15.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 81/115


Donderdag, 6 mei 2010
Witboek van de Commissie: „Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader”

P7_TA(2010)0154

Resolutie van het Europees Parlement van 6 mei 2010 over het Witboek van de Commissie „Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader” (2009/2152(INI))

2011/C 81 E/21

Het Europees Parlement,

gezien het Witboek van de Commissie „Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader” (COM(2009)0147),

onder verwijzing naar zijn ontwerpresolutie van 10 april 2008 over het Groenboek van de Commissie „Aanpassing aan de klimaatverandering in Europa – mogelijkheden voor EU-actie” (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 februari 2009 over „2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor een toekomstig geïntegreerd EU-klimaatbeschermingsbeleid” (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 2009 over de bosbranden tijdens de zomer van 2009 (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 november 2009 over de EU-strategie voor de Conferentie van Kopenhagen over klimaatverandering (COP 15) (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 februari 2010 over de resultaten van de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering (COP 15) (5),

gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), het Protocol van Kyoto bij het UNFCCC en het resultaat van de 15de conferentie van de partijen bij het UNFCCC in Kopenhagen (6),

gelet op Richtlijn 2009/29/EG van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (7),

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie visserij (A7-0057/2010),

A.

overwegende dat de opwarming van de aarde en de klimaatverandering als uitzonderlijk ernstige bedreigingen worden gezien,

B.

overwegende dat de klimaatverandering ernstige ecologische, economische en maatschappelijke gevolgen zal hebben,

C.

overwegende dat, ook als de wereld er in slaagt de uitstoot van broeikasgassen te begrenzen en te verminderen, er nog aanzienlijke aanpassingsinspanningen nodig zullen zijn om met de onvermijdelijke effecten om te gaan,

D.

overwegende dat de doelstelling om de aardopwarming met maximaal 2 °C te beperken nog steeds zou betekenen dat Europa warmer wordt, gepaard gaande met extreme regionale klimaatveranderingen, en overwegende dat de huidige, aan het UNFCCC medegedeelde toezeggingen bij toepassing zouden neerkomen op een opwarming met 3,5-4 °C,

E.

overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering zich op verschillende manieren, in verschillende mate en in verschillende tijdsbestekken zullen laten gevoelen,

F.

overwegende dat, zoals in het witboek van de Commissie wordt verklaard, het aanpassingsproces solidariteit tussen de lidstaten van de EU zal vergen met achtergestelde gebieden en gebieden die het zwaarst door de klimaatverandering worden getroffen,

G.

overwegende dat het zuiden van Europa en het Middellandse Zeegebied twee zeer kwetsbare gebieden van Europa zijn, die reeds te kampen hebben met waterschaarste, droogtes en bosbranden, en overwegende dat uit recent onderzoek is gebleken dat in het zuiden van Europa tegen 2080 moet worden gerekend met een teruggang van de oogsten tot 25 % (8),

H.

overwegende dat volgens de European Respiratory Society voor elke graad Celsius die de temparatuur boven een bepaalde, voor elke stad specifieke drempel stijgt het sterftecijfer van mensen met ademhalingsproblemen met 6 % stijgt,

I.

overwegende dat het hoofdstuk „De externe dimensie en de lopende werkzaamheden in het kader van de UNFCCC” een belangrijk onderdeel van het witboek is en dat de EU met één stem moet spreken om de voortrekkersrol in de strijd tegen de klimaatverandering weer op zich te nemen en bij te dragen tot de totstandkoming van een nieuwe „klimaatdiplomatie” waartoe in de resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de resultaten van de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering wordt opgeroepen,

J.

overwegende dat de weerslag van de klimaatverandering op de economie, de samenleving en het milieu in ruimere zin op indirecte wijze sterk zal worden gevoeld in het verval van de ecosysteemdiensten die zo essentieel zijn voor het welzijn van de mens, en overwegende dat de bescherming van de ecosystemen de basis van een aanpassingsstrategie van de EU moet vormen,

K.

overwegende dat stijgende gemiddelde temperaturen aanleiding geven tot een lagere behoefte aan olie en gas voor verwarming, maar dat tegelijk het aantal dagen toeneemt dat koeling nodig is en dat dit kan leiden tot een hogere behoefte aan elektriciteit,

L.

overwegende dat de bestaande Europese wetgeving die het milieu rechtstreeks aanbelangt, een stevige grondslag moet leggen voor ruimere mogelijkheden van de EU om de klimaatverandering en haar weerslag het hoofd te bieden,

M.

overwegende dat maatregelen op Europees niveau zowel de hoogste normen voor de eerbiediging van het milieu moeten vastleggen als er zelf aan moeten voldoen, op zowel korte als lange termijn (met inbegrip van aanpassing aan de klimaatverandering),

1.

verwelkomt het hierboven genoemde Witboek;

2.

stemt in met de doelstelling van het voorgestelde EU-aanpassingskader: de EU beter te wapenen tegen de effecten van de klimaatverandering;

3.

is vooral verheugd over de nadruk die in het witboek wordt gelegd op de vergroting van het weerstandsvermogen van alle ecosystemen als een essentiële verdediging tegen de gevolgen van de klimaatverandering; onderstreept bovendien dat natuurlijke ecosystemen 's werelds voornaamste koolstofputten vormen waarin 50 % van de jaarlijkse broeikasgasemissies in de wereld wordt vastgehouden en die bijdragen tot matiging en aanpassing;

4.

