11.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/136


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De rol van Europese technologie-, industrie- en wetenschapsparken bij het bestrijden van de crisis en de voorbereiding op de tijd na de crisis en na de Lissabonstrategie” (vervolgadvies)

2011/C 44/22

Rapporteur: de heer TÓTH

Corapporteur: de heer SZŰCS

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 juli 2009 overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde besloten een vervolgadvies op te stellen over:

De rol van Europese technologie-, industrie- en wetenschapsparken bij het bestrijden van de crisis en de voorbereiding op de tijd na de crisis en na de Lissabonstrategie.

De adviescommissie Industriële reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden ter zake was belast, heeft haar advies op 1 juli 2010 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 gehouden 464e zitting (vergadering van 14 juli 2010) onderstaand advies uitgebracht, dat met 147 stemmen vóór, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Aanbevelingen

1.1

Het EESC erkent het belang van technologie-, industrie- en wetenschapsparken (TIW-parken) voor de economie en de modernisering. Met hun intelligente specialisatie, bundeling van middelen en kennisbasis komen de parken de industriële ontwikkeling ten goede.

1.2

De EU heeft behoefte aan een meer gerichte en geïntegreerde aanpak ter ondersteuning en ontwikkeling van de TIW-parken van de 21e eeuw. Om de kansen die de parken kunnen bieden op het gebied van economische groei en concurrentievermogen te benutten is er, met name gezien de crisis en de herstelperiode daarna, veel te zeggen voor een meer algemene strategie. Bij de uitvoering hiervan zou de EU met gezag en vastberadenheid moeten optreden.

1.3

Het is raadzaam om synergieën met de desbetreffende kerninitiatieven van de EU, en dan vooral met het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie en zijn kennis- en innovatiegemeenschappen, op te sporen en verder uit te bouwen.

1.4

De ontwikkeling van een nieuwe generatie parken moet worden gestimuleerd en de parken moeten meer betrokken worden bij het opbouwen van innovatieve structuren.

1.5

Wat de regionale dimensie betreft: in de geest van het subsidiariteitsbeginsel moeten lokale overheden en agglomeraties een grotere inbreng krijgen in de ontwikkeling van TIW-parken. Verder dient de in netwerken plaatsvindende samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en hoger onderwijs verbeterd te worden.

1.6

Bij de ontwikkeling van de parken wint de samenwerking met wetenschappelijke instellingen – met name universiteiten en onderzoeksinstellingen – aan belang. Toch blijft de samenwerking met de parken vooralsnog onder de maat. De parken zouden een brugfunctie kunnen vervullen tussen universiteiten en de industrie. Samenwerking met deze parken zou voor universiteiten als voorwaarde kunnen gelden om als „excellent” te worden aangemerkt.

1.7

Het verdient aanbeveling om observatie-, evaluatie- en accreditatieactiviteiten alsook de uitwisseling van best practices te starten en te stimuleren. Voor het uitwerken van op elkaar afgestemde nationale en Europese beleidsmaatregelen en van instrumenten voor de oprichting en ontwikkeling van TIW-parken zijn evaluaties en vergelijkende empirische studies noodzakelijk. Het zou een goede zaak zijn indien de TIW-parken in Europa in kaart zouden worden gebracht en hun gegevens in een databank zouden worden opgenomen. Dit zou de samenwerking tussen de parken ten goede komen omdat zo een netwerk wordt gecreëerd dat het gemakkelijker maakt om banden met elkaar aan te knopen en regionale factoren aan te pakken die groei in de weg staan.

1.8

Dat de parken een steeds professioneler karakter krijgen blijkt wel uit het beheer, de complexe aspecten van de (regionale) ontwikkeling, de integratie van de onderzoekscomponent, het concept van gestructureerde clusters en de kwaliteit. Niettemin dient hun functioneren nog verder verbeterd te worden.

1.9

Het ontwikkelingspotentieel dat voortvloeit uit de cohesie- en aanpassingsmaatregelen van de EU moet beter benut worden en in een langetermijnperspectief worden geplaatst.

2.   Inleiding

2.1

In november 2005 heeft het EESC een gedetailleerd initiatiefadvies uitgebracht over technologie-, industrie-, innovatie- en wetenschapsparken. In het advies ging de aandacht speciaal uit naar de parken in de nieuwe lidstaten, maar de conclusies en aanbevelingen golden voor de hele EU.

