2.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 351/39


Dinsdag 6 juli 2010
Atypische arbeidsovereenkomsten, verzekerde beroepstrajecten, flexizekerheid en nieuwe vormen van sociale dialoog

P7_TA(2010)0263

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2010 over atypische arbeidsovereenkomsten, verzekerde beroepstrajecten, flexizekerheid en nieuwe vormen van sociale dialoog (2009/2220(INI))

2011/C 351 E/06

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie „Een gezamenlijk engagement voor de werkgelegenheid” (COM(2009)0257),

gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 30 betreffende bescherming tegen kennelijk onredelijk ontslag, artikel 31 betreffende rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden en artikel 33 betreffende gezins- en beroepsleven,

gezien de mededeling van de Commissie „Een Europees economisch herstelplan” (COM(2008)0800) en de resolutie ter zake van het Europees Parlement van 11 maart 2009 (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2008 over een intensievere bestrijding van zwart werk (2),

gezien de mededeling van de Commissie „Op weg naar Europees herstel” (COM(2009)0114),

gezien de mededeling van de Commissie „Partnerschap voor veranderingen in een uitgebreid Europa – Een grotere inbreng van de Europese sociale dialoog” (COM(2004)0557),

gezien de mededeling van de Commissie „Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid” (COM(2007)0359) en de desbetreffende resolutie van het Parlement van 29 november 2007 (3),

onder verwijzing naar het Groenboek van de Commissie „De modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21ste eeuw” (COM(2006)0708) en de desbetreffende resolutie van het Parlement van 11 juli 2007 (4),

gelet op Beschikking 2008/618/EG van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2008-2010,

gezien de aanbeveling van de Commissie over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (COM(2008)0639) en de resolutie van het Parlement ter zake van 8 april 2009 (5),

gezien de conclusies van de Raad van 8 juni 2009 (flexizekerheid in tijden van crisis),

gezien het verslag van de missie „Flexizekerheid”, „Toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van flexizekerheid in het kader van de cyclus 2008-2010 van de strategie van Lissabon” van 12 december 2008,

gezien de conclusies van de Raad EPSCO van 5/6 december 2007,

gezien de aanbevelingen van de Europese sociale partners in het verslag „Belangrijkste uitdagingen voor de Europese arbeidsmarkten: een gezamenlijke analyse van de sociale partners” van 18 oktober 2007,

gezien de conclusies van de informele vergadering van ministers van Werkgelegenheid en Sociale zaken in Berlijn, 18-20 januari 2007, inzake „goed werk”,

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0193/2010),

A.

overwegende dat atypisch werk sinds 1990 aanzienlijk in omvang is toegenomen en dat de banen die door de huidige economische crisis verloren zijn gegaan voornamelijk uit de sector atypisch werk komen; overwegende dat nieuwe vormen van arbeidsovereenkomsten die een of meer van de volgende kenmerken vertonen ingedeeld worden als „atypisch” werk: deeltijdwerk, incidentele arbeid, tijdelijk werk, arbeidscontracten voor bepaalde tijd, thuiswerk en telewerk, deeltijdwerk van ten hoogste 20 uur per week,

B.

overwegende dat de noodzaak van flexibele arbeidsverhoudingen reeds bij verschillende gelegenheden is onderstreept,

C.

overwegende dat de mondialisering en de snelle technologische ontwikkelingen leiden tot verregaande economische herstructureringen, die veranderingen in de arbeidsverhoudingen en de inhoud van de taken van de werknemers met zich mee brengen, alsook elkaar opvolgende golven van nieuwe zelfstandige eenmansbedrijven in alle sectoren en leeftijdscategorieën die het noodzakelijk maken de arbeidsverhoudingen te herdefiniëren teneinde scheeftrekkingen (zoals het verschijnsel van pseudo-zelfstandigen) te vermijden,

D.

overwegende dat de financiële en economische crisis zich heeft ontwikkeld tot een ernstige werkgelegenheidscrisis met enorm banenverlies waardoor de arbeidsmarkt onstabiel is geworden en armoede en maatschappelijke uitsluiting om zich heen grijpen, met name voor reeds kwetsbare personen en achtergestelde groepen,

E.

overwegende dat het aantal werkenden dat in armoede verkeert, toeneemt en inmiddels 8 % van de Europese werkende bevolking uitmaakt, terwijl het aantal laagbetaalden momenteel op rond 17 procent ligt,

F.

overwegende dat een omvangrijke en aanvullende EU-aanpak moet worden ontwikkeld waarbij duidelijk het accent wordt gelegd op doelmatig bestuur en een mix van elkaar onderling ondersteunende maatregelen op het gebied van het economisch, milieu-, werkgelegenheids- en sociaal beleid, een aanpak die in overeenstemming is met de bepalingen die zijn opgesteld in de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) die erop gericht is de inspanningen van de lidstaten op dit gebied te richten op gemeenschappelijke doelstellingen die zijn geconcentreerd rond vier pijlers; arbeidsgeschiktheid, ondernemerschap, aanpassingsvermogen en gelijke kansen,

