25.9.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/241


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 5 mei 2010

over de kwijting 2008: prestaties, financieel beheer en controle van de agentschappen

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien het verslag van 15 oktober 2008 van de Commissie aan het Europees Parlement betreffende de follow-up van de kwijtingsbesluiten voor 2006 (COM(2008) 629) en het werkdocument van de Commissiediensten (SEC(2008) 2579),

gezien de mededeling van 11 maart 2008 van de Commissie getiteld „Europese agentschappen — Verdere ontwikkelingen” (COM(2008) 135),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 oktober 2008 over een strategie voor de toekomstige regeling van institutionele aspecten voor regelgevende agentschappen (1),

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2),

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van 19 november 2002 van de Commissie houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name op artikel 96,

gezien het speciaal verslag nr. 5/2008 van de Europese Rekenkamer getiteld „Agentschappen van de Europese Unie: resultaten bereiken”,

gezien de studie van het Europees Parlement uit 2009 over de haalbaarheid en de mogelijkheid van gedeelde diensten voor de agentschappen van de Europese Unie,

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0074/2010),

A.

overwegende dat deze resolutie voor elk orgaan in de zin van artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 de horizontale op- en aanmerkingen bevat die zijn vervat in het kwijtingsbesluit volgens artikel 96 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 en artikel 3 van bijlage VI bij zijn Reglement,

B.

overwegende dat het aantal agentschappen de afgelopen jaren spectaculair is toegenomen als gevolg van de besluitvorming van de EU-wetgever, waardoor het mogelijk was bepaalde taken van de Commissie extern te laten uitvoeren en extra taken toe te wijzen aan agentschappen, met evenwel het risico van versnippering van de uniale administratie, hetgeen de uitoefening van de verantwoordelijkheden niet noodzakelijkerwijs ten goede komt,

C.

overwegende dat Parlement, Raad en Commissie na de goedkeuring van de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie van 11 maart 2008 het project tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de agentschappen opnieuw hebben gelanceerd en in 2009 een interinstitutionele werkgroep hebben ingesteld,

D.

overwegende dat de Gemeenschapsbijdragen aan de gedecentraliseerde agentschappen — uitgezonderd het inmiddels opgeheven Europees Bureau voor Wederopbouw (EAR) — tussen 2000 en 2010 met ongeveer 610 % zijn gestegen, van 94 700 000 EUR naar 578 874 000 EUR, en dat het personeelsbestand is toegenomen van 1 219 naar 4 794, ofwel een stijging van circa 271 %; merkt echter op dat het aantal gedecentraliseerde agentschappen is toegenomen van 11 in 2009 naar 29 in 2010, wat overeenkomt met 0,102 % van de totale EU-begroting voor 2000 en 0,477 % voor 2010,

I.   GEMEENSCHAPPELIJKE UITDAGINGEN OP HET GEBIED VAN FINANCIEEL BEHEER

Overdracht en annulering van operationele kredieten

1.

neemt nota van het feit dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat een aantal agentschappen in 2008 veel operationele kredieten heeft overgedragen en/of geannuleerd; onderstreept dat dit vaak duidt op zwakke punten in het proces van planning van de middelen van de agentschappen; is derhalve van oordeel dat de agentschappen moeten zorgen voor:

een doeltreffend systeem voor de programmering van en de controle op contractueel vastgelegde termijnen,

een systeem voor het beoordelen van de risico's van hun activiteiten, teneinde later voor een goede follow-up daarvan te kunnen zorgen,

een systeem van gesplitste kredieten in de toekomstige begrotingen voor de subsidies, teneinde in volgende jaren annuleringen te voorkomen;

2.

constateert daarnaast dat bepaalde agentschappen moeite hebben met het beheren van een belangrijke toename van hun begroting; vraagt zich derhalve af of het niet van een groter gevoel van verantwoordelijkheid zou getuigen indien de begrotingsautoriteiten in de toekomst voorzichtiger zouden omgaan met het toekennen van meer geld aan bepaalde agentschappen en met name rekening zouden houden met de tijd die nodig is voor het ontwikkelen van nieuwe activiteiten; vraagt de agentschappen die regelmatig met dit probleem kampen de begrotingsautoriteit meer gedetailleerde informatie te geven over de haalbaarheid van hun toekomstplannen;

