19.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 18/64


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Het BBP en verder — Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld”

(COM(2009) 433 definitief)

2011/C 18/11

Rapporteur: de heer ZBOŘIL

De Europese Commissie heeft op 20 augustus 2009, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Het BBP en verder – Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld

COM(2009) 433 final.

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 februari 2010 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 april 2010 gehouden 462e zitting (vergadering van 29 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 168 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het EESC is ingenomen met de Commissiemededeling „Het BBP en verder - Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld” en de initiatieven die daarin worden samengevat. Het EESC wijst erop dat dit nog maar de eerste fase van een lang proces is en dat het niet eenvoudig zal zijn de juiste instrumenten en maatstaven te kiezen en deze te integreren in het beheer van de belangrijkste beleidsgebieden en –strategieën.

1.2   De Commissie heeft de zeer zware taak op zich genomen om een proefversie van een complexe milieu-index uit te werken. Het zal waarschijnlijk gaan om een geaggregeerde index; er moet dan ook rekening worden gehouden met het evenwicht tussen de effecten van de afzonderlijke milieubestanddelen. De totstandkoming van de nieuwe index zal van begin af aan onderwerp moeten zijn van een raadpleging van de betrokken partijen.

1.3   De uitwerking van een complexe index van de kwaliteit van het bestaan en de sociale samenhang zal nog zwaarder zijn. Op dit gebied moeten absoluut proefprojecten worden uitgevoerd. De Commissie zou dit gebied als zwaartepunt van het hele project moeten aanwijzen, en onmiddellijk proefprojecten moeten opstarten.

1.4   Voor de uitstippeling van strategieën en beleid is de langetermijnontwikkeling van fundamentele parameters van groot belang. De keuze van de in real-time te volgen parameters is dus ondergeschikt aan deze zienswijze. Het is zaak dat weloverwogen en tijdig op de veranderingen wordt gereageerd.

1.5   Het systeem moet, zelfs op communautair niveau, gebaseerd blijven op een nationale verzameling en beoordeling van gegevens en de verwerking daarvan tot indicatoren en parameters, in een overzichtelijk en eengemaakt Europees kader. De evaluatie hiervan vraagt om een globale, holistische aanpak, ten einde conflicten tussen bepaalde instrumenten, en de risico's die daaruit voortvloeien, te beperken.

1.6   In het geval van duurzame ontwikkeling gaat het om twee fundamentele tendensen: 1) evaluatie van de absorptiecapaciteit, en 2) evaluatie van de ontwikkeling van het beheer van de menselijke samenleving. De voorstellen in de mededeling van de Commissie (het scorebord en de monitoring van drempelwaarden voor verontreinigende stoffen) gaan beide in de goede richting, wat het EESC toejuicht.

1.7   Het EESC waardeert tevens de inspanningen van de Commissie om de nationale rekeningen uit te breiden tot sociale en milieuaspecten. Begin 2010 moet een juridisch kader voor milieuboekhouding worden voorgesteld. De sociale indicatoren uit de nationale boekhouding die nu reeds beschikbaar zijn worden echter nog niet volledig gebruikt. Naar verwachting zal de behoefte aan dit soort indicatoren toenemen, naarmate de uitwerking van een complexe en geïntegreerde aanpak voor het meten en beoordelen van de vooruitgang in een veranderende wereld vordert.

1.8   Dit proces van op stapel staande veranderingen zal noch snel noch eenvoudig zijn, zodat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de analytische voorbereiding en bestudering van ieder instrument, op basis van onderzoek naar hun interactie en een uitgebreide raadpleging van de betrokken actoren, zodat zij gemakkelijker in een uitgebreide internationale context kunnen worden overgenomen.

