18.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/28


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gevolgen van de economische partnerschapsovereenkomsten voor de ultraperifere regio's in het Caribische gebied

(initiatiefadvies)

(2010/C 347/04)

Rapporteur: de heer COUPEAU

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 26 februari 2009 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

De gevolgen van de economische partnerschapsovereenkomsten voor de ultraperifere regio's in het Caribisch gebied.

De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 februari 2010 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 februari 2010 gehouden 460e zitting (vergadering van 17 februari 2010) onderstaand advies met algemene stemmen goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De economische partnerschapsovereenkomst (EPO) die op 15 oktober 2008 door de 15 lidstaten van het Caribische Forum van ACS-staten (1) en de EU is ondertekend (2), heeft een zeer breed toepassingsgebied. Toch zijn er een aantal factoren die, ook al worden ze in de EPO genoemd, een sta-in-de-weg zijn voor de verwezenlijking van doelstellingen als regionale integratie, duurzame ontwikkeling en samenwerking tussen de Cariforum-staten en de ultraperifere regio's (UPR's). De UPR's mogen dan diep geworteld zijn in de Europese tradities, geografisch, historisch, cultureel en economisch gezien zijn ze nauw verbonden met de Cariforum-staten. Dankzij hun strategische positie kunnen er goede handelsbetrekkingen worden aangeknoopt met de eilanden in de omgeving. De UPR's zijn dan ook de eerste Europese regio's die te maken krijgen met de EPO.

1.2   Het EESC is zich bewust van de moeilijke onderhandelingen en van de mogelijke risico's die de EPO met zich meebrengt, maar ook van de kansen die de overeenkomst biedt voor zowel de Cariforum-staten als de UPR's en de EU in het algemeen.

1.3   Het dringt er sterk op aan om de lokale overheden van de UPR's volledig te betrekken bij het overleg over de EPO tussen de EU en de Cariforum-staten. Hoewel deze UPR's, anders dan de Cariforum-staten, ook deel uitmaken van de Franse departementen van Amerika (DFA), kunnen ze beslist een steentje bijdragen aan een daadwerkelijke integratie van de regio.

1.4   Daarnaast zouden middenveldorganisaties en de lokale overheden in de UPR's meer betrokken moeten worden bij de discussies over en de verschillende follow-upcomités voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, teneinde de hiermee beoogde regionale integratie te verwezenlijken.

1.5   Stapsgewijze integratie van de Cariforum-staten in de wereldeconomie zal pas mogelijk zijn als er een oplossing komt voor de vervoersproblemen (infrastructuur en transportmiddelen). De Commissie zou het vervoersvraagstuk in een breder perspectief moeten plaatsen en samen met de Cariforum-staten en de UPR's meer op zoek moeten gaan naar concrete oplossingen.

1.6   Om de handelsbetrekkingen in het Caribisch gebied te bevorderen zouden de betrokken partijen de douaneheffingen tussen de UPR's en de Cariforum-staten nu al moeten verminderen.

1.7   Het is een goede zaak dat er in de EPO wordt gewezen op de noodzaak van een heldere procedure inzake de sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS). Wel moet er voor de UPR's een rol zijn weggelegd in de instantie die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van SPS-maatregelen ter bevordering van de intraregionale handel, en moeten zij kunnen aanschuiven bij de onderhandelingen over bilaterale akkoorden. Ook zouden de ultraperifere regio's voor hun producten de herkomstbenaming „UPR” moeten kunnen gebruiken als bewijs van kwaliteit en naleving van de Europese normen.

1.8   Het EESC pleit er nadrukkelijk voor om het beheer van de visserijgebieden en de aquacultuur in de UPR's af te stemmen met de Cariforum-staten.

1.9   Tot slot moet de dienstverlening beter worden opgezet om een echte Caribische toeristensector te kunnen creëren.

1.10   Het EESC constateert dat er in de overeenkomst ook aandacht wordt besteed aan het milieu en sociale bescherming. Het zou voor het hele gebied graag een toekomstvisie willen geven.