2.2

Het advies bevatte tal van relevante opmerkingen en aanbevelingen die in de afgelopen jaren een grote politieke impact hebben gehad. In combinatie met de inspanningen van de EU hebben zij wat het regionaal, industrie- en innovatiebeleid betreft de nodige vooruitgang teweeggebracht.

2.3

Het advies bevatte onder meer de volgende opmerkingen en aanbevelingen, waarvan de impact niets aan duidelijkheid te wensen overlaat:

a)

wat het bevorderen van innovatie betreft voldoen de parken aan alle voorwaarden; ze kunnen daarom beschouwd worden als „innovatiepolen”;

b)

het park is bij uitstek de plaats van interactie tussen de wetenschappelijke en de technologische wereld enerzijds, en de economische ontwikkeling anderzijds; het bundelt de synergieën die voortvloeien uit de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en ondernemingen om hun toegang tot de markt te vergemakkelijken;

c)

de parken bieden een kader voor innovatie en stimuleren de regionale ontwikkeling; ze hebben wat dit betreft een belangrijke rol gespeeld door het concurrentievermogen te verhogen, de werkloosheid te helpen terugdringen en grote verschillen aan te pakken;

d)

er moeten strategieën voor economisch beleid komen die in hun complexiteit aandacht schenken aan de mogelijkheden van bedrijvenparken en de te volgen weg aangeven;

e)

bedrijvenparken zijn van essentieel belang voor de bevordering van innovatie; het wordt in dit verband steeds belangrijker om de intellectuele rijkdom van universiteiten en andere onderzoeksinstellingen te benutten;

f)

een ander voorstel, waarvan de uitvoering nog niet helemaal is afgerond, was om industrieparken interregionaal te verbinden en door middel van geïntegreerde programma's voor samenwerking tussen de parken en industriële clusters pan-Europese netwerken op te zetten.

2.4

De tijd is gekomen om na te gaan welke impact het vorige advies heeft gehad: welke politieke en praktische lering is eruit getrokken? In dit vervolgadvies wordt ook ingegaan op de rol van de parken en op de bijdrage die zij eventueel kunnen leveren aan het streven om de economische crisis te boven te komen. Het EESC besteedt bovendien aandacht aan de specialisatie van de parken, aan wat industrie, werknemers en andere spelers van het maatschappelijk middenveld er nu van verwachten, aan nieuwe problemen op regionaal, nationaal en Europees niveau waar de parken mee te maken hebben, en aan het complexe takenpakket van de bestuursorganen van de parken.

2.5

TIW-parken worden steeds meer gezien als een middel om dynamische clusters van de grond te krijgen die goed zijn voor de economie en het internationale concurrentievermogen. Ze leveren een bijdrage aan herstructureringen van de industrie in Europa en geven een impuls aan innovatie, clustervorming van bedrijven en b2b-activiteiten, het MKB en de werkgelegenheid. In paragraaf 2.3 van het initiatiefadvies van het EESC over „De Europese industriedistricten en de nieuwe kennisnetwerken” (1) staat een uitvoerige definitie van „clusters”.

2.6

Verder dient de EU zich voor te bereiden op de periode na de crisis; dan zullen de innovatieve, wetenschappelijke en industriële capaciteiten en middelen geconcentreerd zijn in de door de hele EU verspreide TIW-parken. Het is zeker van belang te onderstrepen welke rol de parken kunnen spelen bij de uitwerking van een vervolg op de Lissabonstrategie na 2010. Dit advies is bedoeld om in de geest van deze conclusies een reeks aanbevelingen te doen.

3.   De veranderende rol en plaats van de TIW-parken

3.1

Door de ingrijpende sociale en economische veranderingen van de afgelopen jaren, zoals de economische crisis met al haar gevolgen of de grote problemen die zich op het gebied van duurzame ontwikkeling, energiezekerheid en klimaatverandering hebben aangediend, hebben de begrippen „modernisering”, „groei” en „economische ontwikkeling” in zowel Europa als de rest van de wereld een andere betekenis gekregen, en wat er op deze gebieden te doen staat is navenant veranderd. Om efficiënt te blijven functioneren moeten de parken daarom nieuwe diensten en functies ontwikkelen en hun dienstverlening aan bedrijven vernieuwen, zodat ze opkomende activiteiten en sectoren tot bloei kunnen helpen komen.

3.2

Het belang van technologie-, wetenschaps- en soortgelijke parken, die geconcentreerde en geïntegreerde ontwikkelingsstructuren vormen, is toegenomen. Zowel in de EU als de rest van de wereld hebben innovatie en creativiteit veel aandacht gekregen. Onderkend wordt dat deze parken de economie innoverender en concurrerender maken en tegelijkertijd helpen creëren en consolideren.

