52009PC0373

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden /* COM/2009/0373 def. - CNS 2009/0100 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 28.7.2009

COM(2009) 373 definitief

2009/0100 (CNS)

VOORSTEL VOOR EEN

BESLUIT VAN DE RAAD

BETREFFENDE DE SLUITING DOOR DE EUROPESE GEMEENSCHAP VAN HET VERDRAG INZAKE DE INTERNATIONALE INNING VAN LEVENSONDERHOUD VOOR KINDEREN EN ANDERE FAMILIELEDEN

VOORSTEL VOOR EEN

BESLUIT VAN DE RAAD

BETREFFENDE DE SLUITING DOOR DE EUROPESE GEMEENSCHAP VAN HET VERDRAG INZAKE DE INTERNATIONALE INNING VAN LEVENSONDERHOUD VOOR KINDEREN EN ANDERE FAMILIELEDEN

TOELICHTING

1. DOELSTELLING

Op 23 november 2007 zijn in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht twee internationale instrumenten gesloten, namelijk het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden en het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

Het protocol moet de rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor onderhoudsgerechtigden en onderhoudsplichtigen vergroten. Op 23 februari 2009 heeft de Commissie een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het protocol aangenomen[1].

Het verdrag heeft ten doel de effectieve internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden te waarborgen. Aangezien de overgrote meerderheid van onderhoudsvorderingen betrekking heeft op kinderen, is het verdrag eerst en vooral een kinderbeschermingsmaatregel. Dit voorstel heeft betrekking op de sluiting door de Europese Gemeenschap van het verdrag.

2. TOTSTANDBRENGING VAN EEN GEMEENSCHAPPELIJKE JUSTITIËLE RUIMTE BINNEN DE GEMEENSCHAP

De Europese Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een werkelijke justitiële ruimte tot stand te brengen, die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen.

Op 18 december 2008 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen aangenomen[2]. De sluiting van het verdrag door de Gemeenschap zou de bestaande communautaire voorschriften inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen en de administratieve samenwerking tussen de centrale autoriteiten versterken, door in de Gemeenschap een geheel van geharmoniseerde voorschriften vast te stellen ten aanzien van derde landen die partij zullen worden bij het verdrag.

3. HET VERDRAG VAN 2007 INZAKE DE INTERNATIONALE INNING VAN LEVENSONDERHOUD VOOR KINDEREN EN ANDERE FAMILIELEDEN

De Europese Commissie heeft over het verdrag onderhandeld op grond van de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad. Het daaruit voortvloeiende verdrag is in overeenstemming met deze onderhandelingsrichtsnoeren.

Het doel van het verdrag - de effectieve inning van levensonderhoud voor familieleden waarborgen - wordt nagestreefd met uiteenlopende middelen, waaronder (1) een allesomvattend systeem van samenwerking tussen de autoriteiten van de verdragsluitende staten, (2) het vereiste dat de verdragsluitende staten verzoeken met het oog op de vaststelling en wijziging van beslissingen inzake levensonderhoud mogelijk maken, (3) bepalingen die de effectieve toegang tot grensoverschrijdende procedures betreffende onderhoudsverplichtingen waarborgen, (4) een systeem voor de erkenning en tenuitvoerlegging van in de verdragsluitende staten gegeven beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen, (5) snellere en vereenvoudigde procedures voor de erkenning en tenuitvoerlegging, en (6) het vereiste effectieve maatregelen te nemen voor de snelle tenuitvoerlegging van beslissingen.

In het verdrag worden talrijke praktische zaken geregeld die gevolgen kunnen hebben voor de wijze waarop internatonale vorderingen geldend worden gemaakt – bijvoorbeeld taalvoorschriften, standaardformulieren en de uitwisseling van informatie over nationale wetgeving. Het verdrag moedigt ook het gebruik van nieuwe informatietechnologieën aan om kosten en vertragingen tot een minimum te beperken.

Het volledige verdrag is dwingend van toepassing op zaken inzake levensonderhoud voor kinderen. Alle hoofdstukken zijn ook van toepassing op verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen tussen (ex-)echtgenoten wanneer de verzoeken worden ingediend samen met een vordering om levensonderhoud voor kinderen. Andere verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen tussen (ex-)echtgenoten vallen onder het verplichte toepassingsgebied van het verdrag, doch niet onder de hoofdstukken II en III, waarin de administratieve samenwerking via centrale autoriteiten en het verlenen van bijstand bij verzoeken om levensonderhoud voor kinderen worden geregeld. Een verdragsluitende staat kan verklaren dat hij de toepassing van het gehele verdrag of een deel ervan uitbreidt tot andere onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.

Het verdrag voorziet in de mogelijkheid dat een regionale organisatie voor economische integratie tot het verdrag toetreedt (artikel 59).

Artikel 51, lid 4, bevat een ontkoppelingsclausule, waarin wordt bepaald dat het verdrag de toepassing onverlet laat van instrumenten van een regionale organisatie voor economische integratie die partij is bij dit verdrag, die zijn aangenomen na het sluiten van het verdrag inzake in het verdrag geregelde aangelegenheden, mits deze instrumenten de toepassing van de bepalingen van het verdrag in de betrekkingen van lidstaten van de regionale organisatie voor economische integratie met andere verdragsluitende staten onverlet laten. Wat de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen tussen lidstaten van de regionale organisatie voor economische integratie betreft, laat het verdrag de regels van de regionale organisatie voor economische integratie onverlet, ongeacht of deze vóór of na het sluiten van het verdrag zijn aangenomen.

Overeenkomstig artikel 62 kunnen voorbehouden worden gemaakt en overeenkomstig artikel 63 verklaringen worden afgelegd ten aanzien van bepaalde artikelen.

4. VOORSTELLEN VAN DE COMMISSIE

Volgens het Hof van Justitie[3] heeft de Gemeenschap op de onder Verordening (EG) nr. 4/2009 vallende gebieden een externe exclusieve bevoegdheid gekregen. Deze verordening bestrijkt alle in het verdrag geregelde gebieden. Gelet op het bovengenoemde advies van het Hof, vallen erkenning en tenuitvoerlegging onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Volgens de Commissie vallen ook de administratieve samenwerking en de voorschriften inzake rechtsbijstand onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap omdat deze voorschriften van het verdrag ook de Gemeenschapsvoorschriften zouden aantasten.

Indien er in de Gemeenschap geen voorschriften inzake administratieve samenwerking zouden zijn, zouden de voorschriften van het verdrag van toepassing zijn. Gemeenschapsvoorschriften inzake de onder het verdrag vallende gebieden, waaronder administratieve samenwerking, zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 4/2009 en de toepassing van de voorschriften van het verdrag tussen de lidstaten zou deze Gemeenschapsvoorschriften aantasten. De toepassing van Verordening (EG) nr. 4/2009 in de Gemeenschap, met inbegrip van de voorschriften inzake administratieve samenwerking, is gewaarborgd door een ontkoppelingsclausule (artikel 51, lid 4, van het verdrag). Een dergelijke clausule sluit niet uit dat het verdrag eventueel gevolgen kan hebben voor het Gemeenschapsrecht. Het feit dat in een akkoord een ontkoppelingsclausule is opgenomen, kan er integendeel op wijzen dat de Gemeenschapsvoorschriften wél zijn aangetast (zie advies 1/03 EHJ). Er moet ook worden opgemerkt dat het verdrag in zijn geheel tot doel heeft de effectieve inning van levensonderhoud te waarborgen; de voorschriften inzake administratieve samenwerking hebben alleen tot doel beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen te verkrijgen en ten uitvoer te leggen. Bovendien kunnen de in Verordening (EG) nr. 4/2009 vastgestelde voorschriften inzake administratieve samenwerking van toepassing zijn op in derde landen gegeven beslissingen. De Commissie stelt daarom voor dat de Gemeenschap het verdrag helemaal alleen sluit.

Overeenkomstig artikel 62, lid 1, kunnen de verdragsluitende staten uiterlijk op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding een of meer van de voorbehouden bedoeld in artikel 2, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 30, lid 8, artikel 44, lid 3, en artikel 55, lid 3, maken.

Voorgesteld wordt geen voorbehouden te maken. Het verdrag moet als zodanig van toepassing zijn en er zijn geen redenen om het toepassingsgebied conform artikel 2, lid 2, te beperken dan wel om de erkenning en tenuitvoerlegging conform artikel 20, lid 2, en artikel 30, lid 8, te beperken. De Commissie is ook van mening dat de centrale autoriteiten van de lidstaten bereid zouden moeten zijn om naast in de officiële taal van de aangezochte lidstaat ook in het Engels en het Frans te communiceren met de andere centrale autoriteiten. Bijgevolg is het niet nodig een voorbehoud in de zin van artikel 44, lid 3, te maken. Momenteel hoeft er niet te worden nagedacht over het in artikel 55, lid 3, neergelegde voorbehoud.

Artikel 63, lid 1, voorziet in de mogelijkheid de in artikel 2, lid 3, artikel 11, lid 1, onder g), artikel 16, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 30, lid 7, artikel 44, leden 1 en 2, artikel 59, lid 3, en artikel 61, lid 1, bedoelde verklaringen af te leggen. Alle verklaringen moeten door de Gemeenschap worden afgelegd aangezien wordt voorgesteld dat alleen de Gemeenschap partij wordt bij het verdrag.

Op grond van artikel 59, lid 3, kan de Europese Gemeenschap op het tijdstip van de ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat zij de bevoegdheid uitoefent over alle door het verdrag beheerste aangelegenheden en dat de lidstaten die aan haar de desbetreffende bevoegdheden hebben overgedragen door het verdrag gebonden zullen zijn. De Commissie stelt voor een dergelijke verklaring af te leggen.

Het verdrag dient in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te worden toegepast. Voor belangrijke kwesties, zoals het toepassingsgebied, moet dit vereiste onverkort geldig zijn. Overeenkomstig artikel 2, lid 3, kan elke verdragsluitende staat verklaren dat hij de toepassing van het gehele verdrag of een deel ervan uitbreidt tot andere onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, waaronder in het bijzonder verplichtingen jegens kwetsbare personen. Een dergelijke verklaring doet alleen verplichtingen ontstaan tussen twee verdragsluitende staten indien hun verklaringen betrekking hebben op dezelfde onderhoudsverplichtingen en dezelfde delen van het verdrag.

De Commissie stelt voor de toepassing van het gehele verdrag uit te breiden tot alle onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, hetgeen zou betekenen dat het toepassingsgebied van het verdrag zou samenvallen met dat van Verordening (EG) nr. 4/2009. Verordening (EG) nr. 4/2009 heeft een ruim toepassingsgebied om de gelijke behandeling van alle onderhoudsgerechtigden te garanderen. Het feit dat onderhoudsvorderingen waarbij geen kinderen of echtgenoten zijn betrokken zeldzaam zijn, is een bijkomend argument om op alle onderhoudsvorderingen dezelfde regels toe te passen. Dat is ook een reden te meer om het toepassingsgebied van het verdrag uit te breiden. Bovendien worden beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen door sommige lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd op basis van het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, zonder dat zij de in artikel 26 van dat verdrag vastgestelde voorbehouden hebben gemaakt. Indien het toepassingsgebied niet wordt uitgebreid zoals voorgesteld, zou dat voor die lidstaten een achteruitgang betekenen in hun relaties met bepaalde derde landen.

De Gemeenschap moet zeker geen verklaring afleggen met betrekking tot het gebruik van een op het kind gerichte toetsing van de middelen, zoals bedoeld in artikel 16, lid 1. Het is ook duidelijk dat de in artikel 24, lid 1, bedoelde verklaring over een alternatieve procedure niet moet worden afgelegd omdat de Gemeenschap zich tijdens de onderhandelingen voorstandster heeft getoond van de in artikel 23 vastgestelde effectievere procedures voor verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging. Ook de indiening van verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van een regeling inzake levensonderhoud moet niet worden beperkt in de in artikel 30, lid 7, bedoelde zin.

Een verklaring ten aanzien van niet-geünificeerde rechtsstelsels in de zin van artikel 61, lid 1, is niet noodzakelijk omdat het verdrag in elke lidstaat en in elke territoriale eenheid van toepassing moet zijn. In artikel 61, lid 3, is ook bepaald dat indien een staat geen verklaring aflegt uit hoofde van artikel 61, het verdrag van toepassing is op alle territoriale eenheden van die staat.

In bepaalde bijzondere omstandigheden waarin er objectieve en ernstige redenen voor een gedifferentieerde toepassing van het verdrag zijn, kunnen de lidstaten aangeven dat zij de positieve verklaringen van het verdrag wensen toe te passen.

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder g), kan een verdragsluitende staat - behalve bij het in artikel 10, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), bedoelde verzoek om erkenning dan wel erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing inzake levensonderhoud - in een verklaring preciseren welke aanvullende informatie of stukken door zijn centrale autoriteit kunnen worden gevraagd voor de behandeling van een verzoek dan wel door zijn gerechtelijke of administratieve autoriteiten voor het voeren van de nodige procedures. De Commissie zal geen bezwaar maken wanneer een lidstaat gebruik wenst te maken van de door dit artikel geboden mogelijkheid omdat aanvullende informatie in bepaalde gevallen nodig kan zijn met het oog op een doeltreffende toepassing van het verdrag.

