11.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/53


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Energiearmoede — gevolgen van de liberalisering en de economische crisis” (verkennend advies)

2011/C 44/09

Rapporteur: Sergio SANTILLÁN CABEZA

De Belgische regering heeft met het oog op het komende voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie op 9 februari 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te raadplegen over

Energiearmoede – gevolgen van de liberalisering en de economische crisis

(verkennend advies).

Op 16 februari 2010 heeft het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité besloten om de gespecialiseerde afdeling Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij met de voorbereidende werkzaamheden ter zake te belasten.

Het EESC heeft, gelet op de urgente aard van deze werkzaamheden, tijdens zijn op 14 en 15 juli 2010 gehouden 464e zitting (vergadering van 14 juli 2010) besloten de heer Sergio SANTILLÁN CABEZA aan te wijzen als algemeen rapporteur, en heeft vervolgens onderstaand advies met 124 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De prijzen van elektriciteit, gas en andere brandstoffen zoals steenkool blijven stijgen en dat lijkt de tendens te zijn voor de komende jaren. Dit betekent dat het aantal kwetsbare afnemers ook aanzienlijk kan groeien indien er niet snel actie wordt ondernomen. Dit advies gaat niet in op de oorzaken van de energieprijsstijgingen, maar er moet wel op worden gewezen dat kwetsbare afnemers bescherming nodig hebben teneinde situaties van energiearmoede te voorkomen.

1.2

De bestrijding van energiearmoede is een nieuwe maatschappelijke prioriteit en dient op alle niveaus te worden bestreden; het is zaak dat de EU gemeenschappelijke richtsnoeren formuleert, zodat de lidstaten dezelfde koers varen bij de aanpak van deze problematiek. De EU heeft zich veel moeite getroost de afgelopen twee jaar om kwetsbare afnemers te beschermen. Veel lidstaten laten het echter afweten en voeren de vastgestelde maatregelen niet uit, reden waarom een beroep moet worden gedaan op het in art. 5 van het EG-Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel.

1.3

Energiearmoede is een kwestie die niet alleen betrekking heeft op de energiesector maar ook op andere sectoren, zoals volksgezondheid, consumptie en huisvesting.

1.4

Het Comité pleit ervoor dat de EU een gemeenschappelijke en algemene definitie inzake energiearmoede goedkeurt, die vervolgens door elke lidstaat afzonderlijk kan worden aangepast. Energiearmoede zou kunnen worden omschreven als een situatie waarin een woning niet of nauwelijks warm kan worden gehouden en er evenmin andere essentiële energiediensten tegen een redelijke prijs kunnen worden verkregen. Dat is een algemene definitie, die kan worden aangevuld met andere criteria waardoor het concept kan worden aangepast aan de ontwikkelingen in de samenleving. Daardoor zou een beter overzicht kunnen worden verkregen van de energiearmoede en zou de problematiek dus beter kunnen worden aangepakt.

1.5

Het Comité acht het wenselijk dat de bestaande statistieken worden geharmoniseerd, om een zo goed mogelijk overzicht van energiearmoede in Europa te krijgen. In dit verband pleit het Comité ervoor dat Eurostat en de nationale instituten voor statistiek vergelijkbare statistische methoden hanteren teneinde de omvang van energiearmoede in kaart te brengen.

1.6

Het Comité is voorstander van de oprichting van een Europese Waarnemingspost inzake Energiearmoede (zonder dat dit iets af zou doen aan de bestaansreden van het Citizen’s Energy Forum in Londen). Deze zou deel kunnen uitmaken van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers of een andere organisatie. Alle sociaaleconomische actoren die direct of indirect met energiearmoede te maken hebben, zouden in deze Waarnemingspost vertegenwoordigd moeten zijn, zoals bijvoorbeeld leveranciers, consumenten, verenigingen op het gebied van volksgezondheid en milieu, vakbonden, verenigingen op het gebied van energie, de bouwsector, enz. Deze groep zou informatie kunnen vergaren over de bestaande goede praktijken in de lidstaten. Ook zou het nieuwe mechanismen voor de aanpak van energiearmoede tegen het licht kunnen houden of een gedegen en objectief onderzoek uitvoeren naar de gevolgen van de liberalisering van de energiemarkten voor kwetsbare huishoudens.