G.

overwegende dat het werkloosheidspercentage in de EU-27 in 2009 tot 10 % is gestegen en dat de werkloosheid waarschijnlijk niet voor de tweede helft van het jaar 2011 haar hoogtepunt zal bereiken,

H.

overwegende dat uit een analyse van de veranderingen op de arbeidsmarkt naar opleidingsniveau is gebleken dat het aantal laaggeschoolden in het arbeidsproces de laatste jaren is afgenomen,

I.

overwegende dat jaarlijks gemiddeld tussen een vijfde en een vierde van alle Europese werknemers van baan wisselen,

J.

overwegende dat het overgangspercentage tussen werkloosheid en werk hoog is, waarbij een derde van de werklozen en 10 % van de inactieve bevolking binnen een jaar een baan vinden, maar dat eveneens geldt dat vele arbeidskrachten, vooral in het geval van atypisch werk, hun baan verliezen zonder een nieuwe baan te vinden,

K.

overwegende dat in de EU-2 745 % van de perioden van werkloosheid langer dan een jaar duren, tegen circa 10 % in de Verenigde Staten,

L.

overwegende dat het personeelsverloop hoger is bij vrouwen dan bij mannen (een verschil van vijf procentpunten) en onder jongere werknemers (onder de 24 jaar) en bij een hoger opleidingsniveau afneemt, waarmee is aangetoond dat het verloop vaker een gedwongen dan een gekozen karakter heeft en is gerelateerd aan contracten die onzeker zijn en van korte duur, en dat jongeren veelal geen baan vinden die in overeenstemming is met hun diploma's,

M.

overwegende dat naar schatting één op de zes werknemers zorgverantwoordelijkheden heeft voor een ouder of afhankelijk familielid of voor een oudere of afhankelijke vriend of vriendin,

N.

overwegende dat in een aantal lidstaten de omvang van zwartwerk is toegenomen, hetgeen tot ernstige economische - met name fiscale -, sociale en politieke problemen zou kunnen leiden,

O.

overwegende dat de evaluatie van flexizekerheid complex is en een allesomvattende aanpak cruciaal is, met name in het licht van de veranderingen die de huidige crisis tot gevolg kan hebben voor de houding van ondernemingen door hen aan te moedigen steeds minder beschermd, met grote arbeidsonzekerheid omgeven arbeidscontracten te sluiten,

P.

overwegende dat in het kader van het werkgelegenheidsbeleid gelijke kansen voor vrouwen en mannen en beginselen van niet-discriminatie actief moeten worden bevorderd en een balans moet worden gevonden tussen werk, scholing en gezin,

Q.

overwegende dat de sociale dialoog zich in Europa weliswaar op verschillende wijzen heeft ontwikkeld, doch dat de toenemende economische en financiële problemen tot een intensievere driepartijendialoog hebben geleid,

R.

merkt op dat collectieve onderhandelingen in Europa de belangrijkste manier van loonvaststelling vormen, aangezien twee op de drie werknemers onder een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemings- of hoger niveau vallen,

S.

overwegende dat de ministers van werkgelegenheid en sociale zaken tijdens hun informele bijeenkomst op 19 januari 2007 in Berlijn hebben geconcludeerd dat in Europa grotere en meer gezamenlijke inspanningen nodig zijn ter bevordering van „goed werk”; Het begrip „goed werk” slaat op werknemersrechten en medezeggenschap, rechtvaardige lonen, bescherming van de veiligheid en gezondheid op het werk, alsmede op een gezinsvriendelijke organisatie van het arbeidsproces; Goede en rechtvaardige arbeidsomstandigheden en adequate sociale bescherming zijn onontbeerlijk voor de aanvaarding van de Europese Unie door de burgers,

T.

overwegende dat het concept van „goed werk” als fundamenteel richtsnoer moet dienen voor de volgende fase van de Europese werkgelegenheidsstrategie,

A.     Atypische arbeidsovereenkomsten

1.

verzoekt de Europese Raad om tijdens zijn Voorjaarstop 2010 duidelijke richtsnoeren en concrete maatregelen vast te stellen voor het behoud van behoorlijk werk en hoogwaardige werkgelegenheid en het scheppen van duurzame banen in het kader van een ambitieuze EU2020-Strategie in het kader waarvan rekening wordt gehouden met de invloed van de crisis op de economie, de maatschappij en de arbeidsmarkt;

2.

verzoekt de Commissie de inspanningen van de missie Flexizekerheid te beoordelen, verzoekt de lidstaten de beginselen van flexizekerheid evenwichtiger en rechtvaardiger uit te voeren en wijst erop dat wederzijdse ervaringen en onderlinge uitwisseling van goede praktijken, alsook de open coördinatiemethode (OMC), essentiële instrumenten voor de coördinatie van de onderscheiden beleidsaanpak van de lidstaten zijn; stelt echter vast dat de OMC verbeterd kan worden en dat de sturing van de OMC, om de doelmatigheid op te voeren, moet worden verstevigd;