Overeenkomstig artikel 44, lid 1, worden verzoeken en bijbehorende stukken opgesteld in de oorspronkelijke taal en gaan ze vergezeld van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere taal die de aangezochte staat in een verklaring heeft aangegeven te aanvaarden, tenzij de bevoegde autoriteit van die staat vrijstelling verleent van vertaling. Voorgesteld wordt de lidstaten toe te staan zelfs vertalingen te aanvaarden in andere talen dan hun officiële taal omdat het verdrag dan gemakkelijker zou kunnen worden toegepast.

Overeenkomstig artikel 44, lid 2, kan een verdragsluitende staat met meerdere officiële talen die op grond van zijn nationale recht stukken in een van die talen niet voor zijn gehele grondgebied kan aanvaarden, in een verklaring de taal vermelden waarin dergelijke stukken of vertalingen daarvan dienen te worden opgesteld voor indiening in de omschreven delen van zijn grondgebied. Voorgesteld wordt deze mogelijkheid toe te staan voor de lidstaten waar er meerdere talen zijn die slechts officieel zijn op een deel van het grondgebied (zoals België).

De lidstaten die van de door artikel 11, lid 1, onder g), artikel 44, lid 1, of artikel 44, lid 2, geboden mogelijkheid gebruik wensen te maken, moeten de Commissie daarvan in kennis stellen en moeten ook de inhoud van dergelijke verklaringen meedelen onder vermelding van objectieve en ernstige redenen. Indien een lidstaat later een op hem betrekking hebbende verklaring wenst te wijzigen of in te trekken, moet hij dat aan de Commissie meedelen, die de depositaris daarvan dan in kennis zal stellen.

Aangezien wordt voorgesteld dat alleen de Gemeenschap partij bij het verdrag wordt, moeten de lidstaten de Commissie de informatie over de aanwijzing van de centrale autoriteit of de centrale autoriteiten in de zin van artikel 4 meedelen samen met inlichtingen betreffende wetten, procedures en diensten in de zin van artikel 57. De Commissie zal deze informatie op het tijdstip van de sluiting van het verdrag meedelen aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

Voorgesteld wordt dat de lidstaten uiterlijk op 18 september 2010 alle informatie meedelen aan de Commissie. Dat is ook de uiterste termijn waarbinnen de informatie betreffende contactgegevens en talen in de zin van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 4/2009 aan de Commissie moet worden meegedeeld.

2009/0100 (CNS)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), juncto artikel 300, leden 2 en 3,

Gezien het voorstel van de Commissie[4],

Gezien het advies van het Europees Parlement[5],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Gemeenschap werkt aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijke justitiële ruimte die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen.

(2) Het Verdrag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna "het verdrag" genoemd) is een stevige basis voor een wereldwijd systeem van samenwerking en voor de erkenning en tenuitvoerlegging op het gebied van onderhoudsverplichtingen, en voorziet in nagenoeg kosteloze rechtsbijstand bij verzoeken om levensonderhoud voor kinderen en in een gestroomlijnde erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedure.

(3) Onder het verdrag vallende aangelegenheden worden ook geregeld in Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. De Gemeenschap heeft voor alle onder het verdrag vallende aangelegenheden een exclusieve bevoegdheid gekregen en moet het verdrag dus helemaal alleen sluiten. Het verdrag is bindend voor de lidstaten doordat de Gemeenschap het sluit. Op grond van artikel 59 van het verdrag kan de Gemeenschap het verdrag ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of tot het verdrag toetreden.

(4) Ten aanzien van dit verdrag mogen geen voorbehouden worden gemaakt. Alle nodige verklaringen moeten door de Gemeenschap worden afgelegd, alsook alle latere wijzigingen en intrekkingen van deze verklaringen.

(5) Door middel van een verklaring moet het toepassingsgebied van het verdrag worden uitgebreid zodat het gehele verdrag geldt voor alle onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, teneinde een effectieve inning van levensonderhoud ten aanzien van alle verdragsluitende partijen te waarborgen, voor zover hun verklaringen betrekking hebben op dezelfde onderhoudsverplichtingen en dezelfde delen van het verdrag.

(6) De lidstaten moeten uiterlijk op 18 september 2010 aan de Commissie meedelen of zij wensen dat de in artikel 11, lid 1, onder g), artikel 44, lid 1, of artikel 44, lid 2, van het verdrag bedoelde verklaringen worden afgelegd en moeten de Commissie de inhoud van dergelijke verklaringen meedelen, die moeten zijn gebaseerd op objectieve en ernstige redenen. Indien een lidstaat later een verklaring wenst te wijzigen of in te trekken, moet hij dat aan de Commissie meedelen, zodat deze de depositaris daarvan in kennis kan stellen.

(7) Uiterlijk op 18 september 2010 moeten de lidstaten de Commissie ook de in artikel 4, lid 3, van het verdrag gevraagde informatie over de centrale autoriteit of de centrale autoriteiten meedelen. De Commissie moet deze informatie meedelen aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het tijdstip van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding, zoals is voorgeschreven door het verdrag. In het geval van wijzigingen met betrekking tot de aangewezen centrale autoriteit moeten de lidstaten dat meedelen aan de Commissie, die dat dan zal doorgeven aan het Permanent Bureau.

(8) De lidstaten moeten uiterlijk op 18 september 2010 de inlichtingen betreffende wetten, procedures en diensten in de zin van artikel 57 van het verdrag meedelen. De Commissie moet het Permanent Bureau deze inlichtingen meedelen bij de sluiting van het verdrag door de Gemeenschap.

(9) Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, [nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan de aanneming en de toepassing van dit besluit.]

(10) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor noch van toepassing is op Denemarken,

BESLUIT:

Artikel 1

Het Verdrag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd om de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om, namens de Europese Gemeenschap, de in artikel 58, lid 2, van het Verdrag bedoelde akte neer te leggen.

De tekst van het verdrag is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Bij de sluiting van het verdrag legt de Gemeenschap de in bijlage 1 bij dit besluit vastgestelde verklaringen af.

De in artikel 11, lid 1, onder g), en artikel 44, lid 1, van het verdrag bedoelde verklaringen hebben betrekking op de lidstaten die de Commissie uiterlijk op 18 september 2010 in kennis hebben gesteld van hun wens dergelijke verklaringen af te leggen en van de inhoud van dergelijke verklaringen.

Een verklaring in de zin van artikel 44, lid 2, van het verdrag heeft betrekking op België, dat de Commissie uiterlijk op 18 september 2010 de inhoud van de af te leggen verklaring moet meedelen.

Artikel 3

Uiterlijk op 18 september 2010 delen de lidstaten de Commissie de in artikel 4, lid 3, van het verdrag gevraagde informatie over de centrale autoriteit of de centrale autoriteiten mee. De Commissie deelt deze informatie mee aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het tijdstip van de nederlegging van de in artikel 58, lid 2, van het verdrag bedoelde akte.

Uiterlijk op 18 september 2010 delen de lidstaten de inlichtingen betreffende wetten, procedures en diensten in de zin van artikel 57 van het verdrag mee. De Commissie deelt deze informatie mee aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het tijdstip van de nederlegging van de in artikel 58, lid 2, van het verdrag bedoelde akte.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE 1

Verklaringen die de Gemeenschap dient af te leggen op het tijdstip van de sluiting van het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna het "verdrag" genoemd), conform artikel 63 van dat verdrag

I. In artikel 59, lid 3, bedoelde verklaring betreffende de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap ter zake van onder het verdrag vallende aangelegenheden

1. De Europese Gemeenschap verklaart overeenkomstig artikel 59, lid 3, van het verdrag dat zij bevoegdheid uitoefent ter zake van alle aangelegenheden waarop het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna het "verdrag" genoemd) van toepassing is. Haar lidstaten zullen dit verdrag niet ondertekenen, aanvaarden of goedkeuren en evenmin daartoe toetreden, maar het verdrag is bindend voor hen doordat de Europese Gemeenschap het sluit.

2. De huidige leden van de Europese Gemeenschap zijn het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

3. Deze verklaring is evenwel niet van toepassing op het Koninkrijk Denemarken, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken.

4. Deze verklaring is niet van toepassing op de grondgebieden van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet van toepassing is en laat de besluiten of standpunten onverlet die mogelijk in het kader van het verdrag door de betrokken lidstaten namens of in het belang van de betrokken grondgebieden worden vastgesteld.

II. Verklaringen betreffende bepaalde bepalingen en aangelegenheden

5. De Europese Gemeenschap verklaart overeenkomstig artikel 2, lid 3, van het verdrag dat zij het gehele verdrag toepast op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.

6. De Europese Gemeenschap verklaart overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder g), van het verdrag dat in [lidstaat/lidstaten vermelden] een ander verzoek dan een verzoek in de zin van artikel 10, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), het volgende moet bevatten [gewenste informatie of stukken vermelden].

7. De Europese Gemeenschap verklaart overeenkomstig artikel 44, lid 1, van het verdrag dat [de lidstaat/lidstaten vermelden] verzoeken en bijbehorende stukken aanvaardt/aanvaarden die zijn vertaald in [de taal/talen vermelden].

8. De Europese Gemeenschap verklaart overeenkomstig artikel 44, lid 2, van het verdrag dat in België stukken worden opgesteld in [de talen vermelden] voor indiening in [de delen van het grondgebied vermelden].

BIJLAGE 2

VERDRAG INZAKE DE INTERNATIONALE INNING VAN LEVENSONDERHOUD VOOR KINDEREN EN ANDERE FAMILIELEDEN

De staten die dit verdrag hebben ondertekend,

Geleid door de wens de samenwerking tussen staten ten behoeve van de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden te verbeteren,

Zich bewust van de noodzaak van resultaatgerichte procedures die toegankelijk, snel, efficiënt, kosteneffectief en rechtvaardig zijn en tegemoetkomen aan de behoeften,

Geleid door de wens voort te bouwen op de sterke punten van bestaande Haagse verdragen en andere internationale instrumenten, met name het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 juni 1956 inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud,

Ernaar strevend gebruik te maken van de technologische vooruitgang en een flexibel systeem te creëren dat verder kan worden ontwikkeld naarmate de behoeften veranderen en kan worden aangepast aan verdere ontwikkelingen op technologisch gebied die nieuwe mogelijkheden creëren,

Eraan herinnerend dat op grond van de artikelen 3 en 27 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind,

– bij alle maatregelen betreffende kinderen het belang van het kind de eerste overweging vormt,

– elk kind recht heeft op een levensstandaard die toereikend is voor zijn lichamelijke, geestelijke, intellectuele, morele en maatschappelijke ontwikkeling,

– de ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, de primaire verantwoordelijkheid hebben voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind, en

– de staten die partij zijn alle passende maatregelen nemen, met inbegrip van het sluiten van internationale overeenkomsten, om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind bij de ouder(s) of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, met name in gevallen waarin degene die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind draagt, in een andere staat woont dan die van het kind,

Hebben besloten dit verdrag te sluiten en hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen -

HOOFDSTUK I - DOELSTELLING, TOEPASSINGSGEBIED EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1 Doelstelling

Doelstelling van dit verdrag is de effectieve internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden te waarborgen, in het bijzonder door -

a) een allesomvattend systeem van samenwerking tussen de autoriteiten van de verdragsluitende staten in te stellen;

b) verzoeken met het oog op de vaststelling van beslissingen inzake levensonderhoud mogelijk te maken;

c) te zorgen voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud, en

d) effectieve maatregelen te eisen voor de snelle tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1. Dit verdrag is van toepassing op -

a) onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een ouder-kindrelatie jegens een persoon jonger dan 21 jaar;

b) de erkenning en tenuitvoerlegging dan wel de tenuitvoerlegging van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten en ex-echtgenoten wanneer het verzoek wordt ingediend samen met een vordering die valt binnen het toepassingsgebied van punt a), en

c) met uitzondering van de hoofdstukken II en III, op onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten en ex-echtgenoten.

2. Elke verdragsluitende staat kan zich in overeenstemming met artikel 62 het recht voorbehouden de toepassing van het verdrag, wat lid 1, onder a), betreft, te beperken tot personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Een verdragsluitende staat die een dergelijk voorbehoud maakt, heeft niet het recht de toepassing te verlangen van het verdrag op personen die vanwege hun leeftijd door zijn voorbehoud zijn uitgesloten.

3. Elke verdragsluitende staat kan in overeenstemming met artikel 63 verklaren dat hij de toepassing van het gehele verdrag of een deel ervan uitbreidt tot andere onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, waaronder in het bijzonder verplichtingen jegens kwetsbare personen. Een dergelijke verklaring doet alleen verplichtingen ontstaan tussen twee verdragsluitende staten indien hun verklaringen betrekking hebben op dezelfde onderhoudsverplichtingen en dezelfde delen van het verdrag.