onderstreept het belang van het vaststellen van nationale aanpassingsplannen op basis van een gemeenschappelijk Europees kader dat de lidstaten in staat stelt hun aanpassingsinspanningen te plannen en mede te delen; is van oordeel dat dergelijke plannen gevaar- en risicokaarten moeten omvatten waarop de infrastructuur en installaties zijn aangegeven die bij slechte weersomstandigheden een risico voor het milieu of de volksgezondheid kunnen vormen; dringt erop aan dat dergelijke informatie aan het publiek en de andere lidstaten ter beschikking wordt gesteld;

5.

onderstreept het belang van het integreren van het thema aanpassing in alle beleidsmaatregelen, met name het gemeenschappelijk landbouw-, visserij- en bosbouwbeleid en het cohesiebeleid, alsmede in wetgeving inzake milieueffectrapportages, bouwvergunningen en bouwnormen, alsook het belang van het zorgen voor samenhang tussen dergelijke maatregelen middels een horizontale en sectoroverschrijdende benadering op basis van het weerstandsvermogen van de ecosystemen;

6.

onderstreept dat aan de belangrijkste, in het witboek afgebakende actiegebieden verder voorrang moet worden verleend naargelang van het tijdsbestek waarbinnen de verschillende gevolgen naar verwachting in Europa zullen optreden, ten einde de beschikbare middelen doelmatiger te bestemmen;

Het kennisbestand ontwikkelen

7.

deelt de mening van de Commissie dat meer kennis over de effecten van de klimaatverandering nodig is opdat de informatie die de research oplevert zo ruim mogelijk kan worden verspreid en naderhand adequate aanpassingsmaatregelen kunnen worden genomen;

8.

doet een beroep op de Commissie om een kennisbestand over de weerslag van de klimaatverandering op te bouwen en zich hierbij niet louter en alleen op de Europese Unie te richten, maar deze kennis ook aan ontwikkelingslanden en nieuwe industrielanden door te geven om ook daar naar behoren op de klimaatverandering te kunnen reageren en financiële middelen voor de bescherming van het klimaat doeltreffend te kunnen inzetten;

9.

onderstreept dat in het kader van het lopende Zevende Kaderprogramma en de toekomstige kaderprogramma's voor onderzoek moet worden voorzien in een grotere onderzoeksinspanning, zodat de bestaande leemten in de kennis kunnen worden opgevuld ten aanzien van de gevaren (vroegere en waarschijnlijk toekomstige met het weer verband houdende rampen) en andere relevante factoren, zoals sociale en economische ontwikkelingen (huidige en toekomstige geografische verdeling van bedreigde activa) op bepaalde plaatsen en tijden en modaliteiten en technieken kunnen worden ontwikkeld voor de evaluatie van de kosten en baten van maatregelen voor aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering en hun respectieve bijdrage aan de vermindering van de blootstelling aan en de kwetsbaarheid voor de risico's van het klimaat, en dat prioriteit moet worden gegeven aan onderzoek en financiering van technologische ontwikkeling in de landen die hoge aanpassingskosten te dragen hebben;

10.

is van oordeel dat het dringend noodzakelijk is kwetsbaarheidsindicatoren uit te werken in het licht van de uiteenlopende klimaatscenario's in de Gemeenschap en wijst op de behoefte aan verder onderzoek naar passende modellen op nationaal, regionaal en lokaal niveau, evenals op de noodzaak om het aanpassingsvermogen op het gehele grondgebied van de EU te omschrijven; doet derhalve een beroep op het EMA om rapporten op te stellen waarin de risico's van de klimaatverandering voor de kwetsbaarste gebieden van Europa worden geanalyseerd en de behoeften, beperkingen, tijdsbestekken, kansen, beleidsniveaus en opties ten aanzien van aanpassing worden afgebakend om hieruit richtsnoeren voor beleid inzake de aanpassingspraktijk te distilleren en de regionale en plaatselijke betrokkenen bij te staan bij de ontwikkeling van gedegen aanpassingsstrategieën;

11.

herinnert er echter aan dat onzekerheid over de gevolgen van de klimaatverandering een essentieel onderdeel van het vraagstuk van de klimaatverandering is en dat de besluiten terzake soms uit hoofde van het voorzorgsbeginsel moeten worden genomen zonder dat op wetenschappelijke zekerheid kan worden gewacht;

12.

acht het noodzakelijk middelen uit te trekken voor klimaatonderzoek, dat het meest effectief zal zijn indien het op Europees niveau wordt verricht en dat een stevige basis zal vormen voor de ontwikkeling van beleid voor aanpassing aan de klimaatverandering;

13.

moedigt de Commissie ertoe aan om te zorgen voor een gemakkelijke toegang voor alle openbare en particuliere belanghebbenden tot gedetailleerde gegevens (met inbegrip van metagegevens die de gegevensbestandmethoden beschrijven); is van mening dat de gegevens over de klimaatverandering als een openbaar goed moeten worden beschouwd en aldus overeenkomstig artikel 14 van de INSPIRE-richtlijn kosteloos aan het publiek ter beschikking moeten worden gesteld of tegen een vergoeding die de kosten van het opslaan van gegevensbestanden en de bijbehorende dienstverlening dekt;

14.

onderstreept de noodzaak om plaatselijke en regionale initiatieven inzake de aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering in een netwerk onder te brengen en de ervaringen op Europees niveau te delen; wijst erop dat de kennisgeving van optimale praktijken een meerwaarde aan de strategie van de EU kan verlenen;

15.

onderstreept de relevantie van participatieve onderzoeksmethoden, zoals die worden gestimuleerd in het programma „Wetenschap in de maatschappij” van het zevende kaderprogramma voor onderzoek van de EU, die het gezamenlijke verwerven van kennis met de plaatselijke gemeenschappen en instanties mogelijk maken om de beste strategieën inzake aanpassing op regionaal en plaatselijk niveau af te bakenen en voor een betere verspreiding van kennis te zorgen;

