52010PC0781




NL

Brussel, 21.12.2010

COM(2010) 781 definitief

2010/0377 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

SEC(2010) 1590 definitief

SEC(2010) 1591 definitief

TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (hierna de Seveso II-richtlijn te noemen) heeft tot doel zware ongevallen waarbij grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (of mengsels daarvan) als vermeld in bijlage I bij deze richtlijn zijn betrokken, te voorkomen en de gevolgen van zulke ongevallen voor mens en milieu te beperken. De richtlijn voorziet in een getrapte aanpak van het controleniveau, met strengere regels voor grotere hoeveelheden stoffen.

De richtlijn moet worden gewijzigd vanwege wijzigingen in de Europese taxonomie van gevaarlijke stoffen waarnaar de richtlijn verwijst. In 2008 is daarom besloten om een bredere evaluatie uit te voeren, omdat de basisstructuur van de richtlijn en zijn belangrijkste voorschriften sinds haar vaststelling in wezen ongewijzigd zijn gebleven. Alhoewel de evaluatie heeft laten zien dat de bestaande bepalingen over het algemeen passend zijn voor het doel en er geen grote wijzigingen nodig zijn, is gebleken dat op een aantal gebieden beperkte wijzigingen aangewezen zijn, teneinde sommige bepalingen te verduidelijken en bij te werken en de tenuitvoerlegging en afdwingbaarheid te verbeteren, en tegelijkertijd het niveau van bescherming van de gezondheid en het milieu te handhaven of zelfs enigszins te verhogen.

Het voorstel heeft tot doel deze kwesties aan te pakken.

Algemene context

Bedrijfsongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, hebben vaak zeer ernstige gevolgen. Enkele zeer bekende zware ongevallen zoals die in Seveso, Bhopal, Schweizerhalle, Enschede, Toulouse en Buncefield hebben veel mensen het leven gekost en/of grote schade toegebracht aan het milieu en hebben miljarden euro's gekost. In de nasleep van deze ongevallen is het politieke bewustzijn van de risico's toegenomen en zijn passende voorzorgsmaatregelen genomen om burgers en de samenleving te beschermen.

De Seveso II-richtlijn, die van toepassing is op circa tienduizend ondernemingen in de Europese Unie, is zeer nuttig geweest om de waarschijnlijkheid en de gevolgen van chemische ongevallen te verminderen. Het blijft echter noodzakelijk te waarborgen dat de bestaande hoge beschermingsniveaus behouden blijven en, indien mogelijk, verder worden verhoogd.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

De huidige bepalingen zijn die van de Seveso II-richtlijn. Het doel is deze bepalingen te herzien.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Europese Unie

De belangrijkste reden voor de herziening van de Seveso II-richtlijn is de wens bijlage I bij de richtlijn in overeenstemming te brengen met Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (hierna de CLP-verordening te noemen), die de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG wijzigt en intrekt, waarnaar de Seveso II-richtlijn momenteel verwijst. De CLP-regels worden definitief van kracht op 1 juni 2015.

2. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbende partijen

De afgelopen twee jaar zijn belanghebbenden (individuele ondernemingen, brancheorganisaties NGO's, bevoegde autoriteiten van de lidstaten) tijdens de herzieningsprocedure op verschillende manieren geraadpleegd. Dat gebeurde via vragenlijsten op het internet, die beschikbaar waren voor alle belanghebbenden, de raadpleging van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten via de reguliere bijeenkomsten van het Comité van bevoegde autoriteiten (CCA) en via seminars en, met betrekking tot de afstemming van bijlage I, via een multi-stakeholder technische werkgroep met deskundigen van de lidstaten, de industrie en milieu-NGO's (het technisch verslag hierover is beschikbaar op de website van het directoraat-generaal Milieu). Op 9 november 2009 ten slotte vond in Brussel een raadplegende bijeenkomst van belanghebbenden plaats, die is bijgewoond door circa zestig vertegenwoordigers van nationale en Europese bedrijven en milieu-NGO's, alsook door individuele ondernemingen en waarna circa vijftig schriftelijke reacties zijn ingediend.

Men was het er in het algemeen over eens dat de richtlijn niet ingrijpend hoeft te worden gewijzigd. Er was in beginsel brede steun voor het verder verduidelijken en bijwerken van de bepalingen, al verschilde men van mening over de details.

Verdere bijzonderheden zijn te vinden in de effectbeoordeling en op de website van het directoraat-generaal Milieu op

http://ec.europa.eu/environment/seveso/review.htm.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Als onderdeel van de herzieningsprocedure hebben externe contractanten studies uitgevoerd. Het ging onder meer om twee studies om de effectiviteit van de richtlijn te beoordelen en twee studies ter onderbouwing van de effectbeoordeling van de economische, sociale en milieueffecten van de verschillende beleidsopties.

Voorts is rekening gehouden met de conclusies van de driejaarlijkse verslagen over de tenuitvoerlegging door de lidstaten.

Verdere bijzonderheden zijn te vinden in de effectbeoordeling en op de website van het directoraat-generaal Milieu op

http://ec.europa.eu/environment/seveso/review.htm).

Effectbeoordeling

De belangrijkste problemen die in de effectbeoordeling werden besproken, hadden betrekking op de afstemming van bijlage I op de CLP-verordening en op de gevolgen voor het toepassingsgebied van de richtlijn, de belangrijkste doelstelling van dit voorstel. Met dit punt hingen mogelijke andere technische wijzigingen samen in bijlage I en in de procedures voor toekomstige aanpassingen van bijlage I. Andere kwesties hadden betrekking op de voorlichting van het publiek, op informatiebeheerssystemen en ruimtelijke ordening, waarvoor de tot nu toe opgedane ervaring met de tenuitvoerlegging aantoont dat er ruimte voor verbeteringen of nieuwe voorschriften is. Voorts is het nuttig een aantal gedetailleerde bepalingen te verhelderen of te actualiseren om ze in enkele gevallen nauwer te doen aansluiten op bestaande praktijken.

In het kader van de effectbeoordeling zijn een aantal beleidsopties onderzocht teneinde een kosteneffectief pakket van maatregelen te kunnen vaststellen om deze problemen aan te pakken. Deze beoordeling is voor de Commissie reden om een aantal wijzigingen voor te stellen, waarvan de belangrijkste hierna worden toegelicht.

Bijlage I kan niet worden aangepast middels een eenvoudige wijziging van de referenties of een een-op-een omzetting van het oude classificatiesysteem naar de CLP-verordening, met name omdat de categorieën 'toxisch' and 'zeer toxisch' in de oude classificatie van gevaren voor de gezondheid niet overeenkomt met de nieuwe CLP-categorieën 'acute toxiciteit' 1 tot en met 3, die bovendien nog zijn onderverdeeld naar verschillende wijzen van blootstelling (oraal, dermaal en bij inademing). Een extra probleem is dat, wanneer stoffen in de loop van de tijd worden ingedeeld of opnieuw worden ingedeeld conform de CLP-verordening, dit automatisch gevolgen zal hebben voor het toepassingsgebied van de Seveso-wetgeving. De Commissie stelt voor te kiezen voor de optie die weliswaar een zeer beperkt effect heeft op het toepassingsgebied, wat de optie gemeen heeft met andere opties, maar een hoog beschermingsniveau handhaaft, rekening houdend met de meest waarschijnlijke en relevante wijzen van blootstelling in geval van een zwaar ongeval. Teneinde om te gaan met situaties die zich in de loop van de tijd voordoen als gevolg van de afstemming, waarbij stoffen die geen gevaar voor zware ongevallen opleveren in het toepassingsgebied van de richtlijn worden opgenomen en stoffen die wel gevaar voor zware ongevallen opleveren worden uitgesloten, wordt een pakket correctiemechanismen voorgesteld om bijlage I middels gedelegeerde handelingen aan te passen.

Wat onder meer de informatie voor het publiek betreft, wordt voorgesteld om het niveau en de kwaliteit van de informatie te verbeteren, alsook de wijze waarop deze informatie wordt verzameld, beheerd, beschikbaar gemaakt, bijgewerkt en op efficiënte en gestroomlijnde wijze wordt gedeeld. Dit zal de richtlijn meer in overeenstemming brengen met het Verdrag van Aarhus inzake toegang tot informatie, openbare deelneming aan de besluitvorming en toegang tot de rechtspraak in milieukwesties, en de procedures bijwerken om rekening te houden met de vooruitgang op het gebied van de informatiebeheerssystemen zoals het internet en de voordturende inspanningen om de efficiency van systemen zoals het initiatief van het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS) en de Inspire-Richtlijn (2007/2/EG) te verbeteren.

De overige voorgestelde wijzigingen zijn relatief kleinere technische aanpassingen van bestaande bepalingen.

In hun geheel genomen, vormen de wijzigingen die worden overwogen, een beperkte aanpassing van de richtlijn en zullen zij waarschijnlijk geen groot nadelig effect hebben op het beschermingsniveau of de kosten voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn. Over het algemeen zijn de kosten van deze wijzigingen laag ten opzichte van de totale kosten van de richtlijn.

De effectbeoordeling wordt samen met dit voorstel ingediend.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Samenvatting van de voorgestelde maatregel

Het doel van het voorstel is de richtlijn te herzien, teneinde haar in overeenstemming te brengen met de CLP-verordening, en tevens sommige bepalingen te verduidelijken, verbeteren of toe te voegen om een betere, consistentere tenuitvoerlegging en handhaving van de wetgeving te waarborgen, zodat een hoog beschermingsniveau wordt gerealiseerd en tegelijkertijd, voor zover mogelijk, de wetgeving wordt vereenvoudigd en de administratieve lasten worden verminderd.

Rechtsgrondslag

De primaire doelstelling van de richtlijn is de bescherming van het milieu. Dit voorstel is daarom gebaseerd op artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen.

De doelstellingen van het voorstel kunnen door de lidstaten onvoldoende worden verwezenlijkt, aangezien de doelstellingen van de Seveso II-richtlijn inzake de preventie en de beheersing van zware ongevallen voor de hele Europese Unie gelden. Dit beginsel wordt in het huidige voorstel gehandhaafd. Veel zware ongevallen kunnen bovendien grensoverschrijdende effecten hebben. Alle lidstaten kunnen worden getroffen door zulke ongevallen, en dus moeten zij maatregelen treffen om de risico's voor de bevolking en het milieu in alle lidstaten te beperken.

De doelstellingen van het voorstel zullen beter kunnen worden verwezenlijkt door middel van EU-maatregelen, omdat moet worden voorkomen dat grote verschillen ontstaan tussen de beschermingsniveaus in de lidstaten, die tot verstoringen van de mededinging die daarvan het gevolg kunnen leiden. Het voorstel laat de bevoegde autoriteiten beslissen over de gedetailleerde wijzen van tenuitvoerlegging, naleving en handhaving.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het volgt de doelstellende aanpak van de Seveso II-richtlijn, waarbij de lidstaten voldoende ruimte krijgen om zelf te bepalen hoe zij de vastgestelde doelstellingen wensen te verwezenlijken. De nieuwe bepalingen gaan niet verder dan nodig is, en de huidige evenredige aanpak, waarbij het controleniveau is gebaseerd op de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die in inrichtingen aanwezig zijn, wordt voortgezet.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een richtlijn. Aangezien in de bestaande wetgeving EU-doelstellingen worden vastgesteld en de keuze van de handhavingsmaatregelen aan de lidstaten wordt overgelaten, is een richtlijn het beste instrument. Gelet op de aard en de omvang van de veranderingen ten opzichte van de huidige richtlijn, is een herziening daarvan in de vorm van een wijzigingsrichtlijn of een herschikking niet geschikt en wordt derhalve een nieuwe richtlijn voorgesteld.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

5. AANVULLENDE INFORMATIE

Vereenvoudiging

Enkele elementen van het voorstel moeten de onnodige administratieve lasten terugdringen, met name door, op het niveau van de lidstaten, gecoördineerde inspecties en een sterkere integratie van de informatie- en procedurele voorschriften aan te moedigen, en de voorschriften inzake de verslaglegging over de tenuitvoerlegging te vereenvoudigen en te stroomlijnen door over te stappen op een uitgebreid gemeenschappelijk informatiesysteem. Verduidelijkingen van de bestaande bepalingen komen ook de leesbaarheid ten goede en zorgen voor meer rechtszekerheid geven.

Intrekking van bestaande wetgeving

De goedkeuring van het voorstel zal leiden tot intrekking van de bestaande richtlijn.

Concordantietabel

De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mede te delen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Europese Economische Ruimte

De voorgestelde richtlijn is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden.

Nadere toelichting van het voorstel

Hierna volgt een toelichting over de specifieke artikelen. Tenzij anders is aangegeven, blijft de inhoud van de bepalingen ongewijzigd ten opzichte van de bepalingen van Richtlijn 96/82/EC.

Artikel 1

Dit artikel beschrijft het doel en de doelstellingen van de richtlijn.

Artikel 2

Artikel 2 bepaalt het toepassingsgebied van de richtlijn, die van toepassing is op inrichtingen waar gevaarlijke stoffen als vermeld in bijlage I aanwezig zijn in hoeveelheden groter dan de vastgestelde grenswaarden. De bepalingen van artikel 2 zijn in feite ongewijzigd ten opzichte van Richtlijn 96/82/EG. De volgorde van de delen 1 en 2 van bijlage I is echter omgedraaid, zodat in deel 1 van bijlage I nu de categorieën gevaarlijke stoffen worden genoemd volgens hun generieke gevarenclassificatie (overeenkomstig de CLP-verordening) en in deel 2 de gevaarlijke stoffen of groepen van stoffen worden genoemd die, ondanks hun generieke gevarenclassificatie, een speciale vermelding verdienen.

De belangrijkste inhoudelijke verschillen in de bijlage worden hierna toegelicht.

De belangrijkste wijziging betreft de gevaren voor de gezondheid. De voormalige categorie "Zeer toxisch" is in overeenstemming gebracht met de CLP-categorie "Acuut toxisch 1", de voormalige categorie "Toxisch" met "Acuut toxisch 2" (alle wijzen van blootstelling) en "Acuut toxisch 3" (dermaal en bij inademing).

Meerdere specifiekere CLP-categorieën voor fysische gevaren die voorheen niet bestonden, komen in de plaats van de algemenere oude categorieën voor oxiderende, ontploffende, en ontvlambare stoffen. Deze categorieën zijn, samen met de categorieën milieugevaren, een rechtstreekse omzetting en laten het huidige toepassingsgebied met betrekking tot zulke gevaren zo veel mogelijk ongewijzigd. Voor de nieuwe categorie ontvlambare aerosolen zijn de grenswaarden evenredig aangepast aan de grenswaarden die momenteel gelden afhankelijk van hun ontvlambaarheid en bestanddelen; ten behoeve van de consistentie is de groep pyrofore stoffen uitgebreid met pyrofore vaste stoffen.

Het nieuwe deel 2 van bijlage I bevat het oude deel 1 in grotendeels ongewijzigde vorm. De enige wijzigingen zijn een bijgewerkte verwijzing naar de CLP-verordening voor vloeibare ontvlambare gassen, de opneming van watervrije ammoniak, boortrifluoride en zwavelwaterstof als met name genoemde stoffen, die voorheen werden bestreken door hun gevarencategorieën, teneinde hun grenswaarden ongewijzigd te laten. Zware stookolie is opgenomen onder aardolieproducten, de opmerkingen met betrekking tot ammoniumnitraat zijn verduidelijkt en de toxiciteitsequivalentiefactoren voor dioxinen zijn bijgewerkt.

Voorts worden hier de uitsluitingen van de richtlijn genoemd die eerder werden genoemd in artikel 4 van Richtlijn 96/82/EG. Deze worden overgenomen met de volgende wijzigingen:

– om mogelijke twijfels weg te nemen, wordt de uitzondering op de uitsluiting voor de exploitatie van delfstoffen in mijnen en groeven of door middel van boringen zodanig gewijzigd dat deze ook ondergrondse gasopslag bestrijkt.

– de mogelijkheid om stoffen uit te sluiten en niet te beschouwen als gevaarlijke stof in de zin van de richtlijn, omdat ze geen gevaar voor zware ongevallen opleveren (zie artikel 4).

Tot de uitgesloten gebieden behoren de offshore exploratie en exploitatie van delfstoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen. Zoals de Commissie in haar recente mededeling "De veiligheid van offshore-olie- en -gasactiviteiten beter waarborgen" heeft aangekondigd, zal zij zich gelet op het ongeluk met het boorplatform in de Golf van Mexico, buigen over methoden om de milieuwetgeving te versterken met bepalingen die nodig kunnen zijn als aanvulling op de bestaande milieuwetgeving, met betrekking tot de beheersing van verontreiniging, inspecties, het voorkomen van ongevallen en het beheer van specifieke offshore installaties, waarbij een hoog niveau van milieubescherming bij dergelijke activiteiten wordt gewaarborgd. Eventuele wetgevingsvoorstellen zullen hetzij de bestaande wetgeving uitbreiden tot offshore-olie- en -gasinstallaties, hetzij worden voorgesteld als nieuw specifiek instrument voor de desbetreffende installaties.

Artikel 3

Dit artikel definieert de basisbegrippen die in de richtlijn worden gebruikt. De volgende wijzigingen ten opzichte van Richtlijn 96/82/EG moeten worden vermeld:

– de definities van "inrichting" en "exploitant" zijn verduidelijkt, waarbij laatstgenoemde definitie meer in overeenstemming is gebracht met de definitie in de richtlijn inzake industriële emissies.

– de verwijzing naar "aanwezigheid van gevaarlijke stoffen" in artikel 2 van Richtlijn 96/82/EG is verschoven naar dit artikel.

– er worden definities toegevoegd voor de verschillende soorten inrichtingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, en voor "inspecties". Er worden ook definities opgenomen voor "het publiek" en "het betrokken publiek", in overeenstemming met de Europese wetgeving tot uitvoering van het Verdrag van Aarhus.

