18.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 15/10


Advies van het Comité van de Regio's over „De bijdrage van het cohesiebeleid aan de Europa 2020-strategie”

2011/C 15/03

CONCLUSIES VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het CvdR moet structureel worden betrokken bij de uitvoering van de strategie „Europa 2020”, waarbij ook gebruik dient te worden gemaakt van de inzichten van het Europa 2020 monitoring platform. De jaarverslagen van de Europese Commissie voor de voorjaarstop zouden daarom van nu af aan een vast hoofdstuk over de inbreng van lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de strategie moeten bevatten.

De doelstellingen van de in het EU-Verdrag verankerde economische, sociale en territoriale cohesie moeten als richtsnoer blijven gelden voor het cohesiebeleid, met name door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen. Aldus kan dit beleid een actieve bijdrage leveren aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

Alleen dankzij het horizontale karakter van het cohesiebeleid kan ervoor worden gezorgd dat alle regio's in de EU de kans krijgen om actief mee te werken aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

Dit laatste zou kans van slagen kunnen hebben door middel van een territoriaal pact met de lokale en regionale overheden waarin op het niveau van de Europese instellingen wordt vastgelegd welke inbreng territoriale overheden krijgen in de uitvoering van de strategie Europa 2020, en een aanbeveling wordt gedaan voor territoriale pacten die op nationaal niveau zouden kunnen zorgen voor een gestructureerde inbreng van territoriale overheden, in samenhang met hun bevoegdheden.

Algemeen rapporteur

:

De heer Schneider, staatssecretaris voor Federale en Europese zaken, gevolmachtigde van de deelstaat Saksen-Anhalt bij de Bondsregering (DE/EVP)

Referentiedocument

:

Raadpleging door het Belgische voorzitterschap

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S wijst op het volgende:

Inleidende opmerkingen

1.

De mededeling van de Europese Commissie en de conclusies van de Europese Raad inzake de strategie „Europa 2020” zijn belangrijke richtsnoeren voor de EU bij het afstemmen van haar beleid op het streven naar duurzame groei, innovatie en werkgelegenheid.

2.

Tijdens het overleg in het verlengde hiervan hebben de Europese instellingen overeenstemming bereikt over de belangrijkste taken en doelstellingen, die in de komende maanden door kerninitiatieven en wetsvoorstellen geschraagd moeten worden.

3.

Het is van groot belang dat lokale en regionale overheden bij de verdere ontwikkeling van de strategie worden betrokken en hieraan actief deelnemen, en dat hun rol in de uitvoering ervan wordt versterkt.

4.

Een efficiënt gebruik van de mogelijkheden en middelen van deze overheden is namelijk een voorwaarde voor het welslagen van de strategie „Europa 2020”.

5.

Met haar cohesiebeleid kan de EU een belangrijke bijdrage leveren aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

6.

Het doet het Comité van de Regio's dan ook deugd dat het door het Belgische voorzitterschap van de EU is verzocht om een advies op te stellen over de rol die het cohesiebeleid kan spelen bij de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

7.

In de afgelopen jaren heeft het CvdR zich intensief beziggehouden met het richting geven aan de Lissabonstrategie en met de inbreng van lokale en regionale overheden bij de uitvoering hiervan. Ook heeft het zijn licht over de uitwerking van de strategie „Europa 2020” laten schijnen.

8.

In dit verband verdienen met name de volgende documenten vermelding:

het Witboek van het Comité van de Regio's over Multilevel Governance (1), waarin er met het oog op de territoriale samenhang op wordt aangedrongen om lokale en regionale overheden consequent te betrekken bij sectorale beleidsmaatregelen van de EU;

het advies van het Comité van de Regio's over de vraag hoe de Lissabonstrategie er na 2010 moet uitzien (2), waarin het ervoor pleit om de bestaande samenwerkingsverbanden als basis te nemen voor de nieuwe strategie;

het advies over de toekomst van het cohesiebeleid (3), waarin het CvdR de mening uitspreekt dat het cohesiebeleid een pijler van de Europese eenwording moet blijven.

