52010PC0746

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine alsmede deuren en ramen van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen /* COM/2010/0746 def. - COD 2010/0358 */


NL

Brussel, 15.12.2010

COM(2010) 746 definitief

2010/0358 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine alsmede deuren en ramen van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen

(Codificatie)

TOELICHTING

1. In de context van een Europa van de burgers hecht de Commissie groot belang aan het vereenvoudigen en verduidelijken van het recht van de Unie om het duidelijker en toegankelijker te maken voor de gewone burger, zodat deze nieuwe mogelijkheden krijgt en in staat wordt gesteld gebruik te maken van de specifieke rechten die hij aan het recht van de Unie kan ontlenen.

Dit doel kan niet worden verwezenlijkt zolang talloze bepalingen die meermaals en vaak ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in het oorspronkelijke besluit en gedeeltelijk in de latere wijzigingsbesluiten te vinden zijn. Om dan na te gaan wat de geldende regels zijn, is veel zoekwerk vereist, waarbij een groot aantal besluiten moet worden vergeleken.

Codificatie van meermaals gewijzigde regels is dan ook van essentieel belang om het recht duidelijk en doorzichtig te maken.

2. Bij haar besluit van 1 april 1987 [1] heeft de Commissie daarom haar diensten opgedragen alle besluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de bepalingen wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren.

3. De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh (december 1992) hebben dit bevestigd [2] en het belang van codificatie onderstreept, omdat daarmee rechtszekerheid wordt verschaft omtrent de vraag welke wet op een gegeven moment op een bepaald onderwerp van toepassing is.

Bij codificatie moet de normale procedure voor de vaststelling van besluiten van de Unie volledig in acht worden genomen.

Aangezien bij codificatie geen inhoudelijke wijzigingen in de betrokken wetteksten mogen worden aangebracht, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 een versnelde werkmethode voor de codificatie van wetteksten overeengekomen.

4. Dit voorstel beoogt de codificatie van Richtlijn 80/720/EEG van de Raad van 24 juni 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine alsmede deuren en ramen van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen [3]. De nieuwe richtlijn vervangt de verschillende besluiten die erin zijn verwerkt [4]; dit voorstel laat de inhoud van de besluiten die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn.

5. Dit voorstel voor een codificatie is opgesteld op basis van een voorafgaande consolidatie, in 22 officiële talen, van Richtlijn 80/720/EEG en de besluiten tot wijziging daarvan, met behulp van een gegevensverwerkingssysteem van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie. Voor zover de artikelen zijn vernummerd, is het verband tussen de oude en de nieuwe nummering weergegeven in een concordantietabel die is opgenomen in bijlage IV bij de gecodificeerde richtlijn.

80/720/EEG (aangepast)

2010/0358 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine alsmede deuren en ramen van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen

(Codificatie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 ,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [5],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 80/720/EEG van de Raad van 24 juni 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine alsmede deuren en ramen van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen [6] is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd [7]. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

80/720/EEG overweging 2 (aangepast)

(2) Richtlijn 80/720/EEG is één van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 74/150/EEG van de Raad geregelde EG-typegoedkeuringssysteem, thans geregeld in Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad [8] en stelt de technische voorschriften vast betreffende het ontwerp en de constructie van landbouw- of bosbouwtrekkers met betrekking tot de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine en de deuren en ramen. Deze technische voorschriften beogen de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten, teneinde de uitvoering van de bij Richtlijn 2003/37/EG geregelde EG-goedkeuringsprocedure ten aanzien van elk type trekker mogelijk te maken. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/37/EG betreffende landbouw- of bosbouwtrekkers, aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines, alsmede de systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan op de onderhavige richtlijn van toepassing.

(3) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

80/720/EEG

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

2010/62/EU art. 1, punt 1

Artikel 1

1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „trekker” verstaan een trekker, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder j), van Richtlijn 2003/37/EG.

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de trekkercategorieën die zijn gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2003/37/EG.

2. Deze richtlijn is van toepassing op trekkers van de categorieën T1, T3, en T4, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2006/37/EG.

Deze richtlijn is niet van toepassing op trekkers van de categorie T4.3 wanneer het referentiepunt van de bestuurderzitplaats, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad [9], zich meer dan 100 mm van het middenlangsvlak van de trekker bevindt.