3.3

Wereldwijd bestaan er qua taken en omvang grote verschillen tussen de parken. Om een beter inzicht te krijgen in de verschillende soorten parken is het zaak de behoeften in kaart te brengen, prioriteiten vast te stellen en een strategisch plan op te stellen. Beroepsorganisaties hebben diverse definities van het begrip „park” voorgesteld. Een van de definities die men vaak tegenkomt luidt als volgt: een park is een soort publiek-privaat partnerschap dat een impuls geeft aan de overdracht van kennis – meestal tussen de bedrijven van het park onderling of tussen deze bedrijven en universiteiten – en goed is voor de groei en de economische ontwikkeling van de regio in kwestie.

3.4

Het begrip „technologie- en wetenschapspark” is inmiddels van toepassing op allerlei technisch geavanceerde clusters, zoals wetenschapsparken, wetenschapssteden, cyberparken, (industriële) high-techparken, innovatiecentra, onderzoeks- en ontwikkelingsparken, universitaire onderzoekscentra, onderzoeks- en technologiecentra, wetenschaps- en technologieparken, technologieparken, technologie-incubators, technoparken, wetenschapssteden en kweekvijvers voor technologiebedrijven. Ondanks de vele overeenkomsten blijken er toch ook verschillen te bestaan tussen kweekvijvers voor technologiebedrijven, wetenschaps- of onderzoeksparken, wetenschapssteden, technologieparken en regionale innovatiecentra.

3.5

Het is raadzaam onderscheid te maken tussen wetenschapsparken en onderzoeksparken. De eerste komen het meest voor in Europa, terwijl de tweede wijdverbreid zijn in de Verenigde Staten en Canada. In Europa komen wetenschapsparken en technologieparken naast elkaar voor, met als grootste verschillen de omvang en de mate waarin er productieactiviteiten plaatsvinden. In het algemeen geldt dat een wetenschapspark kleiner is, nauwe banden onderhoudt met universiteiten en minder inzet op productieactiviteiten, terwijl technologieparken middelgroot of groot zijn en productieactiviteiten als een van hun taken beschouwen. Wat geografische verspreiding betreft passen de meeste wetenschapsparken in het „Britse model”, terwijl op de technologieparken het „mediterrane model” van toepassing is dat typerend is voor landen als Frankrijk, Spanje, Italië of Portugal.

3.6

Het succes van de kerninitiatieven van de TIW-parken is zonder twijfel grotendeels te danken aan de volgende organisatorische factoren:

a)

duurzame, op de lange termijn gerichte publiek-private partnerschappen;

b)

de parken worden beheerd door vaklui met de nodige ervaring op het gebied van innovatie;

c)

de belangrijkste partijen – regionale overheden, bedrijven, onderzoekscentra en lokale gemeenschappen – bepalen gezamenlijk welke strategische activiteiten worden ontplooid;

d)

specialisatie van de parken biedt duidelijke voordelen;

e)

het vermogen om desgewenst een kritische massa te bereiken, zodat het mogelijk is onderzoeksresultaten in de praktijk te brengen, zelfs als de „incubatie” zeer lang duurt.

4.   Vorming van netwerken, clusters en samenwerking tussen universiteit en industrie

4.1

Gezien het belang van connectiviteit in Europa's postindustriële economie wordt in creatieve, op innovatie gerichte ecosystemen de kiem gelegd voor economische en maatschappelijke veranderingen. De parken moeten nauwer gaan samenwerken met soortgelijke instellingen in binnen- en buitenland.

4.2

Clusters zijn het beste voorbeeld van „ecosystemen” die een impuls geven aan het concurrentievermogen. Wetenschaps- en technologieparken hebben bewezen een efficiënte bijdrage te leveren aan clustervorming.

4.3

In de economie is de afgelopen tijd steeds meer de nadruk komen te liggen op het creëren, gebruiken, overdragen en toepassen van kennis. De in netwerken plaatsvindende samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en hoger onderwijs dient uitgebouwd te worden.

4.4

Er is behoefte aan een oordeelkundig beheer op diverse niveaus waarbij wordt gezorgd voor synergie tussen de verschillende bestuurslagen – Europees, nationaal, regionaal en lokaal – en samenwerking tussen bedrijven, universiteiten en ngo's, zodat er hechte banden ontstaan tussen kennis genererende instellingen en innovatiecentra.