Kasmiddelen

3.

neemt er nota van dat veel agentschappen aanhoudend over aanzienlijke kasmiddelen beschikken; verzoekt de Commissie en de agentschappen zich te buigen over mogelijkheden om de voorraad kasgeld tot een verantwoord niveau terug te brengen; verzoekt de Commissie in dit opzicht ook na te denken over alternatieve gezamenlijke concepten voor een efficiënt beheer van kasmiddelen en met voorstellen ter zake te komen om de structurele omstandigheden waaronder de kasmiddelen worden beheerd zodanig te wijzigen dat dit beheer efficiënter verloopt; merkt echter ook op dat de agentschappen pas betalingen ontvangen nadat de goedgekeurde werkzaamheden zijn volbracht en betaald (bijvoorbeeld werkzaamheden door rapporteurs) en dat een bepaald niveau aan kasmiddelen daarom in ieder geval essentieel is;

Tekortkomingen in aanbestedingsprocedures

4.

betreurt het feit dat de Rekenkamer bij aanbestedingsprocedures van een aantal agentschappen opnieuw tekortkomingen heeft geconstateerd; uit met name zijn bezorgdheid over de constatering van de Rekenkamer dat, enerzijds, in 2008, bij de plaatsing van opdrachten in veel gevallen geen raming van de marktwaarde werd verricht voordat de procedure werd gestart en dat, anderzijds, herhaalde ernstige tekortkomingen zijn vastgesteld op het vlak van de monitoring van contracten en de programmering van de opdrachten; onderstreept dat dit duidt op een ernstig gebrek aan vermogen tot samenwerking tussen de verschillende diensten die binnen de agentschappen bij deze procedures zijn betrokken;

Personele middelen

5.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Rekenkamer bij een aantal agentschappen opnieuw tekortkomingen heeft gesignaleerd bij het plannen en uitvoeren van acties voor het aanwerven van personeel; beklemtoont dat met name gewerkt moet worden aan het verkleinen van de kloof tussen het aantal voorziene posten en het aantal personen dat daadwerkelijk bij de agentschappen in dienst is; onderkent de problemen die voortvloeien uit de toepassing van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, met name voor gedecentraliseerde agentschappen; vraagt de agentschappen onder andere meer transparantie te betrachten ten aanzien van en minder onderscheid te maken tussen externe en interne kandidaten;

Zetelovereenkomst

6.

stelt vast dat de zetelovereenkomsten tussen de agentschappen en de landen van ontvangst vaak onvolkomenheden vertonen waardoor later efficiëntieproblemen ontstaan (zoals hoge kosten voor het bereiken van het agentschap, problemen met de voor de agentschappen gehuurde gebouwen en met de sociale insluiting van personeel, enz.); vraagt dan ook dat de landen van ontvangst, op het moment dat door de Raad het besluit over de vestiging van het desbetreffende agentschap wordt genomen, gedetailleerdere en gunstigere zetelovereenkomsten aanbieden; is daarnaast voorstander van verplaatsing van de zetel van de agentschappen in het geval dat deze zetelovereenkomsten tot ernstige problemen leiden; verzoekt de interinstitutionele werkgroep voor de agentschappen dit probleem aan te pakken en waar mogelijk gemeenschappelijke normen voor zetelovereenkomsten op te stellen;

Interne audit

7.

kan er niet mee akkoord gaan dat agentschappen tijdelijk personeel aanwerven voor bijzonder gevoelige financiële taken;

8.

vraagt de raden van bestuur van de agentschappen de aanbevelingen van de interne audit van de Commissie ter harte te nemen en ten uitvoer te leggen, en de nodige maatregelen te nemen om de geconstateerde tekortkomingen te elimineren;

9.

is van oordeel dat het door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in 2006 in het leven geroepen auditcomité, dat de raad van bestuur helpt bij het waarborgen van de kwaliteit van het werk van de Dienst interne audit van de Commissie en van de interne audit van de Autoriteit zelf, een belangrijke rol toekomt, en hoopt dat de raad van bestuur en de uitvoerend directeur van de Autoriteit terdege met het werk van dit comité rekening zullen houden; is derhalve van mening dat dit auditcomité van de Autoriteit een voorbeeld kan zijn voor de andere agentschappen;