3.

neemt kennis van de grote verscheidenheid aan arbeidsmarkttradities, contractvormen en bedrijfsmodellen die op de arbeidsmarkten bestaan en wijst erop dat in dit kader van verscheidenheid het veiligstellen van het Europees sociaal model en de arbeidsverworvenheden prioritair moet zijn; beveelt een benadering aan volgens de bottom-up methode bij de uitwerking van nieuwe strategieën met betrekking tot de arbeidsmarkt, een methode die zowel de dialoog bevordert als de betrokkenheid van alle lagen van sociaal en politiek beleid;

4.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de bijzondere positie te erkennen van zelfstandige freelance werknemers als vitale kracht in het economisch herstel, als „ingang” of alternatief voor de arbeidsmarkt; stelt vast dat zelfstandig werk in populariteit toeneemt, met name onder jongeren en vrouwen en als overgang van werk naar pensioen; is van mening dat zelfstandige freelancers moeten worden behandeld als unieke subcategorie micro-ondernemingen en dringt aan op maatregelen om de regelgevingsdruk tot een minimum te beperken en zelfstandige freelancers aan te moedigen en te steunen bij het starten/[doen] groeien van zelfstandige freelance-ondernemingen en om onder deze groep het levenslang leren te bevorderen;

5.

onderstreept het belang van zelfstandig werk voor met name micro- en kleine ondernemingen en wijst op het belang van vrije beroepen en hun bijzondere kenmerken; benadrukt dat de term „vrij beroep” uitsluitend betrekking heeft op bepaalde gekwalificeerde beroepsgroepen, al kan een vrij beroep ook in de vorm van zelfstandig werk worden uitgeoefend;

6.

is van mening dat alle werkenden ongeacht hun specifieke arbeidsrechtelijke situatie bepaalde grondrechten moeten hebben; pleit ervoor dat bij de hervorming van het arbeidsrecht, daar waar nodig, het accent wordt gelegd op de volgende prioriteiten: dringend gewenste uitbreiding van de bescherming van werknemers met atypische arbeidsvormen, combinatie van atypische arbeidovereenkomsten met het oog op vereenvoudiging;: duurzame totstandbrenging van gewone arbeidsverhoudingen; verduidelijking van de situatie van werk in loondienst, met inbegrip van preventieve maatregelen met betrekking tot gezondheid en veiligheid van atypische werknemers; bestrijding van zwartwerk, steun voor de schepping van nieuwe banen ook in het kader van atypische arbeidscontracten, en vergemakkelijking van de overgang tussen verschillende soorten werkgelegenheid en werkloosheid via bevordering van beleid zoals speciale arbeidsuitkeringen, levenslang leren, herscholing en scholing op de werkplek; pleit voor de verduidelijking van de situatie van loonarbeid en verzoekt de Commissie om overeenkomstig de aanbevelingen van de IAO van 2006 duidelijke richtsnoeren te ontwikkelen met betrekking tot de draagwijdte van arbeidsverhoudingen;

7.

is verheugd dat sommige lidstaten bepalingen hebben ingevoerd die werknemers met zorgverantwoordelijkheden in de gelegenheid stellen zorg en werk middels flexibeler arbeidsregelingen te combineren; verzoekt de Commissie en de lidstaten zorgverleners op het werk te ondersteunen via flexibele arbeidsomstandigheden, met inbegrip van verlofrechten, flexibele werktijdenregelingen en regelingen voor deeltijd- en thuiswerk, opdat in alle lidstaten meer zorgverleners betaald aan het werk blijven of weer kunnen gaan werken;

8.

wijst op het onderscheid dat door de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden wordt gemaakt tussen atypische en zeer atypische arbeidsverhoudingen; is van mening dat vele vormen van atypische arbeidsrelaties belangrijke mogelijkheden bieden voor zorgverleners, studenten en anderen die bijvoorbeeld van kortetermijncontracten en deeltijdwerk gebruik moeten maken om bij te verdienen; wijst erop dat het van wezenlijk belang is dat werknemers in atypische arbeidsverhoudingen minimumrechten hebben en beschermd zijn tegen uitbuiting;

9.

moedigt de lidstaten aan de overgang naar productieve en bevredigende hoogwaardige banen aan te moedigen en bepalingen in de arbeidswetgeving op te stellen waardoor de rechten van mensen die in atypische banen werkzaam zijn daadwerkelijk worden beschermd, en waardoor dezelfde behandeling als werknemers met voltijds standaardcontracten wordt gewaarborgd op basis van maximale bescherming van werknemers;

10.

beveelt aan om op werknemers met atypische arbeidsovereenkomsten de reeds bestaande, voor werknemerscategorieën in de EU geldende EU-richtlijnen van toepassing te laten zijn, waaronder de arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 93/104/EG), de richtlijn betreffende uitzendwerk (Richtlijn 2008/104/EG, ) de richtlijn inzake deeltijdarbeid (Richtlijn 97/81/EG) en de richtlijn van de Raad betreffende de gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Richtlijn 1999/70/EG);

