schulden van de particuliere sector in percentage van het bbp, om de kwetsbaarheid van de particuliere sector voor veranderingen in de economische cyclus, de inflatie en de rentevoet te peilen;

de variatie in de aan de particuliere sector verstrekte leningen, die in de vorm van stromen de tegenwaarde vormt van de omvang van de particuliere schulden;

de overheidsschuld in percentage van het bbp, als traditionele indicator van de financiële toestand van de lidstaten.

3.   De aanhoudende concurrentieverschillen in de eurozone

3.1   De interne macro-economische onevenwichtigheden binnen de lidstaten houden verband met de aanhoudende verschillen tussen vraag en aanbod in de lidstaten, die leiden tot structurele overschotten of tekorten in de totale besparingen van een economie. Dit is het gevolg van een reeks factoren die van invloed zijn op het hele proces van vraag en aanbod en over het algemeen een negatief effect hebben op de economie van de lidstaten, de EMU en de hele EU.

3.2   Het is daarom goed dat de Commissie zich opnieuw buigt over macro-economische onevenwichtigheden in de lidstaten en over overheidstekorten. Beide factoren dragen immers bij aan de economische en financiële instabiliteit in de hele EU.

3.3   Na een ruim een decennium waarin de Commissie binnen de EMU uitsluitend toezicht hield op een gezond begrotingsevenwicht van de lidstaten, wordt er nu een aanpak gelanceerd om hun prestaties veel uitgebreider en binnen de hele EU te kunnen beoordelen. Er lijkt een groeiend besef te zijn dat er niet alleen meer moet worden gekeken naar de kwantitatieve dimensie van economische groei in een land, maar dat ook de kwaliteit van die groei belangrijk is. Dit betekent dat ook moet worden nagegaan welke macro-economische factoren al dan niet ten grondslag liggen aan de duurzaamheid van zo'n proces.

3.4   Ten onrechte werd ervan uitgegaan dat met de vorming van de EMU de concurrentieverschillen tussen de lidstaten slechts van voorbijgaande aard zouden zijn. De ervaring met de euro leert dat deze verschillen niet alleen hardnekkig zijn, maar ook tot moeilijk houdbare situaties leiden die het fundament onder de EMU dreigen aan te tasten (zoals de financiële crises van de afgelopen maanden laten zien).

3.4.1   Vooral in het decennium voorafgaand aan de economische crisis kenden de landen van de eurozone grote onderlinge verschillen in de productie – uitgedrukt als de reële effectieve wisselkoers – en het concurrentievermogen (exportprestaties) (zie figuur 1 en 2 in de bijlage) (11). Het bijzondere hieraan is niet zozeer de situatie op zich, als wel het feit dat ze zo lang heeft kunnen voortduren. In eerdere gevallen (in de jaren zeventig en tachtig) werden de verschillen snel weer teniet gedaan via een aanpassing van de nominale wisselkoersen van de betrokken landen.

3.4.2   De onderlinge verschillen hebben gevolgen gehad voor de handelsbalans van de lidstaten. De handelsbalans van Duitsland en die van de groep van „perifere” landen (Portugal, Ierland, Italië, Griekenland en Spanje) laten een tegengestelde ontwikkeling zien en het niveau van de tekorten lijkt overeen te komen met die van de overschotten (zie figuur 3 en 4 in de bijlage) (12). Het lijkt hier niet om tijdelijk proces te gaan. De verschillen nemen sinds de oprichting van de EMU juist alleen maar toe, ook al bestaat de indruk dat ze door de crisis van 2008 zijn afgenomen.

3.4.3   De verschillen in concurrentievermogen en export hebben ook hun weerslag op de lopende rekening van de betalingsbalansen en de netto externe posities (zie figuur 5 en 6 in de bijlage), met als gevolg dat voor sommige landen van de eurozone de situatie op de middellange termijn moeilijk houdbaar is.

4.   Kritische opmerkingen over de voorgestelde maatregelen

4.1   Bij al deze grote problemen, die al even krachtige oplossingen vergen, roept de aanpak van de Commissie en de daarmee gepaard gaande risico's toch een aantal vraagtekens op.