2.   Inleiding en algemene opmerkingen

2.1   In artt. 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt het specifieke karakter van de ultraperifere regio's erkend. In 1986 riep de Commissie een interne coördinatiegroep in het leven die de communautaire activiteiten ten behoeve van UPR's in goede banen moest leiden en als tussenpersoon moest fungeren tussen de nationale overheden en de regio's in kwestie. In 1989 is er voor de UPR's een speciaal ondersteuningsprogramma opgezet, dat voor een betere aansluiting met de rest van de EU moest zorgen en op die manier de sociaaleconomische ontwikkeling van deze regio's moest bevorderen.

In art. 239 van de EPO tussen de EU en het Cariforum staat dat de UPR's in het Caribisch gebied (Martinique en Guadeloupe) geografisch gezien dicht bij de Cariforum-staten liggen: „ter versterking van de economische en sociale banden tussen deze gebieden en de Cariforum-staten, streven de partijen ernaar tussen de ultraperifere gebieden en de Cariforum-staten met name de samenwerking op alle door deze overeenkomst bestreken gebieden te bevorderen en daarnaast de handel in goederen en diensten te vergemakkelijken, investeringen aan te moedigen en vervoers- en communicatiebanden te stimuleren”. Ook voorziet dit artikel in gezamenlijke deelname van de Cariforum-staten en de UPR's aan de kaderprogramma's en speciale activiteiten op terreinen die onder de EPO vallen.

2.2.1   Het EESC wil erop wijzen dat ook de Nederlandse overzeese gebieden, d.w.z. Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten, een belangrijke plaats innemen in het Caribisch gebied. Vanuit Europees oogpunt behoren deze eilanden echter tot de „landen en gebieden overzee”. Daarmee onderscheiden ze zich juridisch gezien van de UPR's in het Caribisch gebied. Niettemin zal de regionale integratie, zoals voorzien in de EPO, alleen slagen als er meer rekening wordt gehouden met de overzeese gebieden van alle lidstaten (Nederland, Verenigd Koninkrijk en Frankrijk).

2.3   Voor het EESC is het belangrijk dat de sociaaleconomische effecten van deze overeenkomst voor het Caribisch gebied en met name de UPR's worden onderzocht. Er moet worden nagegaan wat de korte- en langetermijneffecten zullen zijn van regionale integratie op het gebied van goederen, diensten, samenwerking en goed economisch bestuur inzake handelsvraagstukken (concurrentie, investeringen, intellectueel eigendom enz.).

Regionale integratie in de ruime betekenis van het woord (Europese strategie voor UPR's) is een van de voornaamste doelstellingen van de EPO, maar ook van cruciaal belang voor de UPR's. De overeenkomst brengt echter een aantal elementen met zich mee die de regionale integratie en de effectiviteit van de EPO in gevaar brengen.

2.4.1   Doordat ze niet zijn geraadpleegd in het kader van de onderhandelingen over de EPO, spelen de regionale en algemene raden van de UPR's een zeer bescheiden rol in het Caribisch gebied. Toch hebben deze raden een zekere deskundigheid in huis wat betreft de „offensieve” en „defensieve” sectoren (3) van de UPR's. Bovendien kunnen ze dankzij de regionale stuurgroepen op elk moment de resultaten van hun eigen onderzoek naar buiten brengen. Op initiatief van de Franse regering dragen de Etats généraux de l’outre-mer overigens ook talrijke oplossingen aan voor de struikelblokken van de EPO. Vanwege hun geografische nabijheid en culturele banden hebben de raden reeds betrekkingen aangeknoopt met een aantal Cariforum-staten.

2.4.2   Doordat de UPR's niet betrokken zijn bij het Handels- en ontwikkelingscomité Cariforum-EG, het Parlementair Comité Cariforum-EG en vooral het Raadplegend Comité Cariforum-EG, hebben ze in de Europese Unie nauwelijks een stem in het kapittel. Het EESC pleit er daarom voor dat parlementsleden, leden van maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van lokale overheden uit de UPR's, indien mogelijk, zitting nemen in deze organen.

2.4.3   Voor de directe betrekkingen met het maatschappelijk middenveld in de Cariforum-staten is het bijzonder nadelig dat burgerorganisaties in de UPR's niet worden geraadpleegd. Juist de burgers ondervinden dagelijks problemen als gevolg van de knelpunten in het handelsverkeer met de landen in het Caribisch gebied (infrastructuur, quota, negatieve lijsten).