16.

verwelkomt het initiatief van het witboek om een mechanisme van informatie-uitwisseling in het leven te roepen; spreekt de wens uit dat dit mechanisme uiterlijk in 2011 operationeel wordt en dat tegen die tijd ook voorspellingsmodellen en -instrumenten worden ontwikkeld;

17.

is van oordeel dat de Commissie ervoor moet zorgen dat het uitwisselingsmechanisme als een webportaal wordt opgezet waarin andere bestaande systemen worden opgenomen, zoals het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem en de Global Monitoring for Environment and Security (GMES – wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid) en dat het een toegevoegde waarde inhoudt in de zin dat het de EU, de lidstaten en particuliere belanghebbenden helpt bij het ontwerpen, instellen en uitvoeren van adequate aanpassingsplannen;

18.

benadrukt het belang van satellietdiensten voor reddingswerk in geval van natuurrampen; roept alle betrokkenen op om GMES zo snel mogelijk volledig operationeel te maken;

Het thema aanpassing in EU-beleidsmaatregelen integreren

Algemeen uitgangspunt

19.

onderstreept de noodzaak om voor een horizontale aanpak te kiezen op basis van het weerstandsvermogen van de ecosystemen, de bescherming van de habitats en de biodiversiteit, alsmede de door de ecosystemen geboden diensten, en te zorgen voor synergie en samenhang tussen de maatregelen die op het stuk van alle betrokken sectoriële beleidsvormen moeten worden genomen;

Water

20.

maakt zich ernstig zorgen om het water, een van de voornaamste hulpbronnen op onze planeet, aangezien de klimaatverandering een significante impact zal hebben op de hoeveelheid en de kwaliteit van het beschikbare water, met name van drinkwater;

21.

wijst er met klem op dat de EU haar waterreserves doeltreffender moet beheren middels een duurzame tweesporenbenadering – het vergroten van het potentieel van de hulpbron en het actief terugdringen van de vraag en de verspilling door de bevolking – en middels sociale en economische activiteiten;

22.

acht het van groot belang dat de aanpassing aan de klimaatverandering volledig in de stroomgebiedbeheersplannen wordt geïntegreerd volgens de op 30 november 2009 gepubliceerde richtsnoeren;

23.

onderstreept het belang van de actieve tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn inzake het waterbeleid (2000/60/EG) (9) en de doelmatigheid van stroomgebiedbeheersplannen, vooral bij grensoverschrijdende stroomgebieden en in gebieden waar de waterschaarste een kritisch niveau zal bereiken en/of waar het aantal overstromingen aan het toenemen is;

24.

hecht veel belang aan de tenuitvoerlegging van de „Overstromingsrichtlijn” die voorziet in een omvattende regeling voor beoordeling en beheer van overstromingsrisico's als gevolg van de klimaatverandering en voor het uitwerken van aanpassingsstrategieën, alsmede van de voordelen die een sterk milieu en sterke ecosystemen kunnen bieden bij het beheren en tot een minimum beperken van de gevolgen van overstromingen;

Land- en bosbouw

25.

acht het dringend noodzakelijk het weerstandvermogen van de ecosystemen in de landbouw te vergroten via duurzamer gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, in het bijzonder het water en de bodem, door niet-duurzame praktijken en het aanplanten van gewassoorten die niet geschikt zijn omdat zij teveel water nodig hebben, actief te ontmoedigen en door te zorgen voor een grotere intraspecifieke en interspecifieke biodiversiteit van zaden en diersoorten;

26.

is van mening dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid een belangrijke bijdrage kan leveren aan de aanpassing aan de klimaatverandering en dat dit beleid een meer op ecosystemen gebaseerde benadering van de landbouw moet ontwikkelen waarbij het behoud van de biodiversiteit en andere ecosysteemdiensten, met inbegrip van het bodembehoud, de waterkwaliteit en de ecologische verbindingen tussen landschappen, worden beschermd en vergroot, en dat de invoering van duurzame landbouwmethoden zeer grote voordelen zal opleveren voor het bodembehoud, het waterbeheer, het behoud van de biodiversiteit en het weerstandsvermogen van de ecosystemen;

27.

onderstreept dat de Europese maatregelen ten behoeve van de bossen een aanpassingsdimensie moeten omvatten, want de ecosystemen in bossen zullen door de klimaatverandering zwaar worden getroffen en het risico van bosbranden zal toenemen;

28.

is verheugd over de voorstellen van de Commissie om de bosbouwstrategie van de EU bij te werken; dringt er bij de Commissie op aan onverwijld een debat over de bescherming van de bossen op gang te brengen;

29.

doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om boslandbouwmaatregelen te treffen met het oog op de bebossing in Middellandse Zeelanden als een rendabele wijze om voor basisecosysteemdiensten te zorgen;

30.

is verontrust over het feit dat Europa in de afgelopen jaren te lijden heeft gehad onder bosbranden waarbij meer dan 400 000 hectare bos per jaar verloren ging, en die werden veroorzaakt door de geleidelijke teloorgang van het platteland en zijn traditionele activiteiten, het bestaan van uitgestrekte bosgebieden met dezelfde boomsoort, het aanplanten van ongeschikte boomsoorten, het ontbreken van een behoorlijk preventiebeleid en onvoldoende strenge bestraffing van brandstichting, evenals door de ondoeltreffende toepassing van wetgeving die illegale bouwactiviteiten verbiedt en herbebossing verzekert; merkt op dat met branden van deze omvang, met name in Zuid-Europa, bossen zich niet kunnen herstellen en dat dit ernstige ecologische, sociale en economische gevolgen heeft; constateert tevens dat de ongewone weersomstandigheden in 2007 de gigantische bosbranden nog hebben aangewakkerd, en dat dit fenomeen zich in de komende jaren waarschijnlijk vaker zal voordoen; merkt bovendien op dat de aardopwarming zeker in de komende 30 jaar zal toenemen en dat dit verschijnsel in de eerste plaats specifieke gebieden zou kunnen treffen die bij uitstek gevoelig zijn voor de klimaatverandering;