– de definitie van "installatie" wordt verduidelijkt, om duidelijk te maken dat ook ondergrondse installaties zijn inbegrepen.

Artikel 4

Dit nieuwe artikel voorziet in correctiemechanismen om bijlage I, indien nodig, aan te passen middels gedelegeerde handelingen. Dit is in het bijzonder nodig om ongewenste effecten tegen te gaan van de afstemming van bijlage I op de CLP-verordening en latere wijzigingen van deze verordening, die tot gevolg zouden kunnen hebben dat stoffen en mogelijk ook mengsels automatisch worden opgenomen in of uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn, ongeacht of ze gevaar voor zware ongevallen opleveren of niet. De mechanismen zal bestaan uit Europese afwijkingen voor stoffen en afwijkingen van de lidstaten voor specifieke inrichtingen op basis van geharmoniseerde criteria voor stoffen/mengsels die onder de richtlijn zouden vallen, maar moeten worden uitgesloten, en als tegenhanger een vrijwaringsclausule die het mogelijk maakt om niet-bestreken gevaren op te nemen. De criteria voor de afwijkingen zullen worden gebaseerd op de criteria van Beschikking 98/433/EG van de Commissie, en zullen voor 30 juni 2013 worden vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen.

Artikel 5

Dit artikel herhaalt de bestaande voorschriften van artikel 5 van Richtlijn 96/82/EG, dat de algemene verplichtingen van exploitanten uiteenzet.

Artikel 6

Dit artikel breidt de in artikel 6 van Richtlijn 96/82/EG uiteengezette kennisgevingsverplichtingen uit met informatie over onder meer naburige inrichtingen, ongeachte ze al dan niet onder de richtlijn vallen. Dat is nodig in het licht van de doelstellingen van artikel 8 inzake domino-effecten. Exploitanten zullen tevens worden verplicht om hun kennisgevingen ten minste om de vijf jaar bij te werken. Dit alles zal de bevoegde autoriteiten helpen om de tenuitvoerlegging van de richtlijn effectiever te beheren.

Artikel 7

Artikel 7 van Richtlijn 96/82/EG wordt gewijzigd, om duidelijk te maken dat alle inrichtingen moeten beschikken over een preventiebeleid voor zware ongevallen dat toereikend is voor de gevaren. De reikwijdte van het preventiebeleid voor zware ongevallen en zijn relatie met veiligheidsbeheerssystemen krachtens artikel 9 en bijlage III worden ook verduidelijkt, door de verwijzing naar laatstgenoemde te schrappen.

Er worden nieuwe bepalingen ingevoerd die voorschrijven dat het preventiebeleid voor zware ongevallen op papier beschikbaar moet zijn, aan de bevoegde autoriteit moet worden gezonden en ten minste om de vijf jaar moet worden bijgewerkt, overeenkomstig de in artikel 6 voorgestelde frequentie voor het bijwerken van kennisgevingen.

Artikel 8

Dit artikel bestrijkt zogenoemde domino-effecten. Het blijft de verplichting van de bevoegde autoriteiten om na te gaan welke inrichtingen zo dicht bij elkaar zijn gevestigd dat de gevolgen van een zwaar ongeval toenemen. De tekst is echter verduidelijkt om duidelijk te maken dat de bepalingen van toepassing zijn op zowel de primair beoogde als de niet-primair beoogde inrichtingen, en dat het hoofddoel is te waarborgen dat exploitanten informatie uitwisselen met naburige inrichtingen, met inbegrip van inrichtingen die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

Artikel 9

Dit artikel handhaaft voor primair beoogde inrichtingen het kernvoorschrift dat zij een veiligheidsrapport dienen op te stellen, dat voorheen was vervat in artikel 9 van Richtlijn 96/82/EG. De belangrijkste wijziging is bedoeld om de relatie tussen het preventiebeleid voor zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem te verduidelijken, vooral met betrekking tot de verplichtingen voor niet-primair beoogde inrichtingen met betrekking tot het veiligheidsbeheerssysteem. Ook wordt de noodzaak van een evenredige aanpak onderstreept.

De inhoud van het veiligheidsrapport wordt gespecificeerd in bijlage II en blijft grotendeels ongewijzigd (zie hieronder). Tevens wordt benadrukt dat het rapport moet aantonen dat rekening is gehouden met scenario's voor mogelijke zware ongevallen.

Wat betreft het veiligheidsbeheerssysteem, worden wijzigingen ingevoerd in bijlage III (zie hieronder) om de verwijzingen te verwijderen naar het preventiebeleid voor zware ongevallen, dat niet-primair beoogde inrichtingen moeten hebben. Tegelijkertijd wordt onderstreept dat het veiligheidsbeheerssysteem, in het bijzonder voor een niet-primair beoogde inrichting, indien de lidstaat dit verlangt, evenredig moet zijn met de gevaren en risico's.

De bepalingen voor het periodiek bijwerken van het veiligheidsrapport worden gehandhaafd, maar met het nadrukkelijke voorschrift dat de bijgewerkte rapporten onverwijld moeten worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten.

Artikel 10

Dit artikel bepaalt dat exploitanten hun beheerssystemen en procedures, en in het bijzonder hun preventiebeleid voor zware ongevallen en hun veiligheidsrapport, moeten bijwerken, wanneer zich belangrijke wijzigingen in hun inrichting voordoen. Er worden kleinere wijzigingen ingevoerd overeenkomstig wijzigingen van gerelateerde bepalingen.

Artikel 11

Artikel 11 handhaaft de voorschriften inzake het opstellen van noodplannen voor primair beoogde inrichtingen die voorheen waren vervat in artikel 11 van Richtlijn 96/82/EG, met twee kleine aanpassingen om te eisen dat de openbare raadpleging over externe noodplannen in overeenstemming is met de beginselen van de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 2003/35/EG tot tenuitvoerlegging van het Verdrag van Aarhus, en om de scheiding van de verantwoordelijkheden tussen exploitanten en bevoegde autoriteiten te verduidelijken met betrekking tot het herzien, toetsen en bijwerken van interne en externe noodplannen. Teneinde grote vertragingen te voorkomen bij het voltooien van de plannen, die onmisbaar zijn voor voldoende paraatheid en de respons in geval van ongevallen, wordt tevens de nieuwe verplichting ingevoerd dat de bevoegde autoriteit het externe noodplan opstelt binnen twaalf maanden gerekend vanaf de datum van ontvangst van de noodzakelijke informatie van de exploitant.

Bijlage IV beschrijft in detail de informatie die in de plannen moet zijn opgenomen, en bevat de voorschriften die zijn vastgelegd in de overeenkomstige bijlage bij Richtlijn 96/82/EG, met daarin bepaalde wijzigingen (zie hieronder).

Artikel 12

Dit artikel bevat de bepalingen inzake de ruimtelijke ordening. Het is in wezen ongewijzigd ten opzichte van Richtlijn 96/82/EG, op enkele kleinere wijzigingen na, onder andere om te verduidelijken dat het doel is zowel het milieu als de gezondheid van de mens te beschermen en dat het van toepassing is op alle inrichtingen, om te voorzien in andere maatregelen dan veiligheidsafstanden (die niet altijd geschikt zijn) om waardevolle natuurgebieden en bijzonder kwetsbare gebieden te beschermen, alsook om, in de mate van het mogelijke, te voorzien in de integratie van procedures inzake ruimtelijke ordening met procedures op grond van de richtlijn betreffende milieueffectbeoordelingen en vergelijkbare wetgeving, en om bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te bieden om van niet-primair beoogde inrichtingen te verlangen dat ze voldoende informatie over risico's verstrekken ten behoeve van de ruimtelijke ordening. Deze veranderingen zullen de tekst meer in overeenstemming brengen met de beoogde doelstellingen en de bestaande praktijk beter weerspiegelen.

Artikel 13

Dit artikel handhaaft de huidige voorschriften dat informatie actief ter beschikking wordt gesteld van personen die mogelijk kunnen worden getroffen door een zwaar ongeval, en dat deze informatie ook permanent beschikbaar moet worden gehouden. Het artikel laat open wie verantwoordelijk is voor het verstrekken van deze informatie. De belangrijkste wijzigingen betreffen de uitbreiding van de informatie met basisgegevens voor alle inrichtingen (naam, adres en activiteiten), die krachtens artikel 19 van de huidige richtlijn aan de Commissie worden verstrekt, maar niet openbaar worden gemaakt, alsook voor primair beoogde inrichtingen een samenvatting van de scenario's voor zware ongevallen en belangrijkste informatie uit het externe noodplan, en, zonder andere vormen van communicatie uit te sluiten, het voorschrift dat deze informatie permanent online ter beschikking van het publiek wordt gesteld en wordt verstrekt aan een centrale databank op Europees niveau, als voorzien in artikel 20.

De vertrouwelijkheid van de informatie wordt, voor zover nodig en passend, gewaarborgd door artikel 21.

Deze wijzigingen zullen het voor het publiek gemakkelijker maken om toegang te krijgen tot relevante informatie en beter te worden geïnformeerd in geval van een ongeval. De bevoegde autoriteiten zullen er gemakkelijker kunnen op toezien dat informatie beschikbaar is en actueel wordt gehouden.

Artikel 14

Dit is een nieuw artikel dat voortbouwt op de voorschriften die zijn vastgelegd in artikel 13, lid 5, van de huidige richtlijn, en dat deze voorschriften uitbreidt. Het verlangt dat het publiek in bepaalde gevallen zijn mening moet kunnen geven over de opstelling van plannen voor ruimtelijke ordening, wijzigingen van bestaande inrichtingen, externe noodplannen, enzovoort. De bepalingen zijn grotendeels gebaseerd op Richtlijn 2003/35/EG, teneinde de Seveso II-richtlijn meer in overeenstemming te brengen met de overeenkomstige bepalingen van het Verdrag van Aarhus.

Artikelen 15 en 16

Deze twee artikelen hebben betrekking op het melden van zware ongevallen door respectievelijk de exploitanten en de bevoegde autoriteiten. De belangrijkste wijziging is de invoering van een termijn van twaalf maanden voor het indienen van rapporten om grote vertragingen in de melding van ongevallen door de lidstaten te voorkomen. Samen met een wijziging in de drempelhoeveelheid die is bepaald in bijlage VI, waarin de criteria zijn vastgesteld voor te melden ongevallen (zie hieronder), zal die termijn in de toekomst ongevallen helpen voorkomen door een vroege melding en analyse mogelijk te maken van ongevallen en bijna-ongevallen waarbij significant hoge hoeveelheden gevaarlijke stoffen betrokken zijn, zodat informatie en de geleerde lessen kunnen worden gedeeld.

Artikelen 17, 18, 19 en 27

Deze artikelen handhaven en bouwen voort op de bestaande bepalingen inzake de rol en de verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten, met het doel een effectievere tenuitvoerlegging en handhaving te waarborgen.

Op grond van artikel 17 worden lidstaten met meer dan een bevoegde autoriteit verplicht een van de bevoegde autoriteiten aan te wijzen als trekker voor de coördinatie van activiteiten. Dit artikel regelt ook de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie bij activiteiten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging, zoals de ontwikkeling van richtsnoeren, uitwisselingen van beste praktijken en de behandeling van kennisgevingen die worden gedaan uit hoofde van artikel 4, via het bestaande Comité bevoegde instanties ("het forum") en gerelateerde technische werkgroepen.

Artikel 19 versterkt de bestaande voorschriften inzake inspecties. De nieuwe bepalingen zijn grotendeels gebaseerd op Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten en op de richtlijn inzake industriële emissies. Onderstreept worden het belang van het beschikbaar maken van voldoende middelen voor inspecties, alsook de noodzaak om informatie-uitwisseling aan te moedigen, bijvoorbeeld op Europees niveau door het huidige programma van wederzijdse gezamenlijke bezoeken voor inspecties.

De artikelen 18 en 27 (dat nieuw is) zetten de maatregelen uiteen die moeten worden genomen in geval van niet-naleving, met inbegrip van exploitatieverboden en andere sancties.

Artikel 20

Dit artikel heeft betrekking op de beschikbaarheid van informatie over inrichtingen en zware ongevallen die door de Commissie wordt bewaard. De belangrijkste wijziging is dat bepalingen van de huidige richtlijn worden verbeterd en versterkt door uitbreiding van de huidige databank van het Seveso Plants Information Retrieval System (SPIRS) met de informatie aan het publiek als bedoeld in artikel 13 en bijlage V, en door deze databank voor het publiek toegankelijk te maken. De toegang zou kunnen plaatsvinden via koppelingen naar documenten die direct naar het systeem worden geüpload, of via koppelingen naar de websites van de lidstaten en/of exploitanten. Het aldus delen van informatie zou helpen waarborgen dat het publiek over de benodigde informatie beschikt, en zou exploitanten en bevoegde autoriteiten in staat stellen om lering te trekken uit de beste praktijken van anderen.

De databank zal ook worden gebruikt voor de verslaglegging van de tenuitvoerlegging door de lidstaten, wat de huidige regelingen zal stroomlijnen en vereenvoudigen.

Artikel 21

Dit artikel formuleert de nieuwe regels inzake vertrouwelijkheid, die zijn gebaseerd op Richtlijn 2003/4/EG tot uitvoering van het Verdrag van Aarhus inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie, die meer nadruk leggen op openheid en transparantie, maar tegelijkertijd voorzien in niet-openbaarmaking van informatie in gerechtvaardigde gevallen waarin vertrouwelijkheid vereist is, bijvoorbeeld om veiligheidsredenen.

Artikel 22

Dit artikel is een nieuwe bepaling, die de richtlijn meer in overeenstemming brengt met het Verdrag van Aarhus door de lidstaten te verplichten er zorg voor te dragen dat het betrokken publiek, met inbegrip van belanghebbende milieu-NGO's, bij een rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie in beroep kan gaan tegen handelingen of nalatigheden die een inbreuk kunnen vormen op hun rechten inzake de toegang tot informatie conform artikel 13 en artikel 21, lid 1, of van de raadpleging en participatie in de besluitvorming inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 14.

Artikelen 23 tot en met 26

Artikel 23 bepaalt dat de bijlagen I tot en met VII zullen worden aangepast aan de technische vooruitgang door middel van gedelegeerde handelingen (die ook zullen worden gebruikt om criteria vast te stellen voor afwijkingen conform artikel 4, lid 4, en voor de toekenning van afwijkingen voor stoffen die worden opgenomen in deel 3 van bijlage I). De overige artikelen zijn standaardbepalingen inzake de delegatie van uitvoerende bevoegdheden en inzake de procedures voor intrekkingen en bezwaren.

Artikelen 28 tot en met 31

Deze artikelen hebben betrekking op de omzetting door de lidstaten, de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn en de intrekking van Richtlijn 96/82/EG. De datum vanaf wanneer de lidstaten de richtlijn moeten toepassen, 1 juni 2015, is de datum waarop de CLP-verordening definitief wordt.

Overige bijlagen

Bijlage II bevat de onderwerpen die moeten worden behandeld in het door artikel 9 verlangde veiligheidsrapport. De inhoud van de verschillende delen van de bijlage is grotendeels ongewijzigd ten opzichte van bijlage II bij Richtlijn 96/82/EG. De belangrijkste wijzigingen zijn aanvullende voorschriften inzake informatie over naburige inrichtingen, vooral in verband met mogelijke domino-effecten, en andere externe risico's en gevaren, zoals milieurisico's en -gevaren (punt C van deel 1 en punt A van deel 4), alsook over de lering die is getrokken uit eerdere ongevallen (punt C van deel 4), en over apparatuur om de gevolgen van zware ongevallen te beperken (punt A van deel 5).

Bijlage III heeft betrekking op de informatie over beheerssystemen en organisatorische factoren die in het veiligheidsrapport moet worden opgenomen. De belangrijkste wijzigingen zijn het schrappen van de verwijzingen naar het preventiebeleid voor zware ongevallen, de verduidelijking dat het veiligheidsbeheerssysteem evenredig moet zijn en dat rekening moet worden gehouden met internationaal erkende systemen zoals ISO en OHSAS, en verwijzingen naar een veiligheidscultuur. Een andere toevoeging is de verwijzing naar het mogelijke gebruik van veiligheidsprestatie-indicatoren, die een effectief hulpmiddel kunnen zijn om de veiligheid te verbeteren en kunnen helpen bij de bewaking, beoordeling en handhaving, en naar noodzakelijke wijzigingen die moeten worden aangebracht na de controle en analyse van de veiligheidsbeheerssystemen.

Bijlage IV zet uiteen welke informatie moet worden opgenomen in de interne en externe noodplannen die overeenkomstig artikel 11 moeten worden opgesteld. Deze bijlage is identiek aan bijlage IV bij Richtlijn 96/82/EG, behalve dat het toepassingsgebied van het externe noodplan wordt uitgebreid om duidelijker te wijzen op de noodzaak om in te gaan op mogelijke domino-effecten en op externe bestrijdingsmaatregelen om om te gaan met scenario's voor mogelijke zware ongevallen die gevolgen hebben voor het milieu.

Bijlage V specificeert de informatie die aan het publiek moet worden verstrekt overeenkomstig artikel 13. De belangrijkste wijzigingen van de lijst van voorschriften zijn, in deel 1, voor alle inrichtingen, de toevoeging van bijzonderheden over gevaren van zware ongevallen als uiteengezet in het preventiebeleid voor zware ongevallen of het veiligheidsrapport (punt 5), verrichte inspecties (punt 6) en de plaats waar nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen (punt 7), en in deel 2, voor prioritair beoogde inrichtingen, de toevoeging van scenario's voor de belangrijkste typen zware ongevallen (punt 1), passende informatie uit het externe noodplan (punt 5) en, voor zover van toepassing, grensoverschrijdende gevolgen (punt 6).

