2.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 351/8


Dinsdag 6 juli 2010
Bijdrage van het regionaal beleid van de EU aan de bestrijding van de financieel-economische crisis, onder speciale verwijzing naar doelstelling 2

P7_TA(2010)0255

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2010 over de bijdrage van het regionaal beleid van de EU aan de bestrijding van de financieel-economische crisis, onder speciale verwijzing naar doelstelling 2 (2009/2234(INI))

2011/C 351 E/02

Het Europees Parlement,

gezien het werkdocument van de Commissie getiteld: Raadpleging over de toekomstige „EU 2020”-strategie (COM(2009)0647),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Cohesiebeleid: strategisch verslag 2010 over de uitvoering van de programma's 2007-2013” (COM(2010)0110,

gezien het zesde voortgangsverslag van de Commissie over de economische en sociale cohesie (COM(2009)0295),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Op weg naar Europees herstel” (COM(2009)0114),

gezien de mededeling van de Commissie „Cohesiebeleid: investeren in de reële economie” (COM(2008)0876),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen: anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt- en vaardigheidsbehoeften” (COM(2008)0868),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een Europees economisch herstelplan” (COM(2008)0800),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Van financiële crisis naar herstel: een Europees actiekader” (COM(2008)0706),

gezien de aanbeveling van de Raad inzake de actualisering voor 2009 van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap en inzake de tenuitvoerlegging van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2009)0034),

gezien de nationale strategische verslagen van de lidstaten voor 2009,

gelet op Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2009 over het cohesiebeleid: investeren in de reële economie (2),

gezien het advies van het Comité van de Regio's over het zesde voortgangsverslag van de Commissie over de economische en sociale cohesie (COTER-IV-027),

gezien de European Economic Forecast – Autumn 2009/European Economy 10/2009 – van het Directoraat-generaal economische en financiële zaken van de Commissie,

gezien het kwartaalverslag over de eurozone – volume 8 nr. 4 (2009) – van het Directoraat-generaal economische en financiële zaken van de Commissie,

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0206/2010),

A.

overwegende dat in de periode 2000-2006 69,8 miljoen Europeanen (d.w.z. 15,2 % van de totale bevolking) in gebieden van doelstelling 2 leefden en steun ten belope van in totaal 22,5 miljard EUR (9,6 % van de totale middelen) ontvingen, er 730 000 bruto arbeidsplaatsen zijn gecreëerd, de meeste indicatoren (betreffende werkgelegenheid, innovatie, onderzoek en ontwikkeling (O&O), arbeidsparticipatie, onderwijs en opleiding, levenslang leren) een positief beeld te zien gaven terwijl het beeld bij andere indicatoren (directe buitenlandse investeringen, productiviteit) slechter was dan dat van de convergentieregio's, en dat deze gebieden wat de ontwikkeling van het bbp per hoofd van de bevolking betreft in vergelijking met het EU-gemiddelde weliswaar beter scoren (122 %) dan de convergentieregio's (59 %), maar in de genoemde periode toch een daling van 4,4 % laten zien,

B.

overwegende dat na de hervorming van 2006 doelstelling 2 nu betrekking heeft op verbetering van de regionale productiviteit en werkgelegenheid, in totaal 168 regio's in 19 lidstaten betreft met 314 miljoen inwoners, en voor de periode 2007-2013 beschikt over een financieringsbedrag van 54,7 miljard EUR (iets minder dan 16 % van de totale middelen), waarvan ongeveer 74 % bedoeld is voor kennisverbetering en innovatie (33,7 %) en voor méér en betere banen (40 %),

C.