1.9   Om de werkzaamheden voort te zetten en de volgende stappen te structureren moet gebruik worden gemaakt van alle beschikbare studies en projecten. Het doorslaggevende criterium moet zijn een maximale objectiviteit, naast onafhankelijke en kwaliteitsvolle statistieken. Het EESC is bereid om deel te nemen aan de beoordeling van de noodzakelijke veranderingen en zich in te zetten voor hun acceptatie door het maatschappelijk middenveld.

1.10   De Commissie zou een tijdschema en termijnen moeten vaststellen voor de invoering van de verschillende onderdelen van het systeem. Zij zou zich met name moeten richten op de integratie van enkele nieuwe maatregelen in de nieuwe strategie EU 2020 en de strategie voor duurzame ontwikkeling. Het doel is om tegen 2011 over een kader te beschikken op basis waarvan duidelijke voorstellen kunnen worden uitgewerkt voor vergelijkbare acties op mondiaal niveau, met het oog op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling die de VN voor 2012 heeft aangekondigd.

2.   Inleiding

2.1   Het Bruto Binnenlands Product (BBP) is de bekendste maat voor macro-economische activiteit (BBP = particuliere consumptie + investeringen + overheidsconsumptie + (uitvoer – invoer). Het kader en de regels voor de berekening van het BBP worden vastgesteld in het Europees Stelsel van rekeningen, dat in grote lijnen overeenkomt met het Stelsel van nationale rekeningen van de VN. Het is een vast referentiepunt geworden, dat door beleidsmakers in de hele wereld wordt gebruikt en ook in publieke discussies veelvuldig wordt gehanteerd. Het BBP vertegenwoordigt de totale toegevoegde waarde van alle op geld gebaseerde economische activiteiten. Het heeft een duidelijke methodologie als grondslag, waardoor vergelijkingen in de tijd en tussen landen en regio's mogelijk zijn.

2.2   Het BBP is ook steeds meer de rol gaan spelen van proxy indicator voor de algehele maatschappelijke ontwikkeling en vooruitgang in het algemeen. Het BBP meet echter niet de duurzaamheid op milieugebied of de sociale inclusie, en met deze beperkingen moet rekening worden gehouden wanneer het in beleidsanalyses en -discussies wordt gebruikt (zie voor een recent overzicht van de beperkingen van het BBP: Stiglitz/Sen/Fitoussi (2008), Issues Paper, Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress (http://www.stiglitz-sen-fitoussi.fr/documents/Issues_paper.pdf)).

2.3   Het debat hierover, dat op verschillende niveaus wordt gevoerd, is al zo'n tien jaar aan de gang en het EESC heeft in oktober 2008 een initiatiefadvies (1) goedgekeurd waarin de huidige opvattingen worden uiteengezet en waarin de inspanningen voor het vinden van aanvullende indicatoren, waarmee de ontwikkeling van de menselijke samenleving vollediger kan worden beschreven, worden gesteund.

2.4   Deze mededeling noemt verschillende initiatieven die op korte tot middellange termijn kunnen worden genomen. De algehele doelstelling is dat er veelzijdigere indicatoren worden ontwikkeld die zorgen voor betrouwbaardere kennis voor een betere publieke discussie en beleidsvorming. De Commissie wil samen met stakeholders en partners indicatoren ontwikkelen die internationaal worden erkend en gebruikt.

3.   Samenvatting van de Commissiemededeling

3.1   De Commissie stelt voor de volgende vijf categorieën van acties te ondernemen, die in het licht van de geplande evaluatie in 2012 kunnen worden herzien of aangevuld.

3.2   Het BBP aanvullen met sociale en milieu-indicatoren: indicatoren die belangrijke vraagstukken in één getal samenvatten, zijn essentiële communicatie-instrumenten. Het BBP en de werkloosheid- en inflatiecijfers zijn goede voorbeelden van dergelijke overzichtsindicatoren. Maar ze zijn niet bedoeld om aan te geven hoe ver we zijn op het gebied van bijvoorbeeld het milieu of sociale ongelijkheid. De Commissie wil dan ook een algehele milieu-index ontwikkelen en de indicatoren voor de kwaliteit van het bestaan verbeteren.