31.

dringt er bij de Commissie op aan in haar voorstel voor een actieplan van de EU inzake de aanpassing aan de klimaatverandering, voorrang te verlenen aan de preventie en bestrijding van droogtes en bosbranden met nadruk op Zuid-Europa, zoals voorgesteld door het Parlement in zijn resolutie over de bosbranden tijdens de zomer van 2009;

32.

vraagt de Commissie dat zij aanbevelingen doet over de wijze waarop de nationale systemen voor civiele bescherming moeten worden aangepast om het hoofd te bieden aan de gevolgen van klimaatverandering; dringt er vooral op aan dat de Commissie maatregelen neemt om de middelen en de capaciteit van de Europese Tactische Reserve voor bosbrandbestrijding te verhogen;

33.

beveelt aan dat de Commissie onderzoekprogramma's opstelt om onderzoek te doen naar de reactie van bossen op een grotere CO2-uitstoot, hogere temperaturen en droogte;

34.

beveelt aan dat de Commissie onderzoekprogramma's opstelt om nieuwe technieken voor bosbeheer van getroffen ecosystemen te ontwikkelen in het licht van de nieuwe omstandigheden die ten gevolge van de klimaatverandering aan het ontstaan zijn;

Visserij

35.

vraagt dat alternatieve visserijbeheersystemen en een inkrimping van de capaciteit van sommige onderdelen van de Europese visserijvloot in overweging worden genomen, met het oog op de instelling van duurzame visserij- en aquacultuurmethoden;

36.

verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar het verschijnsel van de groene algen en de impact ervan op de visserijsector; dringt ook aan op onderzoek naar de invloed van veranderingen in de zeestromingen als gevolg van de opwarming van de aarde op de verplaatsingen van bepaalde mariene soorten;

37.

verzoekt de Commissie dringend om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen voor het geïntegreerd beheer van kustgebieden worden herzien, aangescherpt en uitgevoerd in het ruimere kader van het geïntegreerde maritieme beleid, waarbij alle sectorale beleidsterreinen in verband met de zee en de oceanen worden ingezet;

38.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat aanpassing via het weerstandsvermogen van de ecosystemen een plaats moet krijgen in het standpunt van de Gemeenschap bij internationale onderhandelingen op het gebied van visserij en het mariene milieu, met name in de context van partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied en regionale visserijorganisaties;

39.

verzoekt de Commissie actief deel te nemen aan de oprichting van een „blue carbon”-fonds in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC). onderstreept het feit dat met dit fonds financierings- en coördinatiemechanismen moeten worden onderzocht voor de bescherming en het beheer van de ecosystemen aan de kust en op zee en de opslag van koolstof in de oceanen, als onderdeel van een algemene strategie voor mariene planning;

Bodem

40.

is van oordeel dat niet alleen de bodem grote invloed heeft op de klimaatverandering, maar dat de klimaatverandering zelf kan leiden tot ernstige bodemverschraling en erosie;

41.

erkent dat de bodemverschraling voornamelijk plaatselijke en regionale oorzaken en gevolgen heeft, en dat bijgevolg het subsidiariteitsbeginsel moet worden nageleefd; dringt er bij de lidstaten zonder wetgeving inzake bodembescherming op aan dat zij hun verantwoording nemen;

Kustgebieden en eilanden

42.

is van mening dat kustgebieden en eilanden moeten kunnen profiteren van prioritaire aanpassingsmaatregelen, aangezien zij zeer gevoelig zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering, dichtbevolkt zijn en er economisch veel op het spel staat;

Sociaal en gezondheidsbeleid

43.

onderstreept dat beleid ter aanpassing aan de klimaatverandering ernaar moet streven om de duurzame groei aan te zwengelen; onderstreept bovendien dat dankzij dit beleid banen kunnen en moeten worden gecreëerd en de sociale gerechtigheid moet worden beschermd waardoor wordt bijgedragen tot hogere werkgelegenheidspercentages en het bestrijden van armoede en sociale ongelijkheid;

44.

onderstreept dat in de herstelstrategie van de EU rekening moet worden gehouden met de sociale en werkgelegenheidsaspecten van het aanpassingsbeleid;

45.

wijst erop dat ambitieuze aanpassingsplannen zullen bijdragen tot de ontwikkeling van groene jobs in Europa, jobs die ons zullen helpen op weg naar een koolstofvrije economie, en roept daarom de Commissie en de lidstaten op om meer inspanningen te leveren om overal in Europa een meer duurzame economische groei te realiseren;

46.

onderstreept dat de armste maatschappelijke en bevolkingsgroepen voldoende bescherming moeten krijgen, gezien de hoge kosten van aanpassingsinspanningen;

47.

neemt met tevredenheid kennis van de voorstellen van de Commissie om tegen 2011 richtsnoeren en toezichtmechanismen uit te werken voor de gevolgen van de klimaatverandering voor de gezondheid; wijst op het toenemende gevaar van de verspreiding van door vectoren overgedragen ziekten, de ernstige gevolgen voor de gezondheid van de luchtwegen en de noodzaak om de Europese burgers voor te lichten over doelmatige preventieve maatregelen, die worden aanbevolen door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding;