II.   HET BESTUUR VAN DE AGENTSCHAPPEN

Taken van de agentschappen

10.

constateert dat de takenpakketten van bepaalde agentschappen sterk op elkaar lijken; vraagt de interinstitutionele werkgroep voor de agentschappen dan ook na te denken over de mogelijkheid om bepaalde agentschappen te laten samenwerken en eventueel zelfs te laten fuseren;

11.

constateert verder dat de kleine agentschappen (met minder dan 75 personeelsleden, zoals de Europese Politieacademie, het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging, het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk, het Europees Bureau voor de grondrechten en de Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS) er nauwelijks in slagen efficiënt te zijn; vraagt de interinstitutionele werkgroep voor de agentschappen dan ook een kritische massa voor agentschappen vast te stellen en te bekijken of het mogelijk is gedeelde diensten te ontwikkelen, bijvoorbeeld assistentie bij aanbestedingen, assistentie bij personeelsprocedures en assistentie bij de begrotingsprocedure;

Disciplinaire procedures

12.

herinnert eraan dat het Parlement in zijn kwijtingsresoluties voor 2006 en 2007 de agentschappen gevraagd heeft om een gemeenschappelijke tuchtraad te overwegen; merkt op dat er nog steeds moeilijkheden zijn bij de verwezenlijking van dit project, vooral door problemen om personeelsleden met de goede carrièretrap te vinden om in de tuchtraad zitting te nemen; verzoekt het coördinerend agentschap van het netwerk van agentschappen desalniettemin een netwerk van personeelsleden met de goede carrièretrap in het leven te roepen om in de tuchtraad zitting te nemen;

Raad van bestuur van de agentschappen

13.

wijst op het feit dat in de raden van bestuur van de meeste agentschappen die in 2008 aan de kwijtingsprocedure zijn onderworpen één vertegenwoordiger per lidstaat zitting had; is met name van mening dat de vaste kosten voor bestuur van de kleine agentschappen niet als gering kunnen worden beschouwd, zoals bijvoorbeeld in het geval van de Europese Politieacademie, waarvan de raad van bestuur 27 leden telt en het aantal personeelsleden (aan het begin van het begrotingsjaar 2008) slechts 24 bedroeg, of het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk, waarvan de raad van bestuur 84 leden telt en het aantal personeelsleden (tijdens het begrotingsjaar 2008) 64 bedroeg;

14.

eist dat de raden van bestuur van de EU-agentschappen de planning van de taken en de (financiële en personele) middelen in de grootst mogelijke onderlinge overeenstemming brengen door invoering van activiteitsgestuurde begroting en management (ABB/ABM), en onderstreept dat het beginsel van goed financieel beheer en begrotingsdiscipline op de agentschappen van toepassing is;

15.

vraagt de interinstitutionele werkgroep voor de agentschappen te bekijken of het mogelijk is de Commissie bij de stemmingen in de raden van bestuur een blokkerende minderheid te geven, zodat de noodzakelijke technische besluiten kunnen worden genomen;

Rol van de directeur van het agentschap

16.

verzoekt de interinstitutionele werkgroep voor agentschappen na te denken over de kwaliteiten en bekwaamheden die nodig zijn om de taak van directeur van een agentschap naar behoren uit te voeren en zich, vanaf het moment van oprichting van het agentschap, te omringen met deskundigen op het gebied van EU-begrotingsregelgeving;

Taak van de Commissie

17.

moedigt de Commissie aan om meer inspanningen te leveren om administratieve bijstand aan relatief kleine en vooral pas opgerichte agentschappen te verstrekken;

III.   PRESTATIES

18.

