29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/16


Advies van het Comité van de Regio's over regionale standpunten inzake de ontwikkeling van mediageletterdheid en media-educatie in de EU vanuit regionaal perspectief

2010/C 141/04

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst erop dat in veel gevallen de lokale en regionale overheden bevoegd zijn voor de integratie van mediageletterdheid in alle fasen van het formele onderwijs, wat betekent dat er een adequate procedure zou moeten worden gevonden om lokale en regionale overheden te steunen bij het bevorderen van projecten inzake mediageletterdheid;

benadrukt dat in de nieuwe fase van Europese samenwerking op onderwijsgebied, zoals ingeluid met het strategische kader, ook aandacht zal moeten worden geschonken aan mediageletterdheid;

vestigt er de aandacht op dat er een duidelijk onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verschillende basisvaardigheden van mediageletterdheid, omdat elk van deze aspecten vraagt om een eigen strategie en om eigen actoren en middelen;

is van mening dat ook consumenten beter zouden moeten worden voorgelicht inzake mediagebruik, want het is tevens van belang dat de consumentenrechten beter gerespecteerd worden in de media.

Rapporteur

:

András Szalay (HU/ALDE), gemeenteraadslid van Veszprém

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

1.

Het Comité van de Regio's vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie met betrekking tot het thema „mediageletterdheid” zo sterk de nadruk legt op de rol van het onderwijsbeleid en bovendien een definitie, basisprincipes en doelstellingen voorstel (1). Positief is ook dat zij daarbij rekening houdt met het door het CvdR tijdens de zitting van 8 en 9 oktober 2008 goedgekeurde advies (2).

2.

Het Comité hoopt dat de Europese Commissie haar inspanningen zal voortzetten om tot een coherente ontwikkeling van het in 2007 gelanceerde beleid inzake mediageletterdheid te komen. Het nodigt de Commissie uit om daarbij rekening te houden met het advies van het Comité, en het subsidiariteitsbeginsel en de specifieke lokale en regionale bevoegdheden in acht te nemen. Ook dringt het Comité er bij de Commissie op aan om verder te gaan met het opstellen van een actieplan over mediageletterdheid in samenwerking met de andere Europese instellingen, de UNESCO en de decentrale overheden. In dit verband zal er rekening moeten worden gehouden met de volgende zaken:

a)

Gezien de politieke cultuur en om ervoor te zorgen dat de burgers van de EU actief kunnen participeren en de mediagebruikers goed worden voorgelicht, kan deze essentiële beleidsdoelstelling van mediageletterdheid alleen worden verwezenlijkt als alle belangrijke actoren zich uitdrukkelijk hiervoor engageren en als alle regio's en lidstaten innovaties op onderwijsgebied doorvoeren.

b)

Op grond van het EG-Verdrag valt het onderwijs- en opleidingsbeleid volledig onder de bevoegdheid van de lidstaten. De Unie van haar kant helpt de verschillende nationale onderwijsstelsels te verbeteren door zo nodig aanvullende communautaire instrumenten ter beschikking te stellen en de uitwisseling van informatie en goede praktijken te bevorderen. Dit wordt ook door de Europese Commissie benadrukt in haar mededeling van 2008 over Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding  (3).

c)

In het strategische kader op het gebied van onderwijs en opleiding (4) wordt ervan uitgegaan dat mediageletterdheid een onderdeel is van computervaardigheden. De vraag is of dat terecht is, aangezien mediageletterdheid een cruciale rol zou kunnen spelen voor de verwezenlijking van een groot aantal in het strategisch kader opgenomen doelstellingen en prioriteiten (met name het verwerven van basisvaardigheden als lezen, het „leren leren”, actief burgerschap, de bevordering van de interculturele dialoog en het levenslang leren.)

d)

In het strategische kader zijn de volgende thema's aangemerkt als hoofdprioriteiten (5):

ontwikkeling van transversale sleutelcompetenties;

maatregelen die de innovatie en creativiteit binnen instellingen helpen bevorderen, gebaseerd op een kritisch en doordacht gebruik van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie (ICT), en die ook leiden tot een kwalitatieve verbetering in de opleiding van leraren;

oprichting van partnerschappen tussen instellingen en ondernemingen die onderwijs- en opleidingsmodules aanbieden, onderzoekscentra, actoren uit de culturele wereld en de creatieve industrie.