3.2.1    Een algehele milieu-index : er is momenteel geen algehele milieu-indicator. De ecologische en de koolstofvoetafdruk zijn goede kandidaten, maar hebben allebei een beperkte reikwijdte. (In de koolstofvoetafdruk is alleen de emissie van broeikasgassen opgenomen. De ecologische voetafdruk sluit bepaalde effecten, bijvoorbeeld op water, uit. De Commissie test deze echter momenteel tegelijk met andere indicatoren om de uitvoering van de Thematische Strategie inzake het duurzame gebruik van de natuurlijke hulpbronnen en het Actieplan voor biodiversiteit te volgen.) De diensten van de Commissie willen in 2010 een experimentele versie van een index voor de milieudruk introduceren. De belangrijkste onderdelen van het milieubeleid zullen erin worden opgenomen:

klimaatverandering en energiegebruik;

natuur en biodiversiteit;

luchtverontreiniging en gezondheidseffecten;

watergebruik en -verontreiniging;

afvalproductie en gebruik van grondstoffen.

3.2.2    Kwaliteit van het bestaan en welzijn : Inkomen, overheidsdiensten, gezondheid, vrije tijd, rijkdom, mobiliteit en een schoon milieu zijn middelen om deze doelen te realiseren en te handhaven. De Commissie heeft studies laten uitvoeren naar de haalbaarheid van welzijnsindicatoren en naar empowerment van de consument en, samen met de OESO, naar het beeld dat mensen van welzijn hebben.

3.3   Bijna real-time informatie voor de besluitvorming: Het BBP en de werkloosheidscijfers worden vaak binnen enkele weken na de periode waarop ze betrekking hebben, gepubliceerd en daardoor kan de besluitvorming bijna in real time plaatsvinden. Sociale en milieugegevens zijn in veel gevallen te oud voor operationele informatie over bijvoorbeeld snelle veranderingen in lucht- en waterkwaliteit of werkroosters.

3.3.1   De Commissie zal daarom streven naar een snellere beschikbaarheid van sociale en milieugegevens om te zorgen voor betere informatie voor de beleidsmakers in de hele EU. Satellieten, automatische meetstations en het internet bieden steeds meer mogelijkheden om het milieu in real time te volgen, dankzij de INSPIRE-richtlijn (Richtlijn 2007/2/EG) en het GMES-systeem (Global Monitoring for Environment and Security = Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid, zie COM(2009) 223 final).

3.3.2   Waar dit mogelijk is, zal de beschikbaarheid van sociale gegevens worden versneld , bijvoorbeeld met het Europese systeem van sociale statistische enquêtemodules.

3.4   Nauwkeurigere rapportage over verdeling en ongelijkheid: sociale en economische cohesie zijn overkoepelende doelstellingen van de Gemeenschap. Met bestaande gegevens uit de nationale rekeningen, bijvoorbeeld over inkomen per huishouden, of uit sociale onderzoeken als de EU-SILC (Communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden) kunnen cruciale verdelingsaspecten al worden geanalyseerd.

3.5   Ontwikkeling van een Europees scorebord voor duurzame ontwikkeling: de EU-indicatoren voor duurzame ontwikkeling (zie het Eurostat-verslag: „Measuring progress towards a more sustainable Europe – 2007”) zijn samen met de lidstaten ontwikkeld, en worden gebruikt in het tweejaarlijks voortgangsverslag van de Commissie. Dit monitoringinstrument legt recente ontwikkelingen op belangrijke gebieden die nog niet goed door officiële statistische cijfers worden bestreken (zoals duurzame productie en consumptie of governance-aspecten) echter niet volledig vast.