1.7

Energiearmoede dient bij elk nieuw voorstel inzake energiebeleid in aanmerking te worden genomen.

1.8

Het Comité wil tot slot zijn bezorgdheid uitspreken over het feit dat de technologische innovaties die het energiegebruik optimaliseren niet toegankelijk zijn voor kwetsbare huishoudens, terwijl zij dit juist het hardst nodig hebben.

1.9

Er zij op gewezen dat er maatregelen moeten worden ingevoerd betreffende de energieprestaties van gebouwen en, in dit geval, van particuliere woningen. Gezien de moeilijkheden waar minder draagkrachtige huishoudens mee kampen, zouden lidstaten - indien daar ruimte voor is - steunmaatregelen moeten overwegen

1.10

Decentraal gegenereerde energie kan in bepaalde gevallen bijdragen tot de in dit advies genoemde doelstellingen (zie par. 6.8)

2.   Energiearmoede in de EU

2.1

Het gebruik van en de toegang tot energie is van invloed op het welzijn van mensen en volkeren. Zo is energie essentieel voor mobiliteit, klimaatregeling of verlichting in sectoren als de industrie, de gezondheidssector, de landbouw, evenals voor huishoudens en voor vrijetijdsbesteding.

2.2

Daarom kan het concept „energiearmoede” vanuit macro- of microeconomisch oogpunt worden bekeken. Toegang tot voldoende energie van goede kwaliteit voor de industrie, de landbouw en de overige sectoren is essentieel voor de welvaart en het concurrentievermogen van een land en een gebrek eraan kan leiden tot economische crisis, werkloosheid en armoede in het algemeen. In dit advies wordt echter hoofdzakelijk ingegaan op de energiearmoede onder huishoudens.

2.3

Energiearmoede houdt in dat een woning niet of nauwelijks warm kan worden gehouden (als referentie kan de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie dienen, waarin wordt uitgegaan van 21 °C als een aangename temperatuur voor de woonkamer en 18 °C voor de rest van de vertrekken. Andere technisch geschikte definities zijn ook mogelijk). Ook andere energiediensten, zoals verlichting, vervoer of elektriciteit voor internet of andere toepassingen kunnen niet tegen een redelijke prijs worden verkregen. Dat is een algemene definitie, die kan worden aangevuld met andere criteria waardoor het concept naar behoeven kan worden aangepast.

2.4

Energiearmoede kan niet zo gemakkelijk in cijfers worden uitgedrukt, maar kan wel worden gemeten aan de hand van variabelen als de onmogelijkheid om een woning op een aangename temperatuur te houden (21 % in de UE-27, Eurostat), het aandeel van de bevolking dat de energierekening niet kan betalen (7 % in de EU-27 in 2007) of het aantal woningen dat te kampen heeft met lekkages, scheuren of andere gebreken in het huis (18 % in de EU-25 van 2007, EU-onderzoek inzake inkomen en levensomstandigheden (SILC) 2007). Hoewel vanwege een gebrek aan degelijke statistieken en onderzoek niet met zekerheid kan worden gezegd om hoeveel mensen het gaat, is de schatting (wanneer een aantal variabelen en onderzoeken naast elkaar worden gelegd) dat er vandaag de dag in Europa minstens 50 miljoen mensen te kampen hebben met energiearmoede (Tackling Fuel Poverty in Europe. Recommendations Guide for Policy Makers, www.fuel-poverty.org). Sommige schattingen liggen echter aanzienlijk hoger.

2.5

Het is niet alleen lastig om de omvang van deze problematiek in kaart te brengen, ook blijken de statistische gegevens op Europees niveau op gespannen voet te staan met de nationale gegevens. Zo geeft het EU-onderzoek aan dat er in het Verenigd Koninkrijk 0 % van de bevolking achterstallige betalingen heeft lopen, terwijl de Office of the Gas and Electricity Markets (OFGEM) een percentage van 5 % noemt (www.fuel-povert.org).