48.

wijst erop dat de gevolgen van de klimaatverandering voor de gezondheid zich het meeste zullen laten voelen in de minst begunstigde gemeenschappen, de armste bevolkingsgroepen en de kwetsbaarste groepen zoals kinderen, ouderen en mensen die reeds ziek zijn; acht het essentieel dat de aanpassingsmaatregelen afgestemd worden op de verschillen in gezondheidssituatie en dat dergelijke maatregelen actie stimuleren waarmee nevenvoordelen voor de gezondheid worden bevorderd;

49.

onderstreept de noodzaak om de bestaande systemen voor toezicht op en beheersing van dierziekten te verbeteren;

50.

erkent de rol van de gezondheidssector in de aanpassing; verzoekt de EU om maatregelen te ondersteunen ter vermindering van de koolstofvoetafdruk van de sector en te zorgen voor een adequate financiering van de aanpassingmaatregelen in de gezondheidssector;

Infrastructuur

51.

wijst erop dat ervoor moet worden gezorgd dat de bestaande wetgeving inzake bedrijfsvergunningen en milieueffectrapportering vereist dat bij elke geplande infrastructuur of toegestane industriële activiteit adequaat rekening wordt gehouden met de voorspelde klimaatomstandigheden en de daaruit voortvloeiende risico's, waarbij weliswaar het nodige aanpassingsvermogen moet worden betracht; wijst erop dat het vaak verstandiger zou zijn kwetsbare gebieden niet te ontwikkelen, eerder dan een defensief kader op te zetten als voorbereiding op ongunstige klimatologische gevolgen;

52.

meent dat ervoor moet worden gezorgd dat indien nodig bij milieueffectbeoordelingen in het algemeen rekening wordt gehouden met verschillende mogelijke aanpassingsscenario's, mits deze scenario's wetenschappelijk onderbouwd zijn;

53.

verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk werkwijzen te ontwikkelen om infrastructuurprojecten te onderwerpen aan klimaattoetsing, met inbegrip van een kosten-batenanalyse en mogelijke alternatieven;

54.

stelt voor dat de Commissie zich beraadt over manieren om een goede ruimtelijke ordening (met inbegrip van risico- en gevarenkartering) aan te moedigen als een van de te onderzoeken mogelijkheden in verband met de klimaateffectbeoordeling van openbare en particuliere investeringen;

55.

spoort de Commissie aan uitvoering te geven aan haar voornemen om klimaateffecten op te nemen in bouwnormen (zoals Eurocodes), om het weerstandsvermogen van gebouwen die in bedreigde zones liggen te verbeteren;

56.

is van mening dat bouwwerkzaamheden die de waterafloop verhindert in dichtbevolkte gebieden en steden om microklimatologische redenen vermeden moet worden;

Vervoer

57.

betreurt het feit dat de vervoerssector in het witboek niet aan de orde komt, hoewel deze voor 27 % van de totale broeikasgasemissies zorgt en doeltreffende aanpassingsmaatregelen nodig zijn;

58.

wijst erop dat de vervoerssector een integrerend deel moet vormen van de Europese strategie inzake klimaatverandering en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een voorstel voor een Europees klimaat- en vervoerspakket in te dienen;

59.

vindt het essentieel steun te verlenen voor „modal shift” als een van de middelen om het vervoer meer koolstofvrij te maken;

60.

onderstreept dat alle vervoerswijzen hun externe aanpassingskosten geleidelijk moeten internaliseren;

61.

is van mening dat de economische, maatschappelijke en financiële implicaties van de onontbeerlijke aanpassingsmaatregelen in de vervoerssector, zoals de impact van een reorganisatie van de sector (als gevolg van een modale omschakeling) nog onvoldoende bekend zijn of dat er nog niet adequaat op ingespeeld is; verzoekt de Commissie kwetsbaarheidsindicatoren en methoden voor de uitwisseling van goede praktijken voor de diverse delen van de sector (spoorweg-, weg-, lucht- en zeevervoer) vast te stellen;

62.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een effectief beleid voor stedelijke mobiliteit te ontwikkelen door uitbreiding van het openbaar vervoer, intermodaliteit en gebruikmaking van intelligente vervoerssystemen, om de opstoppingen en de vervuiling in de grote stedelijke agglomeraties te verminderen;

63.

wijst erop dat voor de bevordering van een modern en duurzaam vervoersbeleid tijdens de volgende financiële programmeringsperiode van de EU (2014-2020) voldoende financiële steun moet worden verleend aan prioritaire TEN-projecten voor spoorweg-, zee- en binnenvaartvervoer;

64.

wijst erop dat het wetgevingsproces voor de Eurovignetrichtlijn moet worden voortgezet om de internalisering van de externe kosten te vergemakkelijken op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, en te zorgen voor gelijke mededingingsvoorwaarden voor de verschillende vervoerswijzen;

Energie

65.

wijst erop dat klimaatverandering een belangrijk effect heeft op het aanbod en de vraag op energiegebied in de EU-lidstaten;

66.

verzoekt de Commissie een diepgaande analyse te maken van toekomstige energiescenario's, rekening houdend met het effect van klimaatverandering op de infrastructuur en de vraag naar energie;

67.

verzoekt de Commissie te onderzoeken of het potentieel van elektriciteitsproductie uit hernieuwbare en fossiele energiebronnen zal veranderen als gevolg van de klimaatverandering en vestigt extra aandacht op de beperkte mogelijkheden voor het koelen van thermische centrales en de gevolgen daarvan;