2.4.4   De betrokken partijen zouden ervoor moeten zorgen dat UPR's als waarnemers toetreden tot regionale organisaties in het Caribisch gebied, zoals Cariforum en de OECS (4). Een aantal besluiten over het Caribisch gebied wordt namelijk binnen deze organisaties genomen. Zolang de UPR's daar niet vertegenwoordigd zijn, zelfs niet als waarnemer, is er geen sprake van echte regionale integratie.

2.5   Vervoer

2.5.1   Het EESC benadrukt dat liberalisering van de goederen- en dienstenmarkt eigenlijk alleen mogelijk is als het vervoer en de infrastructuur op peil zijn. De vervoersmiddelen in het Caribisch gebied zijn ontoereikend. Er zijn weliswaar twee luchtvaartmaatschappijen en twee rederijen die zorgdragen voor het personenvervoer tussen de eilanden, maar de dienstregeling is onregelmatig en voor goederenvervoer wordt niet gezorgd. Ondanks de gerichte financiële steun van 275,6 miljoen euro ter compensatie van de extra kosten als gevolg van de geografische ligging van de UPR's (Guadeloupe, Martinique en Frans-Guyana), gaan de ultraperifere gebieden in de Cariben gebukt onder hoge vrachtprijzen en een Europese cabotagewetgeving die niet is toegesneden op eilandgebieden.

2.5.2   Om deze problemen het hoofd te bieden hebben de UPR's en de Cariforum-staten het idee geopperd om een systeem van vrachtschepen of veerboten in te voeren. Deze projecten zijn om financiële redenen echter niet van de grond gekomen.

2.5.3   In art. 37 van de EPO wordt in een hoofdstuk over landbouw en visserij het vervoersvraagstuk genoemd, zonder dat er echter concrete oplossingen worden aangedragen, en dat terwijl de UPR's en de Cariforum-staten al gemeenschappelijke oplossingen voor ogen hadden.

2.5.4   In het kader van het volgende EOF-programma zou er een ambitieus structuurbeleid moeten worden ingevoerd om het hele Caribische gebied te voorzien van een op eilandgebieden toegesneden vervoersnetwerk.

2.6   In de EPO wordt in het geheel voorbijgegaan aan de beslechting van civielrechtelijke en handelsgeschillen. Er bestaan geen bepalingen om conflicten tussen bedrijven uit Cariforum-staten en de UPR's op het gebied van rechtsmacht, toepasselijk recht of de exequaturprocedure op te lossen. De EPO voorziet slechts in oplossingen voor het beslechten van geschillen voortvloeiende uit de interpretatie en toepassing van de overeenkomst. Toch zou het goed zijn om te voorzien in rechtsmogelijkheden die bij een dergelijke overeenkomst passen.

3.   Bijzondere opmerkingen – analyse van het Caribisch gebied

3.1   Landbouw

Bananen worden in het Caribisch gebied in grote hoeveelheden geteeld en vormen een van de belangrijkste inkomstenbronnen van de UPR's. Er zijn meer dan 10 000 mensen werkzaam in de bananensector. 14 % van de bananen uit Guadeloupe en 24 % van de bananen uit Martinique worden naar de Europese Unie geëxporteerd. Daarmee is de banaan economisch en sociaal gezien van grote betekenis voor de UPR's. De EU is zich altijd bewust geweest van het strategische belang van de bananenproductie. Zo is er voor deze UPR's in het kader van het steunprogramma POSEI, dat op 22 augustus 2007 door de Commissie werd goedgekeurd, jaarlijks 129,1 miljoen euro beschikbaar. Toch is deze hulp lang niet voldoende. De bananenteelt in de UPR's heeft namelijk niet alleen te lijden van klimatologische problemen, maar wordt ook nog eens bedreigd door de leveranciers van dollarbananen, die (volgens ODEADOM (5)) sinds de liberalisering 73,4 % van de EU-markt in handen hebben. Daar komt bij dat de EU op 15 december 2009 een overeenkomst heeft geparafeerd met de producerende landen in Latijns-Amerika over verlaging van de douanerechten op bananen van 176 naar 114 euro per ton met ingang van 2017, hetgeen de situatie voor de UPR's en sommige Cariforum-staten nog zorgwekkender maakt.