4.2   Als, zoals de Commissie stelt (13), de aanhoudende interne macro-economische onevenwichtigheden moeten worden toegeschreven aan concurrentiefactoren en als onder concurrentie – volgens dezelfde definitie van de Commissie – „het vermogen van de economie om op basis van duurzaamheid een hoge en stijgende levensstandaard en een hoge arbeidsparticipatiegraad voor haar bevolking te waarborgen” (14) wordt verstaan, zou er naar een hele reeks economische, financiële en sociale oorzaken van deze macro-economische onevenwichtigheden moet worden gekeken en zouden in het scorebord indicatoren moeten worden opgenomen waarmee mogelijke macro-economische onevenwichtigheden kunnen worden vastgesteld.

4.2.1   Tot de concurrentiefactoren behoren zowel factoren die verband houden met de prijzen (weerspiegeld in de reële effectieve wisselkoers) als factoren die daar los van staan, maar minstens zo belangrijk zijn. Bij deze laatste categorie moet worden gedacht aan productdifferentiatie, de technische knowhow die aan de geproduceerde goederen ten grondslag ligt, de kwaliteit van de geboden waar en van de dienstverlening rondom het product (after sales) enz. Het gaat hierbij om een hele reeks elementen die bepalend zijn voor het concurrentievermogen van een productiesysteem. Hoewel ze moeilijk kwantificeerbaar zijn in één enkele indicator, moet al het nodige worden gedaan om de variabelen te bepalen waarmee hun niveau en dynamiek in de landen van de EMU kunnen worden vastgesteld.

4.2.2   Afgaande op haar eerste opzet voor de vaststelling van indicatoren moet worden geconcludeerd dat de Commissie het effect van de grote en groeiende ongelijkheid tussen de lidstaten op het ontstaan van onevenwichtigheden over een langere periode (in ieder geval de afgelopen twintig jaar) waarin de verschillen in welvaart en inkomen sterk zijn toegenomen, lijkt te onderschatten. Vooral daardoor – door een gebrek aan evenwicht tussen de wereldwijde expansie in het aanbod van goederen en diensten en de verslechterende koopkracht van de consumenten – is de economische en financiële crisis is uitgebroken (15).

4.2.3   Met behulp van de reeks indicatoren uit het scorebord moeten de factoren kunnen worden vastgesteld die als gevolg van macro-economische, financiële en sociale verschijnselen kunnen leiden tot onevenwichtigheden in het geheel van vraag en aanbod. Zo zou in het scorebord niet alleen de Gini-coëfficiënt, waarvan de waarden in de landen uit het Middellandse Zeegebied en in de Angelsaksische landen bijzonder hoog zijn (16), moeten worden opgenomen, maar ook het verschil tussen de actuele en potentiële productie van een land (output gap), zodat er rekening kan worden gehouden met diens conjunctuurcyclus.

4.2.4   De discussie over de vraag welke indicatoren in het scorebord moeten worden opgenomen, zou daarom moeten worden uitgebreid, zodat op nationaal en Europees niveau zo veel mogelijk institutionele actoren en vertegenwoordigende organisaties van het maatschappelijk middenveld, waaronder ook het EESC en het Comité van de Regio's, daaraan kunnen deelnemen.

4.3   Bovendien is de parallel die de Commissie trekt tussen fiscale en macro-economische governance zwak en wetenschappelijk gezien niet echt houdbaar. Hoewel er eigenlijk goede argumenten zijn vóór toezicht op het fiscale beleid van de landen van de EMU (17) en de procedure voor toezicht beantwoordt aan concrete behoeften (18), lijkt er veel minder overeenstemming te bestaan over het hoe en waarom van een gecoördineerde aanpak van interne macro-economische onevenwichtigheden.

4.3.1   Aangezien er meerdere oorzaken voor onevenwichtigheden kunnen worden aangewezen, moet er tegelijkertijd een flink aantal factoren (buitenlandse handelsbetrekkingen, productiekosten, verdeling van welvaart, prijs- en niet-prijsgerelateerde productiefactoren, vastgoedbubbels en financiële zeepbellen, enz.) onder de loep worden genomen die bovendien verweven zijn met culturele en sociale elementen die losstaan van het productiesysteem (zoals de voorkeuren en het gedrag van consumenten en spaarders). Afgezien van het probleem van de bepaling en keuze van dergelijke factoren, moet er ook een oplossing worden gevonden voor de vaststelling van de waarschuwingsdrempels en voor de vraag hoe zwaar de verschillende bronnen van macro-economische onevenwichtigheden moeten worden „gewogen” (19).