68.

wijst in verband met de koeling van reactoren op de bijzondere risico's voor de veiligheid van nucleaire installaties tijdens hittegolven, een probleem dat aanzienlijke negatieve milieugevolgen kan hebben voor aangrenzende wateren en implicaties voor de continuïteit van de voorziening;

69.

merkt op dat extreme weersomstandigheden zoals overstromingen en stormen elektriciteitscentrales, hoogspanningsmasten, omzettingsstations en elektriciteitscabines kunnen beschadigen of tijdelijk buiten werking kunnen stellen; is van mening dat daarom diverse en robuuste elektriciteitsnetten nodig zodat de hogere nood aan flexibiliteit op de netten kan worden opgevangen worden en dat bijgevolg zowel de lokale netten als de internationale hoogspanningsnetten versterkt moeten worden;

70.

benadrukt dat het energiegebruik in gebouwen zal veranderen als gevolg van de klimaatverandering en dat de grootste uitdaging daarbij wordt het vermijden van het overmatig verwarmen van gebouwen; is van mening dat natuurlijke koeling, mechanische koeling, energieprestaties en doordachte ruimtelijke planning hierbij een belangrijke rol moeten spelen;

71.

is van mening dat de regio's door middel van een intelligent energiebeleid, gericht op actieve bevordering van hernieuwbare energiebronnen, een gedecentraliseerde energievoorziening en een grotere energie-efficiëntie op hun grondgebied niet alleen kunnen bijdragen aan de bestrijding van de effecten van de klimaatverandering maar bovendien hun burgers nieuwe economische kansen en vooruitzichten bieden;

72.

benadrukt dat maatregelen met betrekking tot de energietoevoer en de toegang tot energie moeten worden vastgelegd in een kader van solidariteit tussen de lidstaten, en dat de EU moet bijdragen aan een globale heroriëntatie van het beleid naar de verbetering van energie-efficiëntie en de bevordering van koolstofarme energiebronnen, bv. hernieuwbare energiebronnen (HE);

73.

roept de lidstaten op om vóór 30 juni 2010 ambitieuze, veelomvattende en realistische nationale actieplannen voor te leggen volgens de modellen en parameters die zijn vastgelegd door de EU en wijst erop dat aan de vraag van elke lidstaat aan energie uit HE voornamelijk moet worden voldaan door middel van de binnenlandse productie en dat pas toevlucht mag worden genomen tot het mechanisme voor statistische overdrachten van energie uit HE tussen lidstaten indien wordt geoordeeld dat dit absoluut gerechtvaardigd is;

74.

onderstreept dat onmiddellijke prioriteit moet worden gegeven aan de verdere bevordering van de communautaire strategie voor de verwezenlijking van het doel van 20 % meer energie-efficiëntie in 2020; is daarnaast van mening dat het in het kader van de beoordeling van de bestaande actieplannen inzake energie-efficiëntie opportuun zou zijn te onderzoeken of het mogelijk is dit doel juridisch bindend te maken op communautair niveau;

Biodiversiteit

75.

dringt, in de wetenschap dat NATURA 2000 de hoeksteen vormt van het EU-beleid om in de veranderende klimaatomstandigheden de ecosystemen in stand te houden, aan op een actief beheer van de NATURA 2000-gebieden en andere belangrijke landschappen, met adequate financiering door de EU en de lidstaten en gebaseerd op nauwe samenwerking en overleg met de plaatselijke gemeenschappen, en onderstreept dat richtsnoeren moeten worden opgesteld om de connectiviteit tussen de natuurgebieden te verzekeren; onderstreept dat, zoals de Commissie in de effectbeoordeling (SEC(2008)2887) bij haar Mededeling „Naar een EU-strategie ten aanzien van invasieve soorten” heeft aangegeven, nog heel wat onderzoek nodig is naar de omvang en de invasiemechanismen van de invasieve soorten en hun impact op de ecosystemen, alsook naar de gevolgen van de klimaatverandering voor biologische invasies;

76.

onderstreept dat het weerstandsvermogen van de terrestrische en mariene ecosystemen uiteindelijk afhangt van het behoud van de biodiversiteit;

77.

beklemtoont dat de bestaande EU-wetgeving, zoals de waterkaderrichtlijn (10) en de richtlijn mariene strategie (11), kan helpen om het weerstandsvermogen van de ecosystemen in Europa te verbeteren op voorwaarde dat in de beheersplannen een op ecosystemen gebaseerde aanpak wordt gevolgd; verzoekt de Commissie en de lidstaten de hoogste prioriteit te verlenen aan de uitvoering van dit beleid;

78.

benadrukt dat onderzoek moet worden verricht naar het verschijnsel van de invasie van de Europese ecosystemen door uitheemse soorten (bijv. tropische mariene soorten in de Middellandse Zee) en dat passende maatregelen moeten worden genomen om dit tegen te gaan;

Stedelijk milieu

79.

onderstreept het feit dat de stedelijke gebieden in Europa bijna 75 % van de bevolking huisvesten en dat klimaatverandering een bijkomende factor is die van invloed is op de kwaliteit van het leven in de steden; dringt erop aan dat het EMA onderzoek verricht naar het verwachte effect van klimaatverandering op microklimaten in stedelijke gebieden (rekening houdend met bijvoorbeeld het stedelijk hitte-eilandeffect);

Migratie

80.

benadrukt dat klimaatverandering waarschijnlijk zal leiden tot grootschalige milieumigratie uit regio's van waaruit er al migratiestromen naar Europa zijn (Afrika, het Midden-Oosten, Zuid- en Zuidoost-Azië);