4.5

Het verdient aanbeveling om de prikkels en taken van universiteiten, andere wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen en TIW-parken te harmoniseren en nieuwe samenwerkingsvormen te promoten. De parken kunnen hun aantrekkingskracht aanzienlijk vergroten door een breed scala aan diensten aan te bieden, zoals overdracht van technologie, assistentie bij octrooiprocedures, advisering van startende bedrijven en spin-offs, projectbeheer of financiële ondersteuning. Om werkelijk een bijdrage te kunnen leveren aan de noodzakelijke samenwerkingsvormen moeten alle in TIW-parken aangeboden diensten bij de tijd en van hoge kwaliteit zijn.

4.6

Bij de ontwikkeling van de parken wint de samenwerking met wetenschappelijke instellingen – met name universiteiten en onderzoeksinstellingen – aan belang. Toch is de samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven, die nog niet de gewenste omvang heeft bereikt, problematisch en laat zij momenteel te wensen over.

4.7

De parken zouden een brugfunctie kunnen vervullen tussen universiteiten en de industrie. Bij het beoordelen van de kwaliteit van de prestaties en invloed van universiteiten zou meer aandacht moeten worden besteed aan hun impact op de industrie en de economie. Als ze de ondernemersgeest aan universiteiten stimuleren en er bovendien voor zorgen dat volwassenen zich kunnen bijscholen, is er voor kamers van koophandel en regionale overheden een grote rol weggelegd. Het bestaan van bedrijvenparken zou voor universiteiten een voorwaarde kunnen zijn om als „excellent” te worden aangemerkt.

4.8

In de nieuwe lidstaten zouden de parken een belangrijke rol kunnen spelen bij het verkleinen van de afstand tussen universiteit en bedrijfsleven.

5.   Europese governance, operationele initiatieven en controlemaatregelen

5.1

De EU heeft behoefte aan een meer gerichte en geïntegreerde aanpak ter ondersteuning en ontwikkeling van de TIW-parken van de 21e eeuw. Om de kansen die de parken kunnen bieden op het gebied van economische groei en concurrentievermogen te benutten is er, met name gezien de crisis en de herstelperiode daarna, veel te zeggen voor een meer algemene strategie.

5.2

In een poging om lering te trekken uit de slechts gedeeltelijke verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie zouden de initiatieven voor de post-Lissabon-periode gestroomlijnd moeten worden: met het ontwikkelingspotentieel van de uiteenlopende in TIW-parken aanwezige capaciteiten als uitgangspunt zou de aandacht vooral moeten uitgaan naar een beperkt aantal concrete, meetbare en gedifferentieerde doelstellingen. Bij de uitvoering hiervan zou de EU met gezag en vastberadenheid de nodige steun moeten bieden.

5.3

De bedrijven, banen, kennis, economische en innoverende capaciteiten in TIW-parken zijn voor de EU verborgen hulpbronnen. Wij zijn op de hoogte van de grote omvang van deze hulpbronnen, maar we missen het overzicht en hebben geen gezamenlijke strategie om ze aan te boren en te gebruiken. Op Europees, nationaal en regionaal niveau is alleen sprake van versnipperde kennis en van maatregelen met een beperkte reikwijdte. Regionale en nationale beroepsorganisaties en organisaties van het maatschappelijk middenveld verrichten belangrijk werk in de parken. Het is zaak om deze organisaties aan te zetten tot onderlinge samenwerking en om ervoor te zorgen dat deze samenwerking uitmondt in een technologieplatform op EU-niveau.

5.4

Om succes te kunnen boeken moeten de TIW-parken een volwaardige inbreng krijgen in een strategische en doelgerichte planning ter ondersteuning van het vastberaden streven van Europa om, met behulp van structurele regionale investeringen in een op de wetenschap stoelende economische ontwikkeling, te groeien en de internationale concurrentiestrijd aan te kunnen. Deze initiatieven dienen formeel verankerd te worden in het Europese onderzoeks- en innovatieplan, waaruit moet blijken hoe belangrijk de TIW-parken zijn voor het Europese innovatiebeleid.

5.5

Met het oog op meer synergie tussen de verschillende instrumenten, een sterkere governance en een betere coördinatie tussen de diverse programma's zouden de directoraten-generaal van de Commissie samen horizontale activiteiten moeten ontplooien. Een en ander zou moeten uitmonden in platforms, organen of groepen op hoog niveau met als doel belemmeringen voor de cofinanciering van de activiteiten uit de weg te ruimen en gecofinancierde activiteiten te ondernemen.