3.1.1.1   Ook voor de Cariforum-staten is de bananenteelt buitengewoon belangrijk. Op Dominica bijvoorbeeld is de banaan goed voor 18 % van het bbp en is 28 % van de beroepsbevolking in de bananensector werkzaam. De crisis in de bananensector is niet alleen voelbaar in de UPR's. Van de 10 000 bananenplanters die Saint Lucia in 1990 telde, zijn er nu nog maar 2 000 over.

3.1.1.2   Het EESC pleit voor de oprichting van een pan-Caribische beroepsorganisatie die het marktaandeel van bananen uit dit gebied in de EU moet vergroten, vooral ook omdat bepaalde Cariforum-staten (zoals Saint Lucia en Dominica) al bananen naar andere landen (bijv. Canada) exporteren die min of meer dezelfde normen hanteren qua volksgezondheid en traceerbaarheid als de EU.

3.1.2   Rietsuiker – rum: met meer dan 6 500 volledige arbeidsplaatsen neemt de rietsuikersector eveneens een belangrijke plaats in in de UPR's. Van de totale oppervlakte cultuurgrond (OC) wordt op Guadeloupe en Martinique resp. 32 % en 13 % gebruikt voor de rietsuikerteelt. In het seizoen 2006-2007 bedroeg de rietsuikerproductie op Martinique 5 849 ton en op Guadeloupe zelfs 80 210 ton. Met een productie van 79 352 hza (6) op Martinique en 74 524 hza op Guadeloupe is rum, wat de verkoop buiten de UPR's betreft, strategisch gezien niet onbelangrijk.

De twee UPR's maken te weinig gebruik van hun vruchtbare grond voor de groente- en fruitteelt. Wel hebben ze gekozen voor een diversifiëring van hun landbouwproductie. In 2006 produceerden Guadeloupe en Martinique resp. 17 218 ton en 8 666 ton fruit. De productie van verse groente bedroeg in hetzelfde jaar resp. 43 950 en 37 892 ton. Daarnaast produceert Guadeloupe (met 179 ha tuinbouwgrond) aromatische en parfumplanten (vanille), koffie, cacao, specerijen en geneeskrachtige planten en worden er op Martinique (met 105 ha tuinbouwgrond) vooral ananas en bepaalde specerijen verbouwd. Er zit met andere woorden toekomst in deze landbouwactiviteiten, zeker nu de twee UPR's hun betrekkingen met de andere Caribische landen op het gebied van regionale en internationale handel in goederen alsook onderzoek en ontwikkeling willen intensiveren.

3.1.3.1   Waar de landbouw van de UPR's van oudsher wordt gedomineerd door de voor export bedoelde productie van bananen en rietsuiker, moet door middel van deze diversifiëring volledig aan de binnenlandse vraag naar voedsel kunnen worden voldaan (autarkie). In 2008 steeg de invoer van varkensvlees op Martinique bijvoorbeeld met 10 % en op Guadeloupe met 68,2 %, terwijl de invoer van verse producten op Guadeloupe voor 67 % uit groente bestond. In het streven naar zelfvoorziening hebben de boeren in de UPR's onlangs besloten om brancheorganisaties op te zetten waarin niet alleen producenten, maar ook verwerkende bedrijven, leveranciers en distributeurs (met andere woorden de hele productieketen) vertegenwoordigd zijn. Al deze leden hebben een belangrijke stem in het besluitvormingsproces van de brancheorganisaties (7). Zo'n regeling ontbreekt echter op de naburige eilanden, die gebukt gaan onder een gebrekkige organisatie, met alle gevolgen van dien voor de handel in landbouwproducten met de UPR's.

3.1.4   Belemmeringen voor het handelsverkeer in landbouwproducten tussen de UPR's en de Cariforum-staten

3.1.4.1   De landbouw is cruciaal voor het voortbestaan en de ontwikkeling van de regio en dus een defensieve sector voor de UPR's. De belangrijkste problemen van de regio houden verband met de voedselveiligheid, het ontbreken van een goede infrastructuur en de douanerechten, die een belemmering vormen voor de regionale handel en de sociale bescherming.