4. De bepalingen van dit verdrag zijn van toepassing op kinderen ongeacht de burgerlijke staat van de ouders.

Artikel 3 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder -

a) "onderhoudsgerechtigde": een persoon aan wie levensonderhoud is verschuldigd of van wie wordt gesteld dat levensonderhoud aan hem is verschuldigd;

b) "onderhoudsplichtige": een persoon die levensonderhoud is verschuldigd of ten aanzien van wie wordt gesteld dat hij levensonderhoud is verschuldigd;

c) "rechtsbijstand": de bijstand die verzoekers nodig hebben om hun rechten te kennen en te doen gelden en om te waarborgen dat verzoeken volledig en effectief worden behandeld in de aangezochte staat. Deze bijstand kan in voorkomend geval worden verleend in de vorm van juridisch advies, bijstand om een zaak bij een autoriteit aanhangig te maken, vertegenwoordiging in rechte en vrijstelling van proceskosten;

d) "schriftelijke overeenkomst": een overeenkomst die is vastgelegd in een gegevensdrager, waarvan de inhoud toegankelijk en bruikbaar is voor inzage op een later tijdstip;

e) "regeling inzake levensonderhoud": een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de betaling van levensonderhoud die -

i) als authentieke akte formeel is verleden of geregistreerd door een bevoegde autoriteit, of

ii) authentiek is verklaard of is geregistreerd door, of gesloten met of nedergelegd bij een bevoegde autoriteit,

en door een bevoegde autoriteit kan worden getoetst en gewijzigd;

f) "kwetsbare persoon": een persoon die vanwege een aantasting of ontoereikendheid van zijn persoonlijke vermogens niet in staat is zichzelf te onderhouden.

HOOFDSTUK II – ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 4 Aanwijzing van centrale autoriteiten

1. Elke verdragsluitende staat wijst een centrale autoriteit aan die is belast met de haar door dit verdrag oplegde taken.

2. Federale staten, staten met meer dan één rechtsstelsel of staten die autonome territoriale eenheden omvatten, staat het vrij meer dan één centrale autoriteit aan te wijzen, en de territoriale of personele reikwijdte van hun taken aan te geven. Een staat die meer dan één centrale autoriteit heeft aangewezen, wijst de centrale autoriteit aan waaraan alle mededelingen kunnen worden gericht met het oog op doorgeleiding daarvan aan de bevoegde centrale autoriteit binnen deze staat.

3. De verdragsluitende staat stelt het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht in kennis van de aanwijzing van de centrale autoriteit of centrale autoriteiten, hun contactgegevens en, indien van toepassing, de reikwijdte van hun taken zoals omschreven in lid 2, op het tijdstip waarop de akte van bekrachtiging of toetreding wordt nedergelegd of wanneer een verklaring in overeenstemming met artikel 61 wordt afgelegd. De verdragsluitende staten stellen het Permanent Bureau onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen.

Artikel 5 Algemene taken van de centrale autoriteiten

De centrale autoriteiten -

a) werken onderling samen en bevorderen de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in hun staten teneinde de doelstellingen van het verdrag te verwezenlijken;

b) zoeken zoveel mogelijk naar oplossingen voor moeilijkheden die zich voordoen bij de toepassing van het verdrag.

Artikel 6 Specifieke taken van de centrale autoriteiten

1. De centrale autoriteiten verlenen bijstand met betrekking tot verzoeken in de zin van hoofdstuk III. In het bijzonder door -

a) dergelijke verzoeken te verzenden en te ontvangen;

b) procedures in verband met dergelijke verzoeken in te stellen of het instellen ervan te vergemakkelijken.

2. Met betrekking tot deze verzoeken nemen zij alle passende maatregelen om -

a) wanneer de omstandigheden het vereisen, rechtsbijstand te verlenen of de verkrijging van rechtsbijstand te vergemakkelijken;

b) de onderhoudsplichtige of onderhoudsgerechtigde te helpen lokaliseren;

c) de verkrijging van relevante informatie over het inkomen en, indien nodig, andere financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige of de onderhoudsgerechtigde te vergemakkelijken, met inbegrip van het lokaliseren van vermogensbestanddelen;

d) indien passend door de gebruikmaking van bemiddeling, verzoening of soortgelijke methoden een minnelijke schikking te bevorderen met het oog op het bewerkstelligen van vrijwillige betaling van levensonderhoud;

e) de doorlopende tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud, met inbegrip van achterstallige bedragen, te vergemakkelijken;

f) de inning en snelle overmaking van betalingen van levensonderhoud te vergemakkelijken;

g) de verkrijging van bewijsstukken of ander bewijs te vergemakkelijken;

h) bijstand te verlenen bij de vaststelling van de afstamming wanneer dat noodzakelijk is voor de inning van levensonderhoud;

i) procedures in te stellen of het instellen ervan te vergemakkelijken, ter verkrijging van voorlopige maatregelen van territoriale aard die ten doel hebben de uitkomst van een aanhangig verzoek inzake levensonderhoud zeker te stellen;

j) de betekening en de kennisgeving van stukken te vergemakkelijken.

3. De taken van de centrale autoriteit krachtens dit artikel kunnen, voor zover het recht van de betrokken staat dit toestaat, worden uitgeoefend door overheidslichamen of andere lichamen die onder toezicht staan van de bevoegde autoriteiten van die staat. De verdragsluitende staat stelt het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht in kennis van de aanwijzing van dergelijke overheidslichamen of andere lichamen, van hun contactgegevens alsmede van de reikwijdte van hun taken. De verdragsluitende staten stellen het Permanent Bureau onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen.

4. Niets in dit artikel of in artikel 7 mag aldus worden uitgelegd, dat een centrale autoriteit de verplichting wordt opgelegd bevoegdheden uit te oefenen die krachtens het recht van de aangezochte staat slechts door gerechtelijke autoriteiten kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 7 Verzoeken om specifieke maatregelen

1. Indien geen verzoek op grond van artikel 10 aanhangig is, kan een centrale autoriteit aan een andere centrale autoriteit een met redenen omkleed verzoek richten om passende specifieke maatregelen te treffen in de zin van artikel 6, lid 2, onder b), c), g), h), i) en j). De aangezochte centrale autoriteit treft passende maatregelen indien zij deze noodzakelijk acht om een mogelijke verzoeker bij te staan bij het indienen van een in artikel 10 bedoeld verzoek of bij het bepalen of een dergelijk verzoek moet worden ingediend.

2. Een centrale autoriteit kan op verzoek van een andere centrale autoriteit tevens specifieke maatregelen treffen in verband met een in de verzoekende staat aanhangige zaak met een internationaal aspect die betrekking heeft op de inning van levensonderhoud.

Artikel 8 Kosten van de centrale autoriteit

1. Elke centrale autoriteit draagt haar eigen kosten voor de toepassing van dit verdrag.

2. Centrale autoriteiten mogen de verzoeker voor de krachtens dit verdrag verleende diensten geen kosten in rekening brengen, afgezien van uitzonderlijke kosten die voortvloeien uit een verzoek om specifieke maatregelen in de zin van artikel 7.

3. De aangezochte centrale autoriteit mag zich de kosten van de in lid 2 bedoelde dienstverlening niet doen vergoeden zonder dat de verzoeker heeft ingestemd met die dienstverlening tegen zodanige kosten.

HOOFDSTUK III – VERZOEKEN VIA CENTRALE AUTORITEITEN

Artikel 9 Verzoek via centrale autoriteiten

Een verzoek in de zin van dit hoofdstuk wordt via de centrale autoriteit van de verdragsluitende staat waar de verzoeker verblijft, ingediend bij de centrale autoriteit van de aangezochte staat. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder verblijf niet de enkele aanwezigheid verstaan.

Artikel 10 Beschikbare verzoeken

1. Een onderhoudsgerechtigde die op grond van dit verdrag levensonderhoud wil innen, kan in een verzoekende staat de volgende soorten verzoeken indienen -

a) erkenning dan wel erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing;

b) tenuitvoerlegging van een in de aangezochte staat gegeven of erkende beslissing;

c) vaststelling van een beslissing in de aangezochte staat, indien er nog geen beslissing voorhanden is, zo nodig met inbegrip van de vaststelling van de afstamming;

d) vaststelling van een beslissing in de aangezochte staat indien erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing niet mogelijk is, dan wel wordt geweigerd vanwege het ontbreken van een in artikel 20 vermelde grondslag voor erkenning en tenuitvoerlegging of om de in artikel 22, onder b) of e), vermelde redenen;

e) wijziging van een in de aangezochte staat gegeven beslissing;

f) wijziging van een in een andere dan de aangezochte staat gegeven beslissing.

2. Een onderhoudsplichtige tegen wie een beslissing inzake levensonderhoud is gegeven, kan in een verzoekende staat de volgende soorten verzoeken indienen -

a) erkenning van een beslissing of een vergelijkbare procedure die leidt tot opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging van een eerdere beslissing in de aangezochte staat;

b) wijziging van een in de aangezochte staat gegeven beslissing;

c) wijziging van een in een andere dan de aangezochte staat gegeven beslissing.

3. Tenzij anders is bepaald in dit verdrag, worden de in de leden 1 en 2 bedoelde verzoeken behandeld overeenkomstig het recht van de aangezochte staat en worden de in lid 1, onder c) tot en met f), en lid 2, onder b) en c), bedoelde verzoeken onderworpen aan de bevoegdheidsregels die van toepassing zijn in de aangezochte staat.

Artikel 11 Inhoud van het verzoek

1. Alle verzoeken in de zin van artikel 10 bevatten ten minste -

a) een verklaring omtrent de aard van het verzoek of de verzoeken;

b) de naam en contactgegevens, met inbegrip van het adres en de geboortedatum van de verzoeker;

c) de naam en, indien bekend, het adres en de geboortedatum van de verweerder;

d) de naam en geboortedatum van de persoon voor wie om levensonderhoud wordt verzocht;

e) de gronden waarop het verzoek berust;

f) indien het verzoek afkomstig is van de onderhoudsgerechtigde, gegevens over de plaats waar de betalingen moeten worden gedaan of elektronisch moeten worden overgemaakt;

g) behalve bij het verzoek in de zin van artikel 10, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), alle informatie of stukken die zijn vermeld in een door de aangezochte staat in overeenstemming met artikel 63 afgelegde verklaring;

h) de naam en contactgegevens van de persoon of de afdeling van de centrale autoriteit van de verzoekende staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.

2. Zo nodig en voor zover bekend bevat het verzoek tevens -

a) gegevens over de financiële omstandigheden van de onderhoudsgerechtigde;

b) gegevens over de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige, met inbegrip van de naam en het adres van zijn werkgever, alsmede de aard en locatie van de vermogensbestanddelen van de onderhoudsplichtige;

c) alle andere informatie die van nut kan zijn bij het lokaliseren van de verweerder.

3. Het verzoek gaat vergezeld van alle noodzakelijke ondersteunende informatie of documenten, waaronder stukken waaruit blijkt dat de verzoeker recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. Verzoeken in de zin van artikel 10, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), gaan alleen vergezeld van de in artikel 25 vermelde stukken.

4. Verzoeken in de zin van artikel 10 kunnen worden gedaan middels het door de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht aanbevolen en bekendgemaakte formulier.

Artikel 12 Verzending, ontvangst en behandeling van verzoeken en zaken door centrale autoriteiten

1. De centrale autoriteit van de verzoekende staat staat de verzoeker bij teneinde te verzekeren dat het verzoek vergezeld gaat van alle informatie en stukken die, voor zover haar bekend, voor de behandeling van het verzoek noodzakelijk zijn.

2. Na zich ervan te hebben vergewist dat het verzoek voldoet aan de vereisten van het verdrag, verzendt de centrale autoriteit van de verzoekende staat het verzoek namens en met instemming van de verzoeker aan de centrale autoriteit van de aangezochte staat. Het verzoek gaat vergezeld van het in bijlage 1 opgenomen verzendformulier. Op verzoek van de centrale autoriteit van de aangezochte staat verstrekt de centrale autoriteit van de verzoekende staat een volledig afschrift, gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst, van elk stuk in de zin van artikel 16, lid 3, artikel 25, lid 1, onder a), b) en d), en lid 3, onder b), en artikel 30, lid 3.

3. De aangezochte centrale autoriteit bevestigt de ontvangst binnen zes weken na de datum van ontvangst van het verzoek met behulp van het in bijlage 2 opgenomen formulier en stelt de centrale autoriteit van de verzoekende staat in kennis van de eerste stappen die zijn of zullen worden genomen voor de behandeling van het verzoek, en kan verdere stukken en informatie opvragen die zij noodzakelijk acht. Binnen deze termijn van zes weken verstrekt de aangezochte centrale autoriteit de verzoekende centrale autoriteit de naam en contactgegevens van de persoon of afdeling die is belast met de beantwoording van vragen met betrekking tot de voortgang van het verzoek.

4. Binnen drie maanden na de ontvangstbevestiging stelt de aangezochte centrale autoriteit de verzoekende centrale autoriteit in kennis van de stand van zaken omtrent het verzoek.

