52010PC0782

/* COM/2010/0782 def. - NLE 2010/0376 */ Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 20.12.2010

COM(2010) 782 definitief

2010/0376 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

TOELICHTING

Achtergrond van het voorstel |

Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] ("de basisverordening") in het kader van de procedure betreffende polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India. |

Algemene context Dit voorstel wordt gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd overeenkomstig de materiële en formele eisen van de basisverordening. |

Momenteel geldt voor polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India een definitief antidumpingrecht dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 1.), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 15/2009 van de Raad (PB L 6 van 10.1.2009, blz. 1.) en bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 806/2010 van de Raad (PB L 242 van 15.9.2010, blz. 6.). Er gelden ook compenserende rechten die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 15/2009 van de Raad (PB L 6 van 10.1.2009, blz. 1). |

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Niet van toepassing. |

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling |

Raadpleging van belanghebbende partijen |

Partijen die belang hebben bij de procedure, zijn overeenkomstig de bepalingen van de basisverordeningen in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen. |

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |

Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. |

Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordeningen. De basisverordeningen voorzien niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevatten wel een volledige lijst van factoren die moeten worden beoordeeld. |

Juridische elementen van het voorstel |

Samenvatting van de voorgestelde maatregel Op 1 december 2009 opende de Commissie een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India; het betrof alleen een onderzoek naar dumping door Garware Polyester Ltd. ("de indiener van het verzoek"). Het nieuwe onderzoek werd geopend omdat de indiener van het verzoek, een producent-exporteur in India, voldoende voorlopig bewijsmateriaal had verstrekt waaruit bleek dat de omstandigheden met betrekking tot dumping op grond waarvan de maatregelen werden vastgesteld, zijn gewijzigd en dat deze wijziging van blijvende aard is. Uit de vergelijking van de normale waarde voor de indiener van het verzoek en zijn prijs bij uitvoer naar de EU bleek dat de onderneming in het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet heeft gedumpt. Het onderzoek toonde ook aan dat de gewijzigde omstandigheden die tot de opening van het nieuwe onderzoek hebben geleid, redelijkerwijs konden worden geacht van blijvende aard te zijn, aangezien de indiener van het verzoek in zijn productieproces en –technologie ingrijpende veranderingen heeft doorgevoerd. De Raad wordt derhalve verzocht zijn goedkeuring te hechten aan bijgevoegd voorstel voor een verordening om het voor Garware Polyester Ltd. geldende recht tot 0% te verlagen, die uiterlijk 1 maart 2011 in het Publicatieblad van de Europese Unie moet worden bekendgemaakt. |

Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 11, lid 3. |

Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. |

Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: |

de vorm van de maatregel wordt beschreven in de basisverordeningen en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming. Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Unie, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, de bedrijven en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing. |

Keuze van instrumenten |

Voorgesteld instrument: verordening van de Raad. |

andere instrumenten zouden ongeschikt zijn omdat de basisverordening niet in andere mogelijkheden voorziet. |

Gevolgen voor de begroting |

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie. |

1. 2010/0376 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[2] ("de basisverordening"), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 3, 5 en 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie ("de Commissie"), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

2. Vorige onderzoeken en geldende antidumpingmaatregelen

3. In augustus 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1676/2001[3] een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit onder meer India. De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 0 tot 62,6% voor met naam genoemde producenten-exporteurs en een residueel recht van 53,3% voor alle andere ondernemingen.

4. In maart 2006 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 366/2006[4] de bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 ingestelde maatregelen gewijzigd. Het ingestelde antidumpingrecht varieerde van 0% tot 18%, rekening houdend met de bevindingen van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen met betrekking tot de definitieve compenserende rechten (Verordening (EG) nr. 367/2006[5]).

5. Na een tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een Indiase petfolieproducent, namelijk Garware Polyester Limited, heeft de Raad in augustus 2006 bij Verordening (EG) nr. 1288/2006[6] het bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 ten aanzien van die onderneming ingestelde en in overweging 1 bedoelde definitieve antidumpingrecht gewijzigd.

6. Naar aanleiding van een verzoek van een nieuwe producent-exporteur heeft de Raad in september 2006 bij Verordening (EG) nr. 1424/2006[7] Verordening (EG) nr. 1676/2001 met betrekking tot één Indiase exporteur gewijzigd. De gewijzigde verordening stelde voor de betrokken onderneming een dumpingmarge van 15,5% en een antidumpingrecht van 3,5% vast, rekening houdend met de exportsubsidiemarge van de onderneming zoals vastgesteld in het antisubsidieonderzoek dat tot de vaststelling van bovengenoemde Verordening (EG) nr. 367/2006 heeft geleid. Aangezien de onderneming geen individueel compenserend recht had, werd het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht toegepast.

7. Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Raad in november 2007 bij Verordening (EG) nr. 1292/2007[8] een definitief antidumpingrecht ingesteld op petfolie van oorsprong uit India. Bij die verordening is een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, dat alleen dumping door één Indiase producent-exporteur betrof, beëindigd.

8. Na een door de Commissie op eigen initiatief geopend gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van vijf Indiase producenten van petfolie heeft de Raad in januari 2009 bij Verordening (EG) nr. 15/2009[9] de bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 ten aanzien van die ondernemingen ingestelde definitieve compenserende rechten gewijzigd.

9. Verordening (EG) nr. 1292/2007 handhaafde ook de uitbreiding van de maatregelen tot Brazilië en Israël, hoewel een aantal ondernemingen daarvan werd vrijgesteld. Verordening (EG) nr. 1292/2007 werd in dit opzicht laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2010[10].

10. Voor de indiener van dit verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek, Garware Polyester Limited, geldt momenteel een definitief antidumpingrecht van 14,7%.

11. Bestaande compenserende maatregelen

12. Er zij ook op gewezen dat voor Garware Polyester Limited een compenserend recht van 5,4% geldt op grond van Verordening (EG) nr. 15/2009, waarnaar in overweging 6 wordt verwezen.

13. Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

14. In augustus 2009 heeft de Commissie een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Het verzoek, dat alleen een onderzoek naar dumping betrof, werd ingediend door Garware Polyester Limited, een producent-exporteur uit India ("Garware" of "de indiener van het verzoek"). Volgens de indiener van het verzoek zijn de omstandigheden op basis waarvan de maatregelen waren ingesteld, gewijzigd en zijn deze wijzigingen van blijvende aard. Uit het door de indiener van het verzoek verstrekte voorlopige bewijsmateriaal blijkt dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

15. Opening van een nieuw onderzoek

16. Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, kondigde zij op 1 december 2009 met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie ("het bericht van opening")[11] aan op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar dumping door de indiener van het verzoek.

17. Tijdens het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek moest ook worden nagegaan of het, afhankelijk van de bevindingen van het nieuwe onderzoek, nodig was het recht te wijzigen dat momenteel van toepassing is op het betrokken product afkomstig van niet met naam in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1292/2007 genoemde producenten-exporteurs in het betrokken land, d.w.z. het voor "alle andere ondernemingen" in India geldende recht.

18. Onderzoek

19. Het onderzoek naar de hoogte van de dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2009 ("het tijdvak van het nieuwe onderzoek" of "TNO").

20. De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de autoriteiten van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie van de opening van het tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden konden hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en konden worden gehoord.

21. Om de nodige informatie voor haar onderzoek te verkrijgen, heeft de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden; zij heeft de antwoorden binnen de daarvoor vastgestelde termijn ontvangen.

22. De Commissie heeft alle informatie die zij voor het vaststellen van dumping nodig achtte, ingewonnen en onderzocht. Bij de indiener van het verzoek is een controle ter plaatse verricht.

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

23. Betrokken product

24. Het betrokken product in dit nieuwe onderzoek is hetzelfde als dat gedefinieerd in de verordening waarbij de geldende maatregelen zijn ingesteld (Verordening (EG) nr. 1292/2007, zoals laatstelijk gewijzigd), namelijk polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90.

25. Soortgelijk product

26. Net als de vorige onderzoeken heeft ook dit onderzoek aangetoond dat in India geproduceerde en naar de Unie uitgevoerde petfolie, in India geproduceerde en daar op de binnenlandse markt verkochte petfolie, en door de producenten van de Unie geproduceerde en in de Unie verkochte petfolie dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen bezitten en dezelfde basistoepassingen hebben.

27. Deze producten worden daarom beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C. DUMPING

a) Normale waarde

28. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de verkoop van het soortgelijke product door de indiener van het verzoek aan onafhankelijke afnemers in het binnenland representatief was, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5% bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid.

29. Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke soorten van het soortgelijke product die door de onderneming op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek of direct vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

30. Voorts werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van de indiener van het verzoek voor elke productsoort representatief was, d.w.z. of de totale in het binnenland verkochte hoeveelheid van elke productsoort ten minste 5% uitmaakte van de aan de Unie verkochte hoeveelheid van dezelfde soort. Voor de productsoorten waarvan de verkochte hoeveelheid representatief was, werd vervolgens overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening nagegaan of die verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden.