Doelstellingen: „Europa 2020” en cohesie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden

9.

Om goed zicht te krijgen op de bijdrage die het cohesiebeleid aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020” zal leveren, dient men uit te gaan van het EU-Verdrag en de doelstellingen van de diverse EU-beleidsterreinen.

10.

Deze bijdrage dient in overeenstemming te zijn met de in artikel 174 van het VWEU vastgelegde doelstellingen en met de horizontale beleidsdoelstelling van economische, sociale en territoriale samenhang die door het Verdrag van Lissabon in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is vastgelegd.

11.

Doel van het cohesiebeleid is om de economische, sociale en territoriale samenhang te versterken en aldus de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen alsmede om de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen. Hierbij gaat de aandacht vooral uit naar plattelandsgebieden, regio's die economisch benadeeld zijn of een industriële overgang doormaken, en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden. Daarnaast herinnert het Comité van de Regio's aan de uitdagingen die in de „Europa 2020”-studie naar voren geschoven worden voor de regio's van de EU, onder andere voor de regio's aan de buitengrenzen en voor de stedelijke gebieden waar de buitenwijken vaak steeds meer in verval zijn en door groeiende sociale en economische verpaupering getroffen worden. Bij de uitvoering van de strategie „Europa 2020” moet bovendien rekening worden gehouden met de in artikel 349 van het VWEU bedoelde ultraperifere gebieden.

12.

De structuurfondsen hebben tot nu toe in belangrijke mate bijgedragen aan de uitvoering van de Lissabonstrategie, maar helaas worden de lokale en regionale overheden onvoldoende bij deze uitvoering betrokken.

13.

Het CvdR is het dan ook eens met de Europese Raad, die in zijn conclusies van 17 juni 2010 heeft benadrukt hoe belangrijk het voor het welslagen van de strategie „Europa 2020” is dat de economische, sociale en territoriale samenhang wordt versterkt en de infrastructuur wordt uitgebouwd. Het CvdR betreurt echter dat in deze conclusies geen rekening gehouden wordt met de lokale en regionale overheden.

14.

In het rapport-Kok luidt een van de conclusies dat de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de Lissabonstrategie te veel over het hoofd worden gezien. Wil de strategie „Europa 2020” daarom een succes worden, dan dienen deze overheden absoluut een actieve inbreng in de uitvoering ervan te krijgen.

15.

Voor het welslagen van de strategie „Europa 2020” is het volgende dan ook van groot belang:

lokale en regionale overheden dienen in een vroeg stadium uitgebreid bij een en ander betrokken te worden, zodat zij zich kunnen vereenzelvigen met het doel, de inhoud en de maatregelen van de strategie „Europa 2020”;

de strategie „Europa 2020” moet de ontwikkelingsmogelijkheden van alle gemeenten en regio's tot ontplooiing kunnen laten komen;

de strategie „Europa 2020”, die nogal thematisch van aard is, moet worden afgestemd op het horizontaal georiënteerde cohesiebeleid om een uitgebreide inbreng van en een substantiële impact in alle gemeenten en regio's te verwezenlijken.

16.

Het Comité van de Regio's wijst echter op het gevaar dat extra rapportageverplichtingen, boven op de bestaande procedures, een nog zwaardere last betekenen voor de administratie van het cohesiebeleid.

17.

Het cohesiebeleid dient in essentie te blijven bestaan uit flexibele, lokaal en regionaal aangepaste strategieën, die afgestemd zijn op de zeer uiteenlopende ontwikkelingsbehoeften van de lokale en regionale overheden en aldus bijdragen aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

18.

Het CvdR spreekt zich nogmaals uit tegen het door de Commissie in haar Mededeling van 12 mei 2010 inzake de versterking van de economische governance gedane voorstel om betalingen uit de structuurfondsen op te schorten voor lidstaten die aan de buitensporigtekortprocedure worden onderworpen en verwijst hierbij naar zijn Resolutie van 10 juni 2010 (4).