81.

benadrukt dat milieumigratie in aanmerking moet worden genomen bij de langetermijnplanning van het ontwikkelingshulpbeleid, zodat tijdige preventiemaatregelen en snelle humanitaire responsmaatregelen kunnen worden genomen in de landen van oorsprong;

Cultureel erfgoed

82.

acht het zeer belangrijk dat aanpassingsmaatregelen worden uitgewerkt die alle aspecten van het Europese culturele erfgoed in acht nemen;

Structuur en bestuur

83.

acht het noodzakelijk dat de plaatselijke en regionale overheden worden erkend als hoofdrolspelers in de strijd tegen de schadelijke effecten van de klimaatverandering;

84.

acht het van groot belang dat de interventies, de sectoroverschrijdende integratie en de ondersteuning van een milieu met een groot weerstandsvermogen op het meest passende niveau plaatsvinden om de doelmatigheid van de genomen maatregelen te maximaliseren;

85.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een gecoördineerde aanpak van het probleem van de aanpassing aan de klimaatverandering in de hand te werken, zodat de territoriale samenhang in de gehele EU kan worden gegarandeerd;

86.

is van mening dat maatregelen moeten worden genomen die economisch vernieuwend en duurzaam handelen verzoenen met de bescherming van het natuurlijk milieu en zodoende de conflicten inzake gebruik tussen ecologische en economische belangen tot een minimum beperken;

87.

dringt er bij de Commissie op aan dat zij ingaat op de voorstellen om verplichte nationale en regionale aanpassingsstrategieën te introduceren;

88.

verlangt dat de Commissie een omvattende benadering uitwerkt voor de rol van de verzekeringssector in acties op het vlak van risicobewust handelen en risicodeling;

89.

vraagt de Commissie en de lidstaten dat zij de publiek-private partnerschappen ontwikkelen die nodig zijn om een sterk en efficiënt langetermijnkader voor klimaatrisicobeheer te creëren (dat alle aspecten bestrijkt van risicobewustzijn tot risicodeling en herstel), met een krachtige leidersrol en betrokkenheid van de kant van de overheid;

90.

is van mening dat de ultraperifere gebieden door hun bijzondere situatie, als omschreven in artikel 349 van het Verdrag van Lissabon, en hun geografische ligging in intertropische zones, gevoelig zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering en daarom extra aandacht van de Europese Commissie verdienen; dringt er daarom op aan dat de Commissie een impactstudie laat maken en een specifiek actieplan ontwikkelt voor de ultraperifere gebieden, en dat zij de uitwisseling van informatie en goede praktijken tussen de lokale overheden van deze regio's en die van derde landen in hun geografische omgeving ondersteunt;

91.

dringt er bij de Commissie op aan ten volle gebruik te maken van de nieuwe rechten die haar in artikel 260 van het Verdrag van Lissabon worden verleend, om haar taken als hoedster van de Verdragen na te komen;

Financiering

92.

benadrukt dat de EU-begroting momenteel niet de beleidsprioriteiten van de EU op het gebied van aanpassing aan klimaatsverandering weerspiegelt;

93.

dringt er bij de Commissie op aan dat zij zich in het kader van de herziening van het huidige meerjarig financieel kader concentreert op het vermogen van de EU-begroting om het hoofd te bieden aan klimaatverandering; onderstreept dat het volgende meerjarige financiële kader, meer dan het huidige, veel belang moet hechten aan de klimaatverandering, in het bijzonder aan aanpassingsmaatregelen, en dat ook de nodige kredieten hiervoor beschikbaar moeten komen;

94.

dringt er, in het kader van de herziening van de EU-begroting en om te verzekeren dat deze rekening houdt met de gevolgen van klimaatverandering, bij de Commissie op aan dat zij een klimaattoetsingsprocedure voorstelt;

95.

verlangt dat in de toekomst voorrang wordt verleend aan de klimaatverandering, in het bijzonder door de aanpassingstrategie in het beleid van de Europese Unie te integreren;

96.

dringt er op aan dat bij de goedkeuring van voorstellen voor met Europese kredieten gefinancierde projecten die verband houden met energie-efficiëntie, afvalbeheer en bouw van infrastructuur, nauwkeurig rekening wordt gehouden met een evaluatie van de gevolgen voor de klimaatverandering;

97.

dringt er op aan dat in de compensatie- en groeidoelstellingen van het cohesiebeleid van de EU ook doelstellingen met betrekking tot de klimaatverandering en de milieubescherming worden opgenomen, zonder dat deze echter de beproefde doelstellingen van het structuurbeleid vervangen;

98.

spoort de Commissie aan om overeenkomstig de EU-strategie inzake duurzame ontwikkeling (12) en met spoed een routemap voor te stellen voor de sectorgewijze hervorming van subsidies die aanzienlijk negatieve gevolgen hebben voor het milieu, teneinde deze geleidelijk af te schaffen; beklemtoont voorts dat financiële middelen die door deze hervorming beschikbaar worden, naar aanpassingsinspanningen en groene banen moeten gaan;

99.

benadrukt dat de fondsen die in de verschillende economische herstelplannen beschikbaar zijn gesteld, ook gebruikt dienen te worden voor aanpassingsinvesteringen en in ieder geval aan een klimaattoetsing moeten worden onderworpen;

100.

benadrukt het beginsel van preventie bij de aanpassing aan klimaatverandering; vraagt dat de Commissie methodes ontwikkelt om ervoor te zorgen dat kosten die voortvloeien uit het niet nemen van aanpassingsmaatregelen, niet worden doorgerekend aan het grote publiek;