Bijlage VI is in wezen hetzelfde als bijlage VI bij de huidige richtlijn en bevat de criteria voor het melden van ongevallen. De enige wijziging is dat meer ongevallen onder het meldingssysteem vallen omdat de in deel 1, punt 1, vermelde hoeveelheid is verlaagd naar 1% van de drempelhoeveelheid voor primair beoogde inrichtingen.

Bijlage VII bevat de criteria voor de toekenning van afwijkingen conform artikel 4. Overeenkomstig artikel 4, lid 4, zullen deze criteria voor 30 juni 2013 worden vastgesteld door middel van een gedelegeerde handeling.

2010/0377 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

Na toezending van het voorstel voor een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [2],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [3],

Overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken [4], legt regels vast voor de preventie van zware ongevallen die het gevolg kunnen zijn van bepaalde industriële activiteiten, en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en het milieu.

(2) Zware ongevallen hebben vaak ernstige gevolgen, zoals onder meer is gebleken uit de ongevallen in Seveso, Bhopal, Schweizerhalle, Enschede, Toulouse en Buncefield. De effecten kunnen bovendien verder reiken dan de nationale grenzen. Dit onderstreept dat moet worden gewaarborgd dat passende voorzorgsmaatregelen worden genomen om een hoog beschermingsniveau te garanderen voor burgers, de samenleving en het milieu in de hele Unie.

(3) Richtlijn 96/82/EG heeft geholpen om de waarschijnlijkheid en de gevolgen van dergelijke ongevallen te verkleinen en heeft zo geleid tot hogere beschermingsniveaus in de hele Europese Unie. Een evaluatie van de richtlijn heeft bevestigd dat de bestaande bepalingen over het algemeen passend zijn voor hun doel en dat geen grote wijzigingen nodig zijn. Het systeem dat bij Richtlijn 96/82/EG is ingesteld, moet echter worden aangepast aan de wijzigingen in het Europese systeem voor de classificatie van gevaarlijke stoffen waarnaar de richtlijn verwijst. Tevens moeten enkele andere bepalingen worden verduidelijkt en bijgewerkt.

(4) Het is daarom passend om Richtlijn 96/82/EG te vervangen om te waarborgen dat de bestaande beschermingsniveaus in stand worden gehouden en verder worden verbeterd, door de bepalingen effectiever en efficiënter te maken en waar mogelijk onnodige administratieve lasten te verminderen door ze te stroomlijnen of te vereenvoudigen en de veiligheid in het gedrang te brengen. Tegelijkertijd moeten de nieuwe bepalingen duidelijk, samenhangend en gemakkelijk te begrijpen zijn om de tenuitvoerlegging en afdwingbaarheid te helpen verbeteren.

(5) Het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dat namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit 98/685/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen [5], voorziet in maatregelen voor de preventie van, het gereed zijn voor en het antwoord op industriële ongevallen die grensoverschrijdende effecten kunnen hebben, alsook in internationale samenwerking op dit gebied. Richtlijn 96/82/EG legt het Verdrag ten uitvoer in recht van de Unie.

(6) Zware ongevallen kunnen gevolgen hebben die de landsgrenzen overschrijden, en de ecologische en economische kosten van een ongeval worden niet alleen gedragen door de getroffen inrichting, maar ook door de betrokken lidstaat. Er moeten daarom maatregelen worden genomen om in de hele Unie een hoog beschermingsniveau te waarborgen.

(7) De bepalingen van deze richtlijn moeten gelden onverminderd de bepalingen van het recht van de Unie inzake gezondheid en veiligheid op het werk.

(8) Bepaalde industriële activiteiten moeten vanwege hun specifieke kenmerken worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn. Voor deze activiteiten geldt andere wetgeving op EU- of nationaal niveau die in een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt. De Commissie moet echter blijven waarborgen dat het bestaande regelgevingskader geen belangrijke leemten bevat, in het bijzonder in verband met nieuwe en opkomende risico's die verbonden zijn aan andere activiteiten, en zij moet, voor zover nodig, passende maatregelen treffen.

(9) In bijlage I bij Richtlijn 96/82/EG worden de gevaarlijke stoffen genoemd die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, onder andere door verwijzing naar bepaalde bepalingen van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kernmerken van gevaarlijke stoffen [6], alsook Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kernmerken van gevaarlijke preparaten [7]. Deze Richtlijnen zijn vervangen door Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels [8], die in de Unie het wereldwijd geharmoniseerd systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals, GHS), dat op internationaal niveau is vastgesteld door de Verenigde Naties, ten uitvoer legt. Deze verordening introduceert nieuwe gevarenklassen en categorieën die slechts gedeeltelijk overeenkomen met de klassen en categorieën die in de eerdere regelingen werden gebruikt. Bijlage I bij Richtlijn 96/82/EG moet daarom worden gewijzigd om haar meer in overeenstemming te brengen met deze verordening en tegelijkertijd de bestaande beschermingsniveaus van die richtlijn te behouden.

(10) Er is behoefte aan flexibiliteit om bijlage I te kunnen wijzigen om ongewenste effecten aan te pakken van de aanpassing aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 en latere wijzigingen van deze verordening die gevolgen kunnen hebben voor de indeling van gevaarlijke stoffen. Op basis van nog te ontwikkelen geharmoniseerde criteria kunnen afwijkingen worden toegestaan voor stoffen die, ondanks hun indeling in een gevarenklasse, geen gevaar voor een zwaar ongeval opleveren. Er moet tevens worden voorzien in een bijbehorend correctiemechanisme zijn om voor stoffen die in het toepassingsgebied van deze richtlijn moeten worden opgenomen omdat zij gevaar voor zware ongevallen opleveren.

(11) Exploitanten moeten in het algemeen worden verplicht alle noodzakelijke maatregelen te treffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken. Wanneer in inrichtingen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden die bepaalde grenswaarden overschrijden, moet de exploitant de bevoegde autoriteit voldoende informatie verstrekken om deze autoriteit in staat te stellen de inrichting, de aanwezige gevaarlijke stoffen en de mogelijke gevaren te identificeren. De exploitant moet dient tevens een preventieplan voor zware ongevallen te ontwikkelen waarin hij zijn algemene aanpak en maatregelen, met inbegrip van passende veiligheidsbeheerssystemen, voor het beheersen van de gevaren van zware ongevallen uiteenzet, en hij dient dit plan aan de bevoegde autoriteit toe te zenden.

(12) Teneinde het risico op domino-effecten te verminderen, moeten exploitanten, wanneer inrichtingen zodanig zijn gesitueerd of zo dicht bij elkaar liggen dat zij de waarschijnlijkheid en de mogelijkheid van zware ongevallen vergroten of de gevolgen daarvan ernstiger maken, meewerken aan de uitwisseling van passende informatie en aan het voorlichten van het publiek, met inbegrip van naburige inrichtingen die kunnen worden getroffen.

(13) Teneinde aan te tonen dat al het noodzakelijke is gedaan om zware ongevallen te voorkomen en noodplannen en responsmaatregelen vast te stellen, moet de exploitant, voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in aanzienlijke hoeveelheden aanwezig zijn, aan de bevoegde autoriteit gegevens verstrekken in de vorm van een veiligheidsrapport waarin bijzonderheden over de inrichting, de aanwezige gevaarlijke stoffen, de installatie of de opslagplaats, mogelijke zware ongevallen en risicoanalyse, preventie- en interventiemaatregelen en de aanwezige beheerssystemen worden vermeld, om het risico van zware ongevallen zoveel mogelijk te verminderen en de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen ter vermindering van de gevolgen van dergelijke ongevallen.

(14) Teneinde voorbereid te zijn op noodsituaties, moet, voor inrichtingen waar zich aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevinden, een intern en extern noodplan worden opgesteld en moeten systemen worden opgezet om ervoor te zorgen dat deze plannen worden getest, zo nodig worden herzien en bij een zwaar ongeval of dreiging daarvan worden uitgevoerd. Het personeel van inrichtingen moet worden geraadpleegd over het interne noodplan en het publiek over het externe noodplan.

(15) Teneinde woongebieden, gebieden waar veel mensen komen, en het milieu, met inbegrip van bijzondere natuurgebieden of zeer kwetsbare gebieden, beter te beschermen, is het noodzakelijk dat het beleid inzake ruimtelijke ordening en/of het beleid op andere relevante beleidsterreinen dat van toepassing is in de lidstaten, rekening houdt met de noodzaak om op lange termijn voldoende afstand te houden tussen dergelijke gebieden en inrichtingen die zulke risico's met zich meebrengen en, voor bestaande inrichtingen, rekening houdt met aanvullende technische maatregelen, teneinde de risico's voor personen niet te vergroten. Bij de besluitvorming moet rekening worden gehouden met voldoende informatie over de risico's en met technisch advies over deze risico's. Teneinde de administratieve lasten te verminderen, moeten procedures zoveel mogelijk worden geïntegreerd met procedures uit hoofde van andere EU-regelgeving.

(16) Teneinde de toegang tot milieugegevens te bevorderen, moeten conform het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, dat namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden [9], het niveau en de kwaliteit van de informatie voor het publiek worden verbeterd. In het bijzonder moet aan personen die kans lopen te worden getroffen door een zwaar ongeval, voldoende informatie worden verstrekt om hen te informeren over de juiste actie die in dat geval moet worden ondernomen. Niet alleen moet informatie actief worden verstrekt, zonder dat het publiek erom hoeft te vragen, maar de informatie moet ook, zonder uitsluiting van andere vormen van verspreiding, permanent beschikbaar worden gesteld op het internet en actueel worden gehouden. Tegelijkertijd moeten er passende waarborgen voor de vertrouwelijkheid zijn, onder andere om veiligheidsredenen.

(17) De informatie moet worden beheerd overeenkomstig het initiatief van het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (Shared Environmental Information System, SEIS), dat is geïntroduceerd in de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Naar een gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS) [10]. De wijze moet ook in overeenstemming zijn met Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) [11] en haar uitvoeringsregels, die tot doel hebben het delen van ruimtelijke milieu-informatie onder organisaties in de publieke sector mogelijk te maken en de toegang van het publiek tot ruimtelijke informatie in de hele Unie te vergemakkelijken. Informatie moet worden bewaard in een voor het publiek toegankelijke databank op EU-niveau, die ook het toezicht op en de verslaggeving over de tenuitvoerlegging vergemakkelijkt.

(18) Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus, is effectieve participatie van het publiek in de besluitvorming noodzakelijk om het publiek in staat te stellen meningen en zorgen te uiten die relevant kunnen zijn voor deze besluiten, en de besluitvormer in staat te stellen daarmee rekening te houden, wat de toerekenbaarheid en transparantie van het besluitvormingsproces vergroot en bijdraagt tot het publieke bewustzijn van milieuaangelegenheden en steun voor de genomen besluiten. Het betrokken publiek moet toegang hebben tot rechtspraak om bij te dragen tot de bescherming van het recht om in een omgeving te leven die geschikt is voor de gezondheid en het welzijn van het individu.

(19) Teneinde te waarborgen dat, wanneer zich een zwaar ongeval voordoet, toereikende maatregelen worden genomen, moet de exploitant onverwijld de bevoegde autoriteiten op de hoogte stellen en de voor de beoordeling van de gevolgen van dat ongeval benodigde gegevens verstrekken.

(20) Om in de uitwisseling van gegevens te voorzien en in de toekomst soortgelijke ongevallen te voorkomen, dienen de lidstaten gegevens inzake zware ongevallen op hun grondgebied aan de Commissie te verstrekken, zodat zij de gevaren van zware ongevallen kan analyseren en een informatiesysteem voor de verspreiding van gegevens over, met name, het zware ongeval en de daaruit getrokken lering kan opzetten. Deze gegevensuitwisseling moet ook betrekking hebben op minder ernstige ongevallen of bijna-ongevallen die de lidstaten technisch bijzonder relevant achten voor de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen daarvan.

(21) De lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten aanwijzen die moeten waarborgen dat exploitanten aan hun verplichtingen voldoen. Indien nodig, dient één autoriteit op te treden als coördinator van de verschillende autoriteiten of andere betrokken organen. De bevoegde autoriteiten en de Commissie moeten samenwerken bij activiteiten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging, zoals de ontwikkeling van passende richtsnoeren en de uitwisseling van beste praktijken. Teneinde onnodige administratieve lasten te voorkomen, moeten informatieverplichtingen zoveel mogelijk worden geïntegreerd met de informatieverplichtingen uit hoofde van andere toepasselijke EU-regelgeving.

(22) De lidstaten moeten er zorg voor dragen dat de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke maatregelen nemen in geval van niet-naleving van deze richtlijn. Teneinde een effectieve tenuitvoerlegging en handhaving te waarborgen, moet er een systeem van inspecties komen, met inbegrip van een programma van standaardinspecties met regelmatige tussenpozen en incidentele inspecties. Voor zover passend, moeten inspecties worden gecoördineerd met de inspecties uit hoofde van andere EU-regelgeving. Er dienen voldoende gekwalificeerde inspecteurs beschikbaar te zijn. De bevoegde autoriteiten dienen passende ondersteuning te bieden met hulpmiddelen en mechanismen voor de uitwisseling van ervaringen en het consolideren van kennis, ook op Europees niveau.

(23) De Commissie dient voor de vaststelling van criteria voor afwijkingen en wijzigingen in de bijlagen bij deze richtlijn de bevoegdheid te krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag.

(24) De lidstaten dienen regels vast te stellen inzake de sancties die van toepassing zijn voor schendingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en zij dienen te waarborgen dat deze regels ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(25) Aangezien de doelstellingen van de richtlijn, namelijk een hoog niveau van bescherming waarborgen voor de gezondheid van de mens en het milieu, door de lidstaten onvoldoende kan worden verwezenlijkt en daarom beter op Europees niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, als uiteengezet in ditzelfde artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn legt regels vast voor de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, en de beperking van de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu, teneinde op coherente en doeltreffende wijze hoge niveaus van bescherming binnen de hele Unie te waarborgen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden, gelijk aan of groter dan de in bijlage I, delen 1 en 2, vermelde hoeveelheden aanwezig zijn.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op:

(a) militaire inrichtingen, installaties of opslagplaatsen;

(b) gevaren die samenhangen met ioniserende straling;

(c) het vervoer van gevaarlijke stoffen en tijdelijke opslag tijdens het vervoer over de weg, per spoor, over binnenwateren of zeewateren of door de lucht, met inbegrip van laden en lossen en de overbrenging naar een andere vervoerswijze in havens, op kaden of op spoorwegemplacementen, buiten de door deze richtlijn bestreken inrichtingen;

(d) het vervoer van gevaarlijke stoffen door pijpleidingen, met inbegrip van de pompstations, buiten inrichtingen die onder deze richtlijn vallen;

(e) de exploitatie (exploratie, winning en verwerking) van delfstoffen in mijnen en groeven of door middel van boringen, met uitzondering van ondergrondse gasopslag in natuurlijke strata en niet meer gebruikte mijnen en van chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en opslag die samenhangt met activiteiten waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, als gedefinieerd in bijlage I;

(f) de offshore exploratie en exploitatie van delfstoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen;

(g) stortplaatsen voor afval, met inbegrip van ondergrondse opslag van afval, met uitzondering van operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen, waaronder residuvijvers of -bekkens, die gevaarlijke stoffen bevatten als gedefinieerd in bijlage I, in het bijzonder wanneer deze zijn gebruikt in verband met de chemische en thermische verwerking van mineralen;

(h) stoffen die worden genoemd in deel 3 van bijlage I.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. inrichting: het volledige door een exploitant beheerde gebied waar gevaarlijke stoffen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, aanwezig zijn in een of meer installaties, met inbegrip van gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten;

2. niet-primair beoogde inrichting: een inrichting waar gevaarlijke stoffen in aanwezig zijn in gelijke of grotere hoeveelheden dan de in bijlage I, delen 1 en 2, 2de kolom, vermelde hoeveelheden, die evenwel niet gelijk zijn aan of hoger liggen dan de in bijlage I, delen 1 en 2, 3de kolom, vermelde hoeveelheden;

3. primair beoogde inrichting: een inrichting waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden, gelijk aan of groter dan de in bijlage I, delen 1 en 2, 3de kolom, vermelde hoeveelheden aanwezig zijn;

4. nieuwe inrichting: een inrichting die onlangs is gebouwd of nog in bedrijf moet worden gesteld;

5. bestaande inrichting: een inrichting die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 96/82/EG viel;

6. latere inrichting: een inrichting die in bedrijf was vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn en waarop Richtlijn 96/82/EG niet van toepassing was, maar die wel binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt;

7. installatie: een technische eenheid binnen een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, gebruikt, gebezigd of opgeslagen, ook ondergronds, en met inbegrip van alle uitrusting, constructies, leidingen, machines, gereedschappen, eigen spoorwegemplacementen, laad- en loskades, aanlegsteigers voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies die nodig zijn voor de werking van de installatie;

8. exploitant: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een inrichting of installatie exploiteert of in bezit heeft, of aan wie, indien daarin door de nationale wetgeving is voorzien, economische zeggenschap over het technisch functioneren van de inrichting of installatie is overgedragen;

9. gevaarlijke stof: een in bijlage I, deel 1 of deel 2, genoemde stof of mengsel die als grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct aanwezig is, met inbegrip van die stoffen waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij bij een ongeval ontstaan;

10. mengsel: een mengsel dat of oplossing die bestaat uit twee of meer stoffen;

11. aanwezigheid van gevaarlijke stoffen: de werkelijke of verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de inrichting, of de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen waarvan men oordeelt dat ze zouden kunnen ontstaan bij onbeheerste ontwikkelingen van een industrieel chemisch proces, in hoeveelheden, gelijk aan of groter dan de in bijlage I, delen 1 en 2, vermelde drempelwaarden;

12. zwaar ongeval: een gebeurtenis zoals een zware emissie, brand of explosie als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting waarop deze richtlijn van toepassing is, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid, goederen en/of het milieu, binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn;

13. gevaar: de intrinsieke eigenschap van een gevaarlijke stof of van een fysische situatie die potentieel tot schade voor de menselijke gezondheid en/of het milieu kan leiden;

14. risico: de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich binnen een bepaalde periode of onder bepaalde omstandigheden voordoet;

15. opslag: de aanwezigheid van een hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring of voorraadbewaring;

16. het publiek: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, conform het nationaal recht of de nationale praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;

17. het betrokken publiek: het publiek dat wordt getroffen of waarschijnlijk zal worden getroffen, of dat een belang heeft bij de besluitvorming inzake een van de aangelegenheden als bedoeld in artikel 14, lid 1, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van het milieu en die aan de toepasselijke voorwaarden volgens het nationaal recht voldoen;

18. inspectie: alle door of namens de bevoegde autoriteit ondernomen acties, met inbegrip van bezoeken, controles van de interne maatregelen, systemen en rapporten en vervolgdocumenten, en alle noodzakelijke follow-up, om de naleving van de voorschriften van deze richtlijn door inrichtingen te controleren en te bevorderen.