Deze prioriteiten sluiten nauw aan op de doelstellingen van mediageletterdheid.

e)

In veel gevallen zijn de lokale en regionale overheden bevoegd voor de integratie van mediageletterdheid in alle fasen van het formele onderwijs. Om die reden zou een adequate procedure moeten worden gevonden om lokale en regionale overheden te steunen bij het bevorderen van projecten, programma's en handvesten inzake mediageletterdheid, waaronder partnerschappen tussen de talrijke actoren (publieke en particuliere sector, culturele en onderwijsinstellingen, professionele producenten van inhoud), dit alles binnen de context van zowel het formele als het informele onderwijs en met strikte inachtneming van de regelgevende beperkingen.

3.

Het Comité dringt erop aan om mediageletterdheid als negende kerncompetentie op te nemen in het Europese referentiekader voor een leven lang leren, zoals vervat in Aanbeveling 2006/962/EG. Zonder onmiddellijk veel gemeenschapsgeld te hoeven vrijmaken, zou een dergelijke aanvulling op de kerncompetenties al een enorme steun in de rug betekenen voor de instanties die bevoegd zijn voor het formele onderwijs in de lidstaten en de regio's. Deze worden aldus geholpen om de noodzakelijke beslissingen te nemen ter integratie van media-educatie in de leerplannen.

4.

Het zou een goede zaak zijn als de Europese Commissie een duidelijk onderscheid zou maken tussen onderwijs m.b.v. Internet (online leren of e-leren) en de ontwikkeling van mediageletterdheid, d.w.z. de kritische analyse van het Internet als medium in een digitale omgeving. E-leren is niet hetzelfde als mediageletterdheid, en het aanleren van ITC- en digitale vaardigheden staat niet gelijk aan onderwijs in mediageletterdheid. Mediageletterdheid moet burgers in staat stellen, een actieve rol te spelen en hun regionale en lokale culturele identiteit te behouden (doordat bijv. mensen die in de periferie wonen, nieuwe mogelijkheden worden geboden om een standpunt naar voren te brengen, of doordat minderheden de kans krijgen hun stem te laten horen in het lokale openbare leven).

Basishypothesen

5.

Het Comité wil erop wijzen dat de ontwikkeling van mediageletterdheid, gecombineerd met een aanpassing van de lesmethodes in scholen en andere onderwijsinstellingen aan de media, van groot belang is voor de toekomst van Europa. Deze aanpassing houdt ook in dat er nieuwe communicatietechnologieën die essentieel zijn voor de maatschappelijke en beroepsintegratie, moeten worden bevorderd.

6.

De ontwikkeling van mediageletterdheid is een fundamenteel aspect bij de bescherming van minderjarigen en jongeren en de bescherming van de menselijke waardigheid in de media. Het kan immers aanzetten tot een kundig gebruik van de media en tot de ontwikkeling van zelfregulering en co-regulering binnen de inhoudsindustrie (6). Overigens kan mediageletterdheid alleen dienen als aanvulling op de controle die hier door de nationale en supranationale instanties wordt uitgeoefend, en op de wettelijke bepalingen ter bescherming van jongeren (in de media). Deze vaardigheid kan het de burgers gemakkelijker maken om deel te nemen aan het debat inzake de verantwoordelijkheid van alle maatschappelijke actoren en zo het ontstaan van een actief en mediageletterd burgerschap stimuleren. Het is dus van essentieel belang voor de Europese politieke cultuur en de actieve deelname van de EU-burgers. Daarom dient er in alle lidstaten en op alle administratieve en bestuurlijke niveaus meer aandacht te komen voor het Europese beleid inzake media-educatie.