19.

Het wijst erop dat het cohesiebeleid ook nauw samenhangt met de diensten van algemeen belang: beide beleidstakken leveren een horizontale bijdrage aan de versterking van zowel de interne markt als de cohesie in Europa. De diensten van algemeen belang, een bepalende factor voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, moeten dan ook apart worden vermeld in de strategie „Europa 2020”. Het verslag-Monti over een nieuwe strategie voor de interne markt (mei 2010) stelt dat de financiering van infrastructuur voor diensten van algemeen belang en de diensten in verband met sociale inclusie moeten worden behandeld als beleidsdoelstellingen voor de toekomstige groeistrategie van de Europese Unie.

20.

De strategie „Europa 2020” zou als belangrijkste doel moeten hebben om in Europa de noodzakelijke structurele hervormingen door te voeren en zo voor meer duurzame groei, innovatie en werkgelegenheid te zorgen. Dat zou een wezenlijke meerwaarde van de strategie zijn. Ook voor een succesvol gebruik van het cohesiebeleid zijn deze structurele hervormingen van groot belang.

21.

De besteding van de structuurfondsgelden zou alleen beperkt mogen blijven tot het verhelpen van de in het kader van de strategie „Europa 2020” in kaart gebrachte structurele knelpunten als deze knelpunten ook deel uitmaken van de doelstellingen van het cohesiebeleid (inhoudelijke conditionaliteit).

22.

Door middel van een op samenwerking gebaseerd overleg met de lokale en regionale overheden, dat ruim vóór de volgende programmering van de structuurfondsen van start dient te gaan, en eventueel gebaseerd zou zijn op contractuele overeenkomsten zoals de door het Comité van de Regio's voorgestelde territoriale pacten, zou het echter mogelijk moeten zijn om voor de besteding van de structuurfondsen gemeenschappelijke doelen en randvoorwaarden vast te leggen, die op deze manier een sterk bindend karakter voor alle betrokken partijen krijgen en ook aan de macro-economische conditionaliteit kunnen bijdragen.

Bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de drie prioriteiten: slimme, duurzame en inclusieve groei

23.

Het is een goede zaak dat de strategie „Europa 2020” vooral gericht is op duurzame groei, innovatie en werkgelegenheid en dat de sociale en ecologische dimensie meer aandacht krijgt.

24.

Dit duidt op het brede besef dat concurrentievermogen dient te stoelen op duurzaamheid en een hechtere sociale en territoriale samenhang.

25.

In het verleden heeft het cohesiebeleid in de EU al een belangrijke bijdrage geleverd aan de slimme, duurzame en inclusieve groei, die nu centraal staat in de strategie „Europa 2020”.

Bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de doelstellingen

26.

De instrumenten van het cohesiebeleid kunnen, in het kader van de voor dit beleid in het Verdrag vastgelegde doelstellingen, een belangrijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. Essentieel daarbij is dat een evenwicht blijft bestaan tussen het „traditionele” (maar nog steeds actuele) doel van het cohesiebeleid en de nieuwe strategische uitdagingen waar de hele EU momenteel voor staat. Dat kan onder meer worden bereikt door de specifieke status van de convergentieregio's te behouden.

27.

Vooral gezien de toenemende schaarste aan financiële middelen draait het bij de doelstellingen van de strategie „Europa 2020” niet primair om het kwantitatieve gebruik van begrotingsmiddelen en zal volgens het Comité het succes van de „Europa 2020”-strategie daarentegen in hoge mate van de aard en de kwaliteit van de te gebruiken instrumenten en de praktische toepasbaarheid daarvan afhangen. In dit verband is het nuttig te streven naar maximale integratie van alle bestaande EU-financieringsinstrumenten, vooral die waarmee in feite hetzelfde soort projecten wordt gesteund (bijv. EFRO en ELFPO wat de ontwikkeling van het platteland betreft).

28.