Artikel 4

Afwijkingen en vrijwaringsmaatregelen

1. Wanneer, op basis van de criteria als bedoeld in lid 4 van dit artikel wordt aangetoond dat bepaalde stoffen die onder bijlage I, deel 1 of deel 2, vallen geen gevaar voor een zwaar ongeval kunnen opleveren, in het bijzonder vanwege hun fysische vorm, eigenschappen, indeling, concentratie of generieke verpakking, kan de Commissie deze stoffen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 opnemen in bijlage I, deel 3.

2. Wanneer een lidstaat van mening is dat een gevaarlijke stof die is vermeld in bijlage I, deel 1 of deel 2, geen gevaar voor een zwaar ongeval oplevert en in aanmerking komt om te worden opgenomen in bijlage I, deel 3, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, stelt hij de Commissie hiervan in kennis.

De Commissie informeert het forum als bedoeld in artikel 17, lid 2, over dergelijke kennisgevingen.

3. Wanneer, op basis van de criteria als bedoeld in lid 4 van dit artikel, naar genoegen van een bevoegde autoriteit wordt aangetoond dat bepaalde in een inrichting aanwezige stoffen of een deel van een in bijlage I, deel 1 of deel 2, vermelde inrichting geen gevaar voor een zwaar ongeval kunnen opleveren, vanwege de specifieke omstandigheden die van kracht zijn in de inrichting, zoals de verpakkingswijze van de stof of de locatie en betrokken hoeveelheden, kan de lidstaat van de bevoegde autoriteit besluiten om de in de artikelen 7 tot en met 19 van deze richtlijn vervatte voorschriften niet van toepassing te laten zijn op de betrokken inrichting.

In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gevallen, verstrekt de betrokken lidstaat de Commissie een lijst van de betrokken inrichtingen, met inbegrip van een lijst van de betrokken gevaarlijke stoffen. De betrokken lidstaat deelt de redenen voor de uitsluiting mee.

De Commissie zendt de lijsten als bedoeld in de tweede alinea van dit lid elk jaar ter informatie toe aan in artikel 17, lid 2, bedoelde forum.

4. De Commissie stelt voor 30 juni 2013 conform artikel 24 gedelegeerde handelingen vast om de criteria vast te stellen die moeten worden gebruikt voor de doelen van respectievelijk lid 1 en lid 3 van dit artikel en om bijlage VII dienovereenkomstig te wijzigen.

5. Wanneer een lidstaat van mening is dat een gevaarlijke stof die niet is vermeld in bijlage I, deel 1 of deel 2, een gevaar voor zware ongevallen oplevert, kan hij passende maatregelen nemen en stelt hij de Commissie hiervan in kennis.

De Commissie brengt het in artikel 17, lid 2, bedoelde forum op de hoogte van kennisgevingen uit hoofde van de eerste alinea van dit lid.

Voor zover van toepassing, kan de Commissie de stoffen als bedoeld in de eerste alinea van dit lid opnemen in bijlage I, deel 1 of deel 2, door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24.

Artikel 5

Algemene verplichtingen van de exploitant

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant alle nodige maatregelen neemt om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant te allen tijde de in artikel 17 bedoelde bevoegde autoriteit (hierna ‘de bevoegde autoriteit’ te noemen) kan aantonen, met name voor de in artikel 19 bedoelde inspecties en controles, dat hij alle in deze richtlijn aangegeven noodzakelijke maatregelen heeft getroffen.

Artikel 6

Kennisgeving

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant de bevoegde autoriteit een kennisgeving zendt die de volgende gegevens bevat:

(a) de naam of handelsnaam van de exploitant en het volledige adres van de betrokken inrichting;

(b) de zetel van de exploitant en het volledige adres ervan;

(c) de naam of de functie van de met de leiding van de inrichting belaste persoon, indien deze een ander is dan de onder (a) bedoelde persoon;

(d) voldoende gegevens om de betrokken gevaarlijke stoffen of categorie van gevaarlijke stoffen te identificeren;

(e) de hoeveelheid en de fysische vorm van de betrokken gevaarlijke stof of stoffen;

(f) de activiteit die in de installatie of op de opslagplaats wordt uitgeoefend of is gepland;

(g) de onmiddellijke omgeving van de inrichting, omstandigheden die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken, met inbegrip van gegevens over naburige inrichtingen, ongeacht of ze al dan niet onder deze richtlijn vallen, alsook andere terreinen, gebieden en ontwikkelingen die het risico of de gevolgen van een zwaar ongeval en van domino-effecten zouden kunnen vergroten.

2. De kennisgeving wordt binnen de volgende termijnen aan de bevoegde autoriteit gezonden:

(a) voor nieuwe inrichtingen, binnen een redelijke termijn alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of binnen een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling ervan,

(b) voor bestaande inrichtingen, binnen een termijn van één jaar, gerekend vanaf de in de tweede alinea van artikel 28, lid 1, genoemde datum,

(c) voor latere inrichtingen, binnen een termijn van één jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.

3. De leden 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op bestaande inrichtingen waarvoor de exploitant reeds een kennisgeving aan de bevoegde autoriteit heeft gezonden op grond van de op de in de tweede alinea van artikel 28, lid 1, vastgestelde datum geldende nationale wetgeving, en wanneer de daarin vervatte informatie beantwoordt aan lid 1 van dit artikel en ongewijzigd blijft.

4. De exploitant stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van de volgende gebeurtenissen:

(a) een significante verhoging van de hoeveelheid of een significante wijziging van de aard of de fysische vorm van de aanwezige gevaarlijke stof zoals vermeld in de door de exploitant overeenkomstig lid 1 verstrekte kennisgeving, of een wijziging van de processen waarbij die stof wordt gebruikt,

(b) elke wijziging van een inrichting of een installatie die aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de gevaren voor zware ongevallen,

(c) de definitieve sluiting van een installatie.

5. Onverminderd lid 4, dient de exploitant de kennisgeving periodiek, doch ten minste om de vijf jaar, opnieuw te bezien en indien nodig bij te werken. De exploitant zendt de bijgewerkte kennisgeving onverwijld aan de bevoegde autoriteit.

Artikel 7

Preventiebeleid voor zware ongevallen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant een beleidsplan opstelt voor de preventie van zware ongevallen (hierna "preventiebeleidsplan voor zware ongevallen" te noemen) wordt vastgesteld, en zorgt voor de correcte uitvoering van dat beleid. Het preventiebeleidsplan voor zware ongevallen moet schriftelijk worden opgesteld. Het dient borg te staan voor een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu. Het beleid dient evenredig te zijn aan de gevaren van zware ongevallen. Het dient de algemene doelen van en beginselen voor het handelen van de exploitant te bevatten, alsook de rol en de verantwoordelijkheid van het management, en het dient in te gaan op de veiligheidscultuur met betrekking tot de beheersing van gevaren van zware ongevallen.

2. Het preventiebeleidsplan voor zware ongevallen wordt binnen de volgende termijn aan de bevoegde autoriteit gezonden:

(a) voor nieuwe inrichtingen, binnen een redelijke termijn alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of binnen een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling ervan;

(b) voor bestaande inrichtingen, binnen een termijn van één jaar, gerekend vanaf de in de tweede alinea van artikel 28, lid 1, genoemde datum;

(c) voor latere inrichtingen, binnen een termijn van één jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.

3. De leden 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op bestaande inrichtingen waarvoor de exploitant reeds een schriftelijk preventiebeleidplan voor zware ongevallen heeft opgesteld en bij de bevoegde autoriteit heeft ingediend krachtens de op de in de tweede alinea van artikel 28, lid 1, vastgelegde datum geldende nationale wetgeving, en wanneer de daarin vervatte informatie beantwoordt aan lid 1 van dit artikel en ongewijzigd blijft.

4. De exploitant dient het preventiebeleidsplan voor zware ongevallen periodiek, doch ten minste om de vijf jaar, opnieuw te bezien en indien nodig bij te werken. Het bijgewerkte preventiebeleidsplan voor zware ongevallen dient onverwijld bij de bevoegde autoriteit te worden ingediend.

Artikel 8

Domino-effect

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit aan de hand van de door de exploitanten overeenkomstig de artikelen 6 en 9 verstrekte informatie, of door inspecties uit hoofde van artikel 19, bepaalt voor welke primair beoogde en niet-primair beoogde inrichtingen of groepen inrichtingen de waarschijnlijkheid en de mogelijkheid of de gevolgen van een zwaar ongeval groter kunnen zijn ten gevolge van de ligging en de nabijheid van die inrichtingen en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.

2. De lidstaten vergewissen zich ervan dat de exploitanten van de overeenkomstig lid 1 aangewezen inrichtingen:

a) op passende wijze toereikende informatie uitwisselen om die inrichtingen in staat te stellen rekening te houden met de aard en de omvang van het totale gevaar van een zwaar ongeval in hun beleid ter preventie van zware ongevallen, hun veiligheidsbeheerssystemen, hun veiligheidsrapporten en hun interne noodplannen;

b) samenwerken met het oog op de voorlichting van het publiek en de naburige inrichtingen die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, en bij het verstrekken van informatie aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor de opstelling van de externe noodplannen.

Artikel 9

Veiligheidsrapport

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant van een primair beoogde inrichting een veiligheidsrapport indient teneinde:

(a) aan te tonen dat er een beleid ter preventie van zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem voor het uitvoeren daarvan zijn ingevoerd overeenkomstig de in bijlage III genoemde punten;

(b) aan te tonen dat de gevaren van zware ongevallen en scenario's voor mogelijke zware ongevallen zijn geïdentificeerd en dat de nodige maatregelen zijn getroffen om dergelijke ongevallen te voorkomen en de gevolgen van dergelijke ongevallen voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken;

(c) aan te tonen dat het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting, voldoende veilig en betrouwbaar zijn;

(d) aan te tonen dat er interne noodplannen zijn gemaakt en de nodige gegevens te verstrekken voor de opstelling van het externe noodplan;

(e) te waarborgen dat voldoende gegevens aan de bevoegde autoriteiten worden verschaft, zodat zij besluiten kunnen nemen over nieuwe activiteiten of over ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen.

2. In het veiligheidsrapport worden ten minste de in bijlage II vermelde inlichtingen opgenomen. Het rapport noemt de bij de opstelling van het rapport betrokken relevante organisaties met name. Het bevat voorts een bijgewerkte lijst van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen.

3. Het veiligheidsrapport wordt binnen de volgende termijnen aan de bevoegde autoriteit toegezonden:

(a) voor nieuwe inrichtingen, binnen een redelijke termijn alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of binnen een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling ervan;

(b) voor bestaande inrichtingen, binnen een termijn van één jaar, gerekend vanaf de in de tweede alinea van artikel 28, lid 1, genoemde datum;

(c) voor latere inrichtingen, binnen een termijn van twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.

4. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing op bestaande inrichtingen wanneer de exploitant het veiligheidsrapport reeds aan de bevoegde autoriteit heeft toegezonden krachtens de op de in artikel 28, lid 1, vastgelegde datum geldende nationale wetgeving, en wanneer de daarin vervatte informatie beantwoordt aan lid 1 en lid 2 van dit artikel en ongewijzigd blijft.

5. De exploitant dient het veiligheidsrapport periodiek, doch ten minste om de vijf jaar, opnieuw te bezien en indien nodig bij te werken.

De exploitant dient het veiligheidsrapport ook opnieuw te bezien en indien nodig bij te werken op enig ander tijdstip op initiatief van de exploitant of op verzoek van de bevoegde autoriteit, indien nieuwe feiten zulks rechtvaardigen of om rekening te houden met nieuwe technische kennis aangaande veiligheid, die bijvoorbeeld verkregen is na analyse van ongevallen of, zoveel mogelijk, van bijna-ongevallen, of met ontwikkelingen in de kennis inzake de evaluatie van gevaren.

Het bijgewerkte veiligheidsrapport dient onverwijld aan de bevoegde autoriteit te worden toegezonden.

6. Alvorens de exploitant een aanvang maakt met de bouw of de exploitatie, of in de in lid 3, onder b) en c), en in lid 5 genoemde gevallen, dient de bevoegde autoriteit binnen een redelijke termijn na ontvangst van het rapport:

(a) de exploitant zijn conclusies betreffende het onderzoek van het veiligheidsrapport mede te delen,

(b) overeenkomstig artikel 18 de ingebruikneming of de voortzetting van de exploitatie van de betrokken inrichting te verbieden.

7. De lidstaten kunnen van niet-primair beoogde inrichtingen verlangen dat zij het beleid ter preventie van zware ongevallen uitvoeren door middel van een veiligheidsbeheerssysteem dat evenredig is met de gevaren van zware ongevallen en aan de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de inrichting.

Artikel 10

Wijziging van een installatie, een inrichting of een opslagplaats

In geval van wijziging van een installatie, inrichting, opslagplaats of proces of van de aard en de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die belangrijke gevolgen kan hebben voor de gevaren van zware ongevallen dragen de lidstaten er zorg voor dat de exploitant:

(a) het beleid ter preventie van zware ongevallen opnieuw beoordeelt en zo nodig herziet;

(b) het veiligheidsrapport en de veiligheidsbeheerssystemen en procedures als bedoeld in artikel 9 opnieuw beoordeelt en zo nodig herziet en de bevoegde autoriteit over de bijzonderheden van een dergelijke herziening inlicht, alvorens een dergelijke wijziging wordt uitgevoerd.

Artikel 11

Noodplannen

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat voor alle primair beoogde inrichtingen:

(a) door de exploitant een intern noodplan voor de binnen de inrichting te nemen maatregelen wordt opgesteld;

(b) door de exploitant aan de bevoegde autoriteiten de nodige gegevens worden verstrekt zodat zij externe noodplannen kunnen opstellen;

(c) door de voor dit doel door de lidstaat aangewezen autoriteiten een extern noodplan voor de buiten de inrichting te nemen maatregelen wordt opgesteld, binnen één jaar na ontvangst van de gegevens van de exploitant als bedoeld onder b).

2. Exploitanten dienen binnen de volgende termijnen te voldoen aan de in lid 1, onder a) en b), uiteengezette verplichtingen:

(a) voor nieuwe inrichtingen, vóór de inbedrijfstelling;

(b) voor bestaande inrichtingen, binnen een termijn van één jaar, gerekend vanaf de in de tweede alinea van artikel 28, lid 1, genoemde datum, tenzij het interne noodplan dat is opgesteld krachtens de op die datum geldende nationale wetgeving en de gegevens in dat plan beantwoorden aan dit artikel en ongewijzigd blijven;

(c) voor latere inrichtingen, één jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.

3. De noodplannen dienen te worden opgesteld teneinde:

(a) voorvallen in te dammen en te beheersen om de gevolgen ervan zo gering mogelijk te doen zijn en de schade voor de menselijke gezondheid, het milieu en goederen te beperken,

(b) de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen de gevolgen van zware ongevallen,

(c) aan het publiek en aan de betrokken diensten of autoriteiten in het gebied relevante informatie te verstrekken,

(d) na een zwaar ongeval voor herstel en schoonmaak van het milieu te zorgen.

De noodplannen bevatten de in bijlage IV vermelde gegevens.

4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in deze richtlijn bedoelde interne noodplannen onverminderd de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten opgesteld worden met raadpleging van het personeel van de inrichting, met inbegrip van het betrokken personeel van onderaannemers met langlopende contracten, en dat het publiek over de externe noodplannen wordt geraadpleegd, wanneer deze worden opgesteld of bijgewerkt. De lidstaten dragen er zorg voor dat de raadpleging van het publiek plaatsvindt overeenkomstig artikel 14.

5. De lidstaten dragen er zorg voor dat interne en externe noodplannen met passende tussenpozen van niet meer dan drie jaar door respectievelijk de exploitanten en de aangewezen autoriteiten opnieuw worden bezien, beproefd en zo nodig herzien en bijgewerkt. Daarbij wordt rekening gehouden met veranderingen die zich in de betrokken inrichtingen en bij de betrokken hulpdiensten hebben voorgedaan, met nieuwe technische kennis en met inzichten omtrent de bij zware ongevallen te nemen maatregelen.

Wat de externe noodplannen betreft dienen de lidstaten rekening te houden met de noodzaak om versterkte samenwerking in het kader van civiele bescherming bij ernstige noodsituaties te vergemakkelijken.

6. De lidstaten dragen er zorg voor dat de noodplannen onverwijld door de exploitant of, in voorkomend geval, de daartoe aangewezen bevoegde autoriteit worden uitgevoerd, wanneer zich een zwaar ongeval voordoet of zich een onbeheersbare gebeurtenis van zodanige aard voordoet dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij tot een zwaar ongeval leidt.

7. De bevoegde autoriteit kan in het licht van de gegevens die zijn vervat in het veiligheidsrapport, besluiten dat de bepalingen van lid 1 inzake de opstelling van een extern noodplan niet van toepassing zijn.

