3.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 99/167


Dinsdag 23 november 2010
Meerjarenplan voor de westelijke visbestanden van de gewone horsmakreel en de visserijtakken die deze visbestanden esploiteren ***I

P7_TA(2010)0421

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 november 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het westelijke horsmakreelbestand en de visserijtakken die dat bestand exploiteren (COM(2009)0189 – C7-0010/2009 – 2009/0057(COD))

2012/C 99 E/42

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0189),

gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0010/2009),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),

gelet op artikel 294, lid 3, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 maart 2010 (1),

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0296/2010),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie en aan de nationale parlementen.


(1)  Nog niet verschenen in het Publicatieblad.


Dinsdag 23 november 2010
P7_TC1-COD(2009)0057

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 november 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het westelijke horsmakreelbestand en de visserijtakken die dat bestand exploiteren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens the gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het licht van het uitvoeringsplan dat is vastgesteld tijdens de in 2002 in Johannesburg gehouden VN-Wereldtop over duurzame ontwikkeling, moet de Europese Unie onder meer zorgen voor het behoud of het herstel van de bestanden op een niveau dat een maximale duurzame opbrengst kan opleveren, en voor de urgente verwezenlijking - waar mogelijk uiterlijk in 2015 - van deze doelstellingen wanneer het uitgeputte bestanden betreft. Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (3) moet dit beleid een exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen garanderen die voor duurzame omstandigheden op economisch, ecologisch en sociaal gebied zorgt.

(2)

▐ De biologische gegevens over het westelijke bestand volstaan niet voor een omvattende bestandsbeoordeling aan de hand waarvan een aan de maximale duurzame opbrengst gerelateerd streefniveau voor de visserijsterfte kan worden vastgesteld en aan de hand waarvan de totaal toegestane vangsten kunnen worden gerelateerd aan wetenschappelijke vangstvoorspellingen. De indicator van de eiproductie, die sinds 1977 in driejaarlijkse internationale surveys wordt berekend, kan evenwel worden gebruikt als een biologische indicator voor de ontwikkeling van de bestandsgrootte.

(3)

Uit advies van het Wetenschappelijk, Economisch en Technisch Comité voor de visserij (WTECV) blijkt dat een oogstcontroleregeling op basis van de trend in de eiproductie die uit de laatste drie eisurveys naar voren komt, borg kan staan voor duurzaam bestandsbeheer.

(4)

Gedurende aan aantal jaren sinds 2003 toont op de voorzorgsbenadering gebaseerd wetenschappelijk advies aan dat jaarlijks niet meer dan 150 000 ton horsmakreel mag worden gevangen, ervan uitgaande dat de exploitatie daardoor duurzaam blijft, zelfs al blijft een uitzonderlijk forse rekrutering uit. Een oogstcontroleregeling moet in gelijke mate gebaseerd zijn op dit op de voorzorgsbenadering gebaseerde advies en op een TAC die wordt aangepast met een factor die de trends in de eiproductie weergeeft.

(5)

In de oogstcontroleregeling moet rekening worden gehouden met overboord gezette inclusief vrijgelaten vis, omdat elke uit het bestand gehaalde hoeveelheid relevant is.

(6)

Het bestand strekt zich voornamelijk uit over wateren van de Unie en van Noorwegen. De exploitatie van westelijke horsmakreel is van belang voor Noorwegen. Tot dusverre geldt geen gezamenlijke beheersregeling voor dit bestand.

(7)

Het economisch belangrijkste horsmakreelbestand dat in de wateren van de Unie voorkomt, is het westelijke. Diverse vloten vissen erop – industriële, voor verwerking en externe handel, en ambachtelijke, voor de voorziening van de bevolking met verse vis van hoge kwaliteit.

(8)

Om de naleving van de bij de onderhavige verordening vastgestelde maatregelen te waarborgen, moeten specifieke controle- en bewakingsmaatregelen worden vastgesteld bovenop die van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (4) en van Verordening (EG) nr. 1542/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende aanvoer- en weegprocedures voor haring, makreel en horsmakreel (5). Deze maatregelen hebben met name tot doel verkeerde rapportage van het gebied en de soort te voorkomen.