overwegende dat, uitgaande van de meest recente prognoses van de Commissie (voor 2009-2011), de arbeidsmarktsituatie negatief zal blijven en het werkloosheidspercentage in de EU op 10,25 % zal uitkomen, met een verlies aan banen van 2,25 % in 2009 en van 1,25 % in 2010 met onder andere een toename van de sociale tweedeling in de lidstaten; in de regio's van de EU zien we in de belangrijkste sectoren: a) een toename van het aantal nieuwe orders en van het vertrouwen, waardoor het globale beeld van de industrie in de EU verbetert, hoewel de productie 20 % lager ligt dan begin 2008, b) een aanhoudende daling van de activiteiten van de productiesector, en c) onverminderd grote problemen bij de toegang van het MKB tot microkredieten/financiering,

D.

overwegende dat de crisis aanvankelijk inderdaad meer gevolgen had voor mannen, maar dat het aantal ontslagen momenteel gelijk is voor mannen en vrouwen, van wie de arbeidsparticipatie in de meeste EU-lidstaten lager ligt dan bij mannen; verder overwegende dat we van crises in het verleden hebben geleerd dat vrouwen een groter risico lopen om bij verlies van hun baan geen ander werk te vinden; dat gelijkheid van mannen en vrouwen productiviteit en economische groei positief beïnvloedt en dat de arbeidsparticipatie van vrouwen talloze sociale en economische voordelen heeft,

E.

overwegende dat op basis van de nationale strategische verslagen voor 2009 en het strategisch verslag voor 2010 van de Commissie over het cohesiebeleid en de uitvoering van de programma's 2007-2013 kan worden gesteld dat de lidstaten de instrumenten, middelen en procedures die de Commissie had voorgesteld voor versoepeling van het cohesiebeleid, met als doel het aanpakken van de crisis en het vergroten van de reële uitgaven (bijv. aanpassingen aan de strategische richtsnoeren, prioriteiten en financieringsmogelijkheden in de operationele programma's, en vereenvoudiging van de toepassingsprocedures), op sterk uiteenlopende manieren hebben gebruikt,

F.

overwegende dat de Commissie vanaf oktober 2008 een aantal maatregelen heeft voorgesteld gericht op versnelling van de toepassing van de programma's voor het cohesiebeleid 2007-2013, alsook op mobilisering van alle bronnen en middelen van dat beleid, teneinde de herstelinspanningen op nationaal en regionaal niveau direct en op doeltreffende wijze te ondersteunen,

G.

overwegende dat de strategie van de Commissie gericht op versnelling van de investeringen en vereenvoudiging van de programma's van het cohesiebeleid, in de vorm van aanbevelingen aan de lidstaten en wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen, stoelt op de volgende drie assen: a) meer flexibiliteit voor de cohesieprogramma's, b) meer steun voor de regio's, en c) slimme investeringen voor de cohesieprogramma's; verder overwegende dat in 2010 van de 64,3 miljard EUR die voor werkgelegenheid en concurentievermogen zijn bestemd, 49,4 miljard EUR voor cohesie moeten worden gebruikt (een stijging van 2 % ten opzichte van 2009) en 14,9 miljard EUR voor concurentievermogen (een stijging van 7,9 % ten opzichte van 2009),

1.

benadrukt, tegen de achtergrond van de mondiale financieel-economische crisis en de huidige economische malaise, dat het regionaal beleid van de EU een belangrijk uitvoeringsinstrument is dat op Europees niveau een essentiële rol speelt bij het herstel van de economie omdat het de grootste communautaire bron van investeringen in de reële economie is en een belangrijke aanvulling op de overheidsinvesteringen, waaronder die op regionaal en plaatselijk niveau; merkt op dat het van wezenlijk belang is te zorgen voor een succesvolle uitweg uit de crisis om op de lange termijn duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen door het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en de aantrekkelijkheid van Europese regio's te versterken;

2.

wijst erop dat de Structuurfondsen nuttige instrumenten zijn, die speciaal zijn ontworpen om te helpen bij de sociaal-economische herstructurering van de regio's, vergroting van de economische, sociale en territoriale cohesie en tenuitvoerlegging van het Europees plan voor economisch herstel, en in het bijzonder bij het vergroten van het concurrentievermogen en het creëren van banen door middel van steun voor hun stelselmatige en doeltreffende gebruik; benadrukt dat de concurrentiedoelstelling niet ten koste van de samenwerking en solidariteit tussen regio’s verwezenlijkt mag worden;