2.6

Het aantal gezinnen in Europa dat met energiearmoede kampt, zou nog kunnen stijgen, aangezien:

ongeveer 16 % van de Europeanen het gevaar loopt om in armoede terecht te komen (Gezamenlijk rapport over sociale bescherming en sociale inclusie, Europese Commissie, 2009);

de gasprijs voor huishoudens tussen 2005 en 2007 gemiddeld met 18 % is toegenomen (Eurostat 2007);

de elektriciteitsprijzen voor huishoudens tussen 2005 en 2007 gemiddeld met 14 % is toegenomen (SILC 2007);

bij meer dan 60 % van de woningen in de EU de criteria voor thermische regulering niet in acht zijn genomen.

2.7

Energiearmoede is het gevolg van de combinatie van drie factoren: een laag inkomensniveau, gebrekkige huisvesting en hoge energieprijzen.

2.8

Energiearmoede kan onder meer leiden tot gezondheidsproblemen, tot afsluiting van de elektriciteitstoevoer door de leverancier, energiegebruik dat onder de graadmeters voor confort daalt of een verzwaring van de schuldenlasten.

2.9

De meest kwetsbare sociale groepen hebben vaak het laagste inkomensniveau, zoals ouderen, éénoudergezinnen, werklozen of mensen in de bijstand. Bovendien wonen mensen met een laag inkomen vaak in huizen die onvoldoende zijn geïsoleerd, hetgeen de energiearmoede nog verergert (Housing Quality Deficiencies and the Link to Income in the EU. Orsolya Lelkes, European Centre for Social Welfare Policy and Research, maart 2010).

2.10

Enkele lidstaten hebben al een aantal maatregelen genomen die energiearmoede kunnen helpen voorkomen (zie het door de werkgroep European Fuel Poverty and Energy Efficiency (EPEE) gepubliceerde document „Good practices experienced in Belgium, Spain, France, Italy and United Kingdom to tackle fuel poverty”). De meeste van deze goede praktijken hebben betrekking op oorzaken als bijvoorbeeld:

energieprijzen (bv. sociale tarieven)

de kwaliteit van de huisvesting (bijv. verbetering van de energie-efficiency in sociale woningen of in particuliere woningen)

de lage inkomens (bv. economische bijstand)

Verder hebben sommige lidstaten ook corrigerende maatregelen genomen om de gevolgen van energiearmoede terug te dringen, bijv. middels een verbod op afsluiting van de elektriciteitstoevoer voor kwetsbare huishoudens in moeilijke tijden.

2.11

De verbetering van de energie-efficiency in de woningbouw is een cruciaal wapen in de strijd tegen energiearmoede. Het voorstel voor de herschikking van de Richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen (COM(2008)780 final) kan een opening bieden.

3.   De economische crisis heeft geleid tot 23 miljoen werklozen

3.1

De Europese economie kent de ernstigste recessie sinds 1930. In 2009 daalde het BBP van de EU-27 met 4,2 % in vergelijking met 2008, een jaar waarin al sprake was van lage groeicijfers (+0,8 %). Er is sprake van een enorme toename van de werkloosheid; in januari 2010 had deze al meer dan 9,5 % van de actieve bevolking in haar greep (anderhalf procentpunt meer dan in januari 2009). Dit betekent dat er in de eerste maand van 2010, 22 979 000 mannen en vrouwen werkloos waren. Procentueel gezien werd het laagste werkloosheidspeil gemeten in Nederland (4,2 %) en Oostenrijk (5,3 %), terwijl Litouwen (22,9 %) en Spanje (18,8 %) de hoogste werkloosheidscijfers te zien gaven (Eurostat).

3.2

Het Europese economische herstelplan van eind 2008 heeft niet tot de gehoopte resultaten geleid. De huidige gegevens zijn al zorgwekkend, en ook de prognoses (ook die van de Commissie) stemmen niet tot veel optimisme: ze gaan uit van een „aarzelend” herstel voor de komende tijden. Hoewel er fiscale stimuleringsmaatregelen zijn doorgevoerd die gelijk staan aan 5 % van het BBP (EU-27), is dit niet toereikend gebleken en er bestaat geen goed gecoördineerde „uitgangsstrategie”.

3.3

De in 2007 gestarte economische en financiële crisis heeft zich in een context van stagnerende of dalende lonen van de Europese werknemers voorgedaan. Bovendien hebben de maatregelen die in enkele lidstaten zijn voorgesteld om de hoge schuldenlast of het overheidstekort tegen te gaan, hun weerslag op de sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheidsuitkeringen) en op de overheidsdiensten.

