2.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 351/69


Woensdag 7 juli 2010
Europese faciliteit voor financiële stabiliteit en Europees financieel stabilisatiemechanisme en toekomstige maatregelen

P7_TA(2010)0277

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2010 over de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit en het Europees financieel stabilisatiemechanisme en toekomstige maatregelen

2011/C 351 E/10

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op de artikelen 122 en 143 hiervan,

gezien de opdrachtbeschrijving van de eurogroep voor de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit van 7 juni 2010,

gelet op het besluit van de 16 lidstaten van de eurozone van 7 juni 2010,

gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2010 over intensivering van economische beleidscoördinatie (COM(2010)0250),

gelet op Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme,

gelet op Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten,

gezien de verklaring van de staats- en regeringsleiders van de eurozone van 7 mei 2010,

gezien de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken (ECOFIN) van 9-10 mei 2010,

gezien de verklaring van de staats- en regeringsleiders van de eurozone van 25 maart 2010,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 25-26 maart 2010,

gezien de verklaring van de lidstaten van de eurozone over hun steun aan Griekenland van 11 april 2010,

gezien de vraag aan de Commissie van 24 juni 2010 over de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit en Europees financieel stabilisatiemechanisme en toekomstige maatregelen (O-0095/2010 – B7-0318/2010),

gelet op artikel 110, lid 2, en artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de opstellers van het Verdrag van Maastricht de mogelijkheid van een overheidsschuldcrisis in de eurozone niet hebben voorzien,

B.

overwegende dat de renteverschillen van de door de lidstaten van de eurozone uitgegeven overheidsschuldbewijzen in het najaar van 2009 sneller toenamen,

C.

overwegende dat voor bepaalde lidstaten de situatie op de markt voor overheidsschuldbewijzen in het voorjaar van 2010 aanzienlijk verslechterde en in mei 2010 een kritiek punt bereikte,

D.

overwegende dat zich op de markt voor overheidsschuldbewijzen ontwikkelingen hebben voorgedaan die beter moeten worden begrepen,

E.

overwegende dat de financiële steun van de Europese Unie in het kader van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 overeenkomstig artikel 2, lid 2, van deze verordening wordt beperkt tot de voor de betalingskredieten beschikbare marge onder het plafond van de eigen middelen; overwegende dat artikel 3, lid 5, erin voorziet dat de Commissie en de begunstigde lidstaten een memorandum van overeenstemming toezenden aan het Europees Parlement en de Raad waarin de economische beleidsvoorwaarden voor de financiële hulp van de Unie worden gepreciseerd,

F.

overwegende dat de lidstaten van de eurozone, overeenkomstig de conclusies van de Raad ECOFIN van 9-10 mei 2010, op 7 juni 2010 de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit (EFFS) hebben ingesteld, als besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Luxemburgs recht (société anonyme), waarbij de lidstaten van de eurozone naar evenredigheid garant staan voor EFFS-uitgiften tot een totaal van 440 miljard EUR,

1.

is tevreden met de recente acties die op EU- en op nationaal niveau zijn ondernomen om de stabiliteit van de euro te vrijwaren, betreurt het feit dat de Europese beleidsmakers niet eerder beslissende actie hebben ondernomen, ondanks de verdergaande verdieping van de financiële crisis;

2.

benadrukt evenwel het feit dat deze acties een louter tijdelijk karakter hebben, dat reële vooruitgang nodig zal zijn wat fiscaal en structureel beleid in de afzonderlijke lidstaten betreft en dat een nieuw en sterker kader voor economische governance moet worden ingesteld dat erop gericht is om soortgelijke crisissen in de toekomst te voorkomen, het groeipotentieel te vergroten en tot een duurzaam nieuw macro-economisch evenwicht in de EU te komen;

3.

is van mening dat de huidige crisis niet kan worden opgelost voor de lange termijn door gewoon nieuwe schulden over landen met een hoge schuldgraad uit te storten;

4.

is van mening dat alle lidstaten, en met name diegene die deel uitmaken van de Economische en Monetaire Unie (EMU), bij de uitstippeling van hun economisch beleid zowel rekening moeten houden met de effecten hiervan in eigen land als met de gevolgen ervan voor de Unie, en met name voor de EMU-lidstaten; is van mening dat het economisch beleid een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang is en moet worden gecoördineerd binnen de Raad, volgens de procedures in het Verdrag;

5.

is van mening dat de regels betreffende het special purpose vehicle (SPV), niettegenstaande Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 en Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002, erin moeten voorzien dat landen die geen lid zijn van de eurozone, partij bij de SPV-faciliteit kunnen zijn, als zij hiervoor kiezen (opt-in);

6.

neemt kennis van de mededeling van de Commissie met als titel „Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie” (COM(2010)0250) en beschouwt deze als een belangrijke bijdrage tot meer economische beleidscoördinatie in de EU; is van mening dat wetgevingsvoorstellen inzake meer economisch toezicht nieuwe secundaire wetgeving op basis van artikel 121, lid 6, van het Verdrag moeten omvatten; is van mening dat het toekomstige toezichtskader gericht moet zijn op duurzame overheidsfinanciën en economische groei, concurrentievermogen, maatschappelijke cohesie en een vermindering van de handelsonevenwichten;

7.

is van mening dat bij de instelling van nieuwe EU-instrumenten en -procedures rekening moet worden gehouden met de respectieve rollen van de Europese instellingen, met inbegrip van de rol die op wetgevings- en begrotingsgebied wordt gespeeld door het Europees Parlement en de onafhankelijke rol van de ECB met betrekking tot de besluitvorming op het gebied van monetair beleid;

8.