3.1.4.2   Wat de voedselveiligheid betreft, voldoet de groente- en fruitteelt van de Cariforum-staten ondanks het gebruik van HACCP-systemen (8) niet helemaal aan de Europese wetgeving. Het feit dat de UPR's niet over bepaalde producten beschikken die in de Cariforum-staten in grote hoeveelheden voorhanden zijn, maakt het er niet gemakkelijker op.

3.1.4.3   Op grond van art. 40 van de EPO (inzake voedselveiligheid) kunnen de betrokken partijen in situaties die „tot ernstige problemen (kunnen) leiden”, een beroep doen op de vrijwaringsclausule. Niettemin kan het voor de UPR's lastig zijn om op korte termijn gebruik te maken van deze mogelijkheid. Bovendien moeten de bij de overeenkomst (9) vastgelegde sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) resulteren in intraregionale SPS-wetgeving die beantwoordt aan de WTO-voorschriften. Het uiteindelijke doel is om via bilaterale afspraken over de erkenning van de gelijkwaardigheid van SPS-maatregelen te komen tot maatregelen die afgestemd zijn op die van de EU. De UPRs, die onderworpen zijn aan de Europese wetgeving, kunnen ondanks herhaalde pleidooien van het EESC (10), lokale overheden (11) en leden van het Europees Parlement (12) nog altijd geen gebruik maken van de herkomstbenaming „UPR” voor hun landbouw- en visserijproducten. Daar komt bij dat de UPR's niet vertegenwoordigd zijn in de instantie die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van SPS-maatregelen ter bevordering van de intraregionale handel, en ook niet betrokken zijn bij de onderhandelingen over bilaterale akkoorden.

3.1.4.4   Het EESC staat achter het in de EPO geformuleerde streven naar ontwikkeling van marketingcapaciteiten „zowel wat de handel tussen Cariforum-staten als wat de handel tussen de partijen betreft” en naar „vaststelling van mogelijkheden tot verbetering van de marketinginfrastructuur en het vervoer” (art. 43, lid 2, sub b). In de overeenkomst staat ook dat vaststelling „van de financierings- en samenwerkingsmogelijkheden voor producenten en handelaren” een van de belangrijkste doelstellingen is op het gebied van landbouw en visserij.

3.1.4.5   De douane van bepaalde Caribische landen heeft een aantal verwerkte producten uit de UPR's (zoals jam, koffie enz.) op de „negatieve lijsten” (inzake douaneheffingen) gezet, hetgeen de verkoop daarvan in die landen bemoeilijkt. Gezien de bijzondere positie van de UPR's binnen de Cariben en hun specifieke karakter, zoals bepaald bij artt. 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dringt het EESC er, in weerwil van art. 9 e.v. van de EPO inzake douanerechten, bij de betrokken partijen op aan om ten behoeve van het handelsverkeer in het Caribisch gebied de douanerechten tussen de UPR's en de Cariforum-staten nu al te verminderen.

3.2   Visserij

3.2.1   Op het gebied van de visserij valt er veel vooruitgang te boeken, nadat er aanvankelijk geen overeenstemming kon worden bereikt over de vraag of er een apart akkoord moest worden gesloten over de visserij of dat dit thema deel moest uitmaken van de EPO. De EU weigerde om een aparte overeenkomst op te stellen over vraagstukken inzake de regionale visserij, maar gaf juist de voorkeur aan bilaterale akkoorden over openstelling van de visvangst.

3.2.2   Op grond van art. 43, lid 2, sub e, kunnen ondernemers uit de Cariforum-staten worden geholpen bij de naleving van de regionale, nationale of internationale technische, gezondheids- en kwaliteitsvoorschriften op het gebied van visserij en visserijproducten.