5. De verzoekende en de aangezochte centrale autoriteit stellen elkaar in kennis van -

a) de persoon of afdeling die verantwoordelijk is voor een bepaalde zaak;

b) de voortgang van de zaak,

en zij antwoorden tijdig op verzoeken om inlichtingen.

6. De centrale autoriteiten behandelen een zaak zo spoedig als een gedegen onderzoek van de inhoud ervan het toelaat.

7. De centrale autoriteiten maken gebruik van de snelste en meest efficiënte communicatiemiddelen waarover zij beschikken.

8. Een aangezochte centrale autoriteit kan de behandeling van een verzoek alleen weigeren als kennelijk niet aan de vereisten van het verdrag is voldaan. In dat geval stelt de centrale autoriteit de verzoekende centrale autoriteit onverwijld in kennis van de redenen voor haar weigering.

9. De aangezochte centrale autoriteit kan een verzoek niet weigeren op de enkele grond dat aanvullende stukken of informatie nodig zijn. De aangezochte centrale autoriteit kan de verzoekende centrale autoriteit evenwel verzoeken deze aanvullende stukken of informatie te verstrekken. Indien de verzoekende centrale autoriteit hierop niet binnen drie maanden of binnen een langere door de aangezochte centrale autoriteit vermelde termijn ingaat, kan de aangezochte centrale autoriteit beslissen het verzoek niet verder te behandelen. In dat geval stelt zij de verzoekende centrale autoriteit in kennis van deze beslissing.

Artikel 13 Communicatiemiddelen

Een verzoek via de centrale autoriteiten van de verdragsluitende staten in overeenstemming met dit hoofdstuk en alle daarbij gevoegde of door een centrale autoriteit verstrekte stukken of informatie, kunnen door de verweerder niet op de enkele grond van het tussen de betrokken centrale autoriteiten gebruikte communicatiemedium of -middel worden betwist.

Artikel 14 Effectieve toegang tot procedures

1. De aangezochte staat verstrekt verzoekers effectieve toegang tot procedures, waaronder tenuitvoerleggings- en beroepsprocedures, die voortvloeien uit verzoeken op grond van dit hoofdstuk.

2. Tenzij lid 3 van toepassing is, verleent de aangezochte staat ten behoeve van deze effectieve toegang, kosteloze rechtsbijstand in overeenstemming met de artikelen 14 tot en met 17.

3. De aangezochte staat is niet verplicht deze kosteloze rechtsbijstand te verlenen indien en voor zover de procedures van die staat de verzoeker in staat stellen de zaak aanhangig te maken zonder dergelijke bijstand en de centrale autoriteit kosteloos de noodzakelijke diensten verleent.

4. De voorwaarden voor verkrijging van kosteloze rechtsbijstand mogen niet restrictiever zijn dan de voorwaarden gesteld in soortgelijke binnenlandse zaken.

5. Geen zekerheid, borgtocht of depot, ongeacht de omschrijving, kan worden vereist om de betaling van de kosten en uitgaven in verband met procedures op grond van het verdrag te verzekeren.

Artikel 15 Kosteloze rechtsbijstand voor verzoeken om levensonderhoud voor kinderen

1. De aangezochte staat verleent kosteloze rechtsbijstand voor elk door een onderhoudsgerechtigde op grond van dit hoofdstuk ingediend verzoek betreffende onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een ouder-kindrelatie jegens een persoon jonger dan 21 jaar.

2. In afwijking van lid 1 kan de aangezochte staat met betrekking tot andere verzoeken dan de in artikel 10, lid 1, onder a) en b), bedoelde verzoeken en met betrekking tot de onder artikel 20, lid 4, vallende zaken, de verlening van kosteloze rechtsbijstand weigeren indien hij van oordeel is dat het verzoek of enig beroep kennelijk ongegrond is.

Artikel 16 Verklaring houdende toestemming voor het gebruik van een op het kind gerichte toetsing van de middelen

1. In afwijking van artikel 15, lid 1, kan een staat in overeenstemming met artikel 63 verklaren dat hij met betrekking tot andere verzoeken dan de in artikel 10, lid 1, onder a) en b), bedoelde verzoeken en met betrekking tot de onder artikel 20, lid 4, vallende zaken, kosteloze rechtsbijstand verleent op voorwaarde van een toetsing gebaseerd op een raming van de middelen van het kind.

2. Op het ogenblik van het afleggen van een dergelijke verklaring, verstrekken staten het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht informatie over de wijze waarop de raming van de middelen van het kind zal worden verricht, met inbegrip van de financiële criteria waaraan moet worden voldaan.

3. Een verzoek als bedoeld in lid 1, gericht aan een staat die de in dat lid bedoelde verklaring heeft afgelegd, dient een formele verklaring van de verzoeker te omvatten waarin wordt vermeld dat de middelen van het kind voldoen aan de in lid 2 bedoelde criteria. De aangezochte staat kan alleen om nader bewijs van de middelen van het kind verzoeken indien hij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de door de verzoeker verstrekte informatie onjuist is.

4. Indien de gunstigste rechtsbijstand die is vastgesteld in het recht van de aangezochte staat voor op grond van dit hoofdstuk ingediende verzoeken betreffende onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een ouder-kindrelatie jegens een kind, gunstiger is dan die welke wordt vastgesteld in overeenstemming met de leden 1 tot en met 3, dient de gunstigste rechtsbijstand te worden verleend.

Artikel 17 – Niet onder artikel 15 of artikel 16 vallende verzoeken

Voor de verzoeken op grond van dit verdrag die niet onder artikel 15 of artikel 16 vallen -

a) kan de verlening van kosteloze rechtsbijstand afhankelijk worden gesteld van een draagkrachttoets of een onderzoek naar de gegrondheid van het verzoek;

b) een verzoeker die in de staat van herkomst kosteloze rechtsbijstand heeft genoten, heeft in alle erkenning- of tenuitvoerleggingsprocedures onder dezelfde voorwaarden recht op kosteloze rechtsbijstand in ten minste dezelfde mate als vastgesteld in het recht van de aangezochte staat in dezelfde omstandigheden.

HOOFDSTUK IV - BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN HET INSTELLEN VAN PROCEDURES

Artikel 18 Beperking ten aanzien van procedures

1. Indien een beslissing is gegeven in een verdragsluitende staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, kan de onderhoudsplichtige in een andere verdragsluitende staat geen procedure instellen tot wijziging van de beslissing of tot het geven van een nieuwe beslissing zolang de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft in de staat waar de beslissing is gegeven.

2. Lid 1 is niet van toepassing indien -

a) de partijen schriftelijk overeenstemming hebben bereikt over de bevoegdheid van die andere verdragsluitende staat, evenwel met uitzondering van geschillen inzake onderhoudsverplichtingen jegens kinderen;

b) de onderhoudsgerechtigde zich onderwerpt aan de bevoegdheid van die andere verdragsluitende staat, hetzij uitdrukkelijk hetzij door zich te beroepen op de inhoud van de zaak zonder zich bij de eerste gelegenheid te verzetten tegen die bevoegdheid;

c) de bevoegde autoriteit in de staat van herkomst haar bevoegdheid tot wijziging van de beslissing of tot het geven van een nieuwe beslissing niet kan uitoefenen of weigert deze uit te oefenen, of

d) de in de staat van herkomst gegeven beslissing niet kan worden erkend of niet uitvoerbaar kan worden verklaard in de verdragsluitende staat waar het instellen van een procedure tot wijziging van de beslissing of tot het geven van een nieuwe beslissing wordt overwogen.

HOOFDSTUK V - ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING

Artikel 19 Toepassingsgebied van het hoofdstuk

1. Dit hoofdstuk is van toepassing op beslissingen met betrekking tot onderhoudsverplichtingen die zijn gegeven door gerechtelijke of administratieve autoriteiten. Onder de term “beslissing” wordt mede verstaan een schikking of overeenkomst gesloten ten overstaan van of goedgekeurd door een dergelijke autoriteit. Een beslissing kan automatische indexering omvatten en de verplichting achterstallige bedragen, levensonderhoud met terugwerkende kracht of interest te betalen, alsook de vaststelling van kosten of uitgaven.

2. Indien een beslissing niet alleen betrekking heeft op een onderhoudsverplichting, beperkt de werking van dit hoofdstuk zich tot de delen van de beslissing die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen.

3. Voor de toepassing van lid 1 wordt verstaan onder "administratieve autoriteit" een overheidslichaam waarvan de beslissingen krachtens het recht van de staat waar het is gevestigd -

a) onderworpen kunnen worden aan een beroep bij of toetsing door een gerechtelijke autoriteit, en

b) dezelfde kracht en uitwerking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aangelegenheid.

4. Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op regelingen inzake levensonderhoud in overeenstemming met artikel 30.

5. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging die in overeenstemming met artikel 37 rechtstreeks worden gedaan aan een bevoegde autoriteit van de aangezochte staat.

Artikel 20 Gronden voor erkenning en tenuitvoerlegging

1. Een beslissing gegeven in een verdragsluitende staat ("de staat van herkomst”) wordt in de andere verdragsluitende staten erkend en ten uitvoer gelegd indien -

a) de verweerder zijn gewone verblijfplaats had in de staat van herkomst op het tijdstip waarop de procedure werd ingesteld;

b) de verweerder zich onderwerpt aan de bevoegdheid, hetzij uitdrukkelijk hetzij door zich ten gronde te verweren zonder zich bij de eerste gelegenheid te verzetten tegen de bevoegdheid;

c) de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft in de staat van herkomst op het tijdstip waarop de procedure werd ingesteld;

d) het kind voor wie levensonderhoud is toegekend zijn gewone verblijfplaats heeft in de staat van herkomst op het tijdstip waarop de procedure wordt ingesteld, mits de verweerder met het kind in die staat heeft gewoond of in die staat heeft verbleven en aldaar voorzag in het levensonderhoud van het kind;

e) de partijen schriftelijk overeenstemming hebben bereikt over de bevoegdheid, met uitzondering van geschillen inzake onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, of

f) de beslissing is gegeven door een autoriteit die bevoegd is inzake een kwestie van de persoonlijke staat of van de ouderlijke verantwoordelijkheid, tenzij deze bevoegdheid alleen is gebaseerd op de nationaliteit van een van de partijen.

2. Een verdragsluitende staat kan in overeenstemming met artikel 62 ten aanzien van lid 1, onder c), e) of f), een voorbehoud maken.

3. Een verdragsluitende staat die een voorbehoud maakt krachtens lid 2, zorgt voor de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing, indien zijn autoriteiten krachtens zijn recht in soortgelijke feitelijke omstandigheden bevoegd zijn of zouden zijn om een dergelijke beslissing te geven.

4. Indien erkenning van een beslissing onmogelijk is ten gevolge van een voorbehoud krachtens lid 2, en de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats in een verdragsluitende staat heeft, neemt deze staat alle passende maatregelen teneinde ten behoeve van de onderhoudsgerechtigde een beslissing vast te stellen. De voorgaande volzin is niet van toepassing op rechtstreekse verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging krachtens artikel 19, lid 5, en evenmin op de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde vorderingen tot levensonderhoud.

5. Beslissingen ten gunste van een kind jonger dan 18 jaar die niet kunnen worden erkend alleen vanwege een voorbehoud ten aanzien van lid 1, onder c), e) of f), worden aanvaard als vaststelling dat het kind in aanmerking komt voor levensonderhoud in de aangezochte staat.

6. Een beslissing wordt alleen erkend wanneer zij in de staat van herkomst effect sorteert, en wordt alleen ten uitvoer gelegd wanneer zij in de staat van herkomst voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

Artikel 21 Deelbaarheid en gedeeltelijke erkenning en tenuitvoerlegging

1. Indien de aangezochte staat een beslissing niet volledig kan erkennen of ten uitvoer leggen, gaat hij over tot erkenning of tenuitvoerlegging van de delen van de beslissing die wel voor erkenning of tenuitvoerlegging in aanmerking komen.

2. Te allen tijde kan worden verzocht om gedeeltelijke erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing.

Artikel 22 Gronden voor weigering van erkenning en tenuitvoerlegging

Erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing kunnen worden geweigerd indien -

a) erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde ("ordre public") van de aangezochte staat;

b) de beslissing is verkregen door middel van bedrog begaan in de procedure;

c) een procedure tussen dezelfde partijen en met hetzelfde doel aanhangig is bij een autoriteit van de aangezochte staat en deze procedure als eerste aanhangig is gemaakt;

d) de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die tussen dezelfde partijen met hetzelfde doel is gegeven hetzij in de aangezochte staat hetzij in een andere staat, mits de laatstbedoelde beslissing voldoet aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging in de aangezochte staat;

e) in een zaak waarin de verweerder niet is verschenen en niet werd vertegenwoordigd in procedures in de staat van herkomst -

i) indien het recht van de staat van herkomst voorziet in inkennisstelling van procedures en de verweerder niet naar behoren in kennis is gesteld en niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, of

ii) indien het recht van de staat van herkomst niet voorziet in een inkennisstelling van procedures en de verweerder niet naar behoren in kennis is gesteld van de beslissing en niet de mogelijkheid heeft gehad om daartegen bezwaar aan te tekenen of ertegen beroep in te stellen op materiële of rechtsgronden, of

f) de beslissing is gegeven in strijd met artikel 18.