3.

is verheugd over het feit dat, in de periode voorafgaand aan de crisis, in de regio's van doelstelling 2 bij de meeste indicatoren positieve resultaten zijn geboekt, waarbij zij verwezen naar de successen op de gebieden werkgelegenheid, innovatie, onderzoek en ontwikkeling (O&O), arbeidsparticipatie, onderwijs en opleiding, en levenslang leren; benadrukt dat de gevolgen van de crisis voor de economie niet mogen leiden tot een vermindering van de steun voor meer en betere banen, en dringt aan op verduurzaming van deze vergelijkende voordelen middels versterking van de instrumenten van doelstelling 2;

4.

is uitermate verheugd over de basisprioriteiten van de „EU 2020”-strategie, in het bijzonder een slimme, duurzame en inclusieve groei, die - onder andere - wordt bereikt door benutting van nieuwe bronnen voor duurzame economische groei op basis van de digitale economie, verbetering van de kwaliteit van het regelgevend kader voor versterking van de territoriale en sociale cohesie, bevordering van betere voorwaarden en een beter bedrijfsklimaat met eerlijke concurrentie, nieuwe banen, ondernemerschap en innovatie in alle regio's, ontwikkeling van het MKB en ondersteuning van het groeipotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen; steunt voorts het streven naar meer en betere banen, met passende arbeidsvoorwaarden, voor mannen en vrouwen, waarbij ook de toegang tot onderwijs en opleiding gewaarborgd moet zijn; dringt aan op een verdere uitbouw van dit beleid door onder andere het benutten van de voordelen van de Europese interne markt in het kader van een toekomstige verdieping van de „EU 2020”-strategie, waarbij doelstelling 2 gericht blijft op het creëren van territoriale cohesie binnen de EU;

5.

is verontrust over de negatieve sociale gevolgen van de crisis in de regio's van doelstelling 2, zoals de stijging van de werkloosheid, de armoede en de sociale uitsluiting, die met name de kwetsbare bevolkingsgroepen (werklozen, vrouwen, ouderen) treffen en roept de Commissie op om initiatieven te nemen voor ondersteuning van het MKB teneinde de bestaande banen levensvatbaar te houden en zoveel mogelijk nieuwe banen te creëren;

6.

benadrukt dat economische, sociale en territoriale cohesie het hart moet vormen van de „EU 2020”-strategie; het cohesiebeleid en de Structuurfondsen zijn namelijk cruciale instrumenten om de prioriteiten van een slimme, duurzame en inclusieve groei in de lidstaten en de regio’s te verwezenlijken;

7.

onderstreept de importantie van de geringere nationale medefinanciering voor de programma's, onder andere leidend tot problemen in het kader van doelstelling 2 (ten gevolg van de moeilijke situatie van de overheidsfinanciën in meerdere lidstaten), en steunt het beleid van de Commissie gericht op het gebruik van de communautaire bijdrage; acht het derhalve noodzakelijk dat de wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 in haar huidige, door het Parlement aangenomen vorm, met spoed wordt uitgevoerd, en is van oordeel dat de 100 %-financiering te ver gaat, aangezien daardoor de prikkel voor de lidstaten wordt weggenomen om middels nationale medefinanciering de effectiviteit en doelmatigheid van de gesteunde maatregelen te waarborgen en sluit zich aan bij het oordeel van de Raad om het zogeheten „frontloading” (bevoorrading vooraf) in de huidige vorm af te wijzen;

8.