3.2.3   De EU streeft door middel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) naar een langetermijnvisie op het visserijbeheer. Het voorzorgsbeginsel staat centraal in het GVB. Doel is de bescherming en het behoud van de bio-aquatische hulpbronnen en de minimalisering van het effect van de visvangst op de mariene ecosystemen. De situatie is in het Caribisch gebied echter niet overal dezelfde. De UPR's zijn in tegenstelling tot de Cariforum-staten nog altijd onderworpen aan een zeer strenge wetgeving (met een volledig vangstverbod voor bepaalde gebieden, voorschriften voor de vangst van langoest, Strombus gigas en zee-egels, de visconcentratievoorzieningen (13) enz.). Visserijbeheer is weliswaar een taak die aan de afzonderlijke lidstaten wordt overgelaten, maar er wordt geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van het Caribisch gebied, hetgeen nadelig is voor de visserij op volle zee in deze regio.

3.2.4   Het EESC pleit er daarom voor om met de Cariforum-staten tot een gezamenlijk visserijbeheer in de Cariben te komen.

3.3   Aquacultuur

3.3.1   De visserij in de Cariben richt zich vooral op vissoorten die dicht bij de kust leven, zoals de roze vleugelhoorn (een grote, in zee levende buikpotige waarvan het vlees in talrijke plaatselijke gerechten wordt verwerkt), de tandbaars, de langoest, de snapper en allerlei andere koraalvissen. De exploitatie van de pelagische bestanden staat vanwege het gebrek aan zeeschepen en de problemen in de tropische wateren nog in de kinderschoenen.

3.3.2   De laatste jaren is de vraag op de lokale markten gegroeid dankzij het toerisme. Daarnaast zijn er maatregelen getroffen om de export naar Amerika en Europa te bevorderen, hetgeen overbevissing in de hand heeft gewerkt. Op termijn zal het visbestand hierdoor in de hele regio aanzienlijk teruglopen.

3.3.3   Tegenwoordig importeren bijna alle Caribische landen visserijproducten. Vanwege de overvloed was er voorheen geen enkele belangstelling voor aquacultuur en hebben de meeste landen in de regio niet echt een traditie van viskwekerijen. Waar de aquacultuur wereldwijd een hoge vlucht heeft genomen, is de visteelt in het Caribisch gebied nog maar nauwelijks ontwikkeld.

3.3.4   Pas sinds 2000 is er een duidelijke verbetering te zien op het gebied van aquacultuur. In 2004 bedroeg de aquacultuurproductie van Martinique 97 ton (10 ton riviergarnalen, 12 ton zonnevis en 75 ton rode ombervis).

3.3.5   De hulp die de UPR's ontvangen voor de aquacultuurproductie, is hoofdzakelijk afkomstig van de regionale raden en het FIOV (14). Toch lijkt deze hulp niet voldoende, zolang sommige Caribische landen hun grote voorsprong weten te behouden (de productie van Jamaica bedroeg volgens de FAO in 2002 circa 6 000 ton) en de UPR's nog altijd visserijproducten moeten importeren uit Venezuela, de Europese Unie en een aantal Aziatische landen.

3.3.6   Het EESC dringt er met klem op aan om in het Caribisch gebied met behulp van het EOF en het ELFPO een gemeenschappelijke aquacultuur te ontwikkelen.

3.4   Toerisme

3.4.1   Het toerisme is een belangrijke bron van inkomsten voor de UPR's. Het Caribisch gebied heeft wat dat betreft een gunstige uitgangspositie: nergens ter wereld vinden toeristen zo'n unieke natuurlijke omgeving. Dankzij zijn geografische ligging is het een van de grootste toeristische trekpleisters ter wereld. Gezien de situatie in het internationale toerisme worden er bovendien aan beide kanten van de Atlantische Oceaan nieuwe en hogere eisen gesteld om tegemoet te komen aan de wensen van de toeristen in het Caribisch gebied.

3.4.2   Niettemin moet er zeker ook worden gewezen op de verschillen in toeristische infrastructuur tussen de UPR's en de andere Caribische landen, waar de nadruk vooral op het massatoerisme ligt en het aanbod gevarieerder is (cruises, zeetoerisme en in mindere mate ecotoerisme). De UPR's zijn vooral gebonden aan een Franstalige en meer seizoensgebonden nichemarkt. Dit verschil is een gevolg van de maatschappelijke positie van werknemers in de Cariforum-staten die niet altijd even rooskleurig is.