11.

merkt op dat het toenemend aandeel niet-standaard of atypische arbeidsovereenkomsten een sterke gender- en generatiegerelateerde dimensie heeft, aangezien vrouwen, oudere en ook jongere werknemers onevenredig sterk in atypische arbeidsvormen zijn vertegenwoordigd; stelt vast dat zich in een aantal sectoren snelle structurele veranderingen voordoen; verzoekt de lidstaten en de Commissie de oorzaken van deze ontwikkeling te, in de desbetreffende sectoren passende en doelgerichte maatregelen te nemen om dit gebrek aan evenwicht tegen te gaan door de overgang naar vast werk te vergemakkelijken en met name door het bevorderen van maatregelen die vrouwen en mannen in staat stellen werk, gezin en privéleven beter te combineren, door de sociale dialoog met werknemersvertegenwoordigers binnen de ondernemingen meer centraal te stellen en het welslagen van deze maatregelen in het oog te houden en er ruchtbaarheid aan te geven; vraagt de Commissie en de lidstaten er tevens voor te waken dat de toevlucht tot deze specifieke contractvormen geen verhulling is van illegale arbeidsconstructies, maar door de uitwisseling van vaardigheden juist de overgang te bevorderen van jongeren en werkelozen naar daadwerkelijke opneming in de arbeidsmarkt waarbij aan werknemers en ondernemingen een flexibele en zekere context geboden wordt die de inzetbaarheid en de concurrentiekracht versterkt;

12.

verzoekt de lidstaten zorg te dragen voor een betere tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 97/81/EG over deeltijdwerk en 1999/70/EG over werk voor een bepaalde periode, met name wat betreft het fundamentele beginsel van non-discriminatie; benadrukt het belang van scholing en een leven lang leren, teneinde de overstap naar een andere baan te vergemakkelijken, wat vooral van belang is voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;

13.

benadrukt dat de toevlucht tot atypische arbeidsvormen een persoonlijke keuze dient te zijn en werknemers niet mag worden opgelegd door steeds meer belemmeringen van de toegang tot de arbeidsmarkt voor bepaalde groepen of als gevolg van een tekort aan kwaliteitsbanen; stelt vast dat op maat gemaakte atypische contracten, aangeboden door sociale ondernemingen voor arbeidsmarktintegratie, voor werknemers met verschillende vormen van achterstand een optie zouden kunnen zijn als opstap naar een baan;

14.

is verheugd over de goedkeuring van Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid en dringt aan op een prompte tenuitvoerlegging ervan;

15.

stelt vast dat atypische arbeidsvormen werknemers via gericht actief werkgelegenheidsbeleid contractueel moeten voorzien van een scholingstraject en onderstreept dat atypische arbeidsvormen mits op adequate wijze beschermd en als zij steun inhouden op het gebied van sociale zekerheid, rechten van werknemers en de overgang naar een beschermde en stabiele betrekking, een kans kunnen vertegenwoordigen maar hand in hand moeten gaan met ondersteuning van werknemers die zich in een overgangsfase van de ene baan naar de andere of van het ene beroep naar het andere bevinden; betreurt dat hieraan veelal geen aandacht wordt besteed;

16.

spoort de lidstaten ertoe aan een actief interventiebeleid te ontwikkelen in het kader waarvan op de arbeidsmarkt terugkerende werknemers, met name vrouwen, recht op individuele steun krijgen gedurende een voor hen strikt noodzakelijk periode om een opleiding en/of (om)scholing te volgen; is van oordeel dat werklozen moeten worden ondersteund door een solide systeem van sociale vangnetten en een efficiënt systeem van actief beleid voor een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt, ook wanneer het bij vorige arbeidsovereenkomsten ging om atypische arbeidsovereenkomsten, aangezien behoud van de werkgelegenheid en het bevorderen van de overgang naar behoorlijke, stabiele, beschermde en kwalitatief sterke arbeidsvormen het allerbelangrijkst is; indien de terugkeer op de arbeidsmarkt plaatsvindt met atypische arbeidsovereenkomsten, moeten deze overeenkomsten passende en veilige arbeidsomstandigheden voor de werknemers waarborgen;

17.

verzoekt de Commissie om met hulp van de sociale partners de verschillende soorten instrumenten die in het kader van het nationale activeringsbeleid worden ingezet, te analyseren en op de voet te volgen;

18.

verzoekt de Unie en de lidstaten zwartwerk met hulp van de sociale partners doeltreffend te bestrijden, met name via preventie en afschrikkende sancties, en is van oordeel dat de definitie van strategieën, ook op Europees niveau, om zwartwerk tegen te gaan, ertoe kan bijdragen dat dit verschijnsel wordt bestreden en dat het aantal onzekere, met name atypische banen wordt teruggebracht; Is van mening dat de bestrijding van zwartwerk gepaard moet gaan met maatregelen die erop zijn gericht levensvatbare en duurzame alternatieve werkgelegenheidsvormen te scheppen en mensen te helpen toegang tot de open arbeidsmarkt te krijgen;