3.5.1   De Commissie verkent daarom de mogelijkheden om samen met de lidstaten een scorebord voor duurzame ontwikkeling te ontwerpen. Dit scorebord, gebaseerd op de EU-indicatoren voor duurzame ontwikkeling, zou ook andere kwantitatieve en kwalitatieve publiek beschikbare informatie kunnen omvatten.

3.5.2   Inachtneming van de grenzen van de natuurlijke hulpbronnen van de aarde is een van de kerndoelstellingen van de strategie voor duurzame ontwikkeling (SDO). Een voorbeeld is de beperkte capaciteit van de natuur om hernieuwbare hulpbronnen te leveren en verontreiniging te absorberen. Het is belangrijk te weten wat de „gevarenzone” is voordat het feitelijke omslagpunt wordt bereikt. Het is zaak de drempelwaarden voor cruciale verontreinigende stoffen en hernieuwbare hulpbronnen vast te stellen – en periodiek aan te passen – om zodoende de beleidsdiscussie van informatie te voorzien en de formulering van doelstellingen en de evaluatie van het beleid te ondersteunen.

3.6   Uitbreiding van de nationale rekeningen tot sociale en milieuaspecten: het Europees Stelsel van rekeningen is het belangrijkste instrument waarop de economische statistieken van de EU en ook veel economische indicatoren (zoals het BBP) worden gebaseerd. In zijn conclusies van juni 2006 roept de Europese Raad de EU en haar lidstaten op om de nationale rekeningen uit te breiden tot de kernaspecten van duurzame ontwikkeling. De Commissie zal ervoor zorgen dat dit werk bij toekomstige herzieningen van het internationale Stelsel van nationale rekeningen en het Europees Stelsel van rekeningen wordt voortgezet. Op langere termijn zal een geïntegreerde sociale, economische en milieuboekhouding naar verwachting de basis vormen voor nieuwe topniveau-indicatoren.

3.6.1    Geïntegreerde milieueconomische boekhouding : de eerste strategie van de Commissie voor „groene boekhouding” dateert van 1994 (zie COM(1994) 670). Sindsdien hebben Eurostat en de lidstaten – in samenwerking met de VN en de OESO – de boekhoudmethoden zo ver ontwikkeld en getest dat verschillende lidstaten nu periodiek de eerste pakketten milieurekeningen presenteren. Later kunnen er fysieke milieurekeningen worden gecreëerd voor energieverbruik en afvalproductie en -verwerking en monetaire rekeningen voor milieusubsidies. Om te zorgen dat de rekeningen vergelijkbaar zijn, is de Commissie van plan begin 2010 een juridisch kader voor milieuboekhouding voor te stellen.

3.6.2    Intensiever gebruik van bestaande sociale indicatoren uit de nationale boekhouding : het bestaande Europees Stelsel van rekeningen omvat al indicatoren die sociaal relevante aspecten naar voren halen, zoals het beschikbare inkomen van de huishoudens en een aangepast cijfer voor het beschikbare inkomen dat rekening houdt met de verschillen in de stelsels van sociale bescherming in de verschillende landen.

4.   Algemene opmerkingen

4.1   De problematiek van een meer volledige meting van de menselijke ontwikkeling krijgt meer en meer aandacht van politici en het grote publiek. Er zijn nieuwe benaderingen nodig om te laten zien hoe de demografische ontwikkelingen en de economische ontwikkeling van de mensheid kunnen worden afgestemd op de eindigheid van onze planeet en de natuurlijke hulpbronnen.

4.2   De nieuwe benaderingen en methoden voor het meten van de vooruitgang zijn essentieel in de huidige, steeds ingewikkelder sociale omgeving, zodat een betere strategische visie van de menselijke samenleving zoals de EU kan worden geformuleerd. Zij zijn enerzijds van belang om de balans op te maken van de middelen die nodig zijn om de strategische doelstellingen te verwezenlijken, waaronder in de eerste plaats duurzame ontwikkeling, die bijv. afhangt van een doeltreffende bescherming van het klimaat en een spaarzaam gebruik van alle middelen.