3.4.3   Het EESC wil er tevens op wijzen dat het toeristenverkeer tussen de eilanden zeer beperkt is. Afgezien van cruiseschepen zijn er slechts twee luchtvaartmaatschappijen en twee rederijen die toeristen van het ene naar het andere eiland vervoeren. Bovendien moeten inwoners van Cariforum-staten die naburige UPR's willen bezoeken, eerst een visum aanvragen, wat maanden kan duren. Beide factoren belemmeren niet alleen het toerisme in de regio, maar ook de handelsbetrekkingen.

3.4.4   Het is dan ook een goede zaak dat er in de EPO aandacht wordt besteed aan het toerisme en dat er een aantal regels worden ingevoerd op het gebied van concurrentievervalsing, mkb, kwaliteits- en milieunormen, samenwerking en technische ondersteuning. Toch wordt nergens in de overeenkomst gewag gemaakt van toeristische activiteiten in het Caribisch gebied in het algemeen en de UPR's in het bijzonder. Er wordt alleen gerefereerd aan de tijdelijke aanwezigheid van personen voor professionele doeleinden.

3.4.5   Het Caribisch gebied, zoals vastgesteld door het secretariaat-generaal van de Verenigde Naties (15), telt 250 miljoen inwoners. Op de Caribische eilanden alleen wonen 41 miljoen mensen. Toch heeft dit gebied te kampen met slechte verbindingen tussen de eilanden, hetgeen bepaald niet bevorderlijk is voor de ontwikkeling van het regionale toerisme. Voor zowel de UPR's als de Cariforum-staten zou het dan ook nadelig zijn als men de kansen laat liggen die het toerisme in de Cariben, in de ruime betekenis van het woord, biedt.

3.4.6   Het Caribisch gebied zou door middel van verbetering van de diensverlening kunnen profiteren van de ontwikkeling van het toerisme.

3.5   Diensten

3.5.1   De dienstensector maakt een enorme bloei door en boekt zichtbaar successen. Er kan dan ook worden gesproken van een offensieve sector voor de UPRs. Terwijl de export van goederen uit het Caribisch gebied is teruggelopen, is de export van diensten, vooral dankzij het toerisme, gegroeid. De regio is zich goed bewust van de mogelijkheden die de handel in diensten biedt. Het toerisme, het verzekeringswezen, de bouw, milieudiensten, producenten van duurzame energie, consultants (op het gebied van kwaliteit en marketing), gekwalificeerde onderhoudsbedrijven, communicatiebedrijven en de transportsector dragen allemaal bij aan de groei van de handel en de economie in de regio.

3.5.2   De UPR's komt een belangrijke rol toe in de export van diensten binnen het Caribisch gebied, aangezien landen als Haïti en de Dominicaanse Republiek, die alleen al bijna 20 miljoen inwoners tellen, graag gebruik zouden willen maken van het soort gezondheidszorg en zakelijke dienstverlening dat in de UPR's bestaat. Bepaalde aanbieders van mobiele telefonie zijn bovendien reeds actief in een aantal Caribische landen (zoals de Dominicaanse Republiek), hoewel ze hun activiteiten zeker nog zouden kunnen en willen uitbreiden.

3.5.3   Hoewel art. 75 e.v. van de EPO alleen betrekking hebben op de handel tussen de Cariforum-staten en het Europese vasteland, zou er voor alle bij de overeenkomst betrokken partijen een win-winsituatie kunnen ontstaan als er versneld wordt overgegaan tot liberalisering van de dienstensector in het Caribisch gebied (de Dominicaanse Republiek) en dus ook de UPR's.

3.6   MKB

3.6.1   Het mkb heeft behoefte aan stabiliteit, duidelijke regels en toegang tot de meest geavanceerde procedures. Sinds 2000 bestaat driekwart van de ondernemingen in de UPR's uit kleine bedrijven zonder personeel (INSEE) (16). In 2007 zijn er tamelijk veel nieuwe bedrijven opgericht. De industrie (18 %), de groot- en detailhandel (12,8 %) en vooral de dienstensector (net iets meer dan de helft van alle nieuwe bedrijven) zijn flink gegroeid.