19.

onderstreept de noodzaak kwalitatief hoogwaardige, duurzame en zekere arbeidsplaatsen te scheppen, zo nodig na een periode van scholing die gericht is op duurzame voltijdswerkgelegenheid, met inbegrip van groene en „witte” (sector gezondheidszorg) arbeidsplaatsen, te creëren en de sociale cohesie te waarborgen;

20.

benadrukt dat niet alle vormen van atypische arbeidsverhoudingen noodzakelijkerwijs leiden tot onbestendig, onzeker en incidenteel werk met minder socialezekerheidsbescherming, lagere lonen en minder mogelijkheden voor bijscholing en een leven lang leren; wijst er echter op dat dergelijke onzekere arbeidsrelaties vaak gekoppeld zijn aan atypische arbeidsovereenkomsten;

21.

wijst erop dat de hoge werkloosheid en de segmentatie van de arbeidsmarkt moeten worden ondervangen door alle werknemers gelijke rechten te geven en te investeren in het scheppen van arbeidsplaatsen, vaardigheden en permanente educatie; verzoekt de lidstaten derhalve alle vormen van onzeker werk geleidelijk uit te bannen;

22.

wijst erop dat de geleidelijke uitbanning van onzeker werk grote inspanningen van de lidstaten vereist om via hun arbeidsmarktbeleid voldoende opstapmogelijkheden te bieden voor de overgang van onzeker werk naar een reguliere vaste baan met meer werknemersrechten en sociale bescherming;

23.

wijst erop dat de Europese Unie zich ten doel heeft gesteld werk en privéleven beter combineerbaar te maken; bekritiseert evenwel dat de Commissie en de lidstaten tot dusver geen substantiële en doeltreffende maatregelen hebben genomen om dit doel te verwezenlijken;

24.

wijst erop dat een betere combinatie van werk en privéleven het best kan worden bereikt door een hervorming van het model voor standaardarbeidsrelaties: vaste contracten met een kortere voltijdse werkweek als algemene norm, en door normen voor deeltijdwerk vast te stellen, zodat alleen substantieel en sociaal beschermd deeltijdwerk (15 tot 25 uur per week) wordt aangeboden aan diegenen die in deeltijd wensen te werken; benadrukt de noodzaak om voltijd- en deeltijdwerk aan elkaar gelijk te stellen wat betreft uurloon, aanspraak op opleidingen en permanente educatie, carrièrekansen en sociale bescherming;

B.     Flexizekerheid en verzekerde beroepstrajecten

25.

acht het noodzakelijk dat de gangbare benadering van flexizekerheid op Europees niveau in het licht van de huidige crisis wordt bijgesteld, waarmee kan worden bijgedragen tot een verhoging van zowel de productiviteit als de kwaliteit van de arbeidsplaatsen door de zekerheid, de arbeidsbescherming en de rechten van de werknemer te garanderen, terwijl mensen die op de arbeidsmarkt zijn achtergesteld bijzonder worden gesteund en de ondernemingen tegelijkertijd de nodige organisatorische flexibiliteit krijgen om in reactie op de veranderende marktbehoeften arbeidsplaatsen te scheppen of te schrappen; is van mening dat een rechtvaardige en evenwichtige tenuitvoerlegging van flexizekerheidsbeginselen de arbeidsmarkt robuuster kan als zich structurele veranderingen voordoen; is voorts van mening dat de vereisten inzake flexibiliteit en zekerheid en actief arbeidsmarktbeleid elkaar niet tegenspreken en elkaar wederzijds kunnen versterken als zij worden vastgesteld via een eerlijke vergelijking van de meningen van de sociale partners, regeringen en Europese instellingen, in combinatie met wederzijds leren en uitwisseling van optimale werkmethoden; is van mening dat in de resultaten van de groei van de werkgelegenheid in de afgelopen jaren te weinig rekening is gehouden met deze vereisten;

26.

wijst erop dat er een gestaag groeiend probleem bestaat met „schijnzelfstandigen”, die vaak door hun werkgevers gedwongen worden om onder ellendige omstandigheden te werken: verder moeten sancties worden opgelegd aan werkgevers die de „schijnzelfstandigen” uitbuiten;

27.

is van mening dat flexizekerheid niet naar behoren kan functioneren zonder een hoog niveau van sociale bescherming en steun voor herintreding op de arbeidsmarkt, aangezien dit essentiële elementen zijn bij de overgang van opleiding naar werk, van de ene naar de andere baan en van werk naar pensioen;

28.