80/720/EEG (aangepast)

Artikel 2

1. Met betrekking tot trekkers die aan de voorschriften van bijlage I voldoen, mogen de lidstaten de EG-goedkeuring of de nationale goedkeuring niet weigeren, noch de inschrijving weigeren of de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik verbieden om redenen in verband met:

a) de bedieningsruimte,

b) de toegankelijkheid van de cabine (op- en afstapvoorzieningen),

c) deuren en ramen .

88/414/EEG art. 2 (aangepast)

2. De lidstaten mogen de nationale goedkeuring van een type trekker weigeren, indien de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine of de deuren en ramen niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen.

80/720/EEG (aangepast)

Artikel 3

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van bijlage I aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden vastgesteld volgens de in artikel 20, lid 3, van Richtlijn 2003/37/EG bedoelde procedure .

Artikel 4

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Richtlijn 80/720/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 6

Deze richtlijn treedt in werking op 1 mei 2011.

80/720/EEG art. 5

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te […],

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

80/720/EEG

BIJLAGE I

I. Bedieningsruimte

I.1. Onder „bedieningsruimte” wordt verstaan de door de vaste constructiedelen bepaalde minimumruimte die de bestuurder ter beschikking heeft om vanaf zijn zitplaats de trekker veilig te kunnen bedienen.

Onder „referentiepunt van de zitplaats” wordt het referentiepunt verstaan dat is vastgesteld volgens de in aanhangsel 1 beschreven methode.

Onder „referentievlak” verstaat men het vlak dat evenwijdig is aan het middenlangsvlak van de trekker door het referentiepunt van de zitplaats.

2010/62/EU art. 1, punt 2 en bijlage

I.2. Voor alle trekkers, met uitzondering van smalspoortrekkers met een spoorbreedte van ≤ 1150 mm en trekkers die vallen onder categorie T4.3, moet de bedieningsruimte over een hoogte van 400 tot 900 mm boven het referentiepunt en over een lengte van 450 mm vóór dit punt ten minste 900 mm breed zijn (zie figuren 1 en 3).

Voor trekkers van categorie T4.3 moet de bedieningsruimte over een lengte van 450 mm vóór het referentiepunt op een hoogte van 400 mm boven het referentiepunt een totale breedte van tenminste 700 mm hebben en op een hoogte van 900 mm boven het referentiepunt een totale breedte van ten minste 600 mm.

80/720/EEG

1 88/414/EEG art. 1 en bijlage

I.3. De delen van het voertuig en de accessoires mogen de bestuurder bij het rijden met de trekker niet hinderen.

I.4. In alle posities van de stuurkolom en van het stuur 1 met uitzondering van de uitsluitend voor het in- en uitstappen bedoelde standen moet de vrije ruimte tussen de onderkant van het stuur en de vaste constructiedelen van de trekker ten minste 50 mm bedragen; in alle andere richtingen moet er ten minste 80 mm vrije ruimte zijn vanaf de rand van het stuur, waarbij deze afstand wordt gemeten buiten de door het stuur in beslag genomen ruimte (zie figuur 2).

I.5. De achterwand van de cabine moet, op een hoogte van 300 tot 900 mm, boven het referentiepunt, zich bevinden op een afstand van ten minste 150 mm achter een verticaal vlak gaande door het referentiepunt en loodrecht staande op het referentievlak (zie figuren 2 en 3).

Deze wand moet een breedte hebben van ten minste 300 mm aan weerszijden van het referentievlak van de zitplaats (zie figuur 3).

I.6. De met de hand bediende bedieningsorganen moeten ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de andere delen van de trekker dusdanig zijn gelegen dat de bestuurder bij het bedienen ervan geen verwondingen aan zijn handen kan oplopen.

Wanneer de voor de bediening vereiste kracht meer dan 150 N bedraagt wordt een vrije ruimte van 50 mm voldoende geacht en wanneer deze kracht tussen 80 N en 150 N ligt wordt deze vrije ruimte teruggebracht tot 25 mm. Onder de 80 N zijn er geen specificaties vereist (zie figuur 3).

Elke andere plaatsing, waarmede op gelijkwaardige wijze bovenstaande doelstelling wordt bereikt, is aanvaardbaar.