7.

Onderwijs voor jongeren die in een medialandschap leven, moet op een nieuwe leest geschoeid worden, waarbij ook de verschillende socioculturele rollen die de media en de scholen spelen bij de verspreiding van informatie en waarden, in aanmerking wordt genomen. Het is zaak dat in de visie op de rol van de leraar wordt erkend dat studenten onbewust worden meegevoerd naar een wereld van kant-en-klare antwoorden, aangezien de media hun een simplistische interpretatie van elk onderwerp voorschotelen. Bij de ontwikkeling van de basisvaardigheden dient daarom ook aandacht te worden geschonken aan media-inhoud, omdat er met name een kritische geest moet worden ontwikkeld tegenover de door de media overgedragen schema's, die vanaf de jonge jaren worden ingeprent en ongemerkt onze visie op de wereld bepalen.

8.

Bij de toepassing van de open-coördinatiemethode en tijdens de werkzaamheden die zijn gericht op de definiëring van nieuwe indicatoren en nieuwe benchmarks voor onderwijs en opleiding, zou er op de volgende punten moeten worden gelet:

a)

Bij het toetsen van de lees- en begripvaardigheid van teksten zou er ook media-inhoud moeten worden voorgelegd, aangezien veel van het materiaal van vandaag in elektronische of digitale vorm wordt aangeboden, of dat nu tekst-, beeld- of filmmateriaal is.

b)

Bij de definiëring van benchmarks voor de evaluatie van creativiteit en innovatie dient erop gelet te worden dat deelname aan projecten die zijn gericht op het creatief schrijven van internetinhoud, de basis kan leggen voor probleemoplossend vermogen en teamwork.

9.

Eén van de hoofdoorzaken van de trage vooruitgang inzake media-educatie is dat er geen duidelijke link is gelegd tussen mediageletterdheid en computervaardigheden in de Europese onderwijspraktijk. In de onderwijspraktijk is het gebruik van ITC vooral een middel geworden om de toegang tot het Internet te garanderen en de gelijkheid van kansen te bevorderen. Jongeren van vandaag hebben niet de minste problemen om de kennis te vergaren die nodig is om IT-instrumenten en basissoftware te gebruiken of om eenvoudige toepassingen te beheren. Onderwijzers hebben echter onvoldoende vaardigheden en te weinig tijd om creatieve productie of een kritische interpretatie van (o.m. digitale) media-inhoud te stimuleren - zaken die essentieel zijn voor mediageletterdheid.

10.

Er dient dringend nagedacht te worden over de link tussen computervaardigheden en mediageletterdheid om te voorkomen dat het ontbreken van duidelijkheid ten aanzien van het onderscheid tussen deze vaardigheden tot hiaten in het onderwijs leidt. Het is zaak jongeren toe te rusten met meer kritische zin en kennis van de inhoud van de media. Ze moeten leren rekening te houden met veiligheidsaspecten, beseffen wat respect voor privacy is en op hun hoede zijn voor manipulatie van gegevens.

11.

In het kader van de raadpleging over het onderwijs- en opleidingsbeleid op het vlak van mediageletterdheid, zijn de volgende zaken van belang:

deskundigen en andere betrokkenen die zich binnen de DG's van de Europese Commissie bezighouden met de voorbereiding van voorstellen en de besluitvorming, dienen een grotere transparantie aan de dag te leggen;

het opleidingsbeleid op het gebied van mediageletterdheid dient gebaseerd te zijn op praktijkkennis, waarbij ook de standpunten van de regio's in aanmerking worden genomen;

de aanbevelingen en actieplannen die worden goedgekeurd, dienen ook relevant te zijn voor de verschillende actoren die, ieder vanuit een eigen invalshoek, betrokken zijn bij de ontwikkeling van de mediageletterdheid (regeringen, openbare instanties, decentrale overheden, vertegenwoordigers van de inhoudsindustrie, onderzoekers, culturele en onderwijsinstellingen, NGO's en maatschappelijke organisaties). Een en ander dient gepaard te gaan met een planning van de benodigde middelen.