verzoekt de Commissie door te gaan met haar inspanningen om te komen tot een evenwichtige implementatie van het flexizekerheidsbeleid door een analyse uit te voeren van de stand van zaken op dit moment in de verschillende lidstaten, te controleren of de maatregelen voor flexibiliteit op een adequate manier samengaan met maatregelen die de zekerheid voor werknemers waarborgen en door de lidstaten en de sociale partners te helpen bij de realisering van de principes van flexizekerheid zodat deze worden toegepast terwijl de verworven sociale rechten op Europees niveau worden geëerbiedigd en overeenkomstig de specifieke kenmerken van de verschillende arbeidsmarkten, de verschillende tradities in relatie tot het arbeidsbeleid en collectieve onderhandelingen en met de structuren van de diverse stelsels voor sociale zekerheid; en merkt op dat het van elkaar leren en het uitwisselen van beste praktijken alsmede de methode van open coördinatie wezenlijke hulpmiddelen zijn bij het coördineren van de verschillende strategische benaderingen van de lidstaten;

29.

is van oordeel dat met name in de huidige economische context het opmaken van de balans over de toepassing van flexizekerheid binnen de lidstaten des te noodzakelijker is en dat de sociale partners hervormingen van het arbeidsrecht en de arbeidsmarkt alleen dan zullen steunen wanneer deze er ook op zijn gericht de verschillen in behandeling tussen verschillende vormen van arbeidscontracten op doeltreffende wijze te beperken; wijst erop dat de toepassing van de flexibiliteitsbeginselen adequate sociale bescherming vergt waardoor ervoor wordt gezorgd dat mensen kunnen leven en zich ontwikkelen, in combinatie met bijzondere hulp voor werkzoekenden en solide arbeidswetgeving voor alle soorten banen op basis van een helder institutioneel kader, en vergezeld moet gaan van meer beschermingsmechanismen om ontbering te voorkomen;

30.

onderstreept dat de vraag naar meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt niet mag leiden tot een buitensporige beperking van levens- en ontplooiingsmogelijkheden of tot een ernstige bemoeilijking van de stichting en het onderhoud van een gezin, zorg voor familieleden of de deelname aan het maatschappelijk leven;

31.

benadrukt het belang van het zekerheidsaspect in flexizekerheid, dat erop gericht moet zijn werknemers in overgangssituaties bij het zoeken naar een baan te ondersteunen en menswaardige levensomstandigheden te waarborgen; meent dat een dergelijke ondersteuning ook adequate scholingsmaatregelen moet omvatten om mensen in staat te stellen zich aan te passen aan de vereisten van de arbeidsmarkt;

32.

gelooft dat het bedrijfsleven voor een constante wanverhouding tussen de eigen behoeften en de vaardigheden van werkzoekenden vreest, niet beschikt over kredieten waardoor het in staat zou worden gesteld personeel aan te trekken en te investeren en onvoldoende investeert in de arbeidsmarkt,en wijst op het belang, tegen de achtergrond van de huidige economische crisis, van de ontwikkeling van een langetermijnvisie van de kant van het Europese productiesysteem; schepping van een gunstig bedrijfsklimaat, adequate financiële middelen en het bieden van bevredigende arbeidsomstandigheden; de rechtszekerheid en de transparantie m.b.t. omvang, dekking en handhaving van het arbeidsrecht voor zowel werkgevers als werknemers te vergroten;

33.

benadrukt het belang van de preventie, opsporing en bestraffing van zwartwerk; verzoekt de Commissie een reeks concrete initiatieven uit te werken met betrekking tot onder specifieke regels voor het aanpakken van brievenbusfirma's, hoofdelijke of medeaansprakelijkheid in onderaannemingsketens en de oprichting van een EU-agentschap ter voorkoming en opsporing van zwartwerk;

34.

is van mening dat ondernemingen er ten gevolge van de economische en financiële crisis in een aantal lidstaten niet in slagen om op de arbeidsmarkt de contractvormen te vinden die het best tegemoetkomen aan de vereisten ten aanzien van flexibiliteit in antwoord op de onvoorspelbare fluctuaties van de marktvraag, de vereisten ten aanzien van kostenbeheersing en zekerheidsbescherming voor de werknemers;

35.

dringt erop aan dat in het kader van een moderne arbeidsorganisatie flexibele en zekerheid biedende contractuele regelingen worden gecreëerd die gelijke behandeling waarborgen; is er vast van overtuigd dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de belangrijkste arbeidsovereenkomsten moeten blijven en is van mening dat in de context van een moderne arbeidsorganisatie moet worden gezorgd voor contracten die flexibel zijn met betrekking tot arbeidsregelingen en die zekerheid geven op het gebied van bescherming en rechten; erkent in dit verband dat de juridische uitwerking van het kader voor arbeidscontracten voor onbepaalde tijd en de afstemming daarvan op het concept van flexizekerheid in het nationale arbeidsrecht van essentieel belang is voor de acceptatie ervan door ondernemingen en werknemers;

36.

veroordeelt krachtig de omzetting van vaste arbeidscontracten in atypische arbeidsovereenkomsten die bijdragen tot slechtere en meer onzekere arbeidsvoorwaarden dan vaste arbeidscontracten en die nadelig zijn voor de gemeenschap, de werknemers en de concurrenten; onderstreept dat onoorbare praktijken afbreuk doen aan het Europees sociaal model en dit model kunnen ondermijnen, en verzoekt de lidstaten en de Europese Commissie de nodige maatregelen te nemen om die praktijken langdurig te bestrijden, door bij voorbeeld striktere sancties op te leggen;