I.7. Geen enkel punt van het 1 stijve dak mag zich op minder dan 1 050 mm van het referentiepunt van de zitplaats bevinden, in het gedeelte dat gelegen is vóór een verticaal vlak dat door het referentiepunt loopt en loodrecht staat op het referentievlak (zie figuur 2). 1 De bekleding mag zich tot op 1 000 mm boven het referentiepunt van de zitplaats bevinden.

88/414/EEG art. 1 en bijlage

I.8. De krommingsstraal van het oppervlak tussen het achterpaneel van de cabine en het dak mag maximaal 150 mm bedragen.

80/720/EEG

1 88/414/EEG art. 1 en bijlage I

II. Toegankelijkheid van de cabine (op- en afstapvoorzieningen)

II.1. De op- en afstapvoorzieningen moeten zonder gevaar kunnen worden gebruikt. Wielnaven, naafdoppen of velgen worden niet aanvaard als opstappen of treden.

II.2. De toegangen tot de bestuurdersplaats en de zitplaats van de meerijder mogen niet belemmerd worden door onderdelen die letsels kunnen veroorzaken. Indien er een obstakel is, bij voorbeeld het koppelingspedaal, moet er gezorgd worden voor een opstap of een steunvlak, zodat men zonder gevaar toegang heeft tot de bestuurdersplaats.

II.3. Opstappen, ingebouwde opstapvoorzieningen en treden moeten de volgende afmetingen hebben:

vrije diepte: | ten minste 150 mm; |

vrije breedte: | ten minste 250 mm.Kleinere breedtematen zijn alleen toegestaan indien zij technisch noodzakelijk zijn. In dat geval moet een zo groot mogelijke vrije breedte worden nagestreefd. Deze moet echter ten minste 150 mm bedragen; |

vrije hoogte: | ten minste 120 mm; |

vrije hoogte tussen de steunvlakken van twee treden: | ten hoogste 300 mm (zie figuur 4). |

II.4. Bij het afstappen moet de bovenste trede of sport duidelijk herkenbaar en bereikbaar zijn. De verticale afstand tussen opeenvolgende opstappen of treden moet zoveel mogelijk gelijk zijn.

II.5. Alle op- en afstapvoorzieningen moeten worden voorzien van doelmatige handvatten of leuningen.

II.6. Het onderste element van de op- en afstapvoorzieningen mag zich niet meer dan 550 mm boven de weg bevinden wanneer de trekker is voorzien van de grootste door de fabrikant aanbevolen luchtbanden (zie figuur 4). Opstappen of treden moeten zodanig zijn uitgevoerd dat voeten niet kunnen uitglijden.

III. Deuren, ramen en nooduitgangen

III.1. De voorzieningen voor het openen en sluiten van de deuren en ramen moeten zodanig zijn ontworpen en gemonteerd dat zij geen gevaar voor de bestuurder opleveren en hem bij het rijden niet hinderen.

III.2. Deuren moeten een zodanige openingshoek hebben dat het in- en uitstappen geen gevaar oplevert.

III.3. Ventilatieramen 1 indien aanwezig, moeten gemakkelijk verstelbaar zijn.

III.4. Cabines met twee deuren dienen een extra uitgang als nooduitgang te hebben.

Cabines met slechts één deur dienen twee extra uitgangen als nooduitgangen te hebben.

Elk van de drie uitgangen moet zijn aangebracht in verschillende wanden van de cabine (het begrip wand omvat ook het dak). Voor-, zij- en achterruiten en de dakopening kunnen als nooduitgangen worden beschouwd, indien voorzieningen zijn getroffen om deze snel van binnenuit te openen 1 of te verplaatsen .

De randen van de nooduitgangen mogen bij gebruik geen gevaar opleveren.

De nooduitgangen hebben zodanige minimumafmetingen dat daarin een ellips kan worden beschreven met een korte as van 440 mm en een lange as van 640 mm.

2010/22/EU art. 1 en bijlage I punt 2

Elk raam dat groot genoeg is, kan als nooduitgang worden aangemerkt als het van breekbaar glas is en kan worden gebroken met daarvoor in de cabine beschikbaar gereedschap. Het in de aanhangsels 3 tot en met 7 van bijlage IIIB bij Richtlijn 89/173/EEG van de Raad [10] bedoelde glas wordt niet als breekbaar glas in de zin van deze richtlijn beschouwd.