(9)

Er dient te worden voorzien in een periodieke evaluatie van het plan en in de aanpassing daarvan wanneer uit de evaluatie blijkt dat de oogstcontroleregeling de voorzorgsbenadering van het bestandsbeheer niet langer waarborgt.

(10)

Met het oog op het bepaalde in artikel 21, onder a), punten i) en iv), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (6) moet het plan een herstelplan zijn in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 wanneer het paaibestand naar raming kleiner is dan 130 % van de paaibestandsgrootte in het uitzonderlijk goede broedjaar 1982, en moet het plan in alle andere omstandigheden een beheersplan zijn. De paaibestandsgrootte van 130 % ten opzichte van die in 1982 is het voorzorgsniveau van de biomassa.

(11)

Het vaststellen en toewijzen van vangstmogelijkheden ▐ in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft een rechtstreekse invloed op de sociaaleconomische situatie van de visserijvloten van de lidstaten en daarom moet ook met name rekening worden gehouden met de verkoop van verse vis voor menselijke consumptie door de kleinschalige kustvisserijvloot die rechtstreeks verbonden is met kustvisserijzones die in hoge mate afhankelijk zijn van de visserij .

(12)

De biologische referenties en parameters die deel van de oogstregeling uitmaken, moeten het recentste wetenschappelijke advies volgen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen voor wijzigingen in bepaalde biologische referenties en parameters die overeenkomstig de bijlage in de oogstregeling zijn ingebouwd, om snel te reageren op veranderingen in het wetenschappelijke advies als gevolg van betere kennis of methoden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt een langetermijnplan voor de instandhouding en het beheer van het westelijke horsmakreelbestand vastgesteld (hierna „het plan” genoemd).

Artikel 2

Toepassingsgebied

Het plan is van toepassing op horsmakreel die voorkomt in wateren van de EU en internationale wateren van ICES-sectoren IIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIa, b, c, e, f, g, h, j, k, VIIIa, b, c, d en e.

Wat de kustvloot betreft, wordt de uit dit plan voortvloeiende organisatie van de beheersgebieden uitgevoerd met inachtneming van de historische rechten van dit vlootsegment.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „ICES”: de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee; en „ICES-sector”: een door die visserijorganisatie voor statistische doeleinden gedefinieerd visserijgebied;

b)   „westelijke horsmakreel”: horsmakreel van het in artikel 2 bedoelde bestand;

c)   „totaal toegestane vangsten” (TAC's): de hoeveelheid westelijke horsmakreel die jaarlijks mag worden gevangen en aangevoerd;

d)   „totale verwijderde hoeveelheid”: de uit de zee verwijderde hoeveelheid westelijke horsmakreel, bestaande uit de geldende TAC en de voor het betrokken jaar overeenkomstig deze verordening geraamde hoeveelheid overboord gezette vis;

e)   „eisurvey-indicator”: het aantal horsmakreeleieren dat is geraamd in het kader van de driejaarlijkse internationale eisurvey van in de Atlantische Oceaan voorkomende makreel en horsmakreel, gedeeld door 1015;

f)   „vrijgelaten vis”: gevangen vis die vervolgens weer in zee wordt vrijgelaten zonder aan boord van het vaartuig te zijn gebracht.

HOOFDSTUK II

DOELSTELLING VOOR LANGETERMIJNBEHEER

Artikel 4

Doelstelling van het plan

Het plan is erop gericht enerzijds de biomassa van de westelijke horsmakreel op een niveau te houden dat de duurzame exploitatie van dit bestand garandeert en anderzijds de hoogste langetermijnopbrengst op te leveren. Hiertoe moet de oogstcontrole gelijkelijk zijn gebaseerd op vanuit het voorzorgsbeginsel verstrekt advies over gemiddelde rekruteringsvoorwaarden en op recente totaal toegestane vangsten die zijn aangepast met een factor die de recente trend in de op basis van de eiproductie gemeten omvang van het bestand weergeeft.