De bevoegde autoriteit motiveert haar besluit.

Artikel 12

Ruimtelijke ordening

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de ten doel gestelde preventie van zware ongevallen en beperking van de gevolgen van dergelijke omgevallen voor de gezondheid van de mens en het milieu in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond en/of in andere toepasselijke beleidsdomeinen in aanmerking worden genomen. Zij streven de verwezenlijking van die doelstellingen na door toezicht op:

(a) de vestiging van nieuwe inrichtingen;

(b) de in artikel 10 bedoelde wijzigingen van bestaande inrichtingen;

(c) nieuwe ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen zoals verbindingswegen, openbare locaties, woongebieden, wanneer de plaats van vestiging ervan of de ontwikkelingen zelf het risico van een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat er in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond en/of andere toepasselijke beleidsdomeinen alsmede de procedures voor de uitvoering van die beleidsdomeinen rekening wordt gehouden met de noodzaak om op een lange termijn:

(a) voldoende afstand te laten bestaan tussen enerzijds de onder deze richtlijn vallende inrichtingen en anderzijds woongebieden, door het publiek bezochte gebouwen en gebieden, recreatiegebieden en, voor zover mogelijk, grote verbindingswegen;

(b) waardevolle natuurgebieden en bijzonder kwetsbare gebieden in de nabijheid van onder deze richtlijn vallende inrichtingen te beschermen door voldoende afstand te laten bestaan of, indien nodig, andere passende maatregelen;

(c) voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen te treffen overeenkomstig artikel 5, teneinde de gevaren voor de menselijke gezondheid en het milieu niet te vergroten.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle bevoegde autoriteiten en alle diensten die bevoegd zijn beslissingen op dit gebied te nemen, passende adviesprocedures invoeren om de tenuitvoerlegging van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde beleidsmaatregelen te vergemakkelijken. Deze procedures worden zodanig opgezet, dat exploitanten voldoende informatie verstrekken over de aan de inrichting verbonden risico's en dat technisch advies inzake deze risico's beschikbaar is, hetzij op basis van een studie van het specifieke geval, hetzij op basis van algemene criteria, op het tijdstip waarop de besluiten worden genomen.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitanten van niet-primair beoogde inrichtingen, op verzoek van de bevoegde autoriteit, voor de doeleinden van de ruimtelijke ordening voldoende informatie verstrekken over de aan de inrichting verbonden risico's.

4. De voorschriften in de leden 1, 2 en 3 zijn van toepassing onverminderd de bepalingen van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad [12] en Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad [13]. De lidstaten voorzien, voor zover mogelijk en passend, in gecoördineerde of gezamenlijke procedures om te voldoen aan de voorschriften van dit artikel en de voorschriften van deze richtlijnen, teneinde, onder meer, dubbele beoordelingen of raadplegingen te voorkomen.

Artikel 13

Informatie voor het publiek

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de informatie als bedoeld in bijlage V permanent voor het publiek beschikbaar is, onder meer in elektronische vorm. Deze informatie wordt ten minste een keer per jaar opnieuw bezien en zo nodig bijgewerkt.

2. Voor primair beoogde inrichtingen, dragen de lidstaten er tevens zorg voor dat:

a) ambtshalve, regelmatig en in de meest passende vorm informatie wordt verstrekt aan personen die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen over de bij een ongeval te treffen veiligheidsmaatregelen en de in dat geval te volgen gedragslijn;

b) het veiligheidsrapport op verzoek ter beschikking van het publiek wordt gesteld onverminderd artikel 21, lid 3; wanneer artikel 21, lid 3, van toepassing is, wordt een aangepast rapport in de vorm van een niet-technische samenvatting beschikbaar gesteld, die ten minste algemene informatie over gevaren van zware ongevallen, hun mogelijke effecten en de te volgen gedragslijn bij een ongeval bevat;

c) de lijst van gevaarlijke stoffen op verzoek ter beschikking wordt gesteld van het betrokken publiek, met inachtneming van artikel 21, lid 3.

De uit hoofde van dit lid, onder a), te verstrekken informatie omvat ten minste de in bijlage V vermelde inlichtingen. Deze informatie wordt eveneens verstrekt aan alle inrichtingen die het publiek bedienen, met inbegrip van scholen en ziekenhuizen, en aan alle naburige inrichtingen in geval van inrichtingen als bedoeld in artikel 8. De lidstaten dragen er zorg voor dat de informatie wordt verstrekt en met tussenpozen van maximaal vijf jaar opnieuw wordt bezien en bijgewerkt.

3. Verzoeken om toegang tot de informatie als bedoeld in lid 2, onder a), b) en c), worden behandeld overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad [14].

4. De lidstaten verstrekken voldoende gegevens aan de lidstaten die kunnen worden getroffen door de grensoverschrijdende gevolgen van een zwaar ongeval in een inrichting als bedoeld in artikel 9 zodat zij alle relevante bepalingen van de artikelen 11 en 12, alsmede van onderhavig artikel kunnen toepassen.

5. Wanneer de betrokken lidstaat heeft besloten dat een inrichting dicht bij het grondgebied van een andere lidstaat geen gevaar voor een zwaar ongeval buiten de grenzen van het bedrijfsterrein oplevert als bedoeld in artikel 11, lid 6, en derhalve de opstelling van een extern noodplan als bedoeld in artikel 11, lid 1, niet wordt verlangd, stelt die lidstaat de andere lidstaat daarvan in kennis.

6. Dit artikel is van toepassing onverminderd de bepalingen van artikel 21.

Artikel 14

Publieke raadpleging en participatie in de besluitvorming

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat het publiek zijn mening kan geven in de volgende gevallen:

(a) bij de opstelling van plannen voor nieuwe inrichtingen als bedoeld in artikel 12;

(b) wijzigingen van bestaande inrichtingen als bedoeld in artikel 10, indien op de voorgenomen wijzigingen de in deze richtlijn vervatte verplichtingen inzake ruimtelijke ordening van toepassing zijn;

(c) nieuwe ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen wanneer de plaats van vestiging ervan of de ontwikkelingen zelf het risico van een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken, overeenkomstig artikel 12;

(d) externe noodplannen overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder c).

2. Het publiek wordt in een vroeg stadium van het besluitvormingsproces of uiterlijk zodra de informatie redelijkerwijs kan worden verstrekt, door middel van bekendmakingen of op andere passende wijze, met inbegrip van elektronische media indien deze beschikbaar zijn, in kennis gesteld van:

(a) de in lid 1 genoemde aangelegenheden;

(b) indien van toepassing, het feit dat voor het nemen van een besluit een nationale of grensoverschrijdende milieueffectbeoordeling vereist is of andere lidstaten moeten worden geraadpleegd overeenkomstig artikel 13, lid 4;

(c) bijzonderheden van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de besluitvorming, de bevoegde autoriteit waarbij relevante informatie kan worden verkregen, de bevoegde autoriteit waarbij opmerkingen of vragen kunnen worden ingediend, en bijzonderheden over de termijnen voor het indienen van commentaar of vragen;

(d) de aard van mogelijke besluiten of, indien dit er is, het ontwerpbesluit;

(e) een indicatie van de termijn waarbinnen en de plaatsen of de wijzen waarop de relevante informatie ter beschikking zal worden gesteld;

(g) bijzonderheden van de regelingen als bedoeld in lid 5 die zijn getroffen voor de participatie en raadpleging van het publiek.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de volgende informatie binnen een passend tijdsbestek ter beschikking van het betrokken publiek wordt gesteld:

(a) overeenkomstig de nationale wetgeving, de belangrijkste rapporten en adviezen die waren uitgebracht aan de bevoegde autoriteit of autoriteiten op het moment waarop het betrokken publiek werd geïnformeerd overeenkomstig lid 2;

(b) overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG, andere informatie dan de in lid 2 bedoelde informatie die relevant is voor het besluit in kwestie en die uitsluitend beschikbaar komt nadat het betrokken publiek is geïnformeerd overeenkomstig lid 2.

4. De lidstaten dragen er zorg voor dat het betrokken publiek het recht heeft om de bevoegde autoriteit opmerkingen en meningen te geven voordat een besluit wordt genomen, en dat bij de besluitvorming passend rekening wordt gehouden met de resultaten van de overeenkomstig artikel 1 gehouden raadplegingen.

5. De gedetailleerde regelingen voor de voorlichting van het publiek en de raadpleging van het betrokken publiek worden vastgesteld door de lidstaten.

Er wordt voor de onderscheidene fasen voorzien in redelijke termijnen die toereikend zijn voor de voorlichting van het publiek en, voor het betrokken publiek, voor doeltreffende voorbereiding op en inspraak in het milieubesluitvormingsproces overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

6. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit, wanneer de relevante besluiten worden genomen, het volgende ter beschikking stelt van het publiek:

(a) de inhoud van het besluit en de gronden waarop het is gebaseerd, met inbegrip van eventuele latere wijzigingen;

(b) de resultaten van de raadplegingen die zijn gehouden voordat het besluit werd genomen, en een toelichting van de wijze waarop daarmee bij de besluitvorming rekening is gehouden.

Artikel 15

Door de exploitant na een zwaar ongeval te verstrekken informatie

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitant zo spoedig mogelijk na een zwaar ongeval met gebruikmaking van de meest passende middelen:

(a) de bevoegde autoriteiten inlicht;

(b) hen de volgende inlichtingen verstrekt, zodra hij daarover beschikt:

(i) de omstandigheden van het ongeval;

(ii) de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen;

(iii) de beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor de menselijke gezondheid en het milieu kunnen worden geëvalueerd;

(iv) de getroffen noodmaatregelen;

(c) hen in kennis stelt van de voorgenomen maatregelen om:

(i) de middellange- en langetermijngevolgen van het ongeval te beperken;

(ii) herhaling van het ongeval te voorkomen;

(d) de verstrekte informatie bijwerkt, indien uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die in die informatie of de daaruit getrokken conclusies wijziging brengen.

2. De lidstaten dragen de bevoegde autoriteit op:

(a) te waarborgen dat alle nodig gebleken noodmaatregelen en maatregelen op middellange en lange termijn worden getroffen;

(b) de voor een volledige analyse van de technische, organisatorische en beheersaspecten van het zware ongeval benodigde gegevens door middel van inspectie, onderzoek of op enigerlei andere passende wijze te verzamelen;

(c) passende stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de exploitant de noodzakelijke maatregelen tot verbetering neemt; en

(d) aanbevelingen te doen voor toekomstige preventieve maatregelen.

Artikel 16

Door de lidstaten na een zwaar ongeval te verstrekken informatie

1. Ter preventie en beperking van de gevolgen van zware ongevallen stellen de lidstaten de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van zware ongevallen die zich op hun grondgebied hebben voorgedaan en die beantwoorden aan de criteria van bijlage VI. Daarbij worden de volgende gegevens verstrekt:

(a) de lidstaat en naam en adres van de voor de opstelling van het rapport verantwoordelijke autoriteit;

(b) datum, tijd en plaats van het zware ongeval, met de volledige naam van de exploitant en het adres van de betrokken inrichting;

(c) een beknopte beschrijving van de omstandigheden van het ongeval, met vermelding van de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen en de onmiddellijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu;

(d) een beknopte beschrijving van de getroffen noodmaatregelen en van de onmiddellijk te treffen voorzorgsmaatregelen om herhaling van het ongeval te voorkomen.

2. De lidstaten stellen de Commissie zo spoedig mogelijk, doch binnen een jaar gerekend vanaf de datum van het ongeval, in kennis van de resultaten van hun analyse en van hun aanbevelingen middels de databank als bedoeld in artikel 20, lid 5.

De lidstaten kunnen de mededeling van de gegevens als bedoeld in de eerste alinea van dit lid slechts uitstellen om de uitkomst van een gerechtelijke procedure af te wachten, indien verstrekking van de gegevens die procedure zou schaden.

3. De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten een rapportageformulier op. De lidstaten gebruiken dit rapportageformulier voor de verstrekking van de in lid 1 en lid 2 bedoelde gegevens.

4. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de naam en het adres van elke organisatie die over informatie betreffende zware ongevallen zou kunnen beschikken en die aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten die bij een dergelijk ongeval dienen in te grijpen advies kan verlenen.

Artikel 17

Bevoegde autoriteit

1. Onverminderd de verantwoordelijkheden van de exploitant stellen de lidstaten de bevoegde autoriteit of autoriteiten in die met de uitvoering van de bij deze richtlijn vastgestelde taken wordt, respectievelijk worden belast, of wijzen die autoriteit, respectievelijk autoriteiten aan, evenals, in voorkomend geval, de instanties die ermee belast zijn de bevoegde autoriteit of autoriteiten technische bijstand te verlenen. De lidstaten die meer dan een bevoegde autoriteit instellen of aanwijzen, wijzen één bevoegde autoriteit aan die tot taak heeft ervoor te zorgen dat de procedures voor het uitvoeren van hun taken worden gecoördineerd.

2. De Commissie roept regelmatig een forum bijeen bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De bevoegde autoriteiten en de Commissie werken samen bij activiteiten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat bevoegde autoriteiten in de zin van deze richtlijn gelijkwaardige gegevens accepteren die door exploitanten wordt ingediend overeenkomstig andere EU-regelgeving en beantwoordt aan de voorschriften van deze richtlijn. In dergelijke gevallen draagt de bevoegde autoriteit er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorschriften van deze richtlijn.

Artikel 18

Exploitatieverbod

1. De lidstaten verbieden de exploitatie of de inbedrijfstelling van een inrichting, installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan, indien de door de exploitant getroffen maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan duidelijk onvoldoende zijn.

De lidstaten kunnen de exploitatie of de inbedrijfstelling van een inrichting, installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan verbieden, indien de exploitant de krachtens deze richtlijn verlangde kennisgeving, rapporten of andere gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat exploitanten bij een passende instantie volgens de nationale wetgeving en procedures tegen een verbod van een bevoegde autoriteit als bedoeld in lid 1 beroep kunnen instellen.

Artikel 19

Inspecties

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten een inspectiesysteem opzetten.

2. Deze inspecties zijn afgestemd op het soort betrokken inrichting. Zij zijn niet afhankelijk van de ontvangst van het veiligheidsrapport of van andere ingediende rapporten. Zij dienen zodanig te zijn opgezet, dat een planmatig en systematisch onderzoek van de in de inrichting gebruikte systemen van technische, organisatorische en bedrijfskundige aard kan worden uitgevoerd om met name na te gaan of:

(a) de exploitant kan aantonen dat hij, gelet op de activiteiten in de inrichting, passende maatregelen heeft getroffen om zware ongevallen te voorkomen;

(b) de exploitant kan aantonen dat hij in passende middelen heeft voorzien om de gevolgen van zware ongevallen op en buiten het bedrijfsterrein te beperken;

(c) de gegevens en informatie, vervat in het veiligheidsrapport of in een ander ingediend rapport, de situatie in de inrichting trouw weergeven;

(d) de krachtens artikel 13, lid 1, vereiste inlichtingen aan het publiek zijn verstrekt.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle inrichtingen worden bestreken door een inspectieplan op nationaal, regionaal of lokaal niveau en dat dit plan regelmatig opnieuw wordt bezien en, indien nodig, wordt bijgewerkt.

Elk inspectieplan dient de volgende zaken te bevatten:

(a) een algemene beoordeling van de relevante veiligheidskwesties;

(b) het geografische gebied dat het inspectieplan bestrijkt;

(c) een lijst van de inrichtingen en installaties die onder het plan vallen;

(d) een krachtens artikel 8 vereiste lijst van groepen inrichtingen met mogelijke domino-effecten, rekening houdend met naburige inrichtingen die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen;

(e) een lijst van inrichtingen waar specifieke bronnen van externe risico's of gevaren de waarschijnlijkheid van een zwaar ongeval of de gevolgen daarvan ernstiger zouden kunnen maken;

(f) procedures voor standaardinspecties, met inbegrip van de krachtens lid 4 vereiste programma's voor dergelijke inspecties;

(g) procedures voor incidentele inspecties krachtens lid 6;

(h) bepalingen inzake de samenwerking tussen de verschillende inspectiediensten.

4. De bevoegde autoriteit stelt op basis van de inspectieplannen als bedoeld in lid 3 regelmatig programma's voor standaardinspecties voor alle inrichtingen op, met inbegrip van de frequentie van de bezoeken ter plaatse voor de verschillende soorten inrichtingen.

De periode tussen twee bezoeken ter plaatse wordt gebaseerd op een systematische beoordeling van de gevaren voor zware ongevallen van de betrokken inrichtingen en is niet langer dan één jaar voor primair beoogde inrichtingen en drie jaar voor niet-primair beoogde inrichtingen. Als bij een inspectie een belangrijk geval van niet-naleving van deze richtlijn wordt opgemerkt, wordt binnen zes maanden een aanvullend bezoek ter plaatse gebracht.

5. De systematische beoordeling van de gevaren wordt gebaseerd op ten minste de volgende criteria:

(a) de mogelijke en werkelijke effecten van de betrokken inrichtingen op de menselijke gezondheid en het milieu, rekening houdend met de gevaren van zware ongevallen, de kwetsbaarheid van het plaatselijke milieu en de waarschijnlijkheid van ongevallen;

(b) gegevens betreffende de naleving van de voorschriften van deze richtlijn;

(c) participatie van de exploitant in het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) van de Unie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad [15].

Voor zover passend, wordt rekening gehouden met relevante bevindingen van inspecties uit hoofde van andere EU-regelgeving.

6. Incidentele inspecties worden uitgevoerd om ernstige klachten, ernstige ongevallen en bijna-ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving zo snel mogelijk te onderzoeken.

7. De bevoegde autoriteit deelt de exploitant binnen twee maanden na een bezoek ter plaatse de conclusies van het bezoek mede, alsook welke stappen dienen te worden genomen. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat de exploitant binnen een redelijke termijn na ontvangst van de mededeling alle noodzakelijke stappen onderneemt.