In het kader van het cohesiebeleid moet er verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van innovatieve financieringsinstrumenten (zoals roulerende fondsen), om er voor te zorgen dat het cohesiebeleid een grotere impuls kan geven aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

29.

Wat de werkgelegenheidsdoelstelling (verhoging van de arbeidsparticipatie van de leeftijdsgroep van 20-64 jaar tot 75 % in de EU) betreft: in de huidige structuurfondsenprogramma's is een bedrag van circa 14 miljard euro gereserveerd voor de versterking van het vermogen van bedrijven en werknemers om te anticiperen op veranderingen en deze in goede banen te leiden. Van dit bedrag is circa 9,4 miljard euro bedoeld om ondernemingen te helpen, een doeltreffend beleid op het gebied van de menselijke ontwikkeling in te voeren.

30.

Om nieuwe werkgelegenheidsmogelijkheden te creëren en door middel van beroepsonderwijs en scholing de inzetbaarheid te verbeteren is nauwere samenwerking tussen de territoriaal gerichte fondsen noodzakelijk, en dan vooral tussen het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

31.

Het CvdR steunt het voorstel voor een gemeenschappelijk Europees strategisch kader, dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) omvat. Het roept derhalve de Commissie op om de samenwerking tussen het EFRO en het ESF ook in de volgende programmeringsperiode te waarborgen aan de hand van een gemeenschappelijke kaderverordening voor het Cohesiebeleid.

32.

Wat de onderzoeksdoelstelling (verhoging van de O&O-uitgaven in de EU tot 3 % van het BBP) betreft: in de huidige programmeringsperiode wordt volgens de Commissie 86 miljard euro (ofwel 25 %) van de cohesiegelden gebruikt voor O&O en innovatie; dit bedrag komt dus ten goede aan de opbouw en verdere ontwikkeling van onderzoeksstructuren in de Europese regio's.

33.

In aanvulling op de Europese maatregelen ter stimulering van topkwaliteit zorgt het op de financiering van lokale en regionale overheden georiënteerde cohesiebeleid ervoor dat een Europees onderzoeks- en innovatiebeleid een zodanig gespreid effect sorteert dat de strategie „Europa 2020” tot een succes gemaakt kan worden.

34.

Wat de klimaat- en energiedoelstelling (vermindering van de broeikasgasemissies, uitbreiding van het aandeel duurzame energie en verhoging van de energie-efficiëntie met 20 %) betreft: een beter milieu moet in de structuurfondsenprogramma's van alle lidstaten een prioriteit blijven, en het CvdR stelt vast dat hiervoor in de huidige programmeringsperiode ongeveer eenderde van alle cohesiegelden (105 miljard euro) is vrijgemaakt. Voorts mag de invoering van nieuwe financieringsinstrumenten voor het klimaatbeleid in internationaal verband niet leiden tot kortingen op de middelen voor het cohesiebeleid. Het Comité herhaalt zijn eis dat de investeringsbalans geen extra uitstoot van broeikasgassen mag veroorzaken.

35.

Van dit bedrag is circa 48 miljard bestemd voor maatregelen op verscheidene gebieden als antwoord op de klimaatverandering, zoals beschermings- en aanpassingsmaatregelen. Hieronder vallen ook investeringen in efficiënt energiegebruik en duurzame energie (9 miljard euro) en indirecte maatregelen, waaronder duurzame stadsvervoerprojecten (6,2 miljard euro).

36.

Wat de onderwijsdoelstelling (vermindering van het percentage voortijdige schoolverlaters en verhoging van het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid, tot 40 %) betreft: het cohesiebeleid levert ook in de huidige programmeringsperiode via tal van operationele programma's al een grote bijdrage aan het omlaag brengen van het percentage voortijdige schoolverlaters. In dit verband moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid en het voortbestaan van scholen in dunbevolkte gebieden.

37.

De bevoegdheden van de EU op dit gebied zijn echter beperkt. Uitgaande van hun huidige situatie en hun bijzondere omstandigheden, en rekening houdend met deze kerndoelen, zullen de lidstaten hun nationale doelstellingen moeten vaststellen en er zorg voor moeten dragen dat regionale en lokale instellingen over voldoende middelen en beslissingsbevoegdheid beschikken.