12.

In de nieuwe fase van Europese samenwerking op onderwijsgebied, zoals ingeluid met het strategische kader, zal ook aandacht moeten worden geschonken aan mediageletterdheid.

Opmerkingen

13.

Het Comité onderschrijft de resolutie van het Europees Parlement, waarin wordt benadrukt dat mediageletterdheid een absolute voorwaarde is voor elke burger die deelneemt aan de informatie- en communicatiemaatschappij (7). Het is van mening dat er moet worden gestreefd naar een maatschappij waarin mediageletterdheid een vast gegeven is, en dat media-educatie hiertoe de aangewezen weg is. Daarom moet hoe dan ook worden gewaarborgd dat alle Europese burgers, met name zij die geïsoleerd zijn of in afgelegen gebieden wonen, gelijke toegang tot het Internet hebben.

14.

Er dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende basisvaardigheden van mediageletterdheid; elk van deze aspecten vraagt immers om een eigen strategie en om eigen actoren en middelen. De volgende zaken zijn daarom van belang:

De burger dient volledige toegang te worden geboden, zowel tot de technologie (m. n. breedbandinternet, elektronische beelden en software voor tekstverwerking) als tot het Europese, nationale en lokale audiovisuele erfgoed. Het gemeenschappelijke historische en culturele erfgoed moet toegankelijk worden gemaakt in de moedertaal, conform de verklaring van Riga over e-inclusie uit 2006. Ook de aanbevelingen van het CvdR over dit onderwerp dienen in aanmerking te worden genomen (8).

Verbetering van vaardigheden voor het selecteren van media-inhoud en van het vermogen om gefundeerde keuzes te maken en systematisch te werk te gaan, met name wanneer het gaat om informatie, teksten en reclames op Internet die onmogelijk te verifiëren zijn, gezien de afwezigheid van bevoegde en gecontroleerde webmasters (uitgeverijen, redacties, critici e.d.).

De ontwikkeling van een kritische blik op de mediasector en de mediaproductie, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan doorlopend onderzoek en aan de toepassing van methodes die het begrip van audiovisuele en niet-lineaire inhoud verhogen. Verder zal er rekening moeten worden gehouden met de onderzoeksresultaten van disciplines als economie, antropologie, sociologie en psychologie van de media (functioneringswijze en sociale rol ervan) en met een fundamentele kwestie als reglementering van de media.

Het stimuleren van een actief en creatief gebruik van de noodzakelijke technische en manuele vaardigheid, aanleg en kennis aan de hand van praktijkgerichte projecten. Het geven van specifieke aandacht aan audiovisuele communicatie en aan het creëren, presenteren en verspreiden van audiovisuele inhoud via digitale technologie.

Het bevorderen van deelname aan het lokale openbare leven, waarbij met name voorlichting wordt gegeven over aangelegenheden die te maken hebben met de privacy, de rechten van individuen, de behandeling van hun persoonsgegevens en het publieke belang.

De burgers leren om bij het gebruik van media beter te letten op de algemene regelgeving inzake auteursrecht, privacybescherming en mediarecht en hen bewust te maken van de straf- en civielrechtelijke consequenties in geval van overtreding.

De burgers beter in staat stellen om op het Internet behoedzaam om te gaan met hun persoonlijke gegevens en vooral kinderen en jongeren opmerkzaam maken op de verschillende risico's van de nieuwe media.

15.

Zonder ook maar iets te willen afdoen aan het belang van goede praktijken op de drie door de Europese Commissie genoemde terreinen (commerciële communicatie, audiovisuele productie en online-inhoud), pleit het CvdR ervoor om de thematische prioriteiten te baseren op de aanbevelingen die verderop in dit advies worden gepresenteerd. Zonder een dergelijke onderbouwing zou mediageletterdheid in de praktijk immers beperkt kunnen blijven tot deze drie terreinen.

16.