88/414/EEG art. 1 en bijlage

(...PICT...)

(...PICT...)

80/720/EEG

(...PICT...)

Figuur 4

Aanhangsel 1

METHODE VOOR HET BEPALEN VAN HET REFERENTIEPUNT VAN DE ZITPLAATS (S)

1. Definitie van het referentiepunt van de zitplaats (S)

Onder „referentiepunt van de zitplaats (S)” verstaat men het in het middenlangsvlak van de zitplaats gelegen snijpunt van het raakvlak aan de voet van de gecapitonneerde rugleuning en een horizontaal vlak. Dit horizontale vlak snijdt de onderzijde van het vlak dat de zitting vormt 150 mm vóór het referentiepunt van de zitplaats (S).

2. Opstelling van de zitplaats

De zitplaats moet in langsrichting in de meest achteruitgeschoven en in de hoogte in de middelste stand worden geplaatst. Heeft de zitplaats een vering, dan moet de zitplaats, ongeacht of de vering kan worden aangepast aan het gewicht van de bestuurder, op de helft van de volle veeruitslag worden ingesteld.

3. Inrichting voor het bepalen van het referentiepunt van de zitplaats (S)

De in figuur 1 weergegeven inrichting moet bestaan uit een komvormige zittingsplaat en rugleuningplaten. De onderste rugleuningplaat kan scharnieren op de plaats van de zitbeenknobbels (A) en de lendenen (B), waarbij de hoogte van het scharnier (B) versteld kan worden.

4. Methode voor het bepalen van het referentiepunt van de zitplaats (S)

Het referentiepunt van de zitplaats (S) moet worden bepaald aan de hand van de in de figuren 1 en 2 afgebeelde inrichting, waarmee de bezetting door de bestuurder wordt gesimuleerd. De inrichting moet in de juiste stand op de stoel worden aangebracht. Vervolgens moet een kracht van 550 N worden uitgeoefend op een punt dat 50 mm vóór het scharnier (A) is gelegen en moeten de twee gedeelten van de rugleuningplaat licht tangentieel tegen de gecapitonneerde rugleuning worden aangedrukt.

Indien het niet mogelijk is om de op elk oppervlak van de gecapitonneerde rugleuning gedefinieerde raaklijnen (onder en boven de lendenstreek) te bepalen, dient de volgende methode te worden toegepast:

a) Het is niet mogelijk de raaklijn op het onderste gedeelte te bepalen:

Het onderste gedeelte van de rugleuningplaat in verticale stand moet licht tegen de gecapitonneerde rugleuning worden aangedrukt.

b) Het is niet mogelijk de raaklijn op het bovenste gedeelte te bepalen:

Het scharnier (B) moet worden aangebracht op een hoogte van 230 mm boven het referentiepunt (S) van de stoel, indien het onderste gedeelte van de rugleuningplaat zich in verticale stand bevindt. Vervolgens moeten de twee gedeelten van de rugleuningplaat in verticale stand licht tangentieel tegen de gecapitonneerde rugleuning worden aangedrukt.

(...PICT...)

_____________

80/720/EEG (aangepast)

BIJLAGE II

MODEL

Naam van de bevoegde instantie |

BIJLAGE BIJ HET EG-GOEDKEURINGSFORMULIER VAN EEN TYPE TREKKER, WAT BETREFT DE BEDIENINGSRUIMTE, DE TOEGANKELIJKHEID VAN DE CABINE (OP- EN AFSTAPVOORZIENINGEN) ALSMEDE DEUREN EN RAMEN(Artikel 4 van Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad ) |

(...PICT...)

(...PICT...)

(...PICT...)

(...PICT...)

(...PICT...)