HOOFDSTUK III

OOGSTVOORSCHRIFTEN

Artikel 5

Procedure voor de vaststelling van de TAC

1.   Om de in artikel 4 vastgestelde doelstelling te halen neemt de Raad jaarlijks volgens de in artikel 43, lid 3, van het VWEU vastgestelde procedure en na raadpleging van het WTECV een besluit over de TAC voor westelijke horsmakreel voor het volgende jaar.

2.     Bij de zone-indeling van de TAC voor westelijke horsmakreel als gedefinieerd in deze verordening wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken en doelen van de betrokken vloten: of die industrieel of ambachtelijk zijn – of de vangst bestemd is voor verwerking en externe handel of voor de voorziening van de bevolking met verse vis van hoge kwaliteit.

3.   De TAC wordt vastgesteld overeenkomstig dit hoofdstuk.

Artikel 6

Berekening van de TAC

1.   De TAC wordt berekend door op de overeenkomstig de artikelen 7 en 8 bepaalde totale verwijderde hoeveelheid een door het WTECV geraamde hoeveelheid in mindering te brengen die overeenstemt met de hoeveelheden die gedurende het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de laatste wetenschappelijke beoordeling is opgesteld, overboord zijn gezet, inclusief vrijgelaten.

2.   Indien het WTECV de overboord gezette, inclusief vrijgelaten hoeveelheden niet kan ramen voor het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de laatste wetenschappelijke beoordeling is opgesteld, is de in mindering te brengen hoeveelheid gelijk aan de gemiddelde hoeveelheid die volgens wetenschappelijk ramingen de afgelopen 15 jaar overboord is gezet, inclusief vrijgelaten. ▐

3.   Indien de TAC is berekend op basis van de overeenkomstig artikel 7, lid 3, voorlopig berekende totale verwijderde hoeveelheid, wordt deze TAC gedurende het jaar van toepassing ervan aangepast aan de definitief berekende verwijderde hoeveelheid.

Artikel 7

Berekening van de totale verwijderde hoeveelheid voor een op een eisurvey volgend jaar

1.   Indien een TAC moet worden vastgesteld voor een op een eisurvey volgend jaar, wordt de totale verwijderde hoeveelheid berekend op basis van de volgende elementen:

a)

een constante factor van 1,07 ter weergave van een definitieve stijging van de in de onderliggende wiskundige modellen gesimuleerde totale verwijderde hoeveelheid, die gericht is op een maximale jaarlijkse opbrengst en die geen afbreuk doet aan de doelstelling het risico van een daling van de omvang van het bestand tot een zeer laag niveau te beperken;

b)

de TAC die is vastgesteld voor het jaar waarin de eisurvey is verricht, hierna de „referentie-TAC” genoemd;

c)

een overeenkomstig de bijlage vastgestelde wegingsfactor die de op basis van de eisurvey-indicatoren bepaalde trend in de omvang van het bestand weergeeft;

d)

een minimale hoeveelheid verwijderde vis, inclusief geraamde overboord gezette hoeveelheden vis, van tussen 70 000 en 80 000 ton. De Raad stelt de minimale hoeveelheid verwijderde vis vast bij de bepaling van de TAC overeenkomstig dit hoofdstuk.

2.   De in lid 1 bedoelde totale verwijderde hoeveelheid wordt berekend volgens de volgende formule:

1,07 * ( minimale hoeveelheid verwijderde vis + (referentie-TAC * wegingsfactor) / 2)

3.   Indien slechts een voorlopige berekening van de laatste eisurvey-indicator beschikbaar is, wordt de totale verwijderde hoeveelheid overeenkomstig de leden 1 en 2 op basis van de voorlopige indicator berekend en gedurende het jaar van toepassing van de betrokken TAC aangepast aan het definitieve resultaat van de eisurvey.