101.

verleent steun aan de Commissie om er bij de Raad op aan te dringen dat hij het proces tot herziening van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie aanzwengelt, zodat de schade als gevolg van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen effectiever, soepeler en spoediger kan worden hersteld;

102.

onderstreept dat een aanzienlijk deel van de middelen die beschikbaar komen door de veiling van emissierechten in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap, met inbegrip van de veiling van rechten voor het maritiem en luchtvervoer, gereserveerd moet worden om de lidstaten en de ontwikkelingslanden in staat te stellen zich aan de klimaatverandering aan te passen; is van mening dat deze bepalingen ook ondersteuning moeten geven aan duurzame vervoerswijzen in Europa, zoals het spoorvervoer; vraagt dat de fondsen uit de EU ETS die al zijn toegekend voor solidariteit en groei in de Gemeenschap (inkomsten die voortkomen uit 10 % van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten), verdeeld worden onder de lidstaten met lage inkomens, en dit gelijk verdeeld over adaptatie- en mitigatiemaatregelen;

103.

vraagt dat bij de toekenning van fondsen afkomstig uit de ETS en andere communautaire bronnen om lidstaten te helpen zich aan te passen aan de klimaatverandering, rekening wordt gehouden met kwetsbaarheid van elke lidstaat of regio voor klimaatverandering;

104.

erkent de historische verantwoordelijkheid van de geïndustrialiseerde landen voor de huidige stijging van de temperatuur op aarde; herhaalt de verklaring die het heeft afgelegd in zijn resolutie van 10 februari 2010, onder meer ook dat de EU-verbintenissen om klimaatinspanningen in ontwikkelingslanden te financieren nieuw moeten zijn, een aanvulling moeten vormen op de bestaande ODA-toezeggingen en los moeten staan van de jaarlijkse begrotingsprocedures in de lidstaten;

Externe dimensie

105.

wijst nogmaals op de noodzaak aanpassingsmaatregelen op te nemen in alle aspecten van het extern beleid van de EU, overeenkomstig punt 8 van het Akkoord van Kopenhagen;

106.

benadrukt dat de waarde van de ecosysteemdiensten en van het weerstandsvermogen van de ecosystemen zelfs nog aanzienlijker is in de minst ontwikkelde landen (13); onderstreept dat maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering en met name maatregelen voor het weerstandsvermogen van de ecosystemen, naar behoren in aanmerking moeten worden genomen in alle internationale onderhandelingen, met inbegrip van handelsbesprekingen;

107.

is er vast van overtuigd dat de Europese Unie haar voortrekkersrol in de internationale strijd tegen de aardopwarming moet blijven vervullen en nog moet versterken, en meent dat iedere verdere vertraging in het optreden van de EU het risico van negatieve ecologische, economische en sociale gevolgen en stijgende kosten nog zal verhogen;

108.

benadrukt dat het voor een succesvolle uitvoering van het Europees actiekader voor de aanpassing van cruciaal belang zal zijn dat dit kader wordt opgenomen in een wereldwijde, coherente en ambitieuze overeenkomst (met bindende streefdoelen) inzake de bestrijding van klimaatverandering, en dat de EU het voortouw moet nemen in deze richting.

109.

roept de Commissie op te overwegen de overheidsmiddelen voor internationale samenwerking in de context van het toekomstige achtste kaderprogramma (KP8) te verhogen, en dit in:

a)

de ontwikkelde landen, om de verspreiding van hernieuwbare technologieën te verbeteren, als met

b)

de ontwikkelingslanden, om hen te helpen de klimaatverandering te bestrijden in hun meest kwetsbare regio's, waarbij altijd de bijzonderheden van elk gebied in acht moeten worden genomen en de sociale en economische ontwikkeling van de regio's van de ontwikkelingslanden waarmee een internationale samenwerking wordt aangegaan als maatstaf moet dienen, alsmede

c)

derde landen die aan de Europese Unie grenzen en waar de gevolgen van de klimaatverandering vergelijkbaar zijn met de gevolgen die op het grondgebied van de Unie worden waargenomen;

Impact and Adaptation Steering Group

110.

steunt het voorstel van de Commissie om een Impact and Adaptation Steering Group op te richten; beklemtoont dat het belangrijk is dat naast overheidsvertegenwoordigers ook regionale en lokale actoren bij deze groep worden betrokken; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze groep ook vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemers omvat alsook particuliere belanghebbenden als deskundigen; vraagt de Commissie dat zij ervoor zorgt dat de stuurgroep extra aandacht besteedt aan de ernstigste gezondheidseffecten van de klimaatverandering, zoals toename van weergerelateerde doden en vectorziekten;

Voortgangsverslag van de Commissie

111.

verzoekt de Commissie tegen 2012 aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het Witboek;

*

* *

112.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 247 E van 15.10.2009, blz. 41.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0042

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0013.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0089.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0019.

(6)  UNFCCC-ontwerpbesluit -/CP.15, Akkoord van Kopenhagen, FCCC/CP2009/L.7.

(7)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63.

(8)  Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek - Instituut voor technologische prognose: „Impacts of Climate Change in Agriculture in Europe”.PESETA-Agriculture Study’, EUR 24 107 EN, 2009.

(9)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(10)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/32/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 60).

(11)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie), PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

(12)  Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling (EU-SDO), Raadsdocument 10917/06.

(13)  Convenient Solutions to an Inconvenient Truth: Ecosystem based Approaches to Climate Change, World Bank, Environment Department, 2009, and The Natural Fix? The Role of Ecosystems in Climate Mitigation, UNEP, 2009.