wijst erop dat 13 van de 117 operationele programma's waaraan met middelen van het Europees Sociaal Fonds medefinanciering wordt toegekend (die in Oostenrijk, Duitsland, Hongarije, Ierland, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, twee in het Verenigd Koninkrijk en twee in Spanje) zijn gewijzigd, te weten het inspelen op bepaalde behoeften ten gevolg van de huidige crisis, en verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het gebruiken van deze mogelijkheid van flexibiliteit om hun programma's te heroriënteren en de betrokken regionale en locale actoren op grote schaal en zo snel mogelijk hiervan op de hoogte te stellen teneinde, op de korte termijn, kwetsbare groepen en categorieën te versterken;

9.

wijst erop dat het zesde verslag over de situatie inzake de economische en sociale cohesie de verschillende sociaal-economische situaties in de drie verschillende regio’s weerspiegelt, met name wat hun creatieve, innovatieve en ondernemerscapaciteiten betreft. De huidige economische crisis en de diverse variabelen die de regionale ontwikkelingsmogelijkheden (zoals demografie, toegankelijkheid en innovatievermogen) beïnvloeden, zijn belangrijke factoren die bij het beoordelen van de economische situatie op lokaal en regionaal niveau en het uitstippelen van een efficiënt cohesiebeleid in aanmerking moeten worden genomen;

10.

steunt het voorstel van de Raad om de voorschotten in 2010 voor het Europees Sociaal Fonds met 4 % en voor het Cohesiefonds met 2 % te verhogen, evenwel uitsluitend voor lidstaten die hun BBP met meer dan 10 % hebben zien terugvallen of die betalingsbalanssteun van het IMF hebben ontvangen; roept de Commissie op de oorzaken van de vertraging bij de uitvoering te onderzoeken en op zoek te gaan naar flexibele oplossingen voor de n+2/n+3 regels, zodat de lidstaten de middelen niet mislopen;

11.

betreurt het feit dat het zesde voortgangsverslag van de Commissie betreffende de sociaal-economische cohesie geen concrete kwalitatieve en kwantitatieve gegevens over de korte- en langetermijngevolgen van de financieel-economische crisis in de regio's van de EU bevat, in het bijzonder voor de belangrijkste sociaal-economische indicatoren; verzoekt de Commissie dan ook een speciaal verslag c.q. studie te presenteren over de gevolgen van de sociaal-economische crisis in de regio's van de EU en met name in de regio's van doelstelling 2 en de afbouwregio's, alsmede over een mogelijke vergroting of verkleining van regionale verschillen in het kader van de crisis; is van oordeel dat deze evaluaties met spoed moeten worden uitgevoerd om negatieve ontwikkelingen te kunnen tegengaan en ervoor te zorgen dat ze gebruikt kunnen worden als basis voor een voorstel over de voortzetting van doelstelling 2 op die gebieden waar zij een toegevoegde waarde met het oog op nationale fondsen kan verschaffen;

12.

is verheugd over de steunmaatregelen voor het bedrijfsleven in het kader van het cohesiebeleid (ongeveer 55 miljard EUR in de periode 2007-2013), waarvan een groot deel betrekking heeft op bevordering van innovatie, technologieoverdracht en de modernisering van het MKB, gezien het belang van succesvoorbeelden in deze sector, en is van oordeel dat deze steunmaatregelen gericht moeten zijn op de lange termijnherstructurering van bedrijven en de overgang naar een meer duurzame economie en niet op „bluswerkzaamheden” op de korte termijn, die in veel gevallen ook niet stroken met het beleid inzake overheidssteun;

13.

benadrukt dat om de crisis te bestrijden geïnvesteerd moet worden in onderzoek en ontwikkeling, evenals in innovatie, onderwijs en zuinige technologie, wat goed zal zijn voor zowel traditionele sectoren en landelijke gebieden als voor een diensteneconomie met veel hoogopgeleide arbeidskrachten, en dan ook tevens de economische, sociale en territoriale cohesie versterkt; wijst erop dat het belangrijk is betaalbare en toegankelijke financiering te waarborgen en dat de Structuurfondsen hierbij een cruciale rol spelen;