Artikel 8

Berekening van de totale verwijderde hoeveelheid voor de volgende jaren

1.   Indien een TAC moet worden vastgesteld voor een niet op een eisurvey volgend jaar, is de totale verwijderde hoeveelheid gelijk aan de voor het vorige jaar berekende totale verwijderde hoeveelheid.

2.   Indien na de laatste eisurvey echter meer dan drie jaar zijn verlopen, berekend vanaf het jaar waarvoor de TAC moet worden vastgesteld, wordt de totale verwijderde hoeveelheid verlaagd met 15 %, tenzij het WTECV zich uitspreekt tegen een dergelijke verlaging, in welk geval de totale verwijderde hoeveelheid hetzij wordt vastgesteld op hetzelfde niveau als de vorige totale verwijderde hoeveelheid, hetzij wordt berekend aan de hand van een op het WTECV-advies gebaseerde geringere verlaging.

Artikel 9

Overgangsbepalingen voor het vaststellen van de TAC

Indien de overeenkomstig de artikelen 6 en 7 vast te stellen TAC betrekking heeft op een jaar dan niet volgt op een jaar waarin een eisurvey is verricht, wordt de TAC overeenkomstig die artikelen berekend alsof de laatste eisurvey in het voorgaande jaar is verricht.

Artikel 10

Aanpassing van de maatregelen

In het geval dat het WTECV, vanwege verbeterde kennis over het bestand of een betere bestandsbeoordelingsmethode, adviseert dat de wegingsfactor of de curve die de eiproductie weergeeft zoals vastgelegd in de bijlage, anders moet worden vastgesteld of berekend, kan de Commissie, door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 11 en met inachtneming van de voorwaarde van de artikelen 12 en 13, wijzigingen van de bijlage vaststellen om deze parameters aan het nieuwe wetenschappelijk advies aan te passen.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheid om de in artikel 10 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van drie jaar te rekenen vanaf … (7). De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van drie jaar een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheden. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad deze intrekken overeenkomstig artikel 12.

2.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 12 en 13.

Artikel 12

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.     De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat het definitieve besluit wordt genomen, op de hoogte te brengen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en wat daarvoor de eventuele redenen zijn.

3.     Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld in werking. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen

1.     Het Europees Parlement of de Raad kunnen bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving.

Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

2.     Indien bij het verstrijken van deze periode het Europees Parlement of de Raad geen bezwaar hebben gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.     Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.

HOOFDSTUK IV

TOEZICHT EN BEWAKING

Artikel 14

Vismachtiging

1.   Om op westelijke horsmakreel te mogen vissen, moeten de betrokken vaartuigen over een overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 afgegeven vismachtiging beschikken.

2.   Voor vissersvaartuigen die niet beschikken over een vismachtiging , is het verboden te vissen op horsmakreel of enige hoeveelheid horsmakreel aan boord te hebben tijdens visreizen waarbij het vaartuig een van de in artikel 2 vermelde ICES-sectoren heeft aangedaan.

3.     In afwijking van lid 2 mag de kapitein van een vissersvaartuig dat niet beschikt over een vismachtiging, horsmakreel aan boord hebben en het in artikel 2 genoemde gebied binnenvaren, als het tuig is vastgesjord en opgeborgen overeenkomstig de voorschriften van artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en aan de voorwaarden van lid 4 van dit artikel is voldaan.

4.     Naast de voorschriften van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 maakt de kapitein van een vissersvaartuig dat niet beschikt over een vismachtiging, alvorens het in artikel 2 van deze verordening genoemde gebied binnen te varen, een aantekening in zijn logboek waarbij hij dag en uur opgeeft waarop de laatste visserijactiviteit is beëindigd en de haven wordt gespecificeerd waarnaar koers wordt gezet. Als voor het vaartuig de voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gelden, wordt de informatie overeenkomstig dat artikel doorgegeven. De hoeveelheden horsmakreel aan boord van het vaartuig die niet in het logboek zijn opgetekend, worden beschouwd als in het gebied gevangen.