4.3.2   Het is bovendien helemaal niet zo vanzelfsprekend dat de onevenwichtigheden na hun vaststelling (door middel van waarschuwingsdrempels) en de invoering van corrigerende maatregelen binnen afzienbare tijd zullen verdwijnen. Het is ook niet zeker of er met de macro-economische herstelmaatregelen betere antwoorden zullen worden gevonden op het gebied van economisch beleid. Verkeerde besluiten zouden wel eens procyclisch beleid in de hand kunnen werken en de huidige economische recessie zou daardoor kunnen verergeren en langer aanhouden doordat er beperkende maatregelen worden getroffen, terwijl er juist een expansief beleid nodig is dat de vraag stimuleert. Het is zelfs mogelijk dat het pakket economische maatregelen dat de afzonderlijke lidstaten moeten doorvoeren om een einde te maken aan de interne onevenwichtigheden, uiteindelijk niet werkt voor de EU als geheel.

4.3.3   De indicatoren voor toezicht waar de Commissie voor lijkt te opteren – met name prijzen en lonen, en dus het concurrentievermogen – hangen in de eerste plaats af van actoren die buiten de publieke sfeer (het bedrijfsleven en de vakbonden) staan, waardoor er alleen sprake kan zijn van een indirecte en gefaseerde sturing vanuit het economische beleid via prikkels, mededingingsregels en de sociale dialoog. Deze variabelen lenen zich daardoor niet echt voor automatismen en snelle maatregelen. En het is niet toevallig dat de Commissie ervoor pleit om bij de toepassing van de nieuwe regels de nodige soepelheid te betrachten en om die regels steeds verder te ontwikkelen.

4.4   In het voorgestelde wetgevingspakket wordt overigens niet echt ingegaan op het monetaire en kredietbeleid, dat een vruchtbaarder terrein vormt voor wie op zoek is naar een betere coördinatie van financieel toezicht en controle op buitensporige vormen van schuldenopbouw (en daarmee ook leningverstrekking) in de particuliere sector (20), en waarover het EESC reeds enige voorstellen heeft geformuleerd (21). Er wordt helemaal niet ingegaan op de rol die de Europese Centrale Bank (ECB) – met inachtneming van de statutaire autonomie die zij terecht geniet – samen met het systeem van nationale centrale banken en nieuwe instellingen zoals de Europese Raad voor systeemrisico's en de Europese Bankenautoriteit zou kunnen spelen.

4.4.1   Deze laatste twee zijn in principe in staat om te zorgen voor een voorzichtiger en waakzamer Europees beleid voor krediettoezicht dan in het verleden, toen verkeerde regelgeving en praktijken tot uitwassen konden leiden, met als gevolg dat sommige lidstaten in een crisis terechtkwamen en daarmee de stabiliteit van de hele EMU in gevaar brachten. Men mag niet vergeten dat landen als Ierland en Spanje, die nu in moeilijkheden verkeren, tot 2007 aan de vereisten van het SGP voldeden, hun begroting op orde hadden en een lage staatsschuld kenden, maar op het punt van leningen het aanbod vergrootten en daardoor de hausse op de woningmarkt voedden, zonder dat de monetaire autoriteiten van de EU zich om deze buitengewone kredietexpansie bekommerden. Dergelijke problemen houden ook verband met de rol van ratingbureaus en vooral met de effecten van hun besluitvorming op de overheidsfinanciën van de lidstaten. Het EESC heeft reeds zijn bezorgdheid hieromtrent geuit (22).