5.6

Er zouden criteria moeten worden uitgewerkt voor de evaluatie, de waardering en het in kaart brengen van de parken. Om onderling afgestemd nationale en Europese maatregelen en instrumenten voor de oprichting en ontwikkeling van TIW-parken uit te werken waarmee deze parken op een hoger plan kunnen worden getild, zijn evaluaties en vergelijkende empirische studies nodig.

5.7

Verder moet de overheid haar beleid kunnen rechtvaardigen, wat betekent dat er methoden en instrumenten nodig zijn waarmee zij het positieve netto-effect van de door haar geboden steun kan kwantificeren. Er bestaat momenteel geen duidelijke overeenstemming over succesparameters (bijvoorbeeld financiële maatstaven zoals investeringen en omzet, of indicatoren voor soorten innovatie: startende bedrijven, octrooien, nieuwe producten). Ook door de typologische verschillen tussen de parken en de uiteenlopende nationale of regionale omstandigheden is het moeilijk om vergelijkingen te trekken.

5.8

Het zou een goede zaak zijn indien de TIW-parken in Europa in kaart zouden worden gebracht en hun gegevens in een databank zouden worden opgenomen. Dit zou de samenwerking tussen de parken ten goede komen omdat zo een netwerk wordt gecreëerd dat het gemakkelijker maakt om banden met elkaar aan te knopen en om regionale factoren aan te pakken die groei in de weg staan.

5.9

Nogmaals: er moet meer geïnvesteerd worden onderwijs en opleiding, kennis en innovatie, ICT, duurzame ontwikkeling en een groenere economie.

6.   De regionale dimensie

6.1

Regio's zijn belangrijk voor de kenniseconomie omdat zij in hun ontwikkelingsbeleid plaats proberen in te ruimen voor onderzoek en innovatie. Om een bijdrage te leveren aan de herstructurering van de economie zouden de regio's nog meer moeten inzetten op innovatie.

6.2

Het verdient aanbeveling om een impuls te geven aan regionale innovatiestrategieën en, op basis hiervan, aan de uitwerking van specifieke operationele programma's. De nationale overheden zouden zich moeten concentreren op het verbeteren van de lokale omstandigheden en met het oog daarop een stabiel economisch en politiek klimaat moeten creëren.

6.3

De moeizame toegang van technologie- en wetenschapsparken tot financiële middelen (risicokapitaal, startkapitaal) remt hun systematische ontwikkeling. Gemeenten en regio's zouden de Europese gelden op een verstandige manier moeten aanvullen. De knowhow die nodig is om in aanmerking te komen voor cofinanciering door de EU moet worden uitgebreid. Gebruikmaking van de middelen van de EIB en het EIF moet een vaste praktijk worden.

6.4

Het is voor het succes van TIW-parken van essentieel belang dat zij gedurende een langere periode over de nodige financiële middelen kunnen beschikken. In tijden van crisis moet er absoluut op worden toegezien dat de parken kunnen rekenen op financiële en politieke steun van de kant van de lidstaten en de EU.

6.5

Het is zaak talenten aan te trekken en te begeleiden; voor een duurzame, harmonieuze ontwikkeling van regio's op de lange termijn spelen zij een rol van betekenis.

6.6

Willen de parken goed kunnen functioneren dan moeten zij ook goed bestuurd worden. Om de dienstverlening op een hoog peil te houden is het belangrijk dat het management zijn beroepsmatige kennis voortdurend bijspijkert. Er zijn gestructureerde programma's nodig om te zorgen voor de benodigde capaciteiten binnen de organisaties die de TIW-parken besturen.

7.   Een strategisch initiatief van de EU: het Europees Instituut voor innovatie en technologie

7.1

Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) moet de wegbereider worden van uitstekende Europese prestaties op het gebied van innovatie. Het EIT zal als taak krijgen om steunend op de samenwerking tussen alle partijen in de „kennisdriehoek” werk te maken van innovatie, onderwijs- en onderzoeksresultaten om te zetten in concrete commerciële innovatiekansen en een impuls te geven aan de ontwikkeling van een duurzame economie en aan de werkgelegenheid in de hele EU. Het EESC verwacht veel van deze nieuwe EU-instantie en hoopt dat zowel de TIW-parken als de goed gekwalificeerde organen waar deze mee samenwerken zich kunnen ontpoppen als waardevolle deelnemers aan door het EIT georganiseerde projecten.