8. De inspecties worden zo veel mogelijk gecoördineerd met inspecties uit hoofde van andere EU-regelgeving en, voor zover mogelijk, gecombineerd.

9. De lidstaten dragen er zorg voor dat voldoende personeel beschikbaar is dat over de nodige vaardigheden en kwalificaties beschikt om de inspecties doeltreffend uit te voeren. De lidstaten moedigen de bevoegde autoriteiten aan om te voorzien in mechanismen en hulpmiddelen voor het uitwisselen van ervaringen en het consolideren van kennis en om, voor zover passend, op Europees niveau te participeren in zulke mechanismen.

10. De lidstaten dragen er zorg voor dat exploitanten de bevoegde autoriteiten alle bijstand verlenen die deze autoriteiten nodig hebben om bezoeken ter plaatse te brengen en alle informatie te verzamelen die nodig is voor de uitvoering van hun taken voor de doeleinden van deze richtlijn, en in het bijzonder de autoriteit in de gelegenheid te stellen om de mogelijkheid van een zwaar ongeval volledig te evalueren, om te bepalen in hoeverre de kans op en/of de gevolgen van zware ongevallen kunnen toenemen, om het opstellen van een extern noodplan mogelijk te maken en om rekening te houden met stoffen waaraan eventueel bijzondere aandacht moet worden besteed in verband met de fysische vorm, bijzondere omstandigheden of de locatie ervan.

Artikel 20

Informatiesysteem en gegevensuitwisselingen

1. De lidstaten en de Commissie wisselen gegevens uit over de ervaringen die zijn opgedaan bij de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen ervan. Deze gegevens hebben met name betrekking op de werking van de bepalingen van deze richtlijn.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de gegevens als bedoeld in bijlage V, of een samenvatting daarvan in geval van de gegevens als bedoeld in deel 2 van bijlage V, in elektronische vorm ter beschikking van de Commissie worden gesteld en voortdurend up-to-date worden gehouden.

3. De Commissies zet een elektronische databank op met door de lidstaten krachtens lid 2 verstrekte gegevens en houdt deze up-to-date.

De Commissie ontwikkelt in nauwe samenwerking met de lidstaten geautomatiseerde systemen voor de uitwisseling van gegevens en een verslagmodel die vanaf 1 januari 2015 moeten worden gebruikt voor het verstrekken van de gegevens als bedoeld in lid 2.

4. De lidstaten dienen om de drie jaar bij de Commissie een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Zij verstrekken ook een samenvatting in elektronische vorm van de in lid 2 bedoelde gegevens of geven aan welke databanken toegang geven tot deze informatie.

De Commissie publiceert om de drie jaar in elektronische vorm een algemene samenvatting van deze verslagen.

5. De Commissie zet een databank op met bijzonderheden over, met name, de zware ongevallen die zich op het grondgebied van de lidstaten voorgedaan hebben, en houdt die ter beschikking van de lidstaten, teneinde:

a) de door de lidstaten overeenkomstig artikel 16, leden 1 en 2, verstrekte inlichtingen snel onder alle bevoegde autoriteiten te verspreiden;

b) de bevoegde autoriteiten een analyse van de oorzaken van de zware ongevallen en de daaruit getrokken lering te verstrekken;

c) de bevoegde autoriteiten inlichtingen over preventieve maatregelen te verstrekken;

d) inlichtingen te verstrekken over organisaties die adviezen of informatie kunnen geven over het zich voordoen van zware ongevallen, de preventie en de beperking van de gevolgen daarvan.

6. De databank bevat ten minste:

a) de door de lidstaten krachtens artikel 16, leden 1 en 2, verstrekte gegevens;

b) een analyse van de oorzaken van de ongevallen;

c) de uit de ongevallen getrokken lering;

d) de preventieve maatregelen die nodig zijn om herhaling te voorkomen.

7. De Commissie stelt de databanken als bedoeld in de leden 3 en 5 ter beschikking van het publiek.

Artikel 21

Vertrouwelijkheid

1. Ter wille van de transparantie verplichten de lidstaten de bevoegde autoriteiten ertoe de op grond van deze richtlijn verkregen inlichtingen ter beschikking te stellen van alle natuurlijke of rechtspersonen die daarom verzoeken.

2. Krachtens deze richtlijn door de bevoegde autoriteiten ontvangen verzoeken om inlichtingen kunnen worden geweigerd, indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2003/4/EG.

3. De toegang tot de volledige door de bevoegde autoriteiten verkregen informatie als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder b) en c), kan worden geweigerd, indien de exploitant heeft verzocht bepaalde delen van het veiligheidsrapport of de lijst van gevaarlijke stoffen niet bekend te maken om redenen als voorzien in artikel 4, lid 2, onder b), d), e) of f), van Richtlijn 2003/4/EG.

De bevoegde autoriteit kan om dezelfde redenen ook besluiten dat bepaalde delen van het verslag of de lijst niet bekend worden gemaakt. In dergelijke gevallen, en na goedkeuring door de bevoegde autoriteit, verstrekt de exploitant de autoriteit een aangepast rapport of aangepaste lijst waaruit deze delen zijn weggelaten, en stelt hij deze ter beschikking van het publiek.

Artikel 22

Toegang tot de rechter

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat leden van het betrokken publiek conform artikel 6 van Richtlijn 2003/4/EG bij een rechterlijke instantie in beroep kunnen gaan tegen het handelen of nalaten van een bevoegde autoriteit in verband met een verzoek om inlichtingen krachtens artikel 13 of artikel 21, lid 1, van deze richtlijn. De lidstaten dragen er zorg voor dat de leden van het betrokken publiek in overeenstemming met het relevante nationale rechtsstelsel toegang hebben tot een beroepsprocedure voor een rechterlijke instantie of een ander, bij wet opgericht onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten te beoordelen met betrekking tot aangelegenheden die onder artikel 14 vallen, indien:

a) zij voldoende belang hebben;

b) zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt.

De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, het handelen of nalaten kunnen worden aangevochten.

2. Wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt, wordt vastgesteld door de lidstaten, in overeenstemming met het gestelde doel het betrokken publiek ruime toegang tot de rechter te verschaffen. Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die de bescherming van het milieu bevordert en voldoet aan de eisen van het nationaal recht, voldoende geacht in de zin van lid 2, onder a).

Voor het doel van lid 2, onder b), worden de organisaties als bedoeld in de eerste alinea ook geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt.

3. Lid 2 de mogelijkheid van een herzieningsprocedure voor een bestuursrechtelijke instantie niet uit en laat de eis om de bestuursrechtelijke beroepsgang uit te putten alvorens over te gaan tot rechterlijke herzieningsprocedures onverlet, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.

4. De in de leden 1 en 2 voorziene procedures zijn redelijk, billijk, snel en niet onevenredig kostbaar. In voorkomend geval, wordt voorzien in dwangmiddelen tot rechtsherstel.

De lidstaten dragen er zorg voor dat praktische informatie over de toegang tot deze procedures ter beschikking wordt gesteld van het publiek.

Artikel 23

Wijziging van de bijlagen

Onverminderd artikel 4 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast om de bijlagen I tot en met VII aan te passen aan de technische vooruitgang.

Artikel 24

Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid om de in de artikelen 4 en 23 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van onbepaalde duur.

2. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daar gelijktijdig van in kennis.

3. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden van de artikelen 25 en 26.

Artikel 25

Intrekking van de delegatie

1. De in artikel 24 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2. De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, brengt de andere instelling en de Commissie hiervan binnen redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.

3. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 26

Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen

1. Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen de gedelegeerde handeling bezwaar maken binnen twee maanden na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze periode met een maand worden verlengd.

2. Indien bij het verstrijken van deze termijn noch het Europees Parlement, noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar aan te tekenen, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van de termijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3. Als het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt die niet in werking. De instelling die bezwaar tegen de gedelegeerde handeling aantekent, geeft aan waarom zij dit doet.

Artikel 27

Sancties

De lidstaten stellen sancties vast die van toepassing zijn bij schendingen van de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De aldus vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie voor 1 juni 2015 in kennis van deze bepalingen en stellen de Commissie tevens onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen die daarop betrekking hebben.

Artikel 28

Omzetting

1. De lidstaten laten uiterlijk op 31 mei 2015 de wetten, verordeningen en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn. Zij verstrekken de Commissie onmiddellijk de tekst van deze bepalingen en een correlatietabel tussen deze bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen deze maatregelen toe met ingang van 1 juni 2015.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen vaststellen, nemen zij daarin een verwijzing naar deze richtlijn op of laten zij deze bij hun officiële bekendmaking vergezeld gaan van zo'n verwijzing. De lidstaten bepalen hoe deze verwijzing zal geschieden.

2. De lidstaten verstrekken de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van het nationaal recht die zij vaststellen op het door deze richtlijn bestreken gebied.

Artikel 29

Intrekking

1. Richtlijn 96/82/EG wordt ingetrokken per 1 juni 2015.

2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden opgevat als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen overeenkomstig de correlatietabel in bijlage VIII.

Artikel 30

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 31

Adresssaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

Lijst van bijlagen

Bijlage I - Lijst van gevaarlijke stoffen

Bijlage II - Gegevens en minimuminlichtingen die in het in artikel 9 bedoelde veiligheidsrapport aan de orde moeten komen

Bijlage III - In artikel 9 bedoelde informatie betreffende het beheerssysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen

Bijlage IV - In de in artikel 11 bedoelde noodplannen op te nemen gegevens en inlichtingen

Bijlage V - Aan het publiek in het kader van de toepassing van artikel 13, lid 1 en lid 2, onder a), te verstrekken inlichtingen

Bijlage VI - Criteria voor de kennisgeving van een ongeval aan de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 1

Bijlage VII - Uitzonderingscriteria overeenkomstig artikel 4

Bijlage VIII - Concordantietabel

BIJLAGE I

Lijst van gevaarlijke stoffen

DEEL 1

Categorieën stoffen en mengsels

Bijlage I, deel 1 beslaat alle stoffen en mengsels die in de in kolom 1 vermelde gevarencategorieën vallen:

Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 |

Categorieën gevaarlijke stoffen en mengsels | Drempelwaarden (ton) van in artikel 3, lid 9, bedoelde stoffen voor toepassing in |

| Lage categorie | Hoge categorie |

Rubriek 'H' – GEZONDHEIDSGEVAREN | | |

H1 ACUUT TOXISCH Categorie 1, alle blootstellingsroutes | 5 | 20 |

H2 ACUUT TOXISCH- Categorie 2, alle blootstellingsroutes- Categorie 3, dermale blootstellingsroute en inademing (zie aantekening 7) | 50 | 200 |

H3 STOT SPECIFIEKE DOELORGAANTOXICITEIT – EENMALIGE BLOOTSTELLINGSTOT Categorie 1 | 50 | 200 |

Rubriek 'P' - FYSISCHE GEVAREN | | |

P1a Ontplofbare stoffen (zie aantekening 8) - Instabiele ontplofbare stoffen of - Ontplofbare stoffen van de subklassen 1.1, 1.2, 1.3, 1.5 of 1.6, of- Stoffen of mengsels met explosieve eigenschappen volgens methode A.14 van de Verordening (EG) nr. 440/2008 (zie aantekening 9) die niet behoren tot de gevarenklassen organische peroxiden of zelfontledende stoffen en mengsels | 10 | 50 |

P1b Ontplofbare stoffen (zie aantekening 8)Ontplofbare stoffen van subklasse 1.4 (zie aantekening 10) | 50 | 200 |

P2 ONTVLAMBARE GASSENOntvlambare gassen van categorie 1 of 2 | 10 | 50 |

P3a ONTVLAMBARE AEROSOLEN (zie aantekening 11.1)"Zeer licht ontvlambare" of "ontvlambare" aerosolen, die ontvlambare gassen van categorie 1 of 2 of ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 bevatten | 150 | 500 |

P3b ONTVLAMBARE AEROSOLEN (zie aantekening 11.1)"Zeer licht ontvlambare" of "ontvlambare" aerosolen, die geen ontvlambare gassen van categorie 1 of 2, noch ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 bevatten (zie aantekening 11.2) | 5.000 | 50.000 |

P4 OXIDERENDE GASSENOxiderende gassen van categorie 1 | 50 | 200 |

P5a ONTVLAMBARE VLOEISTOFFEN- Ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 of- Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden of- Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 °C, die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden (zie aantekening 12) | 10 | 50 |

P5b ONTVLAMBARE VLOEISTOFFEN- Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 waarbij bijzondere verwerkingsomstandigheden, zoals een hoge druk of hoge temperatuur, gevaren voor zware ongevallen kunnen geven of- Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 °C waarbij bijzondere verwerkingsomstandigheden, zoals een hoge druk of hoge temperatuur, gevaren voor zware ongevallen kunnen geven (zie aantekening 12) | 50 | 200 |

P5c ONTVLAMBARE VLOEISTOFFENOntvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die niet onder P5a en P5b vallen | 5.000 | 50.000 |

P6a ZELFONTLEDENDE STOFFEN EN MENGSELS en ORGANISCHE PEROXIDENZelfontledende stoffen en mengsels van type A of B of organische peroxiden van type A of B | 10 | 50 |

P6b ZELFONTLEDENDE STOFFEN EN MENGSELS en ORGANISCHE PEROXIDENZelfontledende stoffen en mengsels van type C, D, E of F of organische peroxiden van type C, D, E of F | 50 | 200 |

P7 PYROFORE VLOEISTOFFEN EN VASTE STOFFENPyrofore vloeistoffen van categorie 1Pyrofore vaste stoffen van categorie 1 | 50 | 200 |

P8 OXIDERENDE VLOEISTOFFEN EN VASTE STOFFENOxiderende vloeistoffen van categorie 1, 2 of 3, ofOxiderende vaste stoffen van categorie 1, 2 of 3 | 50 | 200 |

Rubriek 'E' – MILIEUGEVAREN | | |

E1 Gevaar voor het aquatisch milieu in de categorie Acuut 1 of chronisch 1 | 100 | 200 |

E2 Gevaar voor het aquatisch milieu in de categorieChronisch 2 | 200 | 500 |

Rubriek 'O' – OVERIGE GEVAREN | | |

O1 Stoffen of mengsels met gevarenaanduiding EUH014 | 100 | 500 |

O2 Stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen, categorie 1 | 100 | 500 |

O3 Stoffen of mengsels met gevarenaanduiding EUH029 | 50 | 200 |

DEEL 2

Stoffen die met naam genoemd worden

Wanneer een in deel 2 vermelde stof of groep van stoffen ook onder een categorie van deel 1 valt, dienen de in deel 2 vermelde drempelwaarden te worden gebruikt.

Kolom 1 | CAS-nummer [16] | Kolom 2 | Kolom 3 |

| | Drempelwaarde (ton) voor toepassing in |

Gevaarlijke stoffen | | |

| | Lage categorie | Hoge categorie |

Ammoniumnitraat (aantekening 13) | - | 5000 | 10000 |

Ammoniumnitraat (aantekening 14) | - | 1250 | 5000 |

Ammoniumnitraat (aantekening 15) | - | 350 | 2500 |

Ammoniumnitraat (aantekening 16) | - | 10 | 50 |

Kaliumnitraat (aantekening 17) | - | 5000 | 10000 |

Kaliumnitraat (aantekening 18) | - | 1250 | 5000 |

Diarseenpentoxide, arseen(V)zuur en/of zouten daarvan | 1303-28-2 | 1 | 2 |

Diarseentrioxide, arseen(III)zuur en/of zouten daarvan | 1327-53-3 | | 0,1 |

Broom | 7726-95-6 | 20 | 100 |

Chloor | 7782-50-5 | 10 | 25 |

Inhaleerbare poedervormige nikkelverbindingen: nikkelmonoxide, nikkeldioxide, nikkelsulfide, trinikkeldisulfide, dinikkeltrioxide | - | | 1 |

Ethyleenimine | 151-56-4 | 10 | 20 |

Fluor | 7782-41-4 | 10 | 20 |

Formaldehyde (concentratie 90%) | 50-00-0 | 5 | 50 |

Waterstof | 1333-74-0 | 5 | 50 |

Chloorwaterstof (vloeibaar gas) | 7647-01-0 | 25 | 250 |

Loodalkylen | - | 5 | 50 |

Ontvlambare vloeibare gassen, CLP-categorie 1 of 2 (inclusief LPG) en aardgas | - | 50 | 200 |

Acetyleen | 74-86-2 | 5 | 50 |

Ethyleenoxide | 75-21-8 | 5 | 50 |

Propyleenoxide | 75-56-9 | 5 | 50 |

Methanol | 67-56-1 | 500 | 5000 |

4,4-Methyleenbis(2-chlooraniline) en/of zouten daarvan, poedervormig | 101-14-4 | | 0,01 |

Methylisocyanaat | 624-83-9 | | 0,15 |

Zuurstof | 7782-44-7 | 200 | 2000 |

2,4-Tolueendiisocyanaat2,6-Tolueendiisocyanaat | 584-84-991-08-7 | 10 | 100 |

Carbonylchloride (fosgeen) | 75-44-5 | 0,3 | 0,75 |

Arsine (arseentrihydride) | 7784-42-1 | 0,2 | 1 |

Fosfine (fosfortrihydride) | 7803-51-2 | 0,2 | 1 |

Zwaveldichloride | 10545-99-0 | 1 | 1 |

Zwaveltrioxide | 7446-11-9 | 15 | 75 |

Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen (inclusief TCDD) uitgedrukt in TCDD-equivalent (aantekening 19) | - | | 0,001 |

De volgende CARCINOGENEN of de mengsels die de volgende carcinogenen in concentraties van meer dan 5 gewichtsprocent bevatten:4-aminobifenyl en/of zouten daarvan, benzotrichloride, benzidine en/of zouten daarvan, di(chloormethyl)ether, chloormethylether, 1,2-dibroomethaan, diethylsulfaat, dimethylsulfaat, dimethylcarbamoylchloride, 1,2-dibroom-3-chloorpropaan, 1,2-dimethylhydrazine, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide, hydrazine, 2-naftylamine en/of zouten daarvan, 4-nitrodifenyl en 1,3-propaansulton | - | 0,5 | 2 |

Aardolieproducten(a) benzines en nafta's,(b) kerosines (inclusief vliegtuigbrandstoffen),(c) gasoliën (inclusief diesel, huisbrandolie en gasoliemengstromen)(d) zware stookolie | - | 2500 | 25000 |

Watervrije ammoniak | 7664-41-7 | 50 | 200 |

Boortrifluoride | 7637-07-2 | 5 | 20 |

Waterstofsulfide | 7783-06-4 | 5 | 20 |

DEEL 3

Stoffen en mengsels die van deze richtlijn zijn uitgesloten overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder h), en artikel 4, lid 1

Naam van stof/mengsel | CAS-nummer | Hoeveelheid (waar van toepassing) | Overige omstandigheden waar van toepassing |

| | | |

AANTEKENINGEN BIJ BIJLAGE I

1. Stoffen en mengsels die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en van de Raad zijn ingedeeld [17].

2. Mengsels worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de concentratiegrenzen blijven welke zijn vastgesteld aan de hand van hun eigenschappen krachtens de in aantekening 1 vermelde desbetreffende richtlijn en/of de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.