Artikel 23 Procedure voor verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging

1. Onder voorbehoud van de bepalingen van het verdrag is het recht van de aangezochte staat van toepassing op erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedures.

2. Indien een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing via de centrale autoriteiten in overeenstemming met hoofdstuk III is gedaan, zal de aangezochte centrale autoriteit onverwijld -

a) het verzoek doorzenden naar de bevoegde autoriteit die de beslissing onverwijld uitvoerbaar verklaart of voor tenuitvoerlegging registreert, of

b) deze maatregelen zelf nemen, indien zij zelf de bevoegde autoriteit is.

3. Indien het verzoek rechtstreeks aan een bevoegde autoriteit in de aangezochte staat is gericht in overeenstemming met artikel 19, lid 5, verklaart deze autoriteit de beslissing onverwijld uitvoerbaar of registreert zij de beslissing voor tenuitvoerlegging.

4. Een verklaring of registratie kan alleen worden geweigerd op de in artikel 22, onder a), vermelde grond. In dit stadium kan noch de verzoeker noch de verweerder bezwaar aantekenen.

5. De verzoeker en de verweerder worden onverwijld in kennis gesteld van de verklaring of registratie op grond van de leden 2 en 3, of de weigering daarvan in overeenstemming met lid 4, en kunnen daartegen bezwaar aantekenen of beroep instellen op materiële of rechtsgronden.

6. Bezwaar of beroep dient binnen 30 dagen na de kennisgeving krachtens lid 5 te worden aangetekend. Indien de partij die bezwaar of beroep aantekent, niet in de verdragsluitende staat verblijft waar de verklaring of registratie is gedaan of is geweigerd, dient het bezwaar of beroep binnen 60 dagen na de kennisgeving te worden aangetekend.

7. Een bezwaar of beroep kan alleen worden gebaseerd op -

a) de in artikel 22 vermelde gronden voor het weigeren van erkenning en tenuitvoerlegging;

b) de gronden voor erkenning en tenuitvoerlegging in de zin van artikel 20;

c) de authenticiteit of integriteit van een in overeenstemming met artikel 25, lid 1, onder a), b), of d), of lid 3, onder b), verzonden stuk.

8. Een bezwaar of beroep van een verweerder kan ook worden gebaseerd op voldoening van de schuld indien de erkenning en tenuitvoerlegging betrekking hebben op vervallen termijnen van betalingen.

9. De verzoeker en verweerder worden onverwijld in kennis gesteld van de beslissing op het bezwaar of beroep.

10. Behalve in buitengewone omstandigheden heeft een hoger beroep, indien wettelijk toegestaan in de aangezochte staat, niet tot gevolg dat de tenuitvoerlegging van de beslissing wordt opgeschort.

11. De bevoegde autoriteit treedt voortvarend op bij het geven van beslissingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging, met inbegrip van beroep.

Artikel 24 Alternatieve procedure voor een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging

1. In afwijking van artikel 23, leden 2 tot en met 11, kan een staat in overeenstemming met artikel 63 verklaren de in dit artikel vastgestelde procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging toe te passen.

2. Indien een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing via de centrale autoriteiten in overeenstemming met hoofdstuk III is gedaan, dient de aangezochte centrale autoriteit onverwijld -

a) het verzoek door te zenden naar de bevoegde autoriteit die beslist over het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging, of

b) deze beslissing zelf te nemen, indien zij zelf de bevoegde autoriteit is.

3. Beslissingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging worden door de bevoegde autoriteit gegeven zodra de verweerder naar behoren en onverwijld in kennis is gesteld van de procedure en beide partijen voldoende in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord.

4. De bevoegde autoriteit kan de in artikel 22, onder a), c) en d), bedoelde gronden voor het weigeren van erkenning en tenuitvoerlegging ambtshalve toetsen. Zij kan de in de artikelen 20 en 22, en artikel 23, lid 7, onder c), bedoelde gronden toetsen indien de verweerder deze aanvoert of indien er, op basis van de in overeenstemming met artikel 25 ingediende stukken, twijfel bestaat omtrent deze gronden.

5. Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging kan ook worden gebaseerd op voldoening van de schuld indien de erkenning en tenuitvoerlegging betrekking hebben op vervallen termijnen van betalingen.

6. Behalve in buitengewone omstandigheden heeft beroep, indien wettelijk toegestaan in de aangezochte staat, niet tot gevolg dat de tenuitvoerlegging van de beslissing wordt opgeschort.

7. De bevoegde autoriteit treedt voortvarend op bij het geven van beslissingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging, met inbegrip van beroep.

Artikel 25 Stukken

1. Verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging op grond van artikel 23 of artikel 24 gaan vergezeld van -

a) de volledige tekst van de beslissing;

b) een stuk waarin wordt verklaard dat de beslissing uitvoerbaar is in de staat van herkomst en, in het geval van beslissingen door administratieve autoriteiten, een stuk waarin wordt verklaard dat aan de vereisten van artikel 19, lid 3, is voldaan, tenzij die staat in overeenstemming met artikel 57 heeft aangegeven dat beslissingen van zijn administratieve autoriteiten altijd voldoen aan die vereisten;

c) indien de verweerder niet was verschenen en niet was vertegenwoordigd in de procedure in de staat van herkomst, een stuk of stukken, naargelang van het geval, waarin wordt bevestigd dat de verweerder naar behoren in kennis is gesteld van de procedure en in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord of dat de verweerder naar behoren in kennis is gesteld van de beslissing en in de gelegenheid is gesteld bezwaar of beroep aan te tekenen op materiële of rechtsgronden;

d) indien noodzakelijk, een stuk met het bedrag aan achterstallige betalingen en de datum waarop dat bedrag is berekend;

e) indien noodzakelijk, in het geval van een beslissing die in een automatische indexering voorziet, een stuk met de vereiste inlichtingen voor het maken van de desbetreffende berekeningen;

f) indien noodzakelijk stukken waaruit blijkt in welke mate de verzoeker kosteloze rechtsbijstand heeft ontvangen in de staat van herkomst.

2. Bij bezwaar of beroep ingevolge artikel 23, lid 7, onder c), of op verzoek van de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat, wordt een volledig afschrift van het desbetreffende stuk, gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst, onverwijld verstrekt -

a) door de centrale autoriteit van de verzoekende staat waar het verzoek is gedaan in overeenstemming met hoofdstuk III;

b) door de verzoeker indien het verzoek rechtstreeks aan een bevoegde autoriteit van de aangezochte staat is gedaan.

3. Een verdragsluitende staat kan in overeenstemming met artikel 57 bepalen dat -

a) een volledig afschrift van de beslissing, gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst, het verzoek moet vergezellen;

b) er omstandigheden zijn waarin hij in plaats van de volledige tekst van de beslissing een samenvatting of uittreksel van de beslissing opgesteld door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst aanvaardt, die of dat kan worden opgesteld met behulp van het door de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht aanbevolen en bekendgemaakte formulier, of

c) hij geen stuk vereist waarin wordt verklaard dat is voldaan aan de vereisten van artikel 19, lid 3.

Artikel 26 Procedure voor een verzoek om erkenning

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op verzoeken om erkenning van een beslissing, zij het dat het vereiste van uitvoerbaarheid is vervangen door het vereiste dat de beslissing in de staat van herkomst effect sorteert.

Artikel 27 Vaststelling van de feiten

De bevoegde autoriteit van de aangezochte staat is gebonden aan de vaststelling van de feiten waarop de autoriteit van de staat van herkomst haar bevoegdheid heeft gebaseerd.

Artikel 28 Verbod van inhoudelijke toetsing

De bevoegde autoriteit van de aangezochte staat toetst beslissingen niet inhoudelijk.

Artikel 29 Fysieke aanwezigheid van het kind of de verzoeker niet vereist

De fysieke aanwezigheid van het kind of de verzoeker is niet vereist in de op grond van dit hoofdstuk ingestelde procedures in de aangezochte staat.

Artikel 30 Regelingen inzake levensonderhoud

1. Een in een verdragsluitende staat getroffen regeling inzake levensonderhoud moet in aanmerking komen voor erkenning en tenuitvoerlegging als een beslissing op grond van dit hoofdstuk, mits zij in de staat van herkomst uitvoerbaar is als een beslissing.

2. Voor de toepassing van artikel 10, lid 1, onder a) en b), en lid 2, onder a), wordt onder de term "beslissing" mede verstaan een regeling inzake levensonderhoud.

3. Verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van een regeling inzake levensonderhoud gaan vergezeld van -

a) de volledige tekst van de regeling inzake levensonderhoud, en

b) een stuk waarin wordt verklaard dat de desbetreffende regeling inzake levensonderhoud in de staat van herkomst uitvoerbaar is als een beslissing.

4. Erkenning en tenuitvoerlegging van een regeling inzake levensonderhoud kan worden geweigerd indien -

a) de erkenning en tenuitvoerlegging kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde van de aangezochte staat;

b) de regeling inzake levensonderhoud is verkregen door fraude of vervalsing;

c) de regeling inzake levensonderhoud onverenigbaar is met een beslissing die tussen dezelfde partijen en met hetzelfde doel is gegeven, hetzij in de aangezochte staat hetzij in een andere staat, mits de laatstbedoelde beslissing voldoet aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging in de aangezochte staat.

5. De bepalingen van dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 20 en 22, artikel 23, lid 7, en artikel 25, leden 1 en 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van een regeling inzake levensonderhoud, met dien verstande dat -

a) een verklaring of registratie in overeenstemming met artikel 23, leden 2 en 3, alleen kan worden geweigerd op de in lid 4, onder a), vermelde grond;

b) een in artikel 23, lid 6, bedoeld bezwaar of beroep alleen kan worden gebaseerd op -

i) de in lid 4 vermelde gronden voor het weigeren van erkenning en tenuitvoerlegging;

ii) de authenticiteit of integriteit van een in overeenstemming met lid 3 verzonden stuk;

c) de bevoegde autoriteit kan met betrekking tot de procedure op grond van artikel 24, lid 4, de in lid 4, onder a), van dit artikel bedoelde grond voor het weigeren van erkenning en tenuitvoerlegging ambtshalve toetsen. Zij kan alle in lid 4 van dit artikel vermelde gronden toetsen alsook de authenticiteit of integriteit van elk in overeenstemming met lid 3 verzonden stuk, indien de verweerder daarom verzoekt of indien er, op basis van die stukken, twijfel bestaat omtrent deze gronden.

6. Procedures tot erkenning en tenuitvoerlegging van een regeling inzake levensonderhoud worden opgeschort indien een bezwaar betreffende de regeling aanhangig is bij een bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat.

7. Een staat kan in overeenstemming met artikel 63 verklaren dat verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van een regeling inzake levensonderhoud alleen via centrale autoriteiten mogen worden gedaan.

8. Een verdragsluitende staat kan zich in overeenstemming met artikel 62 het recht voorbehouden een regeling inzake levensonderhoud niet te erkennen en niet ten uitvoer te leggen.

Artikel 31 Beslissingen die tot stand komen door het gecombineerde effect van voorlopige bevelen en bevelen tot bevestiging

Indien een beslissing tot stand komt door het gecombineerde effect van een voorlopig bevel in de ene staat en van een bevel van een autoriteit in een andere staat ("de bevestigende staat") waarmee het voorlopige bevel wordt bevestigd -

a) worden voor de toepassing van dit hoofdstuk beide staten beschouwd als staat van herkomst;

b) wordt voldaan aan de vereisten van artikel 22, onder e), indien de verweerder naar behoren in kennis is gesteld van de procedure in de bevestigende staat en in de gelegenheid is gesteld bezwaar aan te tekenen tegen de bevestiging van het voorlopige bevel;

c) wordt aan het vereiste van artikel 20, lid 6, dat een beslissing uitvoerbaar moet zijn in de staat van herkomst voldaan indien de beslissing uitvoerbaar is in de bevestigende staat, en

d) belet artikel 18 niet dat een procedure tot wijziging van de beslissing wordt ingesteld in een van beide staten.

HOOFDSTUK VI – TENUITVOERLEGGING DOOR DE AANGEZOCHTE STAAT

Artikel 32 Tenuitvoerlegging krachtens het nationale recht

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk geschiedt tenuitvoerlegging in overeenstemming met het recht van de aangezochte staat.

2. Tenuitvoerlegging geschiedt onverwijld.

3. In het geval van verzoeken via de centrale autoriteiten, indien een beslissing uitvoerbaar is verklaard of geregistreerd voor tenuitvoerlegging op grond van hoofdstuk V, geschiedt tenuitvoerlegging zonder dat verdere stappen door de verzoeker zijn vereist.

4. Gevolg wordt gegeven aan de in de staat van herkomst toepasselijke voorschriften betreffende de duur van de onderhoudsverplichting.