38.

Wat de armoededoelstelling (verlaging van het aantal in armoede levende of door armoede bedreigde mensen in de EU met 20 miljoen) betreft: doordat het cohesiebeleid gericht is op groei en werkgelegenheid, kan het met name via de financiering van lokale en regionale integratie- en werkgelegenheidsprojecten de armoede in de EU helpen bestrijden. In de nieuwe programma's is al ca. 19 miljard vrijgemaakt om barrières voor de werkgelegenheid van met name vrouwen, jongeren, ouderen en laaggeschoolde werknemers te slechten.

39.

Volgens de Commissie hebben in 2007 en 2008 al bijna 6 miljoen mensen (van wie 52 % vrouwen) baat gehad bij de lopende ESF-programma's. Grofweg een op de drie maatregelen was bedoeld om werknemers steun te bieden. Andere maatregelen waren gericht op werklozen (33 % van de begunstigden, van wie 7 % langdurig werkloos) en op kwetsbare groepen, zoals migranten en minderheden (13 %).

40.

De EU kan conform artikel 153 van het VWEU de maatregelen van de lidstaten slechts ondersteunen en aanvullen.

41.

Het is van belang dat de structuurfondsen ook gebruikt kunnen worden om ongelijkheid op gezondheidsgebied te helpen bestrijden.

Bijdrage van het cohesiebeleid aan de uitvoering van de kerninitiatieven

42.

De in het kader van de strategie „Europa 2020” geplande kerninitiatieven hebben in hoofdzaak thematische of sectorale doelen, die echter ook een groot gedeelte van het cohesiebeleid afdekken.

43.

Voor de uitvoering van de kerninitiatieven heeft de Commissie al gewezen op de bijdrage van de structuurfondsen. Zij beschouwt het cohesiebeleid en de structuurfondsen als belangrijke katalysatoren voor een slimme, duurzame en inclusieve groei in de lidstaten en de regio's van de EU.

44.

De maatregelen die deel uitmaken van de kerninitiatieven van de strategie „Europa 2020”, dienen te worden afgestemd op bestaande processen en maatregelen. Dat komt de overzichtelijkheid ten goede en voorkomt dat de diverse processen en verslaggevingsplichten elkaar gaan overlappen.

45.

Bij de verdere ontwikkeling van de kerninitiatieven doet de Commissie er goed aan om op een geïntegreerde manier gebruik te maken van de diverse Europese steuninstrumenten en ervoor te zorgen dat daarbij het decentrale karakter van het cohesiebeleid in aanmerking wordt genomen en – zo mogelijk en zo nodig – wordt versterkt.

46.

Het CvdR herhaalt zijn al eerder in het advies over de toekomst van het cohesiebeleid verwoorde eis dat de voorgestelde kerninitiatieven niet tot een inperking van het Europese cohesiebeleid mogen leiden. Het moet mogelijk blijven om met de structuurfondsen regionale problemen op een geïntegreerde wijze op te lossen. Deze fondsen zouden zich niet tot sectorale doelstellingen mogen beperken.

47.

Wat het kerninitiatief digitale agenda betreft: met name voor de toegang tot breedbandnetwerken op het hele platteland en voor de ontwikkeling van nieuwe diensten als antwoord op de verandering van de bevolkingssamenstelling, zijn er duidelijke raakvlakken tussen de digitale agenda en het cohesiebeleid.

48.

Wat het kerninitiatief Innovatie-Unie betreft: de mogelijkheid bestaat om de taakverdeling tussen enerzijds de op topkwaliteit gerichte ondersteuning van fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek op Europees niveau en anderzijds de ondersteuning van innovatie op decentraal niveau te verbeteren en zo in de breedte het nodige effect te sorteren.

49.