7.2

Aan de hand van strategische criteria zijn kennis- en innovatiegemeenschappen geselecteerd die als operationele instrumenten een antwoord moeten helpen vinden op de kwesties waarmee de EU zich momenteel geconfronteerd ziet: aanpassing aan de klimaatverandering en het opvangen van de gevolgen hiervan, duurzame energie en de toekomstige informatie- en communicatiemaatschappij. Deze gemeenschappen zijn zeer hechte publiek-private partnerschappen tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven die bij alle kennisactiviteiten oog hebben voor het ondernemersaspect en innovaties voortbrengen op gebieden die van essentieel belang zijn voor economie en samenleving.

7.3

Het EIT biedt ook kansen voor de lokale en regionale ontwikkeling. Het kan een rol van betekenis gaan spelen en een grote impact hebben, omdat het zijn expertise aanbiedt aan regio's die hier zelf niet over beschikken. Bovendien kunnen regio's en steden profiteren van de activiteiten van het EIT en de kennis- en innovatiegemeenschappen, die een positief effect hebben en mensen en geld aantrekken.

7.4

Het EIT belichaamt een nieuw concept van kennisclusters die niet op geografisch verbonden gemeenschappen maar op virtuele netwerken steunen. Gezien de economische crisis komt het EIT helemaal als geroepen. Het zou dus heel verstandig zijn om na te gaan welke steun de TIW-parken in dit verband kunnen bieden.

8.   De TIW-parken en de economische crisis – noodzakelijke veranderingen en maatregelen om de economie weer op gang te helpen

8.1

De economische crisis werkt op uiteenlopende wijze en in verschillende mate door in het functioneren van de TIW-parken en van de bedrijven die daar gevestigd zijn. Zo kunnen de bedrijven hun activiteiten omlaag schroeven, in hun personeelsbestand en hun uitgaven snoeien en afzien van projecten en investeringen.

8.2

In een poging de gevolgen van de crisis tot een minimum te beperken zouden de managers van de TIW-parken zich moeten inspannen om de bedrijven vast te houden en met hen samen te werken. Zo zouden zij:

a)

de gemeenschappen richtsnoeren moeten aanreiken;

b)

het de bedrijven in de parken gemakkelijker moeten maken om hun activiteiten onderling af te stemmen;

c)

de situatie en de mogelijkheden van bedrijven moeten helpen evalueren en behulpzaam moeten zijn bij het ontsluiten van nieuwe markten en het ontwikkelen van nieuwe producten;

d)

toezicht moeten houden op de activiteiten van de bedrijven in de parken en de bedrijfsmodellen en bestuursmethoden tegen het licht moeten houden;

e)

informatie moeten verspreiden en samen met agentschappen en bedrijven en in aansluiting op publieke programma's en subsidies lobbywerk moeten verrichten;

f)

contacten moeten onderhouden met de betrokken partijen (brancheorganisaties, lokale overheden, vakbonden) om eventueel toe te werken naar de oprichting van werkgroepen die de problemen moeten oplossen;

g)

de dienstverlening en het interne beheer van de parken moeten verbeteren.

8.3

In de tussentijd zou er ook vraag kunnen ontstaan naar meer geavanceerde producten en diensten. De nieuwe industrietakken – biotechnologie, geavanceerde ICT – dragen grote kansen in zich. In de nieuwe sociaaleconomische situatie steken factoren zoals duurzaamheid, waardetoevoeging en sociale aansprakelijkheid van bedrijven de kop op die van invloed zijn op het concurrentievermogen en absoluut in aanmerking moeten worden genomen.

8.4

Met name in verband met de parken krijgt de ondernemersgeest momenteel hernieuwde aandacht. Bedrijven en hun verenigingen hebben een scherp inzicht in de strategische situatie en kunnen daarom een voortrekkersrol spelen. Het is belangrijk dat de aandacht uitgaat naar de concurrentieaspecten van de parken.

8.5

Zowel van de interne markt afkomstige investeringen als directe buitenlandse investeringen zijn van groot belang voor de ontwikkeling van de parken. Er zijn tekenen die erop wijzen dat de gelden uit het buitenland steeds minder voor de productie en steeds meer voor onderzoek en ontwikkeling bestemd zijn. Het EESC steunt deze processen en zou graag zien dat duidelijk in het industriebeleid van de EU omschreven kernsectoren in aanmerking kunnen komen voor investeringen wanneer zij zich in de parken vestigen.

Brussel, 14 juli 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 1