5. Elke beperking van de termijn waarvoor achterstallige bedragen ten uitvoer kunnen worden gelegd, wordt bepaald op grond van het recht van de staat van herkomst van de beslissing of op grond van het recht van de aangezochte staat, al naargelang welk recht voorziet in de langste termijn.

Artikel 33 Non-discriminatie

De aangezochte staat voorziet in ten minste dezelfde methoden voor tenuitvoerlegging voor zaken uit hoofde van dit verdrag als die welke beschikbaar zijn voor nationale zaken.

Artikel 34 Tenuitvoerleggingsmaatregelen

1. De verdragsluitende staten stellen in hun nationale recht effectieve maatregelen beschikbaar voor de uitvoerlegging van beslissingen waarop dit verdrag van toepassing is.

2. Deze maatregelen kunnen omvatten -

a) inhouding van loon;

b) beslaglegging op bankrekeningen en andere bronnen;

c) inhoudingen van socialezekerheidsuitkeringen;

d) verpanding of gedwongen verkoop van bezittingen;

e) inhouding van belastingteruggaven;

f) inhouding van of beslaglegging op pensioenuitkeringen;

g) melding aan kredietinformatiebureaus;

h) ontzegging, opschorting of intrekking van diverse vergunningen (bijvoorbeeld rijbewijzen);

i) toepassing van bemiddeling, verzoening of soortgelijke processen om vrijwillige nakoming te bewerkstelligen.

Artikel 35 Overmaking van gelden

1. De verdragsluitende staten worden aangemoedigd het gebruik te stimuleren, onder meer met behulp van internationale overeenkomsten, van de meest kosteneffectieve en de meest efficiënte methoden die beschikbaar zijn voor het overmaken van verschuldigde levensonderhoudsgelden.

2. Een verdragsluitende staat waarvan het recht de overmaking van gelden beperkt, verleent de hoogste prioriteit aan de overmaking van krachtens dit verdrag verschuldigde gelden.

HOOFDSTUK VII – OVERHEIDSLICHAMEN

Artikel 36 Overheidslichamen in de hoedanigheid van verzoeker

1. Ten behoeve van verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging krachtens artikel 10, lid 1, onder a) en b), en van onder artikel 20, lid 4, vallende zaken, wordt onder "onderhoudsgerechtigde" tevens verstaan een overheidslichaam dat optreedt in plaats van een persoon aan wie levensonderhoud is verschuldigd of een lichaam waaraan terugbetaling is verschuldigd van uitkeringen die bij wijze van levensonderhoud zijn verstrekt.

2. Het recht van een overheidslichaam om op te treden in plaats van een persoon aan wie levensonderhoud is verschuldigd of om terugbetaling te vragen van uitkeringen die bij wijze van levensonderhoud aan de onderhoudsgerechtigde zijn verstrekt, wordt beheerst door het recht dat op het orgaan van toepassing is.

3. Een overheidslichaam kan de erkenning of de tenuitvoerlegging vragen van -

a) een beslissing die tegen een onderhoudsplichtige is gegeven op verzoek van een overheidslichaam dat betaling vordert van bij wijze van levensonderhoud verstrekte uitkeringen;

b) een tussen een onderhoudsgerechtigde en een onderhoudsplichtige gegeven beslissing, ten belope van de bij wijze van levensonderhoud aan de onderhoudsgerechtigde verstrekte uitkeringen.

4. Het overheidslichaam dat om erkenning verzoekt of tenuitvoerlegging vordert van een beslissing, verstrekt op verzoek elk stuk aan de hand waarvan zijn recht uit hoofde van lid 2 en de aan de onderhoudsgerechtigde verstrekte uitkeringen, kan worden vastgesteld.

HOOFDSTUK VIII - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 37 Rechtstreekse verzoeken aan bevoegde autoriteiten

1. Het verdrag sluit de mogelijkheid niet uit dat gebruik wordt gemaakt van eventueel krachtens het nationale recht van een verdragsluitende staat beschikbare procedures waarbij een persoon (een verzoeker) zich rechtstreeks kan wenden tot een bevoegde autoriteit van die staat betreffende een aangelegenheid waarop het verdrag van toepassing is, waaronder, met inachtneming van artikel 18, de vaststelling of wijziging van een beslissing inzake levensonderhoud.

2. Artikel 14, lid 5, en artikel 17, onder b), en de bepalingen van de hoofdstukken V, VI, VII en dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 40, lid 2, artikel 42, artikel 43, lid 3, artikel 44, lid 3, en de artikelen 45 en 55, zijn van toepassing op verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging die rechtstreeks worden ingediend bij een bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat.

3. Voor de toepassing van lid 2, is artikel 2, lid 1, onder a), van toepassing op een beslissing tot toekenning van levensonderhoud aan een kwetsbare persoon ouder dan de in dat punt vermelde leeftijd, indien deze beslissing is gegeven voordat die persoon die leeftijd had bereikt en indien zij, gelet op de aantasting van zijn vermogens, voorziet in levensonderhoud boven die leeftijd.

Artikel 38 Bescherming van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die op grond van het verdrag zijn verzameld of verzonden mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verzonden.

Artikel 39 Vertrouwelijkheid

Elke autoriteit die gegevens verwerkt, waarborgt de vertrouwelijkheid daarvan in overeenstemming met het recht van haar staat.

Artikel 40 Niet-bekendmaking van informatie

1. Autoriteiten maken geen informatie die voor de toepassing van dit verdrag is verzameld of verzonden, bekend noch bevestigen zij deze, indien zij vaststellen dat zulks ten koste zou kunnen gaan van de gezondheid, veiligheid of vrijheid van een persoon.

2. Indien een centrale autoriteit tot een dergelijke vaststelling komt, wordt daar door andere centrale autoriteiten rekening mee gehouden, met name in het geval van huiselijk geweld.

3. Niets in dit artikel belet de verzameling en verzending van informatie door en tussen autoriteiten, voor zover zulks noodzakelijk is voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag.

Artikel 41 Geen legalisatie

Legalisatie of soortgelijke formaliteiten worden niet vereist in het kader van dit verdrag.

Artikel 42 Volmacht

De centrale autoriteit van de aangezochte staat kan van de verzoeker alleen een volmacht eisen indien zij namens hem in gerechtelijke procedures of ten overstaan van andere autoriteiten optreedt, of teneinde daartoe een vertegenwoordiger aan te wijzen.

Artikel 43 Inning van kosten

1. De inning van kosten ontstaan bij de toepassing van dit verdrag krijgt geen voorrang boven de inning van levensonderhoud.

2. Staten kunnen kosten verhalen op in het ongelijk gestelde partijen.

3. Ten behoeve van een verzoek krachtens artikel 10, lid 1, onder b), wordt om kosten te verhalen op een in het ongelijk gestelde partij in overeenstemming met lid 2, onder de term "onderhoudsgerechtigde" in artikel 10, lid 1, mede verstaan een staat.

4. Dit artikel laat artikel 8 onverlet.

Artikel 44 Taalvoorschriften

1. Verzoeken en bijbehorende stukken worden opgesteld in de oorspronkelijke taal en gaan vergezeld van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere taal die de aangezochte staat in een verklaring in overeenstemming met artikel 63 heeft aangegeven te aanvaarden, tenzij de bevoegde autoriteit van die staat vrijstelling verleent van vertaling.

2. Een verdragsluitende staat met meerdere officiële talen die op grond van zijn nationale recht stukken in een van die talen niet voor zijn gehele grondgebied kan aanvaarden, vermeldt in de verklaring in overeenstemming met artikel 63 de taal waarin dergelijke stukken of vertalingen daarvan dienen te worden opgesteld voor indiening in de omschreven delen van zijn grondgebied.

3. Tenzij anders is overeengekomen door de centrale autoriteiten, geschieden overige mededelingen tussen deze autoriteiten in een officiële taal van de aangezochte staat of in de Engelse of de Franse taal. Een verdragsluitende staat kan echter, door het maken van een voorbehoud in de zin van artikel 62, bezwaar maken tegen het gebruik van hetzij de Engelse, hetzij de Franse taal.

Artikel 45 Middelen en kosten van vertalingen

1. In het geval van verzoeken in de zin van hoofdstuk III, kunnen de centrale autoriteiten in afzonderlijke gevallen of in het algemeen overeenkomen dat vertalingen uit de oorspronkelijke taal of uit een andere overeengekomen taal in een officiële taal van de aangezochte staat worden gemaakt in de aangezochte staat. Indien er geen overeenstemming is en het voor de verzoekende centrale autoriteit niet mogelijk is te voldoen aan de vereisten van artikel 44, leden 1 en 2, mogen het verzoek en de bijbehorende stukken samen met een vertaling in de Engelse of de Franse taal worden verzonden voor verdere vertaling in een officiële taal van de aangezochte staat.

2. Tenzij anders is overeengekomen door de centrale autoriteiten van de betrokken staten, worden de kosten van vertaling die voortvloeien uit de toepassing van lid 1 gedragen door de verzoekende staat.

3. In afwijking van artikel 8 kan de verzoekende centrale autoriteit een verzoeker de kosten van de vertaling van een verzoek en van de bijbehorende stukken in rekening brengen, tenzij deze kosten vallen onder haar stelsel van rechtsbijstand.

Artikel 46 Niet-geünificeerde rechtsstelsels – uitlegging

1. Ten aanzien van een staat die met betrekking tot bij dit verdrag geregelde aangelegenheden twee of meer rechtsstelsels of regelingen heeft die binnen verschillende territoriale eenheden van toepassing zijn -

a) wordt elke verwijzing naar het recht of de procedure van een staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar het in de desbetreffende territoriale eenheid geldende recht of de daar geldende procedure;

b) wordt elke verwijzing naar een beslissing vastgesteld, erkend, erkend en ten uitvoer gelegd of ten uitvoer gelegd en gewijzigd in die staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar een in de desbetreffende territoriale eenheid vastgestelde, erkende, erkende en ten uitvoer gelegde of ten uitvoer gelegde en gewijzigde beslissing;

c) wordt elke verwijzing naar een gerechtelijke of administratieve autoriteit in die staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar een gerechtelijke of administratieve autoriteit in de desbetreffende territoriale eenheid;

d) wordt elke verwijzing naar bevoegde autoriteiten, overheidslichamen en andere lichamen van die staat, anders dan de centrale autoriteiten, in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar autoriteiten of lichamen die bevoegd zijn op te treden in de desbetreffende territoriale eenheid;

e) wordt elke verwijzing naar woonplaats of gewone verblijfplaats in die staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar een woonplaats of gewone verblijfplaats in de desbetreffende territoriale eenheid;

f) wordt elke verwijzing naar een locatie van vermogensbestanddelen in die staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar een locatie van vermogensbestanddelen in de desbetreffende territoriale eenheid;

g) wordt elke verwijzing naar een wederkerige regeling die in die staat van kracht is in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar een wederkerige regeling in de desbetreffende territoriale eenheid;

h) wordt elke verwijzing naar kosteloze rechtsbijstand in die staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar kosteloze rechtsbijstand in de desbetreffende territoriale eenheid;

i) wordt elke verwijzing naar een regeling inzake levensonderhoud getroffen in een staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar een regeling inzake levensonderhoud in de desbetreffende territoriale eenheid;

j) wordt elke verwijzing naar de inning van kosten door een staat in voorkomend geval uitgelegd als een verwijzing naar de inning van kosten door de desbetreffende territoriale eenheid.

2. Dit artikel is niet van toepassing op regionale organisaties voor economische integratie.

Artikel 47 Niet-geünificeerde rechtsstelsels - materiële regels

1. Een verdragsluitende staat met twee of meer territoriale eenheden waarin verschillende rechtsstelsels gelden, is niet gehouden dit verdrag toe te passen op situaties waarbij alleen die verschillende territoriale eenheden zijn betrokken.

2. Een bevoegde autoriteit in een territoriale eenheid van een verdragsluitende staat met twee of meer territoriale eenheden waarin verschillende rechtsstelsels gelden, is niet gehouden een beslissing van een andere verdragsluitende staat te erkennen of ten uitvoer te leggen alleen omdat de beslissing uit hoofde van dit verdrag in een andere territoriale eenheid van dezelfde verdragsluitende staat is erkend of ten uitvoer is gelegd.

3. Dit artikel is niet van toepassing op regionale organisaties voor economische integratie.

Artikel 48 Samenloop met eerdere Haagse verdragen inzake levensonderhoud

In de betrekkingen tussen de verdragsluitende staten vervangt dit verdrag, met inachtneming van artikel 56, lid 2, het Haags Verdrag van 2 oktober 1973 inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen en het Haags Verdrag van 15 april 1958 nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, voor zover het toepassingsgebied daarvan tussen deze staten samenvalt met het toepassingsgebied van dit verdrag.

Artikel 49 Samenloop met het Verdrag van New York van 1956

In de betrekkingen tussen de verdragsluitende staten vervangt dit verdrag het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 juni 1956 inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud, voor zover het toepassingsgebied daarvan tussen deze staten samenvalt met het toepassingsgebied van dit verdrag.