14.

vraagt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor permanente monitoring van de gevolgen van de crisis in verschillende sectoren, alsmede van de benutting van de speciaal voor de regio's van doelstelling 2 gecreëerde financieringsinstrumenten ter versterking van het ondernemerschap en ter ondersteuning van het MKB, en de instellingen van een sociale en solidaire economie die gezamenlijk tot doel hebben het concurrentievermogen van deze bedrijven en daarmee tevens de werkgelegenheid te vergroten en ter ondersteuning van een zo breed mogelijke toegang tot de technische financiële instrumenten (Jaspers, Jeremie, Jessica en Jasmine); vraagt de Commissie en de lidstaten dit bewijsmateriaal te gebruiken om de toekomstige doelstelling 2 voor cohesie binnen de EU voor te bereiden en deze af te stemmen op die gebieden, op regionaal en lokaal niveau, waar de toegevoegde waarde van EU-steun kan worden aangetoond (waaronder in het bijzonder innovaties in de toerisme-, diensten-, IT- en industriesector vallen, naast bescherming en verbetering van het milieu en mogelijkheden in de ontwikkeling van duurzame energiebronnen of technologieën die tot een aanzienlijke verbetering van traditionele energiebedrijven leiden, met speciale aandacht voor uitstootverlaging en het minimaliseren van de afvalproductie, alsook innovaties in de primaire sector);

15.

roept de Commissie en de lidstaten op om alle synergieën van de instrumenten in het kader van het cohesie- en mededingingsbeleid op regionaal, nationaal, transnationaal en Europees vlak te benutten en te bevorderen;

16.

is verheugd over het beleid van de Commissie gericht op a) verlenging van de subsidiabiliteitsperiode van de operationele programma's 2000-2006, teneinde te komen tot een optimale benutting van de middelen van het cohesiebeleid, en b) vereenvoudiging van de administratieve vereisten en procedures, en van het financieel beheer van de programma's, in combinatie met waarborgen betreffende de noodzakelijke controles in verband met mogelijke fouten en misbruik; er moeten hiertoe voorschriften in het leven worden geroepen om waardevolle projecten te bevorderen en onrechtmatig handelen reeds op voorhand tegen te gaan;

17.

steunt het beleid van „prefinanciering” voor de programma's van het cohesiebeleid 2007-2013, dat voor 2009 onmiddellijk voor een liquiditeit ten belope van 6,25 miljard EUR heeft gezorgd voor de investeringen in het kader van de voor elke lidstaat goedgekeurde financieringsenveloppen;

18.

wijst erop dat de stedelijke regio's en de stedelijke centra van nature te kampen hebben met belangrijke en bijzondere sociale problemen (hoge werkloosheid, marginalisatie, sociale uitsluiting, enzovoort), die door de crisis zelfs nog zijn toegenomen en die zorgvuldig bestudeerd moeten worden teneinde de gepaste actieve maatregelen op korte en lange termijn te kunnen nemen;

19.

steunt het door de Commissie in 2009 geïntroduceerde beleid van steun en de nieuwe financieringsinstrumenten voor grote projecten in de regio's (projecten waarvan de totale kosten meer dan 50 miljoen EUR bedragen), waardeert het belang van financiële instrumenten en samenwerking met de EIB, met name JASPERS, JEREMIE en JESSICA, en dringt aan op een verdere vergroting tot boven de 25 % van de via JASPERS (Joint Assistance in Supporting Projects in European Regions) verstrekte financiering speciaal met betrekking tot de regio's van doelstelling 2, voor het stimuleren, volledig voorbereiden en sneller ten uitvoer leggen van deze projecten, waarvan het aantal in de huidige fase nog beperkt is; hoopt dat de bestaande verhoging van de middelen voor JASPERS een (middel)lange termijnimpact op de groei van het economisch concurrentievermogen van Europese regio's heeft, en dringt aan op een periodieke vergelijkende analyse tussen de verkregen resultaten en de beoogde doelen, evenals tussen de verstrekte financiering en de voor de doelstellingen benodigde financiering;