4.3   Een ander belangrijk terrein is de formulering van cruciaal Gemeenschapsbeleid met respect voor alle meetbare gevolgen en de wisselwerking hiertussen, en uiteraard ook de evaluatie van de toepassing van dat beleid.

4.4   Het EESC is dan ook ingenomen met de Commissiemededeling „Het BBP en verder - Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld” en de initiatieven die daarin worden samengevat. Hoewel veel activiteiten en projecten reeds zijn opgestart, wijst het EESC erop dat dit nog maar de eerste fase van een lang proces is en dat het niet eenvoudig zal zijn de juiste instrumenten en maatstaven te kiezen en deze te integreren in het beheer van de belangrijkste beleidsgebieden en –strategieën.

4.5   Om doeltreffend te zijn moet een instrument – welke dan ook – zo eenvoudig en zo gemakkelijk mogelijk te hanteren zijn. Instrumenten die de gebruikers niet perfect onder de knie hebben of die niet algemeen worden aanvaard, kunnen niet de gewenste resultaten opleveren. Uiteraard zal het enige tijd duren voordat een nieuw instrument wordt geaccepteerd als maat voor de vooruitgang. Geen enkel instrument mag echter een doel op zich worden, en instrumenten die niet doeltreffend zijn gebleken moeten worden opzijgezet.

4.6   Het behoeft geen betoog dat het eenvoudige evolueert tot het ingewikkelde, maar dat deze ingewikkeldheid niet mag prevaleren boven de verwachte voordelen. Het systeem moet, zelfs op communautair niveau, gebaseerd blijven op een nationale verzameling en beoordeling van gegevens en de verwerking daarvan tot indicatoren en parameters, in een overzichtelijk en eengemaakt Europees kader.

4.7   De aggregatie van deze parameters voor de hele Gemeenschap zou het vervolgens mogelijk moeten maken om gecoördineerde en compatibele communautaire strategieën en beleidsmaatregelen goed te keuren, zowel op nationaal als op communautair niveau, die de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit consequent eerbiedigen. Vervolgens is het van bijzonder belang dat op communautair niveau wordt gehandeld volgens de ontwikkelingstendensen, en dat de gekozen instrumenten in staat zijn om zelfs zwakke signalen van potentieel gevaarlijke veranderingen ruim op voorhand en op betrouwbare wijze op te sporen.

4.8   Het BBP is, zelfs met zijn bekende tekortkomingen, een uniek geaggregeerd instrument met een korte reactietijd. De ideale indicator zou tevens rekening moeten houden met sociale en milieuaspecten, iets wat zeer moeilijk is. Het EESC is derhalve van mening dat criteria moeten worden vastgesteld waarmee tijdens de uitstippeling van beleid kan worden gekozen uit verschillende parameters die betrekking hebben op verschillende gebieden, ten einde een duurzame ontwikkeling van de wereldgemeenschap te bevorderen.

4.9   Het EESC is ervan overtuigd dat een individuele aanpak alleen mogelijk is bij de ontwikkeling van ieder afzonderlijk instrument. De evaluatie en doeltreffende toepassing van deze instrumenten vragen om een globale, holistische aanpak, ten einde conflicten tussen bepaalde instrumenten en parameters zo veel mogelijk te beperken; als dergelijke conflicten onopgelost blijven kunnen zij de politieke en strategische besluitvorming aan het wankelen brengen.

4.10   Dit hele proces van op stapel staande veranderingen zal noch snel noch eenvoudig zijn, zodat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de analytische voorbereiding en bestudering van ieder instrument, op basis van onderzoek naar hun interactie en een uitgebreide raadpleging van de betrokken actoren.