De ontwikkeling van vaardigheden zoals het zorgvuldig selecteren van informatie, de kritische interpretatie van inhoud en het creatieve gebruik ervan, zal de bescherming van minderjarigen en jongeren zeker ten goede komen en waarschijnlijk bijdragen tot het respect voor de menselijke waardigheid in de media. Parallel aan de door de publieke autoriteiten ingevoerde regelgeving zijn er echter maatregelen nodig om de mediageletterdheid te stimuleren, met name op de drie genoemde terreinen.

17.

Ook consumenten zouden beter moeten worden voorgelicht inzake mediagebruik. Het is immers ook van belang dat de consumentenrechten beter gerespecteerd worden in de media.

18.

Het Comité wil echter benadrukken dat de ontwikkeling van kritische media-educatie niet afdoende is om een dam op te werpen tegen de vele schadelijke gevolgen van digitale inhoud (bijv. zinloos geweld in de media, inbreuken op de rechten van de consumenten door mediadiensten, gebrek aan authenticiteit en feitelijkheid, manipulatie). Bovendien vormt media-educatie geen factor van belang - of slechts zijdelings - voor de bevordering van ontwikkelingen als: mediaconvergentie; opbouw van, toegang tot en koppeling van digitale archieven; herdefiniëring van auteursrechten en van regelgeving op dit terrein, en elektronische overheid (9). Media-educatie bestudeert deze ontwikkelingen, plaatst ze in een nieuwe context en bereidt voor op een burgerschap van gebruikers die geïnformeerd zijn over wat er in de publieke en mediasfeer wordt geproduceerd. Daarom is er naast de ontwikkeling van mediageletterdheid, regulering nodig op het hiertoe aangewezen niveau, zulks met inachtneming van de bevoegdheden en ervaringen van de lokale en regionale overheden.

19.

Het zou een goede zaak zijn als toekomstige aanbevelingen en actieplannen ook zouden voorzien in programma's voor de ontwikkeling van de belangrijkste aspecten van media-educatie. Deze programma's dienen afgestemd te zijn op de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten (mede vanuit het oogpunt van media-educatie) en dus rekening te houden met de uiteenlopende educatieve en culturele tradities van de lidstaten, met de belangrijke verschillen tussen de regio's als gevolg van verschillende soorten opleiding en met ieders bereidheid om schaalvoordelen te realiseren.

20.

Het is van groot belang dat de beste praktijken in aanmerking worden genomen bij het opstellen van de aanbevelingen en actieplannen. Daarom wil het Comité verwijzen naar een van zijn adviezen (10), waarin het zich ingenomen toont met de inspanningen van de Commissie om de know-how te benutten die is opgedaan met de lokale en regionale programma's inzake media-educatie in heel Europa, en met het bevorderen van dialoogplatforms, het delen van ervaringen en netwerken voor de uitwisseling van goede praktijken.

21.

Het Comité zou echter wel de volgende punten van zorg willen formuleren:

daar er in de hele Unie in geen enkele follow-up is voorzien, is er geen garantie dat succesvolle praktijken op het vlak van media-educatie gemeengoed kunnen worden;

het ontbreekt nog aan een op de belangrijkste onderdelen van media-educatie gebaseerde klassering van goede praktijken;

er is nog geen gedetailleerd kritisch standpunt over de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging ontwikkeld;

er bestaat nog geen databank die het mogelijk maakt om succesvolle praktijken op grote schaal te ontwikkelen, aan te passen en te benutten.

Er is derhalve behoefte aan een passende organisatorische en professionele infrastructuur. Zo zouden er „media-educatie-desks” kunnen worden gecreëerd, volgens het model van de in het kader van het MEDIA-programma opgezette „media-desks” (of men zou het werkterrein van deze laatste kunnen uitbreiden). Ook zou de professionele adviestaak van de door de Commissie opgerichte groep deskundigen in media-educatie kunnen worden versterkt of verder kunnen worden ontwikkeld.

22.