4.4.2   Het zou daarom goed zijn om de EU speciale bevoegdheden toe te kennen voor toezicht en regulering, zodat buitengewone kredietexpansies in de lidstaten, vooral bij hypothecaire leningen, aan banden kunnen worden gelegd (23). In een geïntegreerde financiële ruimte als de EMU zouden toezicht en regelgeving niet moeten worden toevertrouwd aan de nationale overheden, maar aan een derde organisatie. Het zou juist heel goed zijn om de nieuwe Europese financiële autoriteiten verantwoordelijkheden en bevoegdheden toe te kennen waarmee ze direct of indirect effectief toezicht kunnen uitoefenen op het bankwezen en maatregelen kunnen uitvaardigen voor de regulering van kredietverstrekking, waarvan de criteria (voor regulering) tijdig zullen moeten worden vastgesteld.

4.5   Tot slot wordt er in het voorgestelde wetgevingspakket ook niet stilgestaan bij de EU-begroting. Gezien de kans op asymmetrische schokken in de eurolanden (d.w.z. veranderingen in vraag- of aanbodzijde die in sommige landen positief en in andere landen negatief uitpakken omdat ze noch de wisselkoers, noch de rente kunnen aanpassen (24) zijn er andere instrumenten nodig om het economische stelsel aan te passen. Volgens de economische theorie is, afgezien van prijzen en lonen, die over het algemeen niet bijzonder flexibel zijn, een ruimer en soepeler begrotingssysteem met meer middelen dan tot nu toe het enige doeltreffende instrument in zo'n situatie. Daarmee zouden, zowel via automatische stabilisatoren als de financiering van pan-Europese investeringsprojecten (bijv. door de uitgifte van eurobonds), de noodzakelijke overdrachten kunnen worden verricht van gebieden die van de schokken profiteren naar gebieden die daaronder te lijden hebben (25).

4.6   Om een balans te helpen vinden tussen prikkels en sancties ter correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone, stelt het EESC voor dat de boetes die in de eurozone worden opgelegd niet, zoals de Commissie bepleit, tussen de lidstaten worden verdeeld op basis van de hoogte van het bruto nationaal inkomen, maar naar het Europees Stabiliteitsmechanisme gaan.

4.7   Het EESC benadrukt in dit advies nogmaals (26) dat regels en automatische procedures niet alleen weinig effectief zijn als het gaat om het afwenden van ernstige crises (die immers bijna altijd het gevolg zijn van buitengewone en onverwachte gebeurtenissen), maar ook de situatie dreigen te verergeren. Aan de ene kant kunnen ze schadelijk zijn voor het vertrouwen in de EU-instellingen, die, zo blijkt althans uit de Eurobarometerpeilingen (27), volgens de Europese burgers politieke besluiten liever overlaten aan de „technocraten in Brussel”. Aan de andere kant bestendigen ze de traditionele aanpak van de problemen die vraagstukken als groei, sociale gelijkheid en het milieu naar de achtergrond schuift en zo de ambities van de Europa 2020-strategie in de kiem dreigt te smoren.

4.8   Dezelfde kortetermijnvisie die zo kenmerkend is voor de handel en wandel van de financiële markten en als achterliggende oorzaak van de crisis wordt gezien, lijkt nu een richtsnoer van het Europese beleid te zijn geworden (28). Of het nu om crisissituaties gaat die een snelle besluitvorming vergen, of om veranderingen in de publieke opinie van de belangrijkste lidstaten, die vooral in verkiezingstijd met grote belangstelling door politici worden gevolgd, zowel in de EU-instellingen als op intergouvernementeel niveau (29) voeren ad-hocmaatregelen de boventoon.

5.   Mogelijke maatregelen tegen macro-economische onevenwichtigheden

5.1   Voor een doeltreffende coördinatie van een Europees economisch beleid dat niet wordt bepaald door electorale overwegingen of plotselinge verschuivingen in de publieke opinie, is het belangrijk dat het Europees Parlement (EP), het Comité van de Regio's en het EESC, als vertegenwoordigende instellingen van de burgers en het maatschappelijk middenveld, een grotere stem in het kapittel krijgen. Het is juist bij deze instellingen dat de door de Commissie voorziene coördinatie kan rekenen op een sterke democratische legitimiteit voor de preventieve en corrigerende maatregelen en er dus voldoende draagvlak kan worden gevonden voor een effectieve tenuitvoerlegging daarvan.