5.   Iedere lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die een vismachtiging hebben, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten. De lidstaten plaatsen deze lijst op het beveiligde deel van de officiële website die overeenkomstig artikel 114 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is opgezet.

6.     Onverminderd hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren (8), zijn de leden 1 tot 4 van dit artikel ook van toepassing op visserijvaartuigen uit derde landen die voornemens zijn in de territoriale wateren van de Unie op westelijke horsmakreel te vissen.

Artikel 15

Vergelijkende controles

1.    Bij de validering van gegevens met betrekking tot westelijke horsmakreel overeenkomstig artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt bijzondere aandacht ▐ besteed aan de mogelijkheid dat andere kleine pelagische soorten dan horsmakreel als horsmakreel worden aangegeven, en omgekeerd.

2.   ▐ Bijzondere aandacht moet ook worden besteed aan de coherentie van gebiedsgegevens betreffende activiteiten die worden waargenomen in gebieden waar de grenzen van verschillende horsmakreelbestanden samenkomen, met name de ICES-sectoren VIIIc en IXa, IVa en IVb, en VIIe en VIId.

HOOFDSTUK V

FOLLOW-UP

Artikel 16

Evaluatie van het plan

Uiterlijk in het zesde jaar van toepassing van deze verordening en vervolgens om de zes jaar tijdens de toepassingsperiode van deze verordening evalueert de Commissie op basis van adviezen van het WTECV en na raadpleging van de regionale adviesraad voor de pelagische bestanden het effect van het plan op het westelijke horsmakreelbestand en de op dat bestand vissende visserijtakken, en stelt zij, in voorkomend geval, relevante maatregelen tot wijziging van het plan voor.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Bijstand uit hoofde van het Europees Visserijfonds

1.   Gedurende de jaren waarin de omvang van het paaibestand volgens wetenschappelijke ramingen ten minste 130 % van de omvang ervan in 1982 bedraagt, geldt het plan als een beheersplan in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, en voor de toepassing van artikel 21, onder a), punt iv), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

2.   Gedurende de jaren waarin de omvang van het paaibestand volgens wetenschappelijke ramingen minder dan 130 % van de omvang ervan in 1982 bedraagt, geldt het plan als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, en voor de toepassing van artikel 21, onder a), punt i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14 is van toepassing vanaf de datum van toepassing van de artikelen 7 en 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlment

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 354 van 28.12.2010, blz. 68.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 november 2010.

(3)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(4)   PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(5)  PB L 337 van 21.12.2007, blz. 56.

(6)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(7)   PB: datum van de inwerkingtreding van deze verordening.

(8)   PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33 .

Dinsdag 23 november 2010
BIJLAGE

Berekening van de in artikel 7, lid 1, onder c), bedoelde wegingsfactor

1.

De in artikel 7, lid 1, onder c), bedoelde wegingsfactor wordt als volgt vastgesteld op basis van de overeenkomstig punt 2 van deze bijlage berekende curve:

a)

indien de curve van de laatste drie eisurveys gelijk is aan of kleiner is dan - 1,5, is de wegingsfactor 0,

b)

indien de curve van de laatste drie eisurveys groter is dan - 1,5 en kleiner is dan 0, is de wegingsfactor 1 – (– 2/3 * de curve),

c)

indien de curve van de laatste drie eisurveys gelijk is aan of groter is dan 0, maar niet groter is dan 0,5, is de wegingsfactor 1 + (0,8 * de curve),

d)

indien de curve van de laatste drie eisurveys groter is dan 0,5, is de wegingsfactor 1,4.

2.

De curve van de laatste drie eisurvey-indicatoren wordt berekend volgens de volgende formule:

(eisurvey indicator 3 – eisurvey indicator 1) / (3 – 1),

waarbij de indicatoren van de drie meest recente eisurveys in een rij als merkpunt 1, merkpunt 2 en merkpunt 3 op de x-as van een coördinaat worden geplaatst en eisurvey-indicator 3 de indicator van de laatste eisurvey is en eisurvey-indicator 1 de zes jaar eerder geraamde eisurvey-indicator.