De Europese Commissie kan de lidstaten ondersteunen als deze hun eigen nationale strategie inzake media-educatie ontwikkelen, waarbij aandacht wordt besteed aan de belangrijkste aspecten van mediageletterdheid. Het subsidiariteitsbeginsel en de onafhankelijkheid van de lidstaten dienen daarbij uiteraard gerespecteerd te worden. De met de reglementering van de media belaste instanties, de beleidsmakers op mediagebied en de vertegenwoordigers van de decentrale overheden, het maatschappelijk middenveld en de inhouds- en innovatie-industrie op het gebied van media-educatie dienen zoveel mogelijk betrokken te worden bij de uitwerking van deze nationale strategie.

23.

Gezien de uiteenlopende omstandigheden in de lidstaten en regio's dient de media-educatie in overeenstemming met de aanbevelingen en actieplannen zodanig te worden ontwikkeld dat ze kan worden omgezet naar de lokale sociaal-economische context. Dit vergt echter een grondigere analyse van de nationale resp. regionale situatie, zodat men een nauwkeuriger beeld kan verkrijgen. Er zal met name moeten worden gekeken naar de motivatie en het gedrag van de lokale autoriteiten, de financieringsorganen van de instellingen en de bij media-educatie betrokken pedagogen.

24.

Vanwege de snelle ontwikkelingen op mediagebied, zouden media-educatiemodules regelmatig moeten worden onderworpen aan onderzoek en evaluatie. De verschillende met de reglementering van audiovisuele en elektronische communicatie belaste instanties in de lidstaten zouden hierbij moeten worden betrokken, waarbij deze moeten worden aangezet tot samenwerking bij de ontwikkeling van mediageletterdheid.

25.

Het Comité van de Regio's roept de Europese Commissie op om de lokale en regionale overheden ertoe aan te zetten, onderzoeks- en voorlichtingsdiensten op te richten en deze ermee te belasten onderzoek te doen naar mediageletterdheid.

26.

De lokale en regionale overheden kunnen als voortrekkers bij de ontwikkeling van mediageletterdheid fungeren, aangezien zij het dichtst bij de burgers staan en belast zijn met het aansturen van een groot deel van de onderwijsinstellingen, eigenaar zijn van lokale media en andere culturele instellingen (bibliotheken, gemeenschapsinstellingen, enz.) en (Europese of andere) ontwikkelingsfondsen beheren. Het zou derhalve een goede zaak zijn indien er voorlichtingscampagnes worden opgestart in de regio's en gemeenten, gebaseerd op de aanbevelingen van de Unie en op de beste praktijken, teneinde de mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van media-educatie in de euregio's en de grensgebieden te bevorderen.

27.

Lokale en regionale overheden dienen te worden aangemoedigd om projecten, programma's en handvesten te ondersteunen m.b.t. media-educatie, waarbij de volgende doelstellingen centraal moeten staan:

a)

een instant-analyse van de situatie

er dient een beoordeling te worden uitgevoerd van de reële situatie op het gebied van media-educatie, waarbij oog is voor bestaande samenwerkingsverbanden en partnerschappen;

b)

netwerking en integratie

alle regionale actoren dienen met elkaar in contact te worden gebracht: media-industrie (bioscopen, televisie, drukpers, radio, leveranciers en producenten van internetinhoud), media-organisaties, onderwijssystemen, regelgevende instanties, culturele en onderzoeksinstanties en maatschappelijke organisaties;

c)

institutionalisering

er dienen openbare diensten en bureaus voor de bevordering van media-educatie te komen;

d)

begeleiding en voorlichting

er zijn media-educatiecampagnes en steunmaatregelen voor regionale „media-educatie-desks” nodig om goede praktijken op te sporen en de burgers voor te lichten;

e)

actieve deelname, lokale vertegenwoordiging

er is behoefte aan stimulerende maatregelen en aan instrumenten, know-how en mediaplatforms die dienen voor de productie van media-inhoud door het grote publiek, met speciale aandacht voor kansarme groepen, minderheden en mensen met een handicap;

f)