4.11   In het kader van dit proces zullen prioriteiten en termijnen voor de volgende stappen moeten worden vastgesteld, waarnaar in de Commissiemededeling slechts terloops wordt verwezen. Ook dringt het EESC er bij de Commissie op aan om de nieuwe maatregelen tijdig te integreren in de doelstellingen en beoordelingsmechanismen van de nieuwe strategie EU 2020 en de langetermijnstrategie voor duurzame ontwikkeling. Het EESC betreurt het dat er in dit vroege stadium geen rol is weggelegd voor andere betrokken actoren, zoals de relevante economische directoraten-generaal van de Commissie. Een dergelijke radicale verandering vraagt om méér dan alleen de inzet van DG ENVI, het Europees Milieuagentschap en Eurostat.

4.12   Om de werkzaamheden voort te zetten en de volgende stappen te structureren moet gebruik worden gemaakt van alle beschikbare studies en projecten, met name het verslag van de Commissie over het meten van de economische prestaties en de sociale vooruitgang (het Stiglitz-verslag; http://www.stiglitz-sen-fitoussi.fr/en/index.htm), de studie van de TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity, http://www.teebweb.org/), de werkzaamheden van het Europees Milieuagentschap (EMA), Eurostat en alle anderen die bijdragen tot dit complexe Europese en internationale project. Het doorslaggevende criterium moet zijn onafhankelijke en kwaliteitsvolle statistieken, en dat de informatiewaarde van de instrumenten algemeen wordt aanvaard.

4.13   De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft onlangs besloten om in 2012, dus twintig jaar na de Wereldtop van Rio in 1992, een nieuwe Wereldtop te organiseren om de vooruitgang op het gebied van duurzame ontwikkeling te evalueren. Het spreekt voor zich dat de manieren om een groene, koolstofarme wereldeconomie tot stand te brengen kernthema's van het evenement zullen zijn. Europa zou dan ook vóór 2011 een duidelijk raamwerk moeten vaststellen voor het beoordelen van zijn eigen vooruitgang op dit gebied, zodat het in 2012 met goed onderbouwde voorstellen voor de dag kan komen.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1   De bijzondere opmerkingen hebben betrekking op de vijf categorieën van actiegebieden en hun onderdelen, volgens de in paragraaf 3 gehanteerde volgorde.

5.2   De Commissie heeft de zeer zware taak op zich genomen om een proefversie van een complexe milieu-index uit te werken. Zij heeft toegezegd deze index reeds in 2010 te presenteren. Het zal waarschijnlijk gaan om een geaggregeerde index; bij de evaluatie hiervan moet rekening worden gehouden met het evenwicht tussen de effecten van de afzonderlijke milieubestanddelen. De ecologische en de koolstofvoetafdruk hebben, in hun huidige vorm, betrekking op specifieke onderdelen van het milieu en het grondstoffenverbruik. Daarnaast zijn er nog andere concepten bijgekomen, zoals de „watervoetafdruk” en de „bosvoetafdruk”, maar geen van beide kunnen als een op zichzelf staande index worden beschouwd. De totstandkoming van de nieuwe index zal van begin af aan onderwerp moeten zijn van een raadpleging van de betrokken partijen, en het gewicht dat de afzonderlijke factoren krijgen in deze complexe index zal zeer zorgvuldig moeten worden gekozen.

5.3   Het zal al even moeilijk zijn om indicatoren voor de kwaliteit van het bestaan en het welzijn (2) uit te werken, zelfs al zijn er op dit gebied studies en haalbaarheidsstudies voorhanden. Deze indicatoren zijn voor een groot deel gebaseerd op subjectieve waarnemingen en dus niet op exacte metingen. Opgemerkt moet worden dat ook het BBP niet geheel exact is.