benadrukt dat de agentschappen meerjarige werkprogramma's moeten opstellen in overeenstemming met de meerjarige strategie van de Unie in de sector; dringt erop aan dat het Agentschap in zijn programmering SMART-doelstellingen en RACER-indicatoren vaststelt om de bereikte resultaten te kunnen beoordelen; benadrukt dat werkprogramma's de limieten van de door de begrotingsautoriteit goedgekeurde begrotingen van de agentschappen moeten respecteren; verzoekt de agentschappen derhalve te overwegen bij de planning van al hun operationele activiteiten gebruik te maken van een Gantt-diagram, om snel te kunnen nagaan hoeveel tijd een personeelslid aan een bepaald project heeft besteed en om te komen tot een meer resultaatgerichte benadering;

19.

vindt het positief dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid een proces van risicobeoordeling heeft geïntroduceerd, waardoor het reeds in 2009 mogelijk zou moeten zijn de wetenschappelijke en administratieve activiteiten van de autoriteit nauw te volgen en te verbeteren; vraagt de andere agentschappen dan ook deze goede praktijk over te nemen;

20.

beschouwt het een goede praktijk dat het Europees Milieuagentschap, teneinde zijn prestaties te kunnen meten, een geautomatiseerd geïntegreerd beheercontrolesysteem heeft ingevoerd, met een aantal beheerapplicaties, aan de hand waarvan de directie in real time de vooruitgang van zijn projecten en de benutting van de middelen kan volgen; verduidelijkt dat de volgende applicaties operationeel zijn binnen dit geïntegreerde beheercontrolesysteem:

i)

financiële applicaties, die informatie geven over de mate van benutting van de vastleggings- en betalingskredieten;

ii)

de beheerapplicatie voor loopbaanontwikkeling en -begeleiding, waarmee gezorgd kan worden voor een betere samenhang tussen functiebeschrijvingen, prestaties van de betrokkenen en eventuele corrigerende maatregelen;

iii)

het systeem voor werktijdregistratie;

iv)

het systeem voor de routering van publicaties, dat elk product koppelt aan een actie van het werkprogramma;

21.

beschouwt het een goede praktijk dat de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden een systeem heeft ontwikkeld voor follow-up van de door haar geleverde informatie; onderstreept dat dit systeem in het bijzonder tot doel heeft het gebruik te beoordelen van de informatie die de Stichting aan haar doelgroepen levert, alsmede de invloed van die informatie op de besluitvormingsprocessen binnen de instellingen van de Unie en bij de sociale partners;

22.

beklemtoont dat het belangrijk is een begin te maken met het beoordelen, in het kader van de kwijtingsprocedure, van de prestaties van de agentschappen en die beoordeling ter beschikking te stellen van de bevoegde commissie die in het Parlement over de desbetreffende agentschappen gaat; vraagt de Rekenkamer derhalve dit onderwerp in zijn toekomstige verslagen over de agentschappen ter sprake te brengen;

23.

verzoekt de agentschappen voorts in de aan hun volgende verslagen aan de Rekenkamer toe te voegen tabel een vergelijkend overzicht op te nemen van de tijdens het onderhavige verslagjaar en het voorgaande begrotingsjaar bereikte resultaten, zodat de kwijtingsautoriteit de prestaties van de agentschappen over de jaren heen beter kan beoordelen;

24.

vraagt de agentschappen daarnaast de kwijtingsautoriteit het „logische model” te doen toekomen dat in hun prestatieaudit moet worden opgenomen, teneinde te kunnen beoordelen welke sociaaleconomische overwegingen bij hun werk, doelstellingen, prestaties en effecten een rol hebben gespeeld, en om deze in onderling perspectief te kunnen plaatsen, aangezien de door de agentschappen behaalde resultaten essentieel zijn en beter zichtbaar moeten worden;

IV.   INTERINSTITUTIONELE DIALOOG OVER EEN GEMEENSCHAPPELIJK KADER VOOR DE AGENTSCHAPPEN

25.

is verheugd over de oprichting van een interinstitutionele werkgroep voor agentschappen die tot taak heeft na te denken over en eventueel voorstellen te doen voor gemeenschappelijke minimumnormen voor gedecentraliseerde agentschappen;

26.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de agentschappen die aan deze kwijtingsprocedure onderworpen zijn, alsmede aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.


(1)  PB C 15 E van 21.1.2010, blz. 27.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.