Het CvdR wijst in dit verband op de maatregelen in het kader van het cohesiebeleid om regionale innovatiesystemen en instrumenten voor territoriale samenwerking van de grond te krijgen, op het risicokapitaal dat wordt vrijgemaakt, en op de maatregelen die worden genomen om sneller innovatieve producten op de markt te brengen en de betrokken partijen uit het bedrijfsleven, de wetenschap en het openbaar bestuur in een gezamenlijk netwerk onder te brengen.

50.

De complementaire taakverdeling tussen de verschillende EU-instrumenten moet verder uitgebouwd worden bij decentrale maatregelen ter stimulering van innovatie, temeer omdat innovatie-ondersteuning ook nu al een hoeksteen van de structuurfondsenprogramma's is.

51.

Wat het kerninitiatief bescherming van hulpbronnen betreft: het streven om het gebruik van hulpbronnen op termijn los te koppelen van de groei is een goede zaak. Vooral voor energiesanering, alternatieve energiebronnen, het bouwen aan een kringloopeconomie en de ontwikkeling van duurzame vervoersideeën zou een decentrale beleidsaanpak moeten worden gehanteerd met een grotere rol voor de structuurfondsen; het initiatief zou daardoor aan efficiëntie winnen.

52.

Bij het grote aantal afzonderlijke maatregelen op dit gebied dient gezorgd te worden voor een zorgvuldige afbakening van de bevoegdheden van de EU en die van de lidstaten en moet het subsidiariteitsbeginsel in acht worden genomen. Ook moet beter worden nagegaan hoe efficiënt deze maatregelen zijn.

53.

Wat het kerninitiatief industriebeleid voor het globaliseringstijdperk betreft: het cohesiebeleid boort het industriële ontwikkelingspotentieel van met name zwakke regio's aan, is een stimulans voor clusterinitiatieven, komt het MKB ten goede, helpt mee aan de uitbreiding van economische infrastructuren, steunt de diversificatie van industriële locaties en draagt aldus bij aan een sterker concurrentievermogen.

54.

Wat het kerninitiatief voor nieuwe vaardigheden en banen betreft: het is een goede zaak dat de Commissie steun wil bieden aan jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. De mobiliteit van studenten en leerlingen kan een stimulans gebruiken en de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt moet ondersteund worden.

55.

Er is wat dit aangaat sprake van een grote overlapping met de actieterreinen van het Europees Sociaal Fonds. Het streven om deze doelstellingen beter te verbinden met de desbetreffende Europese financieringsinstrumenten verdient bijval.

Het governance-systeem van het cohesiebeleid kan belangrijk zijn voor het succes van de strategie „Europa 2020”

56.

Het systeem van meerlagig structuurbeleid, dat in de afgelopen jaren met succes tot stand is gebracht, kan met een grote inbreng van de lokale en regionale overheden en met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden een belangrijke bijdrage leveren aan een geslaagde uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

57.

Te dien einde moeten de volgende onderdelen van het cohesiebeleid gehandhaafd of uitgebouwd worden:

meerjarige programmering;

gedeeld beheer van middelen en cofinanciering;

een structuurbeleid dat alle regio's van de EU bestrijkt;

programmering en beoordeling van de programma's aan de hand van andere indicatoren dan het BBP en met inbreng van lokale en regionale overheden;

decentrale uitvoering;

lokale partijen die conform het partnerschapsbeginsel van de structuurfondsen bij het beleid worden betrokken;

flexibele toepassing in de regio's van pan-Europese prioriteiten;

territoriale samenwerking.

58.

Met het op groei en werkgelegenheid gerichte cohesiebeleid wordt een juiste koers aangehouden. Er is dan ook geen reden om het „oormerken” voor de structuurfondsen te verscherpen. Maar lokaal en regionaal aangepaste strategieën waarin aandacht is voor verschillen in ontwikkelingsbehoeften moeten ook aan de basis van het cohesiebeleid blijven liggen.

59.