3.4

Dit alles heeft een zorgwekkend beeld gecreëerd voor huishoudens die het meest te lijden hebben onder groeiende energielasten.

4.   Het energiebeleid van de EU

4.1

De afgelopen twee decennia stond de wens tot liberalisering van de energiemarkt centraal in het beleid van de EU. Sinds de Energieraad van juni 1987, die het startschot gaf voor dit proces, werden de eerste richtlijnen voor liberalisering voor de gas- en elektriciteitsmarkt vastgelegd eind jaren 90 en sindsdien zijn er verschillende stappen in die richting gezet.

4.2

Het ging er bij dit liberaliseringsproces in het algemeen om, de energiesector efficiënter te maken en de Europese economie concurrerender. Maar er bestond geen volledige overeenstemming tussen de lidstaten over de maatregelen, en nog altijd is er grote weerstand in enkele lidstaten inzake de tenuitvoerlegging van desbetreffende beleidsmaatregelen.

4.3

Momenteel is er sprake van een hoge concentratie van groothandelsbedrijven voor zowel gas (in 10 lidstaten hebben de drie grootste leveranciers 90 % of meer van de markt in handen) als elektriciteit (marktaandeel van 80 % of meer in 14 lidstaten) (COM(2009) 115 final).

4.4

Liberalisering komt de consumenten ten goede indien de concurrentie werkelijk wordt gestimuleerd. In verschillende lidstaten hebben particuliere monopolies echter de plaats ingenomen van overheidsmonopolies, hetgeen vraagt om strengere maatregelen inzake transparantie en bevordering van de concurrentie in de energiesector.

4.5

Er dient derhalve op te worden aangedrongen dat de maatregelen die zijn aangekondigd in het kader van het derde energiepakket en die gericht zijn op de totstandbrenging van een energiemarkt die gebaseerd is op samenwerking tussen de lidstaten, daadwerkelijk worden doorgevoerd. Eén van die maatregelen betreft een betere verbinding tussen de netwerken, meer coördinatie tussen de operatoren en versterking van de bevoegdheden van de nationale regelgevende instanties.

5.   De liberalisering dient de consumenten ten goede te komen

5.1

Liberalisering leidt tot een grotere decentralisering en diversifiëring van het energieaanbod en zou moeten leiden tot goedkopere energie, een gegarandeerde energievoorziening, verbetering van de dienstverlening, verruiming van het aanbod en aanpassing ervan aan de behoeften van de consument in het algemeen en de kwetsbare consument in het bijzonder. Uit de eerste ervaringen in de lidstaten blijkt echter dat er zich problemen voordoen als gevolge van o.m. een weinig transparante tarifering en hoge prijzen.

5.2

In de meeste lidstaten lagen de energieprijzen in de eerste helft van 2009 hoger dan in 2008 hoewel de dalende trend van de olieprijs uiteindelijk toch in het voordeel van de huishoudens had moeten uitvallen. Deze situatie is deels te verklaren vanwege de vertraging die er optreedt tussen het moment van wijziging van de olieprijs en het toesturen van de rekeningen aan de klanten. Het lijkt er echter op dat de daling van de energieprijzen voor de groothandel niet volledig is doorberekend in de prijzen voor de eindconsumenten (zie COM(2009)115 final).

5.3

Een en ander heeft ertoe geleid dat de gas- en elektriciteitsleveranties zwaarder op de huishoudbudgetten wegen dan was voorzien. Zo heeft 60 % van de consumenten aangegeven dat zijn energieleverancier de prijzen had verhoogd, terwijl slechts 3-4 % een prijsdaling kan melden. Ook stellen de elektriciteits- en gasleveranciers teleur wat de mogelijkheid tot prijsvergelijking betreft en tot verandering van leverancier. De energiesector is de sector waar consumenten het minst vaak van leverancier veranderen: slechts 7 % voor de gasleveranciers en 8 % voor de elektriciteitsleveranciers (Tweede jaarverslag over het Scorebord voor de consumentenmarkten van de EU, Europese Commissie, 2 februari 2009).