20.

benadrukt dat uitsluitend via een werkelijk geïntegreerd bestuur op meerdere niveaus van lokale, regionale, nationale, grensoverschrijdende en EU-overheidsinstanties het EU-, nationale en regionale beleid efficiënt en effectief kan zijn; roept de Commissie op te bekijken welke mogelijkheden er zijn voor innovatiegerelateerde territoriale samenwerking, zowel op nationaal als internationaal niveau, voor elke doelstelling van het cohesiebeleid, en te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de doelstelling van Europese territoriale samenwerking te versterken wat betreft de bevordering van innovatiegerelateerde samenwerking tussen regio’s; tegelijk met de versterking van de doelstelling van territoriale samenwerking (doelstelling 3), moet de mogelijkheid om in het kader van doelstelling 2 acties op het gebied van transnationale territoriale samenwerking te ontwikkelen, eveneens worden versterkt; is van oordeel dat een dergelijke mogelijkheid tegenwoordig wordt geboden in artikel 37, lid 6, letter b) van Verordening (EG) nr. 1083/2006; is van mening dat de versterking van territoriale samenwerking vergezeld moet gaan van een groter budget voor deze uitgebreide territoriale samenwerking, zonder de totale begroting voor de cohesiedoelstellingen te veranderen;

21.

steunt de voorgestelde wijzigingen in de uitvoeringsbepalingen, die beogen de flexibiliteit van de Structuurfondsen te vergroten en ze in staat te stellen beter op de buitengewone economische omstandigheden in te spelen middels de onmiddellijke uitvoering van 455 programma's van het cohesiebeleid, in het bijzonder in de regio's van doelstelling 2, met inachtneming evenwel van het feit dat ook de nationale en regionale instellingen en beheerautoriteiten zich aan deze nieuwe omstandigheden zullen moeten aanpassen, ter voorkoming van misstanden of beheerstekorten, en om het mogelijk te maken overgebleven fondsen naar andere lopende of nieuwe projecten over te hevelen; dringt bij de beheerautoriteiten aan op oplossingen om de uitvoeringsefficiëntie van operationele programma’s onder doelstelling 2 te vergroten;

22.

benadrukt dat in bijzondere omstandigheden (zoals de economische crisis) uitzonderingsgewijs grotere flexibiliteit nodig is van de norm N+2, rekening houdend met de doelstellingen van het cohesiebeleid en de gevolgen van conjunctuurveranderingen voor overheidsfinancieringen en private investeringen;

23.

beveelt aan om alle fondsen die in een bepaalde regio niet zijn benut vanwege bepalingen N+2 en N+3 opnieuw te bestemmen voor projecten op regionale basis en communautaire initiatieven;

24.

verzoekt de Commissie de resultaten van het actieplan – initiatief met wetgevende voorstellen voor kleine ondernemingen na één jaar van toepassing (december 2008) te beoordelen, en daarbij vooral te kijken naar de effecten op hun concurrentievermogen en de toegang tot financieringsinstrumenten en operationele financiële middelen, evenals op de bevordering van nieuwe innovatieve bedrijven en verlaging van de administratieve lasten;

25.

benadrukt de positieve gevolgen van gelijkheid van mannen en vrouwen voor economische groei; wijst in dit verband op het feit dat in diverse studies is berekend dat als de cijfers op het gebied van werkgelegenheid, parttime werk en de productiviteit van vrouwen vergelijkbaar zouden zijn met die van mannen, het BBP na 2013 zou toenemen met 30 %; dringt er daarom op aan bijzondere aandacht te besteden aan projecten met financiering van de Structuurfondsen die de gelijkheid en de arbeidsparticipatie van vrouwen bevorderen;

26.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.


(1)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0124.