Bij de snelle uitvoering van de strategie „Europa 2020” en de afstemming hiervan op het cohesiebeleid moeten de Europese instellingen een democratische en adequate inbreng van de bevoegde partijen garanderen, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er op alle niveaus genoeg tijd is voor raadpleging en meningsvorming en dat de besluitvorming transparant en begrijpelijk blijft.

Rol van de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

60.

De in het Verdrag verankerde territoriale cohesie moet richtinggevend zijn voor de uitvoering van de strategie „EU 2020” en voor ander EU-beleid. Het beginsel van multilevel governance moet in alle stadia van de uitvoering van de strategie geïntegreerd worden.

61.

Het zou echter ook nodig kunnen zijn om de bestuurlijke capaciteiten van lokale en regionale overheden te versterken, zodat zij hun belangrijke rol in het kader van de strategie „Europa 2020” ook daadwerkelijk kunnen uitvoeren.

62.

De Europese instellingen en lidstaten zouden daarom in een territoriaal pact met de lokale en regionale overheden moeten bepalen welke inbreng territoriale overheden krijgen in de uitvoering van de strategie „Europa 2020” en daarin ook de rol van lokale kerninitiatieven moeten beschrijven. Een aanbeveling voor territoriale pacten zou op nationaal niveau kunnen zorgen voor een gestructureerde inbreng van territoriale overheden, in samenhang met hun bevoegdheden en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

63.

In de geest van dit territoriale pact zou het Europese cohesiebeleid gebruikt moeten worden als een centraal instrument voor de inbreng van lokale en regionale overheden in de uitvoering van de strategie „Europa 2020”. In alle gebieden die gesteund worden door het Europese cohesiebeleid zou het mogelijk gemaakt moeten worden om de belangrijkste lokale actoren via „territoriale pacten” te mobiliseren voor het verwezenlijken van de prioriteiten en kerndoelen van de strategie „Europa 2020”.

64.

In het kader van de doelen van het cohesiebeleid zouden hiervoor nieuwe regelingen moeten worden uitgewerkt die lokale en regionale overheden in staat stellen om met hun operationele programma's een actieve bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de groeiprioriteiten en kerndoelen van de strategie „Europa 2020”.

65.

Om de prioriteiten en kerndoelen van de strategie „Europa 2020” te verwezenlijken zou in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” gezorgd moeten worden voor het uitwisselen van ervaringen en het tot stand brengen van netwerken tussen lokale en regionale overheden. Daarbij zou eventueel ook gebruik kunnen worden gemaakt van de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS). Bij de transnationale samenwerking zou nog eens extra de nadruk kunnen worden gelegd op de bijdrage van lokale en regionale overheden aan de uitvoering van de kerninitiatieven van de Europese Commissie.

66.

De verslaglegging aan de Commissie over de interventies van de Europese fondsen zou gebruikt moeten worden om de resultaten van de bijdragen van lokale en regionale overheden aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020” in kaart te brengen. Op die manier worden nieuwe bureaucratische structuren en verslagleggingsverplichtingen vermeden en zouden er geen nieuwe instellingen of extra middelen nodig zijn.

67.

Op basis van de hierboven genoemde verslagen zou de Commissie regelmatig aan het Europees Parlement en het Comité van de Regio's moeten rapporteren over de uitvoering van de territoriale pacten in het kader van de strategie „Europa 2020” (en in het bredere kader van het cohesiebeleid van de EU) en over strategische aanpassingen moeten overleggen.

68.

De Commissie zou in het vijfde verslag over de economische en sociale samenhang uiteen moeten zetten hoe zij denkt over de toekomstige dwarsverbanden tussen het cohesiebeleid en de strategie „Europa 2020”.

69.

Het 5e cohesieverslag, dat begin november 2010 gepubliceerd wordt, zou het startschot moeten geven betekenen voor een in het licht van de strategie „Europa 2020” te houden EU-brede discussie over de toekomstige richtsnoeren van het cohesiebeleid, waarbij onder meer de lokale en regionale overheden betrokken moeten worden. Na een fase van raadpleging en samenwerking zou zij deze richtsnoeren dan vóór het begin van de nieuwe programmeringsperiode moeten vaststellen.