verzoekt de Commissie een effectbeoordeling voor te leggen, met name wat de potentiële effecten van het Europees financieel stabilisatiemechanisme op de EU-begroting, de andere financiële instrumenten van de EU en de leningen van de EIB betreft;

9.

verzoekt de Commissie een effectbeoordeling voor te leggen, met name wat de impact van het Europees financieel stabilisatiemechanisme op de werking van de euro-obligatiemarkten en de renteverschillen daar betreft; verzoekt de Commissie bovendien te beoordelen of de besluitvormingsprocedure van het SPV werkbaar is en voldoet aan de vereisten op het gebied van verantwoordingsplicht, met het oog op een oplossing op langere termijn;

10.

vraagt bovendien meer details over de manier waarop de coördinatie tussen het EFFS en het IMF zal verlopen; wil bijvoorbeeld graag weten hoe de verdeling over de fondsen zal worden bepaald en of dit op parallelle wijze zal gebeuren, om de 2:1-ratio te behouden; wil ook graag weten of de intrestvoet op een of andere manier zal worden afgestemd op het IMF-cijfer, ervan uitgaande dat dit wordt vastgesteld volgens de standaardpraktijk van de instelling; wil ook graag weten welke intrestvoet wordt gepland bovenop Duitse obligaties en of het klopt dat deze waarschijnlijk rond 1 % zal liggen; wil ook graag weten of de IMF- en de EFFS-leningen pari passu zullen worden gerangschikt, aangezien dit betekent dat de EFFS automatisch het privilege geniet niet door eventuele herschikkingen van de andere obligaties van de ontlener te worden getroffen; wijst erop dat het er in het andere geval op neerkomt dat de EFFS het eerste verlies draagt;

11.

wil graag weten of maatregelen zijn gepland om gelijke behandeling te garanderen; wijst er bijvoorbeeld op dat de intrestvoet voor de EFFS verschilt van degene voor het pakket dat is goedgekeurd voor Griekenland, omdat de ontleners van de EFFS de totale nettokosten zullen betalen aan het SPV voor de inzameling van de middelen; wil voorts graag weten hoe, als de EFFS pas in werking treedt nadat de 60 miljard EUR-faciliteit is opgebruikt, billijkheid ten aanzien van landen die geen lid zijn van de EMU, kan worden gegarandeerd;

12.

merkt op dat het nominale kredietrisico van de overheidsschuld in de eurozone niet noodzakelijk nul is, als aangenomen in de richtlijn kapitaalvereisten, en dat de huidige ontwikkelingen het kredietrisico van de door de lidstaten uitgegeven langetermijnschuldbewijzen hebben verhoogd; is van mening dat de Europese Bankautoriteit en het Europees Comité voor systeemrisico's aandacht aan dit probleem moeten besteden;

13.

merkt op dat de richtlijn kapitaalvereisten in een nulrisicobeoordeling voor overheidsobligaties voorziet;

14.

verzoekt de ECB om gedetailleerde uitleg met betrekking tot haar recente beslissingen om overheidsobligaties te kopen op de secundaire markt, is van mening dat de ECB een exitstrategie moet uitwerken met een duidelijk tijdschema om deze praktijk stop te zetten;

15.

is van mening dat voor een oplossing op langere termijn het probleem moet worden aangepakt van de interne onevenwichten en de ondraaglijke schuldenlast en dus de structurele wortels van de huidige crisis; is van mening dat een visie voor de langere termijn de correctie omvat van de interne macro-economische onevenwichten binnen de eurozone en de EU en bijgevolg de aanpak van de substantiële kloof tussen de lidstaten wat concurrentievermogen betreft;

16.

is van mening dat een sterker EU-kader voor economische governance een permanent EU-mechanisme voor de oplossing van crisissen op het gebied van overheidsschuld, bijvoorbeeld een Europees Muntfonds, een gecoördineerde aanpak met het oog op een nieuw macro-economisch evenwicht en meer synergie tussen de EU-begroting en de begrotingen van de lidstaten, als aanvulling van een duurzame fiscale consolidatie, moet omvatten;

17.

neemt kennis van het feit dat het Europees Parlement, ondanks de potentieel significante impact van dit mechanisme op de EU-begroting, geen rol in het besluitvormingsproces krijgt, doordat de faciliteit is ingesteld bij een verordening van de Raad, op grond van artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, acht het nodig ervoor te zorgen dat het Europees Parlement als begrotingsautoriteit bij deze kwestie wordt betrokken, aangezien deze potentieel grote gevolgen voor de begroting heeft;

18.

verzoekt de Commissie ook om vóór eind 2010 een onafhankelijke haalbaarheidsstudie te laten uitvoeren met betrekking tot de vraag of innoverende financieringsinstrumenten, bijvoorbeeld de gezamenlijke uitgifte van euro-obligaties, kunnen dienen om de renteverschillen te beperken en de liquiditeit in de door de euro gedomineerde schuldbewijzenmarkten te vergroten;

19.

merkt op dat de uitgifte van euro-obligaties voor relevante infrastructuur van de EU consistent kan zijn met de naleving van het stabiliteits- en groeipact;

20.

verzoekt de Commissie verschillende alternatieven te onderzoeken voor een langetermijnsysteem om potentiële problemen op het gebied van overheidsschuld efficiënt en duurzaam op te lossen en tegelijk alle voordelen van de gemeenschappelijke munt te plukken; is van mening dat in deze analyses het feit moet worden erkend dat het kredietrisico van overheidsobligaties kan verschillen tussen de lidstaten en eventueel beter in de kapitaalratio's van kredietinstellingen moet worden weerspiegeld;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Europese Raad, de voorzitter van de eurogroep en de ECB.