3. De onderstaande drempelwaarden gelden per inrichting.

De voor de toepassing van de betreffende artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op enig moment aanwezig zijn of kunnen zijn. Gevaarlijke stoffen die slechts in hoeveelheden van 2% of minder van de vermelde drempelwaarde in een inrichting aanwezig zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheid buiten beschouwing gelaten, indien zij zich op een zodanige plaats in de inrichting bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders op het bedrijfsterrein kan zijn.

4. De onderstaande regels voor het optellen van gevaarlijke stoffen of categorieën gevaarlijke stoffen zijn eventueel van toepassing:

In het geval van een inrichting waar geen afzonderlijke stof of mengsel aanwezig is in een hoeveelheid van meer dan of gelijk aan de vermelde drempelwaarden, wordt de onderstaande regel toegepast om te bepalen of de inrichting onder de bepalingen van deze richtlijn vallen.

Deze richtlijn is van toepassing indien de som:

q1/QU1 + q2/QU2 + q3/QU3 + q4/QU4 + q5/QU5 + . . . groter is dan of gelijk is aan 1,

waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x uit deel 1 of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 2 van deze bijlage,

en QUX = de voor stof x of categorie x in kolom 3 van deel 1 of deel 2 vermelde drempelwaarde.

Deze richtlijn is van toepassing, met uitzondering van de artikelen 9, 11 en 13, indien de som:

q1/QL1 + q2/QL2 + q3/QL3 + q4/QL4 + q5/QL5 + . . . groter is dan of gelijk is aan 1,

waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x uit deel 1 of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 2 van deze bijlage,

en QLX = de voor stof x of categorie x in kolom 2 van deel 1 of deel 2 genoemde drempelwaarde.

Deze regel wordt gebruikt ter beoordeling van de algehele, in de bovenstaande drie rubrieken beschreven gevaren van zware ongevallen: gezondheidsgevaren, fysische gevaren en milieugevaren. De regel moet daarom driemaal worden toegepast:

(a) eenmaal voor de optelling van in deel 2 genoemde stoffen en mengsels welke in acute toxiciteitscategorie 1, 2 of 3 zijn ingedeeld, tezamen met stoffen en mengsels die onder rubriek H, H1 tot en met H3, vallen.

(b) eenmaal voor de optelling van in deel 2 genoemde stoffen en mengsels welke ingedeeld zijn als ontplofbare stoffen, ontvlambare gassen, ontvlambare aerosolen, oxiderende gassen, ontvlambare vloeistoffen, zelfontledende stoffen en mengsels, organische peroxiden, pyrofore vloeistoffen, oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen, tezamen met stoffen en mengsels die onder rubriek P, P1 tot en met P8, vallen.

(c) eenmaal voor de optelling van in deel 2 genoemde stoffen en mengsels welke ingedeeld zijn als gevaarlijk voor het aquatisch milieu, acute categorie 1, chronische categorie 1 of chronische categorie 2, tezamen met stoffen en mengsels die onder rubriek E, E1 en E2, vallen.

De desbetreffende bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing indien het sommeringsresultaat van ten minste één van (a), (b) of (c) groter is dan of gelijk is aan 1.

5. Voor stoffen en mengsels die niet onder bijlage I vallen, bijvoorbeeld afvalstoffen, maar in een inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en onder de in de inrichting heersende omstandigheden gelijkwaardige eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, dienen lidstaten deze voorlopig aan de meest gelijkende Seveso-categorie/met name genoemde stof toe te wijzen (hangende een besluit overeenkomstig artikel 4, lid 5, van deze richtlijn).

6. Voor stoffen en mengsels die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is in het kader van deze richtlijn de laagste drempelwaarde van toepassing. Wat evenwel de toepassing van de in aantekening 4 bedoelde regel betreft, wordt altijd de drempelwaarde gebruikt welke met de indeling in kwestie overeenkomt.

7. Voor stoffen en mengsels die in de gevarenklasse H2 ACUUT TOXISCH, categorie 3, dermale blootstellingsroute en inademing, vallen en waarbij gegevens voor deze route(s) niet beschikbaar zijn, wordt een extrapolatie vanuit andere route(s) uitgevoerd op basis van de benadering die in Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (in het bijzonder punt 3.1.3.6.2.1., onder a) en tabel 3.1.2 in bijlage 1) en Verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (in het bijzonder bijlage I, punt 5.2 (schatting van de blootstelling)), alsmede de betreffende richtsnoeren die beschikbaar zijn op: http://guidance.echa.europa.eu/docs/guidance_document/clp_en.pdf (vanaf bladzijde 204).

8. Onder de gevarenklasse ontplofbare stoffen vallen ontplofbare voorwerpen (zie punt 2.1 van bijlage I bij de CLP-verordening). Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp bekend is, is die hoeveelheid bepalend voor de toepassing van deze richtlijn. Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp niet bekend is, wordt het gehele voorwerp voor de toepassing van deze richtlijn als ontplofbaar aangemerkt.

9. Testen naar de ontplofbare eigenschappen van stoffen en mengsels is alleen nodig indien de screeningprocedure volgens aanhangsel 6 (deel 3) van de UN Manual of Tests and Criteria [18] uitwijst dat de stof of het mengsel mogelijk ontplofbare eigenschappen heeft.

10. Indien ontplofbare stoffen van subklasse 1.4 uitgepakt of opnieuw ingepakt zijn, worden ze in rubriek P3 ingedeeld, tenzij aangetoond wordt dat het gevaar nog overeenstemt met subklasse 1.4 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008.

11.1. Ontvlambare aerosolen worden ingedeeld overeenkomstig de Richtlijn 75/324/EEG betreffende aerosolen [19]. 'Zeer licht ontvlambare' en 'ontvlambare' aerosolen volgens Richtlijn 75/324/EEG komen overeen met ontvlambare aerosolen van respectievelijk categorie 1 of 2 volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008.

11.2. Om deze vermelding te kunnen gebruiken, moet geregistreerd worden dat de aerosolhouder geen ontvlambaar gas van categorie 1 of 2, noch ontvlambare vloeistof van categorie 1 bevat.

12. Overeenkomstig punt 2.6.4.5 in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 behoeven vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 35 °C niet in categorie 3 te worden ingedeeld indien zij geen verbranding onderhouden. Dit geldt echter niet onder omstandigheden als verhoogde temperatuur of druk en daarom vallen dergelijke vloeistoffen onder deze vermelding.

13. Ammoniumnitraat (5000/10000): meststoffen die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding

Dit is van toepassing op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen (een gemengde/samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat met fosfaat en/of kaliumcarbonaat) die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding overeenkomstig de VN-goottest (zie United Nations Recommendations on the Transport of Dangerous Goods: Manual of Tests and Criteria, Part III, sub-section 38.2) en waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat

– 15,75 [20] - 24,5 [21] gewichtsprocent is en die niet meer dan 0,4% in totaal aan brandbare/organische stoffen bevatten of die voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad [22];

– 15,75 gewichtsprocent of minder en een onbeperkte hoeveelheid brandbare stoffen.

14. Ammoniumnitraat (1250/5000): meststofkwaliteit

Dit is van toepassing op enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen die voldoen aan de eisen van bijlage III-2 bij Verordening (EG) nr. 2003/2003, waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat

– hoger is dan 24,5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van ammoniumnitraat en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%;

– hoger is dan 15,75 gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat;

– hoger is dan 28 [23] gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van ammoniumnitraat en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%.

15. Ammoniumnitraat (350/2500): technisch zuivere stof

Dit is van toepassing op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels waarin het stikstofgehalte, afkomstig van het ammoniumnitraat

– gelegen is tussen 24,5 en 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,4% aan brandbare stoffen bevatten;

– hoger is dan 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,2% aan brandbare stoffen bevatten.

Dit is ook van toepassing op waterige ammoniumnitraatoplossingen met een ammoniumnitraatconcentratie van meer dan 80 gewichtsprocent.

16. Ammoniumnitraat (10/50): 'off-specs-materiaal' en meststoffen die niet voldoen aan de eisen van de detonatietest

Dit is van toepassing op:

– afgekeurd materiaal afkomstig uit het fabricageproces en op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels, enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen als bedoeld in de aantekeningen 2 en 3, die van de eindgebruiker zijn of worden geretourneerd aan een fabrikant, een installatie voor tijdelijke opslag of een herverwerkingsinstallatie voor herverwerking, recycling of behandeling met het oog op een veilig gebruik omdat de stoffen niet langer voldoen aan de specificaties van de voetnoten 2 en 3;

– meststoffen als bedoeld in de aantekening 1, eerste streepje, en aantekening 2 die niet voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003.

17. Kaliumnitraat (5000/10000)

Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in de vorm van prills of granules) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.

18. Kaliumnitraat (1250/5000)

Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in kristalvorm) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.

19. Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen

De hoeveelheden polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen worden berekend aan de hand van de volgende wegingsfactoren:

WHO 2005 TEF |

2,3,7,8-TCDD | 1 | 2,3,7,8-TCDF | 0,1 |

1,2,3,7,8-PeCDD | 1 | 2,3,4,7,8-PeCDF | 0,3 |

| | 1,2,3,7,8-PeCDF | 0,03 |

| | | |

1,2,3,4,7,8-HxCDD | 0,1 | | |

1,2,3,6,7,8-HxCDD | 0,1 | 1,2,3,4,7,8-HxCDF | 0,1 |

1,2,3,7,8,9-HxCDD | 0,1 | 1,2,3,7,8,9-HxCDF | 0,1 |

| | 1,2,3,6,7,8-HxCDF | 0,1 |

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD | 0,01 | 2,3,4,6,7,8-HxCDF | 0,1 |

| | | |

OCDD | 0,0003 | 1,2,3,4,6,7,8-HpCDF | 0,01 |

| | 1,2,3,4,7,8,9-HpCDF | 0,01 |

| | | |

| | OCDF | 0,0003 |

(T = tetra, P = penta, Hx = hexa, Hp = hepta, O = octa) |

Referentie - Van den Berg et al: The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds |

BIJLAGE II

GEGEVENS EN MINIMUMINLICHTINGEN DIE IN HET IN ARTIKEL 9 BEDOELDE VEILIGHEIDSRAPPORT AAN DE ORDE MOETEN KOMEN

1. In artikel 9 bedoelde informatie betreffende het beheerssysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen

Deze inlichtingen dienen de in bijlage III vervatte punten te bestrijken.

2. Presentatie van de omgeving van de inrichting

(a) beschrijving van de plaats en zijn omgeving, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens en, in voorkomend geval, de voorgeschiedenis;

(b) identificatie van de installaties en andere activiteiten binnen de inrichting die het gevaar van een zwaar ongeval met zich mee kunnen brengen;

(c) identificatie van naburige inrichtingen, alsmede andere plaatsen, zones en ontwikkelingen die het risico op of de gevolgen van een zwaar ongeval en domino-effecten kunnen verhogen;

(d) beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval zouden kunnen worden getroffen.

3. Beschrijving van de installatie

(a) beschrijving van de voornaamste werkzaamheden en producten uit de delen van de inrichting die belangrijk zijn uit veiligheidsoogpunt, de mogelijke oorzaken van risico's van zware ongevallen en de omstandigheden waarin zo'n zwaar ongeval zich zou kunnen voordoen, vergezeld van een beschrijving van de genomen preventieve maatregelen;

(b) beschrijving van procedés, met name de werkwijzen;

(c) beschrijving van de gevaarlijke stoffen:

(i) lijst van de gevaarlijke stoffen met:

- de beschrijving van de gevaarlijke stoffen: chemische naam, CAS-nummer, naam volgens de IUPAC-nomenclatuur,

- de maximale hoeveelheid van de gevaarlijke stof(fen) die aanwezig is (zijn) of kan (kunnen) zijn,

(ii) fysische, chemische en toxicologische kenmerken en indicatie van zowel de onmiddellijk als de later optredende gevaren voor mens en milieu;

(iii) het fysische of chemische gedrag onder normale gebruiksvoorwaarden of bij een voorzienbaar ongeval.

4. Identificatie en analyse van de ongevallenrisico's en preventiemiddelen

(a) gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor mogelijke zware ongevallen, en de omstandigheden waarin deze zich kunnen voordoen, inclusief een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen, ongeacht of de oorzaken binnen of buiten de installatie liggen; en inclusief met name

(i) oorzaken van gebruiksgevaar;

(ii) externe risico's en gevarenbronnen uit domino-effecten en vanuit andere plaatsen, zones en ontwikkelingen die het risico op of de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen vergroten;

(iii) milieurisico's en -gevarenbronnen, bijvoorbeeld aardbevingen of overstromingen;

(b) beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen met inbegrip van kaarten, beelden of, indien nuttig, gelijkwaardige beschrijvingen waarop de gebieden zijn aangegeven die door dergelijke, door de inrichting veroorzaakte ongevallen waarschijnlijk zullen worden getroffen, onder voorbehoud van artikel 13, lid 2, onder b), en artikel 21;

(c) evaluatie van ongevallen en voorvallen uit het verleden waarbij dezelfde stoffen en procedés werden gebruikt, beschouwing van de daaruit getrokken lering en expliciete vermelding van specifieke maatregelen om dergelijke ongevallen te voorkomen;

(d) beschrijving van de technische parameters en de voor de veiligheid van de installaties aangebrachte apparatuur.

5. Beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen van een ongeval te beperken

(a) beschrijving van de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen voor mens en milieu te beperken, inclusief bijvoorbeeld detectie/beschermingssystemen, technische hulpmiddelen ter beperking van de omvang van onbedoeld vrijkomen (inclusief watersproeiers, dampschermen, noodopvangvaten, afsluitventielen, vertragingssystemen, bluswateropvang);

(b) organisatie van het alarm en de interventie;

(c) beschrijving van de inzetbare interne of externe middelen;

(d) synthese van de bij a), b) en c) beschreven punten, die nodig is voor het interne noodplan bedoeld in artikel 11.

BIJLAGE III

IN ARTIKEL 9 BEDOELDE INFORMATIE BETREFFENDE HET BEHEERSSYTEEM EN DE ORGANISATIE VAN DE INRICHTING MET HET OOG OP DE PREVENTIE VAN ZWARE ONGEVALLEN

Bij het door de exploitant uitgewerkte veiligheidsbeheerssysteem wordt rekening gehouden met onderstaande factoren:

(a) het veiligheidsbeheerssysteem dient afgestemd te zijn op de gevaren, de industriële werkzaamheden en de complexiteit van de organisatie in de inrichting en moet op de evaluatie van de risico's gebaseerd zijn. In het veiligheidsbeheerssysteem moet dat gedeelte van het algemene beheerssysteem zijn opgenomen waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procedés en de hulpmiddelen welke het mogelijk maken het preventiebeleid voor zware ongevallen te bepalen en uit te voeren, behoren. Overige bestaande beheerssystemen, onder meer ISO, OSHAS, EMAS, worden in aanmerking genomen;

(b) de volgende punten komen aan de orde in het veiligheidsbeheerssysteem:

(i) de organisatie en het personeel — de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen wordt betrokken. Het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dit personeel en het organiseren van die opleiding. De deelneming van het personeel en eventueel van de (onder)aannemers die in de inrichting werken;

(ii) de identificatie van de gevaren in de beoordeling van de risico's van zware ongevallen — aanneming en toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de gevaren van zware ongevallen die zich bij normale of abnormale werking kunnen voordoen, alsook de beoordeling van de waarschijnlijkheid en de ernst van die ongevallen;

(iii) de controle op de exploitatie — aanneming en toepassing van procedures en instructies voor veilige werking, ook met betrekking tot het onderhoud van de installatie, de processen, de apparatuur en de tijdelijke onderbrekingen;

(iv) de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen — aanneming en toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen aan bestaande installaties of opslagplaatsen, dan wel voor het ontwerpen van een nieuw procedé of een nieuwe installatie of opslagplaats;

(v) veiligheidscultuur — maatregelen om de veiligheidscultuur te evalueren en te verbeteren;

(vi) de planning voor noodsituaties — aanneming en toepassing van procedures om door een systematische analyse de voorzienbare noodsituaties te onderkennen en om de noodplannen voor dergelijke noodsituaties uit te werken, te beproeven en te toetsen, en om specifieke opleiding voor het betrokken personeel te verzorgen. Dergelijke opleiding wordt gegeven aan al het personeel dat in de installatie werkt, inclusief eventuele onderaannemers;

(vii) het toezicht op de prestaties — aanneming en toepassing van procedures voor een permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen die door de exploitant zijn bepaald als onderdeel van het preventiebeleid voor zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, en invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij niet-inachtneming. Tot deze procedures moet behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen of bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, alsook het onderzoek daarnaar en de follow-up, een en ander op basis van de ervaringen uit het verleden. Tot de procedures behoren ook prestatie-indicatoren zoals veiligheidsprestatie-indicatoren (safety performance indicators, SPIs) en/of andere betreffende indicatoren;

(viii) de controle en de analyse — aanneming en toepassing van procedures om het preventiebeleid voor zware ongevallen en de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem systematisch periodiek te beoordelen. De met documenten gestaafde analyse door de directie van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan, inclusief het overwegen en opnemen van noodzakelijke wijzigingen die door de controle aangegeven worden.