5.4   De bijna real-time informatie voor de besluitvorming is van groot belang voor het „operationele beheer” van de kwaliteit van het milieu en voor het nemen van corrigerende maatregelen op sociaal gebied. Voor strategische vraagstukken en de uitstippeling van beleid is de langetermijnontwikkeling van fundamentele parameters belangrijker. De keuze van de in real-time te volgen grootheden is dus ondergeschikt aan dit onderscheid, om te voorkomen dat individuele informatie het besluitvormingsproces onnodig vertraagt. Belangrijker is in dat opzicht dat weloverwogen en tijdig op de veranderingen wordt gereageerd. De monitoring in het kader van het GMES-systeem zal prioritair onder het „operationeel beheer” vallen; indien het langetermijnontwikkelingen zou aantonen zou het uiteraard ook de beleidsvorming kunnen dienen.

5.5   De formulering van Gemeenschapsbeleid dat een gezamenlijke inspanning vraagt dient te worden gebaseerd op correcte informatie over de verdeling en de ongelijkheid op nationaal en regionaal niveau. Doel is de meest opvallende verschillen op te heffen door middel van correct geformuleerd beleid, waarvoor de nauwkeurigheid van de gegevens van cruciaal belang is. Het succes van dat beleid valt of staat met diens algemene aanvaarding en de mate waarin dit beleid wordt nageleefd, wat vrijwel onmogelijk is zonder het gevoel dat er sprake is van gelijke behandeling. De naleving hiervan zal bepalend zijn voor de manier waarop de burgers zullen aankijken tegen de Gemeenschap.

5.6   De evaluatie van duurzame ontwikkeling is een zeer ingewikkelde kwestie. Duurzame ontwikkeling is een overkoepelende langetermijnstrategie die per definitie geen concrete doelstellingen en termijnen heeft of kan hebben. De doelstellingen moeten per definitie in voldoende algemene bewoordingen worden geformuleerd. Bij de beoordeling van duurzame ontwikkeling gaat het dus in de eerste plaats om twee fundamentele tendensen: 1) evaluatie van de absorptiecapaciteit van de ecosystemen en de exploitatie van niet-hernieuwbare en hernieuwbare energiebronnen, en 2) evaluatie van de ontwikkeling van het beheer van de menselijke samenleving in algemene zin. De evolutie van deze twee fundamentele factoren zal bepalend zijn voor de al dan niet duurzame ontwikkeling van de wereldgemeenschap en dus van de Europese Gemeenschap. De voorstellen in de mededeling van de Commissie (het scorebord en de monitoring van drempelwaarden voor verontreinigende stoffen) gaan beide in de goede richting, wat het EESC toejuicht.

5.7   Het EESC waardeert tevens de inspanningen van de Commissie om de nationale rekeningen uit te breiden tot sociale en milieuaspecten. De voldoende hoeveelheid betrouwbare en goed gestructureerde informatie uit deze rekeningen kan de gewenste rationele doorberekening van externe kosten aanzienlijk vergemakkelijken op gebieden waarvoor voldoende betrouwbare gegevens beschikbaar zijn en waarop het marktevenwicht niet dreigt te worden verstoord. Deze rekeningen bevatten nu al waardevolle informatie, maar de vergelijkbaarheid tussen de afzonderlijke lidstaten kan problemen opleveren. Daarom is het van belang dat de betrokken actoren zich inspannen voor de totstandkoming van een optimaal datasysteem, en dat de gegevensverzameling beantwoordt aan de noodzaak om fysieke milieurekeningen te creëren. De Commissie heeft in dit verband de zware taak op zich genomen om begin 2010 een juridisch kader voor milieuboekhouding voor te stellen. De sociale indicatoren uit de nationale boekhouding die nu reeds beschikbaar zijn worden echter nog niet volledig gebruikt. Naar verwachting zal de behoefte aan dit soort indicatoren toenemen, naarmate de uitwerking van een complexe en geïntegreerde aanpak voor het meten en beoordelen van de vooruitgang in een veranderende wereld vordert.

Brussel, 29 april 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Zie PB C 100 van 30.4.2009, blz. 53.

(2)  Zie advies NAT /392 (CESE 1669/2008) „Voorbij het BBP – maatstaven voor duurzame ontwikkeling”.