31. Om na te gaan of de representatieve binnenlandse verkoop van elke productsoort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers van de betrokken soort vastgesteld. In alle gevallen waarin de binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort in voldoende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoop van die soort tijdens het TNO.

32. Voor de overige productsoorten waarvan de binnenlandse verkoop niet representatief was of niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening vastgesteld. Daartoe werd bij de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten, zo nodig na correctie, een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst opgeteld; dit percentage werd overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de producent-exporteur op wie het onderzoek betrekking heeft.

b) Uitvoerprijs

33. Aangezien alle uitvoer naar de Unie door de medewerkende Indiase producent-exporteur rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers ging, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het betrokken product.

c) Vergelijking

34. De vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs geschiedde op basis van de prijs af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid ervan. Daartoe werd, waar dat van toepassing en gerechtvaardigd was, gecorrigeerd voor verschillen in de door de indiener van het verzoek betaalde kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, commissies, financiële kosten en verpakkingskosten.

d) Dumpingmarge

35. Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Uit de vergelijking bleek dat er geen sprake was van dumping.

D. BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

36. Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd ook onderzocht of de gewijzigde omstandigheden redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden aangemerkt.

37. In dit verband is uit het onderzoek gebleken dat Garware na het vorige onderzoek, d.w.z. het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen zoals bedoeld in overweging 5, in zijn productieproces en –technologie ingrijpende veranderingen heeft doorgevoerd. De onderneming is van dimethyltereftalaat (DMT) als belangrijkste grondstof overgestapt op gezuiverd tereftaalzuur (PTA). In het tijdvak van dat nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was Garware de enige Indiase producent-exporteur die nog de oude technologie op basis van DMT toepaste. Deze verandering van technologie en de investering in een nieuwe fabriek voor de fabricage van snippers hebben in de periode tussen het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en dit nieuwe onderzoek tot een aanzienlijke daling van de fabricagekosten geleid. Deze kostendaling heeft directe gevolgen voor de dumpingmarge. Deze wijziging van de omstandigheden kan daarom als blijvend worden beschouwd.

38. Hierbij moet ook worden opgemerkt dat een indicatieve dumpingmarge die voor de uitvoer van de indiener van het verzoek naar derde landen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd berekend, negatief was. Het volume van die uitvoer was verschillende malen groter dan dat van de uitvoer naar de Unie.

39. Het wordt bijgevolg niet waarschijnlijk geacht dat de omstandigheden die tot de opening van dit tussentijdse nieuwe onderzoek hebben geleid, in de nabije toekomst op zodanige wijze zullen veranderen dat dit gevolgen zou hebben voor de bevindingen van dat onderzoek. Daarom werd geconcludeerd dat de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard zijn en dat de handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer gerechtvaardigd is.

E. ANTIDUMPINGMAATREGELEN

40. Gezien de resultaten van dit nieuwe onderzoek wordt het passend geacht het antidumpingrecht op het betrokken product voor Garware te wijzigen en op 0% vast te stellen.

41. Artikel 14, lid 1, van de basisverordening en artikel 24, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 597/2009[12] verbieden dat voor hetzelfde product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die het gevolg is van dumping of subsidiëring bij uitvoer. Zoals aangegeven in overweging 2, geldt voor de indiener van het verzoek een compenserend recht. Aangezien het voor de indiener van het verzoek vastgestelde antidumpingrecht met betrekking tot het betrokken product 0% bedraagt, doet deze situatie zich in dit geval niet voor.

42. De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zou worden voorgesteld het voor de indiener van het verzoek geldende recht te wijzigen en konden hierover opmerkingen maken. Van de belanghebbenden werden geen opmerkingen ontvangen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vermelding met betrekking tot Garware Polyester Limited in de tabel in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad komt als volgt te luiden:

Garware Polyester Limited, Garware House, 50-A, Swami Nityanand Marg, Vile Parle (East), Mumbai 400 057, India | 0,0 | A028 |

"

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, […]

Voor de Raad

De voorzitter

[1] PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

[2] PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

[3] PB L 227 van 23.8.2001, blz. 1.

[4] PB L 68 van 8.3.2006, blz. 6.

[5] PB L 68 van 8.3.2006, blz. 15.

[6] PB L 236 van 31.8.2006, blz. 1.

[7] PB L 270 van 29.9.2006, blz. 1.

[8] PB L 288 van 6.11.2007, blz. 1.

[9] PB L 6 van 10.1.2009, blz. 1.

[10] PB L 242 van 15.9.2010, blz. 6.

[11] PB C 291 van 1.12.2009, blz. 28.

[12] PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.