_____________

BIJLAGE III

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 5)

Richtlijn 80/720/EEG van de Raad (PB L 194 van 28.7.1980, blz. 1) | |

Richtlijn 82/890/EEG van de Raad (PB L 378 van 31.12.1982, blz. 45) | uitsluitend artikel 1, lid 2 |

Richtlijn 88/414/EEG van de Commissie (PB L 200 van 26.7.1988, blz. 34) | |

Richtlijn 97/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 277 van 10.10.1997, blz. 24) | uitsluitend wat de verwijzing naar Richtlijn 80/720/EEG in artikel 1, eerste streepje, betreft |

Richtlijn 2010/22/EU van de Commissie (PB L 91 van 10.4.2010, blz. 1) | uitsluitend artikel 1 en bijlage I |

Richtlijn 2010/62/EU van de Commissie (PB L 238 van 9.9..2010, blz. 1) | uitsluitend artikel 1 en bijlage I |

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(bedoeld in artikel 5)

Richtlijn | Omzettingstermijn | Toepassingsdatum |

80/720/EEG | 26 december 1981 | - |

82/890/EEG | 21 juni 1984 | - |

88/414/EEG | 30 september 1988(*) | - |

97/54/EG | 22 september 1998 | 23 september 1998 |

2010/22/EU | 30 april 2011 | 1 mei 2011 |

2010/62/EU | 29 september 2011 | 29 september 2011(**) |

____________

(*) Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 88/414/EEG:

„1. Met ingang van 1 oktober 1988 mogen de lidstaten:

– voor een type trekker de EEG-goedkeuring, de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document dan wel de nationale goedkeuring niet weigeren,

– het voor de eerste maal in het verkeer brengen van de trekkers niet verbieden,

indien de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine of de deuren en ramen van dit type trekker of van deze trekkers aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen.

2. Met ingang van 1 oktober 1989 mogen de lidstaten:

– het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document voor een type trekker niet meer afgeven, indien de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine of de deuren en ramen niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen,

– de nationale goedkeuring van een type trekker weigeren, indien de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine of de deuren en ramen niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen.”

(**) Overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2010/62/EU:

„1. Voor de trekkercategorieën T1, T2 en T3, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2003/37/EG, passen de lidstaten de in artikel 7, lid 1, van de onderhavige richtlijn bedoelde bepalingen voor nieuwe voertuigtypen toe vanaf 29 september 2011 en voor nieuwe voertuigen vanaf 29 september 2012.

2. Voor trekkers van categorie T4.3, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2003/37/EG, passen de lidstaten de in artikel 7, lid 1, van de onderhavige richtlijn bedoelde bepalingen voor nieuwe voertuigtypen toe vanaf 29 september 2013 en voor nieuwe voertuigen vanaf 29 september 2016.

3. Voor de voertuigcategorieën T4.1, T4.2, T5, C, R en S, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2003/37/EG, passen de lidstaten de in artikel 7, lid 1, van de onderhavige richtlijn bedoelde bepalingen voor nieuwe voertuigtypen en voor nieuwe voertuigen toe vanaf de in artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2003/37/EG bedoelde data.”.

_____________

BIJLAGE IV

Concordantietabel

Richtlijn 80/720/EEG | Richtlijn 88/414/EEG | De onderhavige richtlijn |

Artikel 1 | | Artikel 1 |

Artikel 2, aanhef | | Artikel 2, lid 1, aanhef |

Artikel 2, eerste streepje | | Artikel 2, lid 1, onder a) |

Artikel 2, tweede streepje | | Artikel 2, lid 1, onder b) |

Artikel 2, derde streepje | | Artikel 2, lid 1, onder c) |

Artikel 2, slot | | Artikel 2, lid 1, aanhef |

- | Artikel 2, lid 2, tweede streepje | Artikel 2, lid 2 |

Artikel 3 | | Artikel 3 |

Artikel 4, lid 1 | | - |

Artikel 4, lid 2 | | Artikel 4 |

- | | Artikel 5 |

- | | Artikel 6 |

Artikel 5 | | Artikel 7 |

Bijlagen I en II | | Bijlagen I en II |

- | | Bijlage III |

- | | Bijlage IV |

_____________

[1] COM(87) 868 PV.

[2] Zie bijlage 3 bij deel A van die conclusies.

[3] Uitgevoerd overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Codificatie van het acquis communautaire, COM(2001) 645 def.

[4] Zie bijlage III, deel A, bij dit voorstel.

[5] PB C […] van […], blz. […].

[6] PB L 194 van 28.7.1980, blz. 1.

[7] Zie bijlage III, deel A.

[8] PB L 171 van 9.7.2003, blz. 1.

[9] PB L 27 van 30.1.2010, blz. 33.

[10] PB L 67 van 10.3.1989, blz. 1.

--------------------------------------------------