BIJLAGE IV

IN DE IN ARTIKEL 11 BEDOELDE NOODPLANNEN OP TE NEMEN GEGEVENS EN INLICHTINGEN

1. Interne noodplannen

De naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de personen die belast zijn met de leiding en coördinatie van de maatregelen op het terrein.

(a) De naam of functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten.

(b) Voor te voorziene omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol zouden kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen.

(c) De maatregelen ter beperking van het risico voor personen op het terrein, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm.

(d) De regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, het soort inlichtingen dat onmiddellijk moet worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen, wanneer deze beschikbaar komen.

(e) De regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.

2. Externe noodplannen

(a) De naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de personen die belast zijn met de leiding en coördinatie van de maatregelen buiten het terrein.

(b) De regelingen om snel op de hoogte te worden gesteld van eventuele voorvallen en alarmerings- en oproepprocedures.

(c) De regelingen voor de coördinatie van de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het externe noodplan.

(d) De regelingen voor de verlening van steun aan bestrijdingsmaatregelen op het terrein.

(e) De regelingen voor bestrijdingsmaatregelen buiten het terrein, inclusief respons op scenario's voor zware ongevallen zoals beschreven in het veiligheidsrapport, inclusief die welke een invloed op het milieu hebben.

(f) De regelingen voor het overeenkomstig artikel 8 verstrekken van specifieke informatie aan het publiek en naburige inrichtingen over het voorval en de te volgen gedragslijn.

(g) De regelingen voor het verstrekken van informatie aan de hulpdiensten van andere lidstaten bij een zwaar ongeval met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen.

BIJLAGE V

AAN HET PUBLIEK IN HET KADER VAN DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 13, LID 1 EN LID 2, ONDER A, TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN

Deel 1

Voor alle inrichtingen waarop deze richtlijn van toepassing is:

1. De naam of de handelsnaam van de exploitant en het volledige adres van de betreffende inrichting.

2. Een bevestiging dat de inrichting zich aan de voorschriften en/of bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering van de richtlijn moet houden en dat de in artikel 6, lid 1, genoemde kennisgeving of het in artikel 9, lid 1, genoemde veiligheidsrapport bij de bevoegde autoriteit is ingediend.

3. Een begrijpelijke toelichting op de activiteit of activiteiten van de inrichting.

4. De gewone benaming of, in geval van gevaarlijke stoffen die onder deel 1 van bijlage 1 vallen, de algemene naam of algemene gevarenklasse van de stoffen en mengsels in de inrichting die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken, onder vermelding van de belangrijkste gevaarlijke eigenschappen.

5. Algemene gegevens inzake de aard van de risico's van zware ongevallen, waaronder de mogelijke gevolgen voor de bevolking en het milieu, zoals in het preventiebeleid aangaande zware ongevallen of in het veiligheidsrapport beschreven.

6. Beknopte gegevens van de overeenkomstig artikel 19 uitgevoerde inspecties en van de belangrijkste bevindingen van de meest recente inspectie, samen met een verwijzing of koppeling naar het betreffende inspectieplan.

7. Bijzonderheden over de wijze waarop alle ter zake dienende inlichtingen kunnen worden ingewonnen, waarbij aan de voorschriften van vertrouwelijkheid als vastgelegd in artikel 21 moet worden voldaan.

Deel 2

Voor inrichtingen van de hoge categorie dient naast de in deel 1 van deze bijlage genoemde inlichtingen het onderstaande te worden gegeven:

1. Beknopte gegevens van de voornaamste soorten scenario's voor zware ongevallen en de voornaamste soorten voorvallen die een rol spelen bij het in gang zetten van deze scenario's.

2. Toereikende informatie over de wijze waarop de betrokken bevolking in het geval van een zwaar ongeval zal worden gewaarschuwd en op de hoogte zal worden gehouden.

3. Toereikende informatie over de maatregelen die de betrokken bevolking bij een zwaar ongeval moet nemen en de gedragslijn die zij daarbij dient te volgen.

4. Een bevestiging dat de exploitant verplicht is toereikende regelingen op het terrein te treffen, in het bijzonder voor wat betreft de contacten met hulpdiensten, om zware ongevallen het hoofd te bieden en de gevolgen daarvan tot een minimum te beperken.

5. Passende inlichtingen uit het externe noodplan dat opgesteld is om te kunnen omgaan met eventuele effecten die een ongeval buiten het terrein kan hebben. Hieronder valt het advies om ten tijde van een ongeval gehoor te geven aan instructies of verzoeken van de hulpdiensten.

6. Een indicatie, waar van toepassing, of de inrichting zich nabij het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, waardoor een zwaar ongeval grensoverschrijdende gevolgen kan hebben, krachtens het UNECE-verdrag inzake grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen.

BIJLAGE VI

CRITERIA VOOR DE KENNISGEVING VAN EEN ONGEVAL AAN DE COMMISSIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 16, LID 1

I. Elk ongeval dat onder punt 1 valt en ten minste een van de in onderstaande punten 2, 3, 4 en 5 omschreven gevolgen heeft, moet ter kennis van de Commissie worden gebracht.

1. Betrokken stoffen

Elke brand, explosie of emissie van gevaarlijke stoffen waarbij een hoeveelheid is betrokken van ten minste 1% van de in kolom 3 van bijlage I vermelde drempelwaarde.

2. Schade aan personen of goederen

Een ongeval waarbij rechtstreeks een gevaarlijke stof is betrokken die de oorzaak is van een van de volgende gebeurtenissen:

(a) een sterfgeval;

(b) zes gewonden binnen de inrichting, die in het ziekenhuis worden opgenomen en daar ten minste 24 uur blijven;

(c) één persoon buiten de inrichting, die in het ziekenhuis wordt opgenomen en daar ten minste 24 uur blijft;

(d) een woning buiten de inrichting, beschadigd en onbruikbaar ten gevolge van het ongeval;

(e) evacuatie of isolering van personen gedurende meer dan twee uur met een aantal mensuren van ten minste 500;

(f) onderbreking van de voorziening van drinkwater, elektriciteit of gas of van het telefoonverkeer gedurende meer dan twee uur met een aantal mensuren van ten minste 1 000.

3. Onmiddellijke schade voor het milieu

(a) permanente of langdurige schade aan landhabitats:

(i) 0,5 ha of meer van een voor het milieu of de instandhouding belangrijke en wettelijk beschermde habitat,

(ii) 10 ha of meer van een meer uitgebreide habitat, inclusief landbouwgrond,

(b) significante of langdurige schade aan zoetwater- of mariene habitats:

(i) 10 km of meer van een stroom, een kanaal of een rivier,

(ii) 1 ha of meer van een vijver of een meer,

(iii) 2 ha of meer van een delta,

(iv) 2 ha of meer van een kustzone of van de zee,

(c) significante schade aan een watervoerende laag of aan het grondwater:

(i) 1 ha of meer.

4. Materiële schade

(a) materiële schade in de inrichting: vanaf 2 miljoen euro,

(a) materiële schade buiten de inrichting: vanaf 0,5 miljoen euro.

5. Grensoverschrijdende schade

Elk ongeval waarbij rechtstreeks een gevaarlijke stof betrokken is die de oorzaak is van gevolgen buiten het grondgebied van de betrokken lidstaat.

II. Ongevallen of 'bijna-ongevallen' die naar het oordeel van de lidstaten bijzondere technische aspecten vertonen voor de preventie van zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan en die niet aan bovengenoemde kwantitatieve criteria voldoen, moeten ter kennis van de Commissie worden gebracht.

BIJLAGE VII

UITZONDERINGSCRITERIA OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 4

BIJLAGE VIII

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 96/82/EG | Deze richtlijn |

Artikel 1 | Artikel 1 |

Artikel 2, lid 1, eerste alinea | Artikel 2, lid 1 |

Artikel 2, lid 1, tweede alinea | Artikel 3, lid 11 |

Artikel 2, lid 2 | --- |

Artikel 3, lid 1 | Artikel 3, lid 1 |

Artikel 3, lid 2 | Artikel 3, lid 7 |

Artikel 3, lid 3 | Artikel 3, lid 8 |

Artikel 3, lid 4 | Artikel 3, lid 9 |

Artikel 3, lid 5 | Artikel 3, lid 12 |

Artikel 3, lid 6 | Artikel 3, lid 13 |

Artikel 3, lid 7 | Artikel 3, lid 14 |

Artikel 3, lid 8 | Artikel 3, lid 15 |

--- | Artikel 3, leden 2-6, 10, 11 en 16-18 |

Artikel 4 | Artikel 2, lid 2, onder a)-g) |

--- | Artikel 4 |

Artikel 5 | Artikel 5 |

Artikel 6, lid 1 | Artikel 6, lid 2 |

Artikel 6, lid 2, onder a)-g) | Artikel 6, lid 1, onder a)-g) |

--- | Artikel 6, lid 1, onder h) |

Artikel 6, lid 3 | Artikel 6, lid 3 |

Artikel 6, lid 4 | Artikel 6, lid 4 |

--- | Artikel 6, lid 5 |

Artikel 7, lid 1 | Artikel 7, lid 1 |

--- | Artikel 7, lid 2, onder a) en b) |

Artikel 7, lid 1, onder a | Artikel 7, lid 2, onder c) |

Artikel 7, lid 2 | --- |

Artikel 7, lid 3 | --- |

--- | Artikel 7, lid 3 |

--- | Artikel 7, lid 4 |

Artikel 8 | Artikel 8 |

Artikel 9, lid 1 | Artikel 9, lid 1 |

Artikel 9, lid 2, eerste alinea | Artikel 9, lid 2 |

Artikel 9, lid 2, tweede alinea | --- |

Artikel 9, lid 3 | Artikel 9, lid 3 |

Artikel 9, lid 4 | Artikel 9, lid 6 |

Artikel 9, lid 5 | Artikel 9, lid 5 |

Artikel 9, lid 6 | --- |

--- | Artikel 9, leden 4 en 7 |

Artikel 10 | Artikel 10 |

Artikel 11, lid 1, onder a) en b) | Artikel 11, lid 1, onder a) en b), en lid 2 |

Artikel 11, lid 1, onder c) | Artikel 11, lid 1, onder c) |

Artikel 11, lid 2 | Artikel 11, lid 3 |

Artikel 11, lid 3 | Artikel 11, lid 4 |

Artikel 11, lid 4 | Artikel 11, lid 5, eerste alinea |

Artikel 11, lid 4, onder a) | Artikel 11, lid 5, tweede alinea |

Artikel 11, lid 5 | Artikel 11, lid 6 |

Artikel 11, lid 6 | Artikel 11, lid 7 |

Artikel 12, lid 1, eerste alinea | Artikel 12, lid 1 |

Artikel 12, lid 1, tweede alinea | Artikel 12, lid 2 |

Artikel 12, lid 1, onder a | --- |

Artikel 12, lid 2 | Artikel 12, lid 3 |

--- | Artikel 12, lid 4 |

Artikel 13, lid 1, eerste alinea | Artikel 13, lid 2, eerste alinea onder a) en tweede alinea |

Artikel 13, lid 1, tweede alinea, eerste en derde zin | Artikel 13, lid 1, eerste alinea en artikel 13, lid 2, tweede alinea, laatste zin |

Artikel 13, lid 1, tweede alinea, tweede zin | Artikel 13, lid 1, eerste alinea |

Artikel 13, lid 1, derde alinea | Artikel 13, lid 1, eerste alinea en artikel 13, lid 2, tweede alinea, eerste zin |

--- | Artikel 13, lid 1, tweede alinea |

Artikel 13, lid 2 | Artikel 13, lid 4 |

Artikel 13, lid 3 | Artikel 13, lid 5 |

Artikel 13, lid 4 | Artikel 13, lid 2, onder b) |

Artikel 13, lid 5 | Artikel 14, lid 1 |

Artikel 13, lid 6 | artikel 13, lid 2, onder c) |

--- | Artikel 13, lid 3 |

--- | Artikel 13, lid 6 |

--- | Artikel 14, leden 2-7 |

Artikel 14 | Artikel 15 |

Artikel 15 | Artikel 16 |

Artikel 16 | Artikel 17, lid 1 |

--- | Artikel 17, leden 2 en 3 |

Artikel 17 | Artikel 18 |

Artikel 18, lid 1 | Artikel 19, leden 1 en 2 |

Artikel 18, lid 2, onder a) | Artikel 19, lid 4 |

Artikel 18, lid 2, onder b) en c) | Artikel 19, lid 7 |

Artikel 18, lid 3 | Artikel 19, lid 10 |

--- | Artikel 19, leden 3, 5, 6, 8 en 9 |

Artikel 19, lid 1 | Artikel 20, lid 1 |

Artikel 19, lid 1, onder a), eerste alinea | Artikel 20, lid 2 |

Artikel 19, lid 1, onder a), tweede alinea, eerste zin | Artikel 20, lid 3 |

Artikel 19, lid 1, onder a), tweede alinea, tweede zin | --- |

Artikel 19, lid 2, eerste alinea | Artikel 20, lid 5 |

Artikel 19, lid 2, tweede alinea | Artikel 20, lid 6 |

Artikel 19, lid 3 | --- |

Artikel 19, lid 4 | Artikel 20, lid 4 |

Artikel 20, lid 1, eerste alinea | Artikel 21, lid 1 |

Artikel 20, lid 1, tweede alinea | Artikel 21, lid 2 |

Artikel 20, lid 2 | --- |

--- | Artikel 21, lid 3 |

--- | Artikel 22 |

Artikel 21 | Artikel 23 |

Artikel 22 | --- |

Artikel 23 | Artikel 29 |

Artikel 24 | Artikel 28 |

Artikel 25 | Artikel 30 |

Artikel 26 | Artikel 31 |

--- | Artikelen 24-27 |

Bijlage I, inleiding, alinea's 1-5 | Bijlage I, voetnoten bij bijlage I, alinea's 1-4 |

Bijlage I, inleiding, alinea's 6-7 | --- |

Bijlage I, deel 1 | Bijlage I, deel 2 |

Bijlage I, deel 1, voetnoten | Bijlage I, voetnoten bij bijlage I, alinea's 13-19 |

Bijlage I, deel 2 | Bijlage I, deel 1 |

Bijlage I, deel 2, voetnoten, alinea 1 | Bijlage I, voetnoten bij bijlage I, alinea's 1 en 5-7 |

Bijlage I, deel 2, voetnoten, alinea 2 | Bijlage I, voetnoten bij bijlage I, alinea's 8-10 |

Bijlage I, deel 2, voetnoten, alinea 3 | Bijlage I, voetnoten bij bijlage I, alinea's 11-12 |

Bijlage I, deel 2, voetnoten, alinea 4 | Bijlage I, voetnoten bij bijlage I, alinea 4 |

--- | Bijlage I, deel 3 |

Bijlage II, I-III | Bijlage II, punten 1-3 |

Bijlage II, IV, A | Bijlage II, punt 4, A |

--- | Bijlage II, punt 4, A, eerste, tweede en derde streepje |

Bijlage II, IV, B | Bijlage II, punt 4, B |

--- | Bijlage II, punt 4, C |

Bijlage II, IV, C | Bijlage II, punt 4, D |

Bijlage II, V | Bijlage II, punt 5 |

Bijlage III, inleidende alinea en punten (a)-(b) | Bijlage III, inleidende alinea's |

Bijlage III, punt (c), onderdelen (i)-(iv) | Bijlage III, punten (i)-(iv) |

--- | Bijlage III, punt (v) |

Bijlage III, punt (c), onderdelen (v)-(vii) | Bijlage III, punten (vi)-(viii) |

Bijlage IV | Bijlage IV |

Bijlage V, punt 1 | Bijlage V, I, punt 1 |

Bijlage V, punt 2 | --- |

Bijlage V, punten 3-6 | Bijlage V, I, punten 2-5 |

--- | Bijlage V, I, punt 6 |

Bijlage V, punten 7-10 | Bijlage V, II, punten 2-5 |

Bijlage V, punt 11 | Bijlage V, I, punt 7 |

--- | Bijlage V, II, punten 1 en 6 |

Bijlage VI, I | Bijlage VI, I |

Bijlage VI, II | --- |

--- | Bijlage VII |

--- | Bijlage VIII |

[1] PB C […] van […], blz. […].

[2] PB C […] van […], blz. […].

[3] PB C […] van […], blz. […].

[4] PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.

[5] PB L 326 van 3.12.1998, blz. 1.

[6] PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

[7] PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

[8] PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

[9] PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1.

[10] COM(2008) 46 definitief.

[11] PB L 107 van 25.4.2007, blz. 1.

[12] PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.

[13] PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

[14] PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

[15] PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.

[16] Het CAS-nummer wordt slechts ter indicatie gegeven.

[17] PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

[18] Verdere richtsnoeren voor het afzien van de test zijn beschikbaar in de beschrijving van methode A.14, zie Verordening (EG) nr. 440/2008 van 30 mei 2008, waarin testmethoden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en van de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1) worden beschreven.

[19] PB L 147 van 9.6.1975, blz. 40.

[20] Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 45% ammoniumnitraat.

[21] Een stikstofgehalte van 24,5 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 70% ammoniumnitraat.

[22] PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.

[23] Een stikstofgehalte van 28 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 80% ammoniumnitraat.

--------------------------------------------------