37.

is er vast van overtuigd dat elke vorm van arbeidsverhoudingen, met inachtneming van de verschillende tradities in de lidstaten, gepaard moet gaan met een basisbestand aan rechten waaronder: lonen waarmee werknemers in hun levensonderhoud kunnen voorzien en opheffing van verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen en tussen mensen van verschillende etnische achtergrond; adequate sociale bescherming; non-discriminatie en gelijke behandeling bij de beoordeling en tewerkstelling, toegang tot beroepsopleiding en carrièremogelijkheden; bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, arbeidstijd-/rusttijdregelingen, pensioenrechten, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging, CAO-onderhandelingen, collectieve acties, toegang tot beroepsopleiding carrièremogelijkheden, en bescherming in het geval van baanverlies;

38.

verzoekt de EU en de lidstaten hun inspanningen voor wat betreft investeringen in vaardigheden en beroepsopleiding ter ondersteuning van stabiele en duurzame werkgelegenheid op te voeren; roept de lidstaten bijgevolg op in menselijk kapitaal te investeren door een krachtige tenuitvoerlegging en financiering van op de markteisen afgestemde strategieën voor levenslang leren en erkenning van informele vaardigheden en kennis, op basis van een levensloopbeleid; verzoekt de lidstaten daarnaast maatregelen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te treffen om te garanderen dat elke schoolverlater toegang krijgt tot een baan, hoger onderwijs of een beroepsopleiding;

39.

verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen die het alle mensen, met inbegrip van de zwakste en meest achtergestelden mogelijk maakt zich daadwerkelijk op de arbeidsmarkt te begeven en flexibel werk zorg, persoonlijk en gezinsleven met elkaar te combineren, door te zorgen voor uitgebreide steun voor gelijke kansen en voor alle diensten die voor dat doel noodzakelijk zijn bij voorbeeld via begeleidende maatregelen zoals moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof, flexibele werktijden en betaalbare en toegankelijke kinderopvangfaciliteiten;

40.

verzoekt de lidstaten beleidslijnen te ontwikkelen om nieuwe arbeidsmogelijkheden te scheppen; is zich bewust van de verantwoordelijkheid van diegenen die dergelijke arbeidsmogelijkheden, met inbegrip van atypische vormen van werk, creëren en van de risico's die zij lopen;

41.

roept de lidstaten op om maatregelen te treffen die het mogelijk maken een beroep weer op te nemen nadat ouderschapsverlof is opgenomen, zo nodig nadat de betreffende werknemer zijn vakkennis met bijscholing weer op peil heeft gebracht;

42.

pleit er nadrukkelijk voor dat in het EU-werkgelegenheidsinitiatief een snellereactie-mechanisme wordt opgenomen ter ondersteuning van de werkelozen, een mechanisme dat in werking treedt op het moment waarop de arbeidsplaatsen daadwerkelijk verloren gaan, met name om het risico te beperken dat mensen van de arbeidsmarkt worden uitgesloten en dat het menselijk kapitaal dat deze mensen vertegenwoordigen verloren gaat;

43.

verzoekt de lidstaten de steunprogramma's, met name voor minder gekwalificeerde werknemers, uit te breiden en wel door trajectbenaderingen, persoonlijke begeleiding, een intensieve (her)scholing van werknemers, gesubsidieerde arbeidsplaatsen en subsidies voor startende zelfstandigen en bedrijven; benadrukt evenwel met klem dat deze subsidies niet van dien aard mogen zijn dat reguliere arbeidsplaatsen niet worden vervangen;

44.

verzoekt de Commissie en de lidstaten administratieve rompslomp af te schaffen als deze er niet toe dient de belangen van de werknemers te beschermen, ten einde het ondernemingsklimaat, met name voor het MKB, te verbeteren, maar wijst erop dat moet worden gezorgd dat veranderingen geen gevolgen hebben voor de veiligheid of gezondheid van werknemers; wijst erop dat het MKB door het grote aantal bedrijven de voornaamste factor is in de strijd tegen de werkloosheid in de EU; benadrukt dat het belangrijk is om bij de formulering van werkgelegenheidsbeleid voor het MKB rekening te houden met de specifieke behoeften van deze bedrijven en de specifieke kenmerken van de omgeving waarin het MKB actief is;

45.

verzoekt de lidstaten verslag uit te brengen over de stand van zaken met betrekking tot de beschouwing op en de tenuitvoerlegging van de flexizekerheidstrajecten;

46.

betreurt de beperkte benadering van flexizekerheid door de Raad en de Commissie; verzoekt de Commissie en de Raad de agenda voor „goed werk” als uitgangspunt te nemen en te verankeren in de volgende generatie van geïntegreerde richtsnoeren en de Europese werkgelegenheidsstrategie: bevordering van werkzekerheid en zekere arbeidsverhoudingen voor werknemers, een op rechten gebaseerde benadering voor een actief arbeidsmarktbeleid en een leven lang leren, alomvattende bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk, universele en gelijke sociale en werknemersrechten voor iedereen, evenwicht tussen werk en privéleven en combineerbaarheid van het leven op en buiten het werk, verbetering van de kwaliteit van het werk en welzijn op het werk;