5.2   In zijn huidige vorm kent het Europese semester het EP slechts een ondergeschikte rol toe in de beginfase van het debat en bij de eerste oriëntatie van het coördinatieproces, terwijl deze instelling zich juist veel zinvoller en effectiever zou kunnen inzetten als zijn activiteiten zouden worden afgestemd op die van de nationale parlementen tijdens het overleg over en de goedkeuring van de begrotingen van de afzonderlijke lidstaten. De rol van het EP bij het zoeken naar overeenstemming over het macro-economische referentiekader, de prioriteiten van de op te lossen problemen en de vaststelling van de te treffen economische maatregelen kan wel eens doorslaggevend zijn. Wellicht wordt daar een gemeenschappelijke strategie uitgestippeld die niet alleen formele regels en procedures bevat, maar ook concrete en helder omschreven maatregelen om het vertrouwen van de Europese burgers te versterken en beter tegemoet te komen aan hun verwachtingen.

5.3   Meer aandacht voor concurrentieverstoringen betekent ook meer belangstelling voor de overeenkomsten tussen regeringen, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. Dit geldt met name voor de eurozone, waar de lidstaten geen gebruik meer kunnen maken van wisselkoersschommelingen. De betrekkingen tussen regeringen, de partners van het sociaal overleg (vakbonden en werkgeversorganisaties) en het maatschappelijk middenveld dienen dan ook een integrerend bestanddeel te zijn van de door de Commissie uitgestippelde strategie.

5.4   In dit verband kan het EESC, overeenkomstig zijn rol als raadgevend orgaan van de Europese instellingen, bijdragen tot de versterking van de economische governance van de EU. Als forum is het in staat het overleg tussen de organisaties van het maatschappelijk middenveld te bevorderen. De meerwaarde van het EESC zit hem juist in het feit dat het organisaties vertegenwoordigt die, na zorgvuldige evaluatie, hun steun kunnen uitspreken voor de bereikte consensus over het economische beleid van de lidstaten. Op die manier kan het in belangrijke mate ertoe bijdragen dat niet alleen de politieke leiders, maar vooral ook de burgers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld in de EU hun verplichtingen nakomen en hun verantwoordelijkheid nemen.

5.4.1   Het EESC zou een jaarlijkse bijeenkomst kunnen organiseren om te discussiëren over de aanbevelingen en de mogelijkheden voor het bereiken van overeenstemming over de hervormingen op nationaal niveau en voor het opvangen van de maatschappelijke gevolgen van de getroffen maatregelen (30). Zo'n discussie zou in het najaar kunnen worden gehouden, na de formele goedkeuring van de aanbevelingen voor de lidstaten. De conclusies die daarbij worden getrokken, zouden als basis kunnen dienen voor het overleg met de verschillende nationale sociaaleconomische raden, de nationale parlementen en het EP. Op die manier zouden de goedgekeurde strategieën kunnen worden beoordeeld en kan daar op nationaal niveau aandacht voor worden gevraagd en steun voor worden geworven.

5.5   Voorts zou er meer en beter gebruik moeten worden gemaakt van de macro-economische dialoog (MED). Met een kwaliteitsverbetering zou die kunnen uitgroeien tot een instrument dat regeringen en sociale partners in staat stelt om de economische situatie in de EU met elkaar te bespreken en om, in nauwe afstemming op het sociaal overleg in de lidstaten, afspraken te maken over te treffen maatregelen. Op die manier zal er op een maatschappelijk aanvaardbare wijze meer samenhang worden gecreëerd tussen nationale en EU-maatregelen.