samenwerking

deelname aan netwerken voor nationale en regionale samenwerking in de Unie;

g)

dialoog

initiatieven van overheden, gericht op het stimuleren van de participatie van maatschappelijke organisaties en de verbreding van het debat over media-educatie;

h)

regionaal onderwijsbeleid, reglementering van het onderwijs

activiteiten door de betrokken lokale en regionale overheden, erop gericht om media-educatie in alle fasen van het formele onderwijs te introduceren, om overheden aan te moedigen media-educatie op te nemen in lerarenopleidingen en om deze tot integraal onderdeel te maken van de leerplannen en programma's voor levenslang leren;

i)

creëren en ondersteunen van partnerschappen

het opzetten van partnerschappen voor media-educatie tussen de inhoudsindustrie en opleidingsinstituten als onderdeel van zowel formele als informele leerplannen (samenwerkingsprojecten tussen lokale media, ondernemingen en onderwijs- en opleidingsinstellingen, media-educatiecampagnes, festivals e.d.), waarbij de aard van de deelname, de materiële belangen van de media-industrie en de strikte naleving van wettelijke bepalingen voor de organisatie van dit soort partnerschappen op de voet worden gevolgd.

28.

De Europese Commissie wordt verzocht om een op nieuwe grondslagen gefundeerde aanpak voor de financiering van het opleidingsbeleid in te voeren, om proefprojecten te ondersteunen en om onderzoek uit te voeren op het gebied van media-educatie, aangezien deze kan worden bevorderd m.b.v. sterkere financiële instrumenten die zijn toegewezen in het kader van bestaande of nog te lanceren initiatieven (bijv. de regionale samenwerkingsverbanden in het kader van Comenius). Aangezien de verwezenlijking van de doelstellingen van meet af aan vraagt om doelgerichte en multipolaire middelen, deelt het Comité het standpunt van het Parlement (11) dat een subprogramma ter ontwikkeling van mediageletterdheid een prominentere en explicietere plaats zou moeten innemen in andere steunprogramma's van de EU, met name Comenius, Levenslang Leren, eTwinning, Safer Internet en het Europees Sociaal Fonds.

29.

Het stemt zeer tot tevredenheid dat de Europese Commissie een aanvang heeft gemaakt met het opstellen van indicatoren voor media-educatie met het oog op een langdurige bevordering ervan. Tegelijkertijd hoopt het Comité dat deze indicatoren niet beperkt zullen blijven tot cijfers inzake de vorm en de duur van het gebruik van deze media. Evaluatie van media-educatie houdt immers ook in dat er wordt teruggegrepen op methodes die het mogelijk maken om de individuele vaardigheden te meten (een zekere mate van scepsis ten aanzien van het gebruik van cijfermatige indicatoren is in dit verband op zijn plaats: het is immers moeilijk om creatieve en kritische kennis en de klassering van inhoud in meetbare criteria uit te drukken).

Brussel, 3 december 2009.

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  De Commissie heeft zich in dit verband met name laten leiden door de op 16 december 2008 door het Europees Parlement goedgekeurde resolutie over Mediageletterdheid in de digitale wereld (2008/2129(INI)).

(2)  CdR 94/2008 fin over de mededeling van de Europese Commissie inzake Een Europese aanpak van mediageletterdheid in de digitale omgeving.

(3)  COM(2008) 865 final.

(4)  COM(2008) 865 final.

(5)  COM(2008) 865 final.

(6)  Het CvdR wil in dit verband verwijzen naar zijn adviezen CdR 67/2004 fin over „De toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid” en CdR 172/2007 fin over „Een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering.”.

(7)  2008/2129(INI).

(8)  CdR 5/2008 fin en CdR 252/2005 fin - advies over e-inclusie en het advies over het thema i2010 – Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid.

(9)  In dit verband verwijst het CvdR naar zijn eigen advies, getiteld „i2010: digitale bibliotheken” - CdR 32/2006 fin.

(10)  CdR 94/2008 fin.

(11)  2008/2129(INI).