47.

roept de lidstaten op om ontslag louter om economische redenen pas toe te staan nadat voor de werknemers alles in het werk is gesteld op het gebied van (her)scholing;

C.     Nieuwe vormen van sociale dialoog

48.

is van oordeel dat de officiële erkenning van de rol van de sociale partners in het nieuwe Verdrag vooruitgang betekent, aangezien hiermee hun autonomie wordt erkend en het belang van hun rol bij de bevordering van de sociale dialoog wordt bevestigd, en wijst in dit verband op het bijzondere belang van de sectorale sociale dialoog, die inmiddels in 40 bedrijfstakken wordt gevoerd;

49.

is evenwel bezorgd over de gevolgen van de recente arresten van het EHvJ in de zaken Laval, Rüffert, Viking en Luxemburg voor de vrijheid van vereniging en de vrijheid om maatregelen te nemen ter verbetering van de werkomstandigheden;

50.

is van mening dat de erkenning van de Tripartiete Top voor Groei en Werkgelegenheid als een institutioneel orgaan ertoe bijdraagt dat de sociale partners bij het economisch beleid van de EU worden betrokken;

51.

is van mening dat de bijdrage van de Europese en nationale sociale partners en maatschappelijke organisaties aan de verwezenlijking van de EU2020-Strategie voor wat betreft het bereiken van de werkgelegenheidsdoelstellingen en de actualisering en tenuitvoerlegging van de flexizekerheidsagenda van bijzonder belang is;

52.

dringt er bij de Commissie en de nationale regeringen op aan verantwoordelijkheid te nemen voor de situatie van „outsiders” (werknemers met atypische of „zeer atypische” arbeidscontracten) en een evenwicht te vinden tussen de rechten en sociale-beschermingseisen van laatstgenoemden en die van „insiders”;

53.

verzoekt de Europese en nationale sociale partners de investeringen in op de markteisen afgestemde opleidingsstrategieën te steunen en spreekt zijn waardering uit over het door de sociale partners reeds overeengekomen „Framework of actions for the lifelong learning development of competencies and qualifications” (actiekader oor de ontwikkeling van vaardigheden en bevoegdheden door levenslang leren);

54.

is van mening dat personen die betrokken zijn bij maatregelen voor integratie op de arbeidsmarkt of ter voorbereiding op (her)intreding op de arbeidsmarkt en maatschappelijke organisaties die desbetreffende diensten aan dergelijke personen verlenen of hen vertegenwoordigen, moeten deelnemen aan de ontwikkeling, implementatie en uitvoering van beleidsmaatregelen die op hen zijn gericht;

55.

constateert dat de deelname van de sociale partners en maatschappelijke organisaties aan de beleidsbepaling en -implementatie in de lidstaten aanzienlijk varieert, maar dat er een algemene tendens is naar de inzet van een ruimere verscheidenheid van instrumenten voor de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen; is van mening dat de kwaliteit van de sociale en institutionele erkenning die de sociale partners genieten op nationaal niveau nog verder verbeterd moet worden en een substantiëler karakter moet krijgen, daar deze waarschijnlijk de belangrijkste factor is voor de kwaliteit van hun bijdrage; wijst er evenwel nadrukkelijk op dat de kwaliteit van de sociale dialoog van land tot land en per sector sterk verschilt, en dringt er bij de sociale partners op aan een echt „sociaal partnerschap” op alle niveaus te ontwikkelen;

56.

is van oordeel dat de collectieve onderhandelingen een doeltreffend instrument zijn gebleken voor het behoud van de werkgelegenheid en werkgevers en werknemers in staat stellen efficiënte oplossingen te vinden om de economische recessie het hoofd te bieden; wijst in dit verband op het belang van een sterke consensus tussen de sociale partners in nationale systemen die de bescherming door het arbeidsrecht op het allerlaagste niveau houden;

57.

is ervan overtuigd dat een succesvolle dialoog tussen de sociale partners op de werkvloer in sterke mate bepaald wordt door de faciliteiten waarover de werknemersorganisaties beschikken voor goede informatievoorziening, regelmatige scholing en voldoende tijd;

58.

is ervan overtuigd dat de rol van regeringen doorslaggevend is voor het scheppen van de voorwaarden voor integratieve en doeltreffende CAO-onderhandelingen alsook de tripartiete onderhandelingsstructuren die de sociale partners op een wettelijk verankerde, substantiële manier en op voet van gelijkheid betrekken bij de uitstippeling van het overheidsbeleid, overeenkomstig de nationale praktijken en tradities;

*

* *

59.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Comité voor Sociale Bescherming, het Europees Werkgelegenheidscomité en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0123.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0466.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0574.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0339.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0371.