5.5.1   De preventie en correctie van onevenwichtigheden dient niet alleen een taak van de Commissie en de regeringen van de lidstaten te zijn (31). Het proces van loon- en prijsvorming is een cruciaal aspect in het overkoepelende mechanisme voor toezicht op macro-economische onevenwichtigheden. Daarom moet bij elke beleidsmaatregel op dit terrein rekening worden gehouden met art. 153, lid 5, van het Europees Verdrag en moeten de sociale partners op nationaal én Europees niveau daarbij worden betrokken. Op Europees niveau kan de MED worden versterkt door middel van een stabiele structuur en organisatie, terwijl er op nationaal niveau kan worden gezorgd voor een betere aansluiting op het sociaal overleg en een betere oriëntatie op de daarmee belaste organen. De nationale regeringen zouden bedrijven en vakbonden moeten stimuleren en ondersteunen om deel uit te maken van deze organen en mee te doen aan het collectieve overleg dat daar wordt gevoerd. De correctie van onevenwichtigheden door middel van nationale hervormingen is een complexe aangelegenheid die tot vertraging leidt. De MED zou een doeltreffender middel kunnen zijn om sneller en op een meer gecoördineerde wijze voor blijvende samenhang te zorgen tussen macro-economische kwesties en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

Brussel, 5 mei 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Europese Commissie, DG ECFIN, The impact of the global crisis on competitiveness and current account divergences in the euro area, Quarterly Report on the Euro Area, n. 1/2010.

(2)  COM(2002) 714 definitief.

(3)  IAO-IMF, The Challenges of Growth, Employment and Social Cohesion (De uitdagingen van groei, werkgelegenheid en sociale samenhang), discussienota voor de gezamenlijke IAO-IMF-conferentie, Oslo, 13 september 2010, blz. 67-73.

(4)  Monti M., A New Strategy for the Single Market. At the Service of Europe’s Economy and Society, verslag aan de voorzitter van de Europese Commissie, mei 2010; Delors J., Fernandes S., Mermet E., Le semestre européen: un essai à transformer. Notre Europe, Les Brefs, nr. 22, februari 2011; Amato A., Baldwin R., Gros D., Micossi S., Padoan P., A new political deal for Eurozone sustainable growth: An open letter to the President of the European Council, VoxEU.org, december 2010, te raadplegen op: www.voxeu.org/index.php?q=node/5893.

(5)  Par. 1.15 t/m 1.18 bevatten dezelfde aanbevelingen als het advies over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie ten behoeve van stabiliteit, groei en werkgelegenheid – Instrumenten voor een krachtigere economische governance van de EU” (ECO/282), PB C 107 van 6.4.2011, blz. 7-15.

(6)  COM(2010) 367 definitief, behandeld in het EESC-advies „Meer economische beleidscoördinatie”, PB C 107 van 6.4.2011, blz. 7-15.

(7)  COM(2010) 250 definitief.

(8)  Zie voor meer informatie: http://ec.europa.eu/economy_finance/articles/eu_economic_situation/2010-09-eu_economic_governance_proposals_en.htm.

(9)  Zie het EESC-advies over „Begrotingstoezicht in de eurozone” (Zie bladzijde 46 van dit Publicatieblad).

(10)  Europese Commissie, DG ECFIN, A structured framework to prevent and correct macroeconomic imbalances: operationalising the alert mechanism en A structured surveillance procedure to prevent and correct harmful macroeconomic imbalances: An explanation of the Commission's proposal of 29 September 2010 (Note for the Economic Policy Committee and the Alternates of the Economic and Financial Committee), 11 november 2010 (zie Europees onderzoekscentrum (GCO), 2011, „Buitenlandse betrekkingen”).

(11)  Europese Commissie, DG ECFIN, Surveillance of Intra-Euro-Area Competitiveness and Imbalances, European Economy, n. 1/2010.

(12)  Altomonte C., Marzinotto B., Monitoring Macroeconomic Imbalances in Europe: Proposal for a Refined Analytical Framework, nota ter attentie van de commissie Economische en monetaire aangelegenheden van het Europees Parlement, september 2010.

(13)  Europese Commissie, DG ECFIN, The impact of the global crisis on competitiveness and current account divergences in the euro area, Quarterly Report on the Euro Area, n. 1/2010

(14)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Het industriebeleid na de uitbreiding (COM(2002) 714 definitief).

(15)  IAO-IMF, The Challenges of Growth, Employment and Social Cohesion (De uitdagingen van groei, werkgelegenheid en sociale samenhang), discussienota voor de gezamenlijke IAO-IMF-conferentie, Oslo, 13 september 2010, blz. 67-73.

(16)  OESO, Growing Unequal?Income Distribution and Poverty in OECD Countries, oktober 2008.