Artikel 50 Relatie tot eerdere Haagse verdragen inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en de verkrijging van bewijs

Dit verdrag laat onverlet het Verdrag van 's-Gravenhage van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering, het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken, en het Verdrag van 's-Gravenhage van 18 maart 1970 inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken.

Artikel 51 Samenloop met instrumenten en aanvullende verdragen

1. Dit verdrag laat onverlet alle vóór dit verdrag gesloten internationale instrumenten waarbij de verdragsluitende partijen partij zijn en die bepalingen bevatten die van toepassing zijn op in dit verdrag geregelde aangelegenheden.

2. Elke verdragsluitende staat kan met een of meer verdragsluitende staten verdragen sluiten die bepalingen bevatten inzake in dit verdrag geregelde aangelegenheden teneinde de toepassing van dit verdrag tussen hen te verbeteren, mits deze verdragen verenigbaar zijn met de doelstellingen van dit verdrag en de toepassing van de bepalingen van dit verdrag in de betrekkingen van deze staten met andere verdragsluitende staten onverlet laten. De staten die een dergelijk verdrag hebben gesloten, zenden een afschrift daarvan aan de depositaris van het verdrag.

3. De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op wederkerige regelingen en op eenvormige wetten die zijn gebaseerd op het bestaan van bijzondere banden tussen de betrokken staten.

4. Dit verdrag laat de toepassing onverlet van instrumenten van een regionale organisatie voor economische integratie die partij is bij dit verdrag, die zijn aangenomen na het sluiten van het verdrag inzake in het verdrag geregelde aangelegenheden, mits deze instrumenten de toepassing van de bepalingen van het verdrag in de betrekkingen van lidstaten van de regionale organisatie voor economische integratie met andere verdragsluitende staten onverlet laten. Wat de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen tussen lidstaten van de regionale organisatie voor economische integratie betreft, laat het verdrag de regels van de regionale organisatie voor economische integratie onverlet, ongeacht of deze voor of na het sluiten van het verdrag zijn aangenomen.

Artikel 52 Meest doeltreffende regel

1. Dit verdrag belet niet de toepassing van verdragen, regelingen of internationale instrumenten die van kracht zijn tussen de verzoekende staat en de aangezochte staat noch van wederkerige regelingen die van kracht zijn in de aangezochte staat, die voorzien in -

a) ruimere gronden voor erkenning van beslissingen inzake levensonderhoud, onverminderd artikel 22, onder f), van het verdrag;

b) vereenvoudigde, snellere procedures voor verzoeken om erkenning of erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud;

c) gunstiger rechtsbijstand dan vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 17, of

d) procedures die verzoekers van een verzoekende staat in staat stellen hun verzoek rechtstreeks bij de centrale autoriteit van de aangezochte staat in te dienen.

2. Dit verdrag belet niet de toepassing van een in de aangezochte staat van kracht zijnde wet die voorziet in doeltreffender voorschriften in de zin van lid 1, onder a) tot en met c). Wat betreft vereenvoudigde, snellere procedures, zoals bedoeld in lid 1, onder b), moeten zij evenwel verenigbaar zijn met de bescherming die de partijen wordt geboden krachtens de artikelen 23 en 24, in het bijzonder wat betreft het recht van de partijen naar behoren in kennis te worden gesteld van de procedures en voldoende in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord, alsmede wat betreft de gevolgen van een bezwaar of beroep.

Artikel 53 Uniforme uitlegging

Bij de uitlegging van dit verdrag dient rekening te worden gehouden met het internationale karakter ervan en met de noodzaak de uniforme toepassing ervan te bevorderen.

Artikel 54 Toetsing van de werking van het verdrag in de praktijk

1. De secretaris-generaal van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht roept op gezette tijden een bijzondere commissie bijeen teneinde de werking van dit verdrag in de praktijk te toetsen en de ontwikkeling van beproefde methoden krachtens dit verdrag aan te moedigen.

2. Ten behoeve van deze toetsing werken de verdragsluitende staten samen met het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht bij het verzamelen van informatie, met inbegrip van statistieken en jurisprudentie, betreffende de werking van het verdrag in de praktijk.

Artikel 55 Wijziging van formulieren

1. De in de bijlagen bij dit verdrag opgenomen formulieren kunnen worden gewijzigd bij een beslissing van een bijzondere commissie bijeengeroepen door de secretaris-generaal van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht waarvoor alle verdragsluitende staten en leden worden uitgenodigd. Een kennisgeving van het voorstel tot wijziging van de formulieren wordt opgenomen in de agenda voor de bijeenkomst.

2. Wijzigingen aangenomen door de verdragsluitende staten die aanwezig zijn bij de bijzondere commissie worden voor alle verdragsluitende partijen van kracht op de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum waarop de depositaris ze aan alle verdragsluitende staten heeft toegezonden.

3. Gedurende het in lid 2 bedoelde tijdvak kan elke verdragsluitende staat in overeenstemming met artikel 62 bij schriftelijke kennisgeving aan de depositaris een voorbehoud maken ten aanzien van de wijziging. Een staat die een dergelijk voorbehoud maakt, wordt tot het tijdstip waarop het voorbehoud wordt ingetrokken, behandeld als een staat die ter zake van die wijziging geen partij is bij dit verdrag.

Artikel 56 Overgangsbepalingen

1. Het verdrag is van toepassing op elk geval -

a) waarin een verzoek uit hoofde van artikel 7 of een verzoek uit hoofde van hoofdstuk III wordt ontvangen door de centrale autoriteit van de aangezochte staat nadat het verdrag in werking is getreden tussen de verzoekende staat en de aangezochte staat;

b) waarin een rechtstreeks verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging is ontvangen door de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat nadat het verdrag in werking is getreden tussen de staat van herkomst en de aangezochte staat.

2. Wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tussen verdragsluitende staten bij dit verdrag die tevens partij zijn bij een van de in artikel 48 genoemde Haagse verdragen inzake levensonderhoud, indien de voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging in de zin van dit verdrag de erkenning en tenuitvoerlegging van een in de staat van herkomst gegeven beslissing voordat dit verdrag voor die staat in werking trad, beletten, die anders zou zijn erkend en ten uitvoer gelegd krachtens de bepalingen van het verdrag dat van kracht was op het tijdstip waarop de beslissing werd gegeven, zijn de voorwaarden van dat verdrag van toepassing.

3. De aangezochte staat is krachtens dit verdrag niet gehouden een beslissing of regeling inzake levensonderhoud ten uitvoer te leggen betreffende betalingen die verschuldigd werden voordat het verdrag tussen de staat van herkomst en de aangezochte staat in werking is getreden, met uitzondering van onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een ouder-kindrelatie jegens een persoon jonger dan 21 jaar.

Artikel 57 Verstrekken van inlichtingen betreffende wetten, procedures en diensten

1. Een verdragsluitende staat verstrekt op het tijdstip van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding of bij het indienen van een verklaring overeenkomstig artikel 61 van het verdrag het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht -

a) een beschrijving van zijn wetgeving en procedures betreffende onderhoudsverplichtingen;

b) een beschrijving van de maatregelen die hij zal nemen om aan de verplichtingen in de zin van artikel 6 te voldoen;

c) een beschrijving van de manier waarop hij verzoekers daadwerkelijk toegang verschaft tot procedures, zoals voorgeschreven in artikel 14;

d) een beschrijving van zijn tenuitvoerleggingsvoorschriften en -procedures, met inbegrip van beperkingen ten aanzien van tenuitvoerlegging, in het bijzonder aangaande de voorschriften voor de bescherming van onderhoudsplichtigen en verjaringstermijnen;

e) nadere omschrijvingen bedoeld in artikel 25, lid 1, onder b), en lid 3.

2. De verdragsluitende staten kunnen bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van lid 1, gebruikmaken van een door de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht aanbevolen en bekendgemaakt formulier voor een landprofiel (country profile form).

3. De inlichtingen worden geactualiseerd door de verdragsluitende staten.

HOOFDSTUK IX - SLOTBEPALINGEN

Artikel 58 Ondertekening, bekrachtiging en toetreding

1. Het verdrag staat open voor ondertekening door de staten die lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het tijdstip van haar eenentwintigste zitting en door de overige staten die aan die zitting deelnamen.

2. Het verdrag wordt bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, depositaris van het verdrag.

3. Elke andere staat of regionale organisatie voor economische integratie kan tot het verdrag toetreden nadat het overeenkomstig artikel 60, lid 1, in werking is getreden.

4. De akte van toetreding wordt nedergelegd bij de depositaris.

5. Deze toetreding heeft slechts gevolgen in de betrekkingen tussen de toetredende staat en die verdragsluitende staten die niet binnen twaalf maanden na de ontvangst van de in artikel 65 bedoelde kennisgeving bezwaar hebben gemaakt tegen de toetreding van deze staat. Een dergelijk bezwaar kan ook door een staat worden gemaakt op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het verdrag na een toetreding. Van elk bezwaar wordt kennisgeving gedaan aan de depositaris.

Artikel 59 Regionale organisaties voor economische integratie

1. Een regionale organisatie voor economische integratie die alleen uit soevereine staten is samengesteld en die bevoegd is ter zake van sommige of alle aangelegenheden die in dit verdrag worden geregeld, kan dit verdrag ook ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of hiertoe toetreden. In dat geval heeft de regionale organisatie voor economische integratie de rechten en verplichtingen van een verdragsluitende staat, voor zover de organisatie bevoegd is ter zake van de aangelegenheden waarop het verdrag van toepassing is.

2. Op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding stelt de regionale organisatie voor economische integratie de depositaris schriftelijk in kennis van de in dit verdrag geregelde aangelegenheden ter zake waarvan bevoegdheid aan die organisatie door haar lidstaten is overgedragen. De organisatie stelt de depositaris onverwijld schriftelijk in kennis van wijzigingen van haar bevoegdheid als vermeld in de meest recente kennisgeving krachtens dit lid.

3. Op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding kan een regionale organisatie voor economische integratie in overeenstemming met artikel 63 verklaren dat zij bevoegdheid uitoefent ter zake van alle aangelegenheden waarop dit verdrag van toepassing is en dat haar lidstaten die hun bevoegdheid op dat gebied hebben overgedragen aan de regionale organisatie voor economische integratie, door dit verdrag gebonden zullen zijn krachtens de ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door de organisatie.

4. Voor de inwerkingtreding van dit verdrag wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld, tenzij de regionale organisatie voor economische integratie een verklaring aflegt in overeenstemming met lid 3.

5. Elke verwijzing in dit verdrag naar een "verdragsluitende staat" of naar een "staat" is in voorkomend geval eveneens van toepassing op een regionale organisatie voor economische integratie die partij is bij het verdrag. In het geval dat een regionale organisatie voor economische integratie een verklaring in overeenstemming met lid 3 heeft afgelegd, zijn alle verwijzingen in dit verdrag naar een "verdragsluitende staat" of een "staat" in voorkomend geval eveneens van toepassing op de desbetreffende lidstaten van de organisatie.

Artikel 60 Inwerkingtreding

1. Het verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de nederlegging van de tweede akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, bedoeld in artikel 58.

2. Vervolgens treedt het verdrag in werking -

a) voor elke staat of in artikel 59, lid 1, bedoelde regionale organisatie voor economische integratie die dit verdrag daarna bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;

b) voor elke staat of in artikel 58, lid 3, bedoelde regionale organisatie voor economische integratie op de dag na het verstrijken van de termijn gedurende welke bezwaar kan worden gemaakt overeenkomstig artikel 58, lid 5;

c) voor een territoriale eenheid waartoe het verdrag in overeenstemming met artikel 61 is uitgebreid, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de in dat artikel bedoelde kennisgeving.

Artikel 61 Verklaringen ten aanzien van niet-geünificeerde rechtsstelsels

1. Indien een staat twee of meer territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn betreffende in dit verdrag geregelde aangelegenheden, kan hij op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in overeenstemming met artikel 63 verklaren dat dit verdrag op al deze territoriale eenheden of slechts op een of meer daarvan van toepassing is en kan hij te allen tijde deze verklaring wijzigen door een nieuwe verklaring af te leggen.

2. Elke verklaring wordt de depositaris ter kennis gebracht en daarin worden uitdrukkelijk de territoriale eenheden vermeld waarop het verdrag van toepassing is.

3. Indien een staat geen verklaring aflegt uit hoofde van dit artikel, is het verdrag van toepassing op alle territoriale eenheden van die staat.

4. Dit artikel is niet van toepassing op regionale organisaties voor economische integratie.

Artikel 62 Voorbehouden

1. Elke verdragsluitende staat kan, uiterlijk op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op het tijdstip waarop een verklaring bedoeld in artikel 61 wordt afgelegd, een of meer van de voorbehouden bedoeld in artikel 2, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 30, lid 8, artikel 44, lid 3, en artikel 55, lid 3, maken. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.

2. Elke staat kan te allen tijde een gemaakt voorbehoud intrekken. De intrekking wordt de depositaris ter kennis gebracht.

3. Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de eerste dag van de derde kalendermaand na de in lid 2 bedoelde kennisgeving.

4. Met uitzondering van het in artikel 2, lid 2, bedoelde voorbehoud hebben voorbehouden uit hoofde van dit artikel geen wederkerige gevolgen.

Artikel 63 Verklaringen

1. De in artikel 2, lid 3, artikel 11, lid 1, onder g), artikel 16, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 30, lid 7, artikel 44, leden 1 en 2, artikel 59, lid 3, en artikel 61, lid 1, bedoelde verklaringen mogen worden afgelegd bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding of op enig tijdstip daarna, en mogen te allen tijde worden gewijzigd of ingetrokken.

2. Verklaringen, wijzigingen en intrekkingen worden de depositaris ter kennis gebracht.

3. Een verklaring die op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding is afgelegd, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van dit verdrag voor de betrokken staat van kracht.

4. Een op een later tijdstip afgelegde verklaring en elke wijziging of intrekking van een verklaring, worden van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen.

Artikel 64 Opzegging

1. Een staat die partij is bij het verdrag kan dit opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de depositaris. De opzegging kan worden beperkt tot bepaalde territoriale eenheden van een staat met meerdere eenheden waarop dit verdrag van toepassing is.

2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van twaalf maanden na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen. Wanneer in de kennisgeving een langere opzegtermijn is aangegeven, wordt de opzegging van kracht na het verstrijken van deze langere termijn, na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen.

Artikel 65 Kennisgeving

De depositaris stelt de leden van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, en andere staten en regionale organisaties voor economische integratie die in overeenstemming met de artikelen 58 en 59 hebben ondertekend, bekrachtigd, aanvaard, goedgekeurd of zijn toegetreden, in kennis van het volgende -

a) de in de artikelen 58 en 59 bedoelde ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen;

b) de toetredingen en de bezwaren tegen toetredingen bedoeld in artikel 58, leden 3 en 5, en in artikel 59;

c) de datum waarop het verdrag in werking treedt in overeenstemming met artikel 60;

d) de verklaringen bedoeld in artikel 2, lid 3, artikel 11, lid 1, onder g), artikel 16, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 30, lid 7, artikel 44, leden 1 en 2, artikel 59, lid 3, en artikel 61, lid 1;

e) de in artikel 51, lid 2, bedoelde verdragen;

f) de voorbehouden bedoeld in artikel 2, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 30, lid 8, artikel 44, lid 3, en artikel 55, lid 3, en de intrekkingen bedoeld in artikel 62, lid 2;

g) de opzeggingen bedoeld in artikel 64.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te 's-Gravenhage, op 23 november 2007, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, en waarvan een gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg zal worden toegezonden aan elk van de lidstaten van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht ten tijde van haar eenentwintigste zitting, alsmede aan alle staten die aan die zitting hebben deelgenomen.

BIJLAGE 1

Verzendformulier in de zin van artikel 12, lid 2

MEDEDELING VAN VERTROUWELIJKHEID EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Persoonsgegevens die op grond van het verdrag zijn verzameld of verzonden, mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verzonden. Elke autoriteit die dergelijke gegevens verwerkt, waarborgt de vertrouwelijkheid daarvan in overeenstemming met het recht van haar staat.

Autoriteiten maken geen informatie die voor de toepassing van dit verdrag is verzameld of verzonden, bekend noch bevestigen zij deze, indien zij vaststellen dat zulks ten koste zou kunnen gaan van de gezondheid, veiligheid of vrijheid van een persoon, in overeenstemming met artikel 40.

( Een centrale autoriteit is in overeenstemming met artikel 40 tot een vaststelling van niet-bekendmaking gekomen.

1. Verzoekende centrale autoriteit a. Adres b. Telefoonnummer c. Faxnummer d. E-mail e. Referentienummer | 2. Contactpersoon in de verzoekende staat a. Adres (indien verschillend) b. Telefoonnummer (indien verschillend) c. Faxnummer (indien verschillend) d. E-mail (indien verschillend) e. Ta(a)l(en) |

3. Aangezochte centrale autoriteit

Adres

4. Gegevens van de verzoeker

a. Achterna(a)m(en):

b. Voorna(a)m(en):

c. Geboortedatum: (dd/mm/jjjj)

of

a. Naam van het overheidslichaam:

5. Gegevens van de perso(o)n(en) voor wie om levensonderhoud wordt verzocht of voor wie levensonderhoud is verschuldigd

a. ( De persoon is dezelfde als de verzoeker vermeld onder punt 4

b. i. Achterna(a)m(en):

Voorna(a)m(en):

Geboortedatum: (dd/mm/jjjj)

ii. Achterna(a)m(en):

Voorna(a)m(en):

Geboortedatum: (dd/mm/jjjj)

iii. Achterna(a)m(en):

Voorna(a)m(en):

Geboortedatum: (dd/mm/jjjj)

6. Gegevens van de onderhoudsplichtige[6]

a. ( De persoon is dezelfde als de verzoeker vermeld onder punt 4

b. Achterna(a)m(en):

c. Voorna(a)m(en):

d. Geboortedatum: (dd/mm/jjjj)

7. Dit verzendformulier betreft en gaat vergezeld van een verzoek ingevolge:

( Artikel 10, lid 1, onder a)

( Artikel 10, lid 1, onder b)

( Artikel 10, lid 1, onder c)

( Artikel 10, lid 1, onder d)

( Artikel 10, lid 1, onder e)

( Artikel 10, lid 1, onder f)

( Artikel 10, lid 2, onder a)

( Artikel 10, lid 2, onder b)

( Artikel 10, lid 2, onder c)

8. De volgende stukken worden bij het verzoek gevoegd:

a. Ten behoeve van een verzoek krachtens artikel 10, lid 1, onder a) , en:

in overeenstemming met artikel 25:

( De volledige tekst van de beslissing (artikel 25, lid 1, onder a) )

( Samenvatting of uittreksel van de beslissing opgesteld door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst (artikel 25, lid 3, onder b) ) (indien van toepassing)

( Een stuk waarin wordt verklaard dat de beslissing uitvoerbaar is in de staat van herkomst en, in het geval van beslissingen door administratieve autoriteiten, een stuk waarin wordt verklaard dat aan de vereisten van artikel 19, lid 3, is voldaan, tenzij die staat in overeenstemming met artikel 57 heeft aangegeven dat beslissingen van zijn administratieve autoriteiten altijd voldoen aan die vereisten (artikel 25, lid 1, onder b) ) of indien artikel 25, lid 3, onder c), van toepassing is

( Indien de verweerder niet is verschenen en niet was vertegenwoordigd in de procedure in de staat van herkomst, een stuk of stukken, naargelang van het geval, waarin wordt bevestigd dat de verweerder naar behoren in kennis is gesteld van de procedure en in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord of dat de verweerder naar behoren in kennis is gesteld van de beslissing en in de gelegenheid is gesteld bezwaar of beroep aan te tekenen op materiële of rechtsgronden (artikel 25, lid 1, onder c) )

( Indien noodzakelijk, een stuk met het bedrag aan achterstallige betalingen en de datum waarop dat bedrag is berekend (artikel 25, lid 1, onder d) )

( Indien noodzakelijk, in het geval van een beslissing die in een automatische indexering voorziet, een stuk met de vereiste inlichtingen voor het maken van de desbetreffende berekeningen (artikel 25, lid 1, onder e) );

( Indien noodzakelijk stukken waaruit blijkt in welke mate de verzoeker kosteloze rechtsbijstand heeft ontvangen in de staat van herkomst (artikel 25, lid 1, onder f) )

in overeenstemming met artikel 30, lid 3:

( De volledige tekst van de regeling inzake levensonderhoud (artikel 30, lid 3, onder a) )

( Een stuk waarin wordt verklaard dat de desbetreffende regeling inzake levensonderhoud in de staat van herkomst uitvoerbaar is als een beslissing (artikel 30, lid 3, onder b) )

( Elk ander stuk dat bij het verzoek is gevoegd (bv. indien voorgeschreven, een stuk ten behoeve van artikel 36, lid 4):

b. Ten behoeve van een verzoek krachtens artikel 10, lid 1, onder b), c), d), e) of f) , en lid 2, onder a), b) of c) , het volgende aantal bewijsstukken (exclusief het verzendformulier en het verzoek zelf) in overeenstemming met artikel 11, lid 3:

( Artikel 10, lid 1, onder b)

( Artikel 10, lid 1, onder c)

( Artikel 10, lid 1, onder d)

( Artikel 10, lid 1, onder e)

( Artikel 10, lid 1, onder f)

( Artikel 10, lid 2, onder a)

( Artikel 10, lid 2, onder b)

( Artikel 10, lid 2, onder c)

Naam:_______________________________ (in blokletters) Datum: ____________ (dd/mm/jjjj)

Gemachtigde vertegenwoordiger van de centrale autoriteit

BIJLAGE 2

Ontvangstbevestigingsformulier in de zin van artikel 12, lid 3

MEDEDELING VAN VERTROUWELIJKHEID EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Persoonsgegevens die op grond van het verdrag zijn verzameld of verzonden, mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verzonden. Elke autoriteit die dergelijke gegevens verwerkt, waarborgt de vertrouwelijkheid daarvan in overeenstemming met het recht van haar staat.

Autoriteiten maken geen informatie die voor de toepassing van dit verdrag is verzameld of verzonden, bekend noch bevestigen zij deze, indien zij vaststellen dat zulks ten koste zou kunnen gaan van de gezondheid, veiligheid of vrijheid van een persoon, in overeenstemming met artikel 40.

( Een centrale autoriteit is in overeenstemming met artikel 40 tot een vaststelling van niet-bekendmaking gekomen.

9. Aangezochte centrale autoriteit a. Adres b. Telefoonnummer c. Faxnummer d. E-mail e. Referentienummer | 10. Contactpersoon in de aangezochte staat a. Adres (indien verschillend) b. Telefoonnummer (indien verschillend) c. Faxnummer (indien verschillend) d. E-mail (indien verschillend) e. Ta(a)l(en) |

11. Verzoekende centrale autoriteit

_________________________________________________

Contactpersoon_________________________________________________

Adres

_________________________________________________

12. De aangezochte centrale autoriteit bevestigt ontvangst op ___________ (dd/mm/jjjj) van het verzendformulier van de verzoekende centrale autoriteit (referentienummer ____________); d.d. ______________ (dd/mm/jjjj)) betreffende het volgende verzoek ingevolge:

( Artikel 10, lid 1, onder a)

( Artikel 10, lid 1, onder b)

( Artikel 10, lid 1, onder c)

( Artikel 10, lid 1, onder d)

( Artikel 10, lid 1, onder e)

( Artikel 10, lid 1, onder f)

( Artikel 10, lid 2, onder a)

( Artikel 10, lid 2, onder b)

( Artikel 10, lid 2, onder c)

Achterna(a)m(en) van de verzoeker: _______________________________

Achterna(a)m(en) van de perso(o)n(en) voor wie om levensonderhoud wordt verzocht of voor wie levensonderhoud is verschuldigd: _______________________________

_______________________________

_______________________________

Achterna(a)m(en) van de onderhoudsplichtige: _______________________________

13. Eerste stappen genomen door de aangezochte centrale autoriteit:

( Het dossier is volledig en in behandeling genomen

( Zie bijgevoegd verslag over de status van het verzoek

( Een verslag over de status van het verzoek volgt

( Gelieve de volgende aanvullende informatie en/of stukken te verstrekken:_____________________________________________________________________________________________________________________________________

( De aangezochte centrale autoriteit weigert dit verzoek te behandelen aangezien onomstotelijk vaststaat dat niet aan de vereisten van het verdrag is voldaan (artikel 12, lid 8). De redenen:

( zijn uiteengezet in een bijgevoegd document

( zullen in een nog toe te zenden document worden uiteengezet

De aangezochte centrale autoriteit verzoekt de verzoekende centrale autoriteit haar in kennis te stellen van elke wijziging in de status van het verzoek.

Naam: __________________________ (in blokletters) Datum: ____________ (dd/mm/jjjj)

Gemachtigde vertegenwoordiger van de centrale autoriteit

[1] COM(2009) 81.

[2] PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1. Het op 15 december 2005 aangenomen voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van vonnissen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, ging vergezeld van een effectbeoordeling. Alle onder het verdrag vallende gebieden vallen ook onder de verordening, die de samenwerking tussen de lidstaten verder versterkt en op bepaalde gebieden zelfs verder gaat dan het verdrag. De vorige effectbeoordeling kon dus een voldoende grondslag vormen voor de aanneming van dit voorstel.

[3] Advies 1/03 van het Hof van 7 februari 2006 over de bevoegdheid van de Gemeenschap tot sluiting van het nieuwe verdrag van Lugano betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

[4] PB C van , blz. .

[5] PB C van , blz. .

[6] Overeenkomstig artikel 3 van het verdrag wordt verstaan onder "onderhoudsplichtige" een persoon die levensonderhoud is verschuldigd of ten aanzien van wie wordt gesteld dat hij levensonderhoud is verschuldigd.