70.

Verder zou het CvdR structureel moeten worden betrokken bij de uitvoering van de strategie „Europa 2020”. De jaarverslagen van de Europese Commissie voor de voorjaarstop zouden daarom van nu af aan een hoofdstuk over de rol van lokale en regionale overheden binnen de strategie moeten bevatten.

71.

Het „Europa 2020 monitoring platform” levert de nodige territoriale expertise op om te analyseren hoe de uitvoering van de strategie „Europa 2020” en de werkzaamheden van het Comité van de Regio's verlopen.

Op basis van het voorafgaande komt het Comité tot de volgende conclusies:

72.

De doelstellingen van de in het EU-Verdrag verankerde economische, sociale en territoriale cohesie moeten als richtsnoer blijven gelden voor het cohesiebeleid, met name door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen.

73.

Aldus kan dit beleid een actieve bijdrage leveren aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

74.

Dat is echter alleen mogelijk als het cohesiebeleid betrekking blijft hebben op alle regio's in de EU.

75.

Alleen dankzij het horizontale karakter van het cohesiebeleid kan ervoor worden gezorgd dat alle regio's in de EU de kans krijgen om actief mee te werken aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

76.

Dit laatste zou kans van slagen kunnen hebben door middel van een territoriaal pact met de lokale en regionale overheden waarin op het niveau van de Europese instellingen wordt vastgelegd welke inbreng territoriale overheden krijgen in de uitvoering van de strategie „Europa 2020”, en een aanbeveling wordt gedaan voor territoriale pacten die op nationaal niveau zouden kunnen zorgen voor een gestructureerde inbreng van territoriale overheden, in samenhang met hun bevoegdheden.

77.

Daarbij moet het cohesiebeleid vooral gericht blijven op de zwakste en met de ernstigste problemen kampende regio's. Voor de regio's die na 2013 niet langer in aanmerking komen voor maximale steun, maar toch nog te kampen hebben met zwakke punten (ook de door het „statistische effect” getroffen regio's), dienen adequate en billijke overgangsregelingen uitgewerkt te worden, om datgene wat in deze regio's bereikt is op een duurzame manier veilig te stellen.

78.

Tegelijkertijd moet de steunverlening worden voortgezet aan de regio's die momenteel al een grote bijdrage aan het concurrentievermogen van de EU leveren. Verder bevatten de economisch sterke regio's ook deelgebieden met een zwakkere structuur; ook deze gebieden hebben steun nodig.

79.

In het kader van de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking kan de territoriale samenwerking een belangrijke bijdrage leveren aan de uitvoering van de strategie „Europa 2020”.

80.

Het Europees Sociaal Fonds moet deel blijven uitmaken van het cohesiebeleid. Dit dient gegarandeerd te worden door middel van een kaderverordening.

81.

Het CvdR moet structureel worden betrokken bij de uitvoering van de strategie „Europa 2020”, waarbij ook gebruik dient te worden gemaakt van de inzichten van het Europa 2020 monitoring platform. De jaarverslagen van de Europese Commissie voor de voorjaarstop zouden daarom van nu af aan een vast hoofdstuk over de inbreng van lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de strategie moeten bevatten.

82.

De lokale en regionale overheden in de EU willen in het kader van het toekomstige cohesiebeleid graag bijdragen aan het welslagen van de strategie „Europa 2020”!

Brussel, 5 oktober 2010

De voorzitster van het Comité van de Regio's

Mercedes BRESSO


(1)  Witboek van het Comité van de Regio's over multilevel governance, CdR 89/2009 fin.

(2)  Advies van het Comité van de Regio's over de vraag „Hoe de Lissabonstrategie er na 2010 moet uitzien”, CdR 25/2009 fin.

(3)  Verkennend CvdR-advies „De toekomst van het cohesiebeleid”, CdR 210/2009 fin.

(4)  Standpunt van het Comité van de Regio's in zijn Resolutie van 10 juni 2010 (CdR 175/2010, punt 12).