3.6.2   Het mkb in de Franse overzeese departementen heeft uiteraard meer kosten en hogere prijzen dan het midden- en kleinbedrijf in de buurlanden, maar daar staat tegenover dat ook de kwaliteitsgaranties aan de Europese normen voldoen. Vanwege deze garanties, die aan de UPR's worden opgelegd en die de Cariforum-staten niet kennen, zou er een herkomstbenaming „UPR” moeten komen (zie ook par. 3.1.4.3).

3.6.3   Voor een goed functionerende Caribische markt is het bijzonder belangrijk dat er gemakkelijker gebruik kan worden gemaakt van een dergelijke regeling. Op basis van de werkzaamheden van de Commissie (17) en het EESC (18) binnen de EU zouden er dus concrete oplossingen moeten worden aangedragen voor de oprichting van kleine en middelgrote productie-eenheden. Invoering van betalingstermijnen, vermindering van de administratieve rompslomp, ontwikkeling van netwerken, investeringen en levenslang leren in het mkb zijn allemaal manieren voor het Caribisch gebied om te kunnen blijven concurreren.

3.6.4   Het zou daarom een goede zaak zijn om in het kader van het regionale ontwikkelingsprogramma en/of het volgende EOF-programma een ambitieus beleid in te voeren dat aanstuurt op de oprichting van kleine en middelgrote ondernemingen binnen een groot netwerk in het hele Caribische gebied.

Brussel, 17 februari 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  De ACS-staten zijn de 79 landen in Afrika, de Cariben en de Stille Zuidzee die in 1975 de overeenkomst van Lomé en vervolgens in 2000 de overeenkomst van Cotonou sloten.

(2)  Op 11 december 2009 heeft Haïti zich bij de ondertekenaars gevoegd.

(3)  De raadgevende comités van de UPR's hebben vastgesteld welke sectoren een groot marktaandeel vertegenwoordigen voor de ultraperifere regio's en daarmee cruciaal zijn voor hun economie (de gevoelige sectoren) en welke sectoren gevaar lopen en zonder hulp van de EU zelfs zouden kunnen verdwijnen (de defensieve sectoren).

(4)  Organisation of the Eastern Caribbean States (een organisatie van negen landen uit het oostelijk Caribisch gebied).

(5)  Frans bureau voor landbouweconomische ontwikkeling in de overzeese gebieden.

(6)  Hectoliter zuivere alcohol.

(7)  IGUAFLHOR is de organisatie van de fruit-, groente- en tuinbouwbranche op Guadeloupe.

(8)  Het „Hazard Analysis and Critical Control Point” is een oorspronkelijk Amerikaans systeem van interne controle op het gebied van landbouwproducten en voedingsmiddelen. Het gaat uit van zeven grondbeginselen en is dus bedoeld om de grote risico's met betrekking tot voedselveiligheid vast te stellen, te onderzoeken en te beheersen. In sommige Europese wetgevingsteksten (bijv. Richtlijn 93/43 inzake levensmiddelenhygiëne) wordt ernaar verwezen, in andere niet (zoals Verordening 178/2002).

(9)  Art. 52 e.v. EPO.

(10)  PB C 211, 19.8.2008, blz. 72.

(11)  De „Etats généraux de l’outre-mer”.

(12)  Bijv. Madeleine Degrandmaison.

(13)  Nota van het Directoraat-generaal intern beleid van de Europese Unie over de visserij op Martinique, januari 2007.

(14)  Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij, waarmee de Commissie de aanpassing en modernisering van het materieel van de sector ondersteunt.

(15)  Het Caribisch gebied bestaat uit de Antillen ( en ), het , de Caribische kust van , de kustvlakten van en , en de .

(16)  „Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques” (Frans bureau voor de statistiek).

(17)  COM(2007) 724 final en COM(2008) 394 final.

(18)  Advies over „Verschillende beleidsmaatregelen die, samen met een passende financiering, kunnen bijdragen aan groei en ontwikkeling van het MKB”, PB C 27 van 3.2.2009, blz. 7; advies over „Internationale aanbestedingen”, PB C 224 van 30.8.2008, blz. 32; advies over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Denk eerst klein”: een „Small Business Act” voor Europa”, PB C 182 van 4.8.2009, blz. 30.