6.   Europese maatregelen op het gebied van energiearmoede

6.1

Energiearmoede is een nieuwe maatschappelijke prioriteit die op alle niveaus ondersteuning vereist. Hoewel de door de EU voorgelegde wetsteksten (1) goed zijn, laat de reactie van de lidstaten tot op heden te wensen over. Om een aantal voorbeelden te geven: in de richtlijnen betreffende de gemeenschappelijke gas- en elektriciteitsmarkt (eerst Richtlijn 2003/54/EG en later Richtlijn 2009/72/EG) zijn normen vastgesteld inzake sociale tarieven voor kwetsbare afnemers, maar slechts 10 van de 27 lidstaten bieden deze mogelijkheid en in slechts 8 lidstaten wordt de term „kwetsbare afnemer” gehanteerd (Status Review of the definitions of vulnerable customer, default supplier and supplier of last resort. ERGEG, 2009).

6.2

Niet in alle lidstaten wordt de problematiek aangepakt, en er is geen sprake van coördinatie of het creëren van synergie tussen de lidstaten die het wel doen. Dit maakt 't moeilijker om de energiearmoede in Europa in kaart te brengen, te evalueren en aan te pakken. Zo hanteert het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld een andere definitie dan de andere lidstaten; energiearmoede betekent daar dat meer dan 10 % van het inkomen nodig is om het huis op een aangename temperatuur te houden. Zelfs in de EU-teksten wordt niet altijd dezelfde definitie gehanteerd.

6.3

Elke lidstaat heeft als taak energiearmoede aan te pakken op het daartoe bevoegde niveau (lokaal, regionaal of nationaal) maar indien er op nationaal niveau geen bevoegdheid bestaat wat gas en elektriciteit betreft, dient de EU op te treden overeenkomstig het in art. 5 van het EG-Verdrag vastgestelde subsidiariteitsbeginsel. Wanneer het andere brandstoffen betreft, zoals steenkool, dan ligt de bevoegdheid uitsluitend bij de lidstaten.

6.4

De Europese Unie heeft wetgevende macht en heeft bevoegdheden op energieterrein en kan dus - rechtstreeks of onrechtstreeks - invloed uitoefenen op de situatie van energiearmoede in de lidstaten. Om die reden dient de EU, binnen het kader van haar bevoegdheden, beleid te ontwikkelen op dit terrein.

6.5

De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor een Europees Handvest betreffende de rechten van de energieconsument (COM(2007)386 final en resolutie van het Europees Parlement van 19 juni 2008 (P6 – TA(2008)0306)); het Comité heeft in dit verband al aangegeven (2) dat het om een dwingende juridische tekst zou moeten gaan die de rechten van de burgers garandeert, net als op andere terreinen is gebeurd. (3) De Commissie heeft dit Handvest weer ingetrokken maar er enkele punten van opgenomen in het derde pakket, vanuit de overtuiging dat dit meer effect zou sorteren (bv de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 2009/72/EG).

6.6

In het kader van dit advies is het van belang te wijzen op de volgende passage in het Handvest betreffende de rechten van de energieconsument: „Om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden erkent en eerbiedigt de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting, teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden” (art. 34), evenals de verplichting om een hoog niveau van consumentenbescherming te bieden (art. 38).

6.7

Het Comité wil wederom pleiten voor waarborging van de universele dienstverlening, naleving van de verplichtingen inzake openbare dienstverlening, bescherming van economisch kansarme bevolkingsgroepen die met „energiearmoede” worden bedreigd door bijv. de afsluiting van de elektriciteitstoevoer in moeilijke tijden te verbieden, sociaal-economische en territoriale samenhang en redelijke, doorzichtige en vergelijkbare prijzen. (4)

6.8

Decentraal gegenereerde energie heeft in sommige gevallen voordelen voor de consument, ook de minst draagkrachtige:

via de installatie van kleinere eenheden kan de productie dichter in de buurt worden gebracht van de kleine huishoudens in dorpen en steden, en kan energieverlies (die in het geval van elektriciteit tussen de 7 en 10 % wordt geschat) worden tegengegaan;

de productie van hernieuwbare energie kan worden bevorderd;

de technologische ontwikkeling wordt gestimuleerd;

er kunnen nieuwe banen worden gecreëerd, en een decentrale productiewijze kan complementair zijn aan de gecentraliseerde productie.

Brussel, 14 juli 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55, art. 7.

(2)  PB C 151, 17.6.2008, blz. 27.

(3)  PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.

(4)  PB C 151 van 17.06.08, blz. 27.