(17)  Deze houden verband met de negatieve spillover-effecten die binnen een monetaire unie door landen met een hoge schuld via de gemeenschappelijke rentevoet worden overgebracht op landen die de hand op de knip weten te houden. Zie De Grauwe P., Economics of Monetary Union, Oxford University Press, 2009, hoofdstuk 10.

(18)  Tabellini G., Reforming the Stability Pact: Focus on financial supervision, VoxEU.org, oktober 2010, online te raadplegen op: www.voxeu.org/index.php?q=node/5622.

(19)  Belke A., Reinforcing EU Governance in Times of Crisis: The Commission Proposal and beyond, Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung – DIW Discussion Papers, Berlijn, november 2010.

(20)  De Grauwe P., Why a tougher Stability and Growth Pact is a bad idea, VoxEU.org, oktober 2010, online te raadplegen op: www.voxeu.com/index.php?q=node/5615; Giavazzi F., Spaventa L., The European Commission's proposals: Empty and useless, VoxEU.org, oktober 2010, online te raadplegen op: www.voxeu.org/index.php?q=node/5680; Tabellini G., Reforming the Stability Pact: Focus on financial supervision, VoxEU.org, oktober 2010, online te raadplegen op: www.voxeu.org/index.php?q=node/5622.

(21)  Zie het EESC-advies over „De gevolgen van de staatsschuldcrisis voor de EU-governance”, PB C 51 van 17.2.2011, blz. 15-19.

(22)  Zie de EESC-adviezen inzake ratingbureaus, PB C 277 van 17.11.2009, blz. 117–124, en PB C 54 van 19.2.2011, blz. 37-41.

(23)  Spaventa L., How to prevent excessive current account imbalances, EuroIntelligence, september 2010, online te raadplegen op: http://www.eurointelligence.com/index.php?id=581&tx_ttnews%5Btt_news%5D=2909&tx_ttnews%5BbackPid%5D=901&cHash=b44c8f9ae0.

(24)  Worden de positieve en negatieve veranderingen op het niveau van de monetaire unie gecompenseerd, dan zal de Centrale Bank van de Unie geen reden hebben om in te grijpen in het monetaire beleid (zie De Grauwe P., Economics of Monetary Union, op. cit., hfdst. 1).

(25)  Monti M., A New Strategy for the Single Market. At the Service of Europe’s Economy and Society, verslag aan de voorzitter van de Europese Commissie, mei 2010; Delors J., Fernandes S., Mermet E., Le semestre européen: un essai à transformer. Notre Europe, Les Brefs, nr. 22, februari 2011; Amato A., Baldwin R., Gros D., Micossi S., Padoan P., A new political deal for Eurozone sustainable growth: An open letter to the President of the European Council, VoxEU.org, december 2010, te raadplegen op: www.voxeu.org/index.php?q=node/5893.

(26)  Net als in het EESC-advies „Meer economische beleidscoördinatie”, PB C 107 van 6.4.2011, blz. 7-15.

(27)  Het tanende vertrouwen heeft niet zozeer betrekking op de Europese instellingen als wel op het nut van het EU-lidmaatschap. Eurobarometerpeiling 73, eerste resultaten, vragen QA9a en QA10a.

(28)  Monti M., Europe must buck short-term tendencies, Financial Times, 13 december 2010.

(29)  Een voorbeeld is het concurrentiepact dat op 4 februari 2011 door de regeringen van Frankrijk en Duitsland werd gepresenteerd.

(30)  Zoals ook in EESC-advies „Meer economische beleidscoördinatie” is voorgesteld, PB C 107 van 6.4.2011, blz. 7.

(31)  Watt A., Economic Governance in Europe: A Change of Course only after Ramming the Ice, Social Europe Journal, 30 juli 2010, online te raadplegen op: www.social-europe.eu/2010/07/economic-governance-in-europe-a-change-of-course-only-after-ramming-the-ice; Watt A., European economic governance: what reforms are to be expected and what are needed?, paper for European Alternatives, 2010, online te raadplegen op: www.euroalter.com/wp-content/uploads/2